Organisatie | Hoorn |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Vaststellen beleidsregels Plaatsen van voorwerpen op, aan of boven de weg |
Citeertitel | Vaststellen beleidsregels Plaatsen van voorwerpen op, aan of boven de weg |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | openbare orde en veiligheid |
Eigen onderwerp | 140 openbare orde en veiligheid |
Externe bijlage | werkschema |
320B
APV, art. 2:10
1.Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
15-04-2010 | 01-08-2018 | nieuwe regeling | 12-01-2010 Gemeenteblad 2010=20a | 2009 09.60731 |
Plaatsen van voorwerpen op, aan of boven de weg
uitzondering op meldingsplicht wanneer het gaat om de volgende situaties:
voorwerpen of stoffen die noodzakelijkerwijze kortstondig op de weg gebracht worden in verband met laden of lossen ervan en mits degene die de werkzaamheden verricht of doet verrichten ervoor zorgt dat onmiddellijk na het beëindigen daarvan, in elk geval voor zonsondergang, de voorwerpen of stoffen van de weg verwijderd zijn en het terrein gereinigd is;
dat de plaatsing van reclameborden aan lichtmasten middels een privaatrechtelijke overeenkomst door een private partij wordt gereguleerd. Het verzoek voor het plaatsen van reclameborden aan lichtmasten kan gericht worden aan B.V. Nationaal Publiciteits Bureau (023-5384844), Postbus 1025, 2001 BA Haarlem;
In de Algemene Plaatselijke Verordening Hoorn 2010 (APV) wordt in artikel 2:10 gesproken over het plaatsen van voorwerpen op, aan of boven de weg. Met behulp van dit beleidsstuk wordt het onderwerp nader uitgewerkt. In eerste instantie worden de kaders aangegeven, zodat helder is voor welke situaties dit beleidsstuk is bedoeld. Vervolgens komt in hoofdstuk 2 aan de orde op welke wijze een melding moet worden ingediend en op welke wijze het wordt afgehandeld. Tenslotte geeft
hoofdstuk 3 aan welke beleidsregels er in de gemeente Hoorn van toepassing zijn.
Voor binnengekomen meldingen volgt de werkwijze zoals omschreven in dit beleidsstuk. Uitzondering daarbij is de situatie dat deze manier van afhandelen voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn tot de met de beleidsregels te dienen doelen.
In dit hoofdstuk worden een aantal van toepassing zijnde wet- en regelgeving besproken.
De Wegenverkeerswet 1994 is een wetgeving om de veiligheid op de weg te verzekeren, de weggebruikers en passagiers te beschermen, de weg in stand houden, de bruikbaarheid van de weg te waarborgen en het zoveel mogelijk waarborgen van de vrijheid van het verkeer. Bij het plaatsen van voorwerpen op, aan of boven de weg, dient men dan ook rekening te houden met hetgeen de Wegenverkeerswet voorschrijft.
Daarnaast geeft artikel 2a Wegenverkeerswet aan dat provincies, gemeenten en waterschappen hun bevoegdheid behouden om bij verordening regels vast te stellen, voorzover deze niet in strijd zijn met de Wegenverkeerswet 1994. Het is daardoor mogelijk om het artikel 2:10 in de Algemene Plaatselijke Verordening Hoorn 2010 op te nemen.
1.2. Algemene Wet Bestuursrecht (Awb)
In de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt aangegeven op welke wijze men moet omgaan met onderdelen van het bestuursrecht. De Algemene Plaatselijke Verordening Hoorn 2010, waarin het onderwerp het plaatsen van voorwerpen is opgenomen, is een verordening waarop de bepalingen van de Awb van toepassing zijn.
Indien iemand een voorwerp wenst te plaatsen welke als bouwwerk wordt aangemerkt, is de Woningwet van toepassing. Een van de meest belangrijke zaken wat door de Woningwet wordt voorgeschreven is dat een bouwvergunning nodig is voor het bouwen van een bouwwerk. Er dient dan ook voldaan te worden aan de bepalingen van het Bouwbesluit.
1.4 Algemene Plaatselijke Verordening Hoorn 2010 (APV)
De melding voor het plaatsen van voorwerpen op, aan of boven de weg wordt in de Algemene Plaatselijke Verordening Hoorn 2010 geregeld. Hierin staat het volgende omschreven:
Artikel 2:10 Het plaatsen van voorwerpen op, aan of boven de weg in strijd met de publieke functie ervan
Het gebeurt regelmatig dat voorwerpen op, aan of boven gemeentegrond worden geplaatst. Voor het innemen van gemeentegrond wordt precario in rekening gebracht. De Precarioverordening is de grondslag voor het in rekening brengen van deze kosten.
In dit hoofdstuk wordt aandacht besteedt aan de werkwijze van de melding van het plaatsen van voorwerpen op, aan of boven de weg. Bijlage 1 geeft in een werkschema weer wat in dit hoofdstuk wordt besproken.
Een melding dient aan een aantal indieningsvereisten te voldoen. Op basis van deze gegevens kan een toetsing plaatsvinden of de inzameling wordt toegestaan of geweigerd.
De gemeente Hoorn stelt een formulier beschikbaar (bijlage 2) waarmee een melding doorgeven kan worden. Indien alle vragen op het formulier zijn beantwoord, kan de melding snel worden afgehandeld. De melder kan er ook voor kiezen om een melding in te dienen zonder gebruik te maken van het formulier. Een dergelijke melding wordt ook daadwerkelijk als melding geaccepteerd indien de volgende gegevens zijn doorgegeven:
Zo spoedig mogelijk na ontvangst van de melding wordt een bevestiging verzonden. Hierdoor is het voor een ieder duidelijk wanneer de melding is ontvangen. In de ontvangstbevestiging worden de volgende onderdelen aangegeven:
Artikel 1:3 van de APV geeft aan dat een melding drie weken voor het tijdstip waarop de melder de melding nodig heeft moet indienen. Is dit niet gedaan, dan kan het college besluiten de melding te weigeren. Met betrekking tot het plaatsen van voorwerpen wordt hier van afgeweken. Aangezien de melding in 5 dagen wordt afgehandeld, is het niet redelijk om een termijn van 3 weken te eisen. Dit is de reden dat de indieningtermijn is vastgesteld op 8 werkdagen voor aanvang van de periode wanneer de voorwerpen worden geplaatst.
Mochten er zich bijzondere omstandigheden voordoen, waardoor het niet mogelijk is om uiterlijk 8 werkdagen voor het plaatsen van het voorwerp de melding te doen, dan kan er een uitzondering worden gemaakt om de melding toch te verlenen.
Het is mogelijk om een melding buiten behandeling te laten, indien er sprake is van een van de situaties zoals opgenomen in artikel 4:5 Awb of 1:3 APV. De meest belangrijke situaties zijn de volgende:
De melder dient zo spoedig mogelijk op de hoogte gesteld te worden van de reden waarom zijn melding buiten behandeling wordt gelaten. Vervolgens krijgt hij de gelegenheid om de melding aan te vullen. Hiervoor wordt een termijn vastgesteld. De duur van deze termijn is afhankelijk van hetgeen in die situatie redelijk is.
Een besluit om de melding niet te behandelen moet binnen vijf werkdagen worden verzonden. Dit heeft te maken met de bepaling dat indien een melder binnen vijf werkdagen geen verbod heeft ontvangen, hij de kampeermiddelen kan plaatsen.
Het is mogelijk dat advies van een derde partij nodig is om een juiste afweging te maken om de melding wel of niet toe te staan. Hierbij kan gedacht worden aan advies van de afdeling Stadsbeheer, Stadstoezicht, Verkeer, brandweer en politie.
De adviseurs welke worden ingeschakeld ontvangen een afschrift van de melding, zodat ook zij de situatie kunnen beoordelen. De uitkomsten worden schriftelijk aan de vergunningverlener voorgelegd, zodat deze de melding kan afhandelen.
Het college beslist binnen vijf werkdagen op de melding. Indien het college niet wil dat de voorwerpen worden geplaatst, dienen zij dit binnen vijf werkdagen te verbieden. De melder mag er vanuit gaan dat hij de kampeermiddelen kan plaatsen als hij binnen vijf werkdagen geen bericht van een verbod heeft ontvangen. Het is dan ook noodzaak om de melding snel en accuraat af te handelen.
De melding kan worden geweigerd:
De Algemene wet bestuursrecht schrijft voor dat de melder in de gelegenheid wordt gebracht om zienswijze in te dienen, indien de melding geheel of gedeeltelijk wordt afgewezen. Gezien de termijn van de afhandeling van de melding (vijf werkdagen) is het vragen om zienswijze niet redelijk. Het vragen van zienswijze zal dan ook achterwege blijven, aangezien de vereiste spoed zich daar tegen verzet. Dit betekent dat een weigering van de melding direct kan worden genomen.
De toestemming kan worden verleend indien de melding ontvankelijk is, er geen weigeringsgronden zijn en de beleidsregels in acht zijn genomen. Het is mogelijk om voorschriften en beperkingen aan een melding te stellen. Deze voorschriften en beperkingen worden per situatie afgewogen en dienen binnen vijf werkdagen aan de melder kenbaar gemaakt worden.
Hoofdstuk 3. Specifieke weigeringsgronden
In artikel 1:8 van de Algemene Plaatselijke Verordening Hoorn 2010 worden de algemene weigeringsgronden aangegeven, namelijk:
Op basis van deze weigeringsgronden kan het plaatsen van een voorwerp bijvoorbeeld worden geweigerd aangezien op dezelfde dag een markt plaatsvindt.
Vervolgens worden in artikel 2:10 van de APV een aantal specifieke weigeringsgronden genoemd. In dit hoofdstuk worden deze weigeringsgronden verder uitgewerkt.
Het plaatsen van een voorwerp op de weg wordt verboden indien er een reële kans bestaat dat het voorwerp wat men wil plaatsen schade toebrengt aan de weg. Er kan directe schade ontstaan doordat het voorwerp bijvoorbeeld te zwaar is of uitstekende onderdelen bevat. Het is ook mogelijk dat de schade niet gelijk zichtbaar is, zoals gebeurt bij het lekken van schadelijke vloeistoffen in de grond. Ook dit kan een argument zijn om het plaatsen van voorwerpen te weigeren.
3.2 Gevaar voor de bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan
Bij de weigeringsgrond ‘gevaar voor de bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan’ speelt de resterende ruimte op de weg voor hulpdiensten, voertuigen en voetgangers een belangrijke rol. Dit wordt hieronder verder uitgewerkt.
Hulpdiensten dienen te allen tijde de bestemming te kunnen bereiken. Indien er uitstallingen midden op de weg worden geplaatst, is het niet meer mogelijk om eenvoudig de bestemming te bereiken. Hierdoor ontstaat er vertraging in het aanrijden van en naar de plaats van bestemming. Om ervoor te zorgen dat voertuigen van hulpdiensten optimaal gebruik kunnen maken van de weg, dient er op de weg een breedte van 2,5 meter vrij gehouden te worden van het plaatsen van voorwerpen.
Vanuit het oogpunt van verkeersveiligheid dienen de voor de rijbaan bestemde gedeelten van de weg zoveel mogelijk vrij te worden gehouden. Hierdoor heeft een ieder, zowel het reguliere verkeer als de hulpdiensten, een zekere garantie op de normale doorgang van de rijbaan. Het plaatsen van voorwerpen op de voor de rijbaan bestemde gedeelten van de weg is dan ook niet wenselijk, waardoor een melding in beginsel wordt geweigerd.
Een ander gedeelte van de weg is hetgeen voor de voetgangers bestemd is. Indien er voorwerpen op dit gedeelte worden geplaatst, zullen voetgangers uitwijken. Hierdoor kunnen verkeersonveilige situaties ontstaan. Dit is de reden dat er tenminste 1,2 meter vrijgehouden moet worden zodat doorgang voor voetgangers blijft gegarandeerd. Om te voorkomen dat voetgangers hun hoofd stoten mag het voorwerp niet lager dan 2,2 meter boven de weg reiken.
3.3 Belemmering voor het doelmatig beheer en onderhoud van de weg
Er is sprake van een belemmering van het doelmatig beheer en onderhoud van de weg, indien door het plaatsen van het voorwerp bepaalde werkzaamheden niet uitgevoerd kunnen worden. Welke werkzaamheden dit zijn is verschillend. Zo kan er sprake zijn van het onderhouden van de groenvoorzieningen of de parkeerterreinen in de gemeente, maar ook een belemmering in het aanleggen van nieuwe wegen is een argument om geen toestemming te verlenen.
3.4 Redelijke eisen van welstand
Mocht een voorwerp gezien het uiterlijk problemen opleveren voor het aanzien van de gemeente, dan is het mogelijk om de toestemming te weigeren. Het voorwerp kan worden beoordeeld op een of meerdere van de volgende criteria (niet limitatief); het soort materiaal, de kleur, de leeftijd, de locatie en de periode van het plaatsen van het voorwerp. Per situatie dient gekeken te worden of het plaatsen van het voorwerp wenselijk is.
3.5 Overlast voor gebruikers van de in de nabijheid gelegen onroerende zaak
Het is mogelijk dat door het plaatsen van een voorwerp er overlast wordt veroorzaakt voor de gebruikers van de in de nabijgelegen onroerende zaak. Het begrip gebruikers is ruimer dan alleen de eigenaar. Het is bijvoorbeeld mogelijk dat een groep huurders overlast ondervindt, zoals bij een flatgebouw mogelijk is. Wel is het belangrijk dat de onroerende zaak in de nabijheid van de gewenste locatie van het voorwerp staat. Dit heeft voornamelijk te maken met de belangenafweging die de behandelend ambtenaar moet maken. Hierbij spelen de belangen van derden een rol, maar hoe groter de afstand tussen de gewenste situatie en de derden, des te minder dit meegewogen moet worden.
In dit laatste hoofdstuk wordt verder uitgewerkt op welke wijze wordt omgegaan met binnenkomende meldingen. Niet ieder onderwerp komt aan bod, daarvoor is het begrip ‘voorwerpen’ te divers. Wel wordt gesproken over de uitzonderingen van de meldingsplicht en een aantal voorwaarden voor bepaalde onderwerpen.
4.1 Uitzondering meldingsplicht
In artikel 2:10 wordt in het vijfde lid een uitzondering gemaakt van de plicht om een melding in te dienen. Deze uitzonderingen zijn gemaakt omdat in wet- en regelgeving (voornamelijk de APV) reeds voldoende is geregeld. Een melding op basis van artikel 2:10 is daardoor niet nodig. Het betreft hierbij de volgende voorwerpen:
Daarnaast blijkt uit inventarisering van de werkwijze in de gemeente Hoorn dat het mogelijk is om nog een aantal categorieën uit te zonderen van de meldingsplicht. Het gaat om het gebruik maken van de weg waarbij risico’s met betrekking tot de weigeringsgronden minimaal zijn. Daarnaast is er veelal sprake van gebruik maken van de weg welke in het maatschappelijk verkeer gebruikelijk is. Er wordt daarom een beroep gedaan op het vertrouwen in de burger dat men zelf voldoende weet wat wel en niet redelijk is.
Het gaat om de volgende situaties:
voorwerpen of stoffen die noodzakelijkerwijze kortstondig op de weg gebracht worden in verband met laden of lossen ervan en mits degene die de werkzaamheden verricht of doet verrichten ervoor zorgt dat onmiddellijk na het beëindigen daarvan, in elk geval voor zonsondergang, de voorwerpen of stoffen van de weg verwijderd zijn en het terrein gereinigd is;
Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen verschillende vormen van reclame. Voor het aanbrengen van gevelreclame is het reclamebeleid van toepassing. Daarnaast is er een aparte regeling voor het plaatsen van sandwichborden. Deze worden middels een privaatrechtelijke overeenkomst met een reclamebedrijf geregeld. Er zijn daardoor vaste locaties waar deze borden worden geplaatst. In bijlage 3 wordt aangegeven welke locaties momenteel gelden. Dit wordt regelmatig geactualiseerd in overleg met de gemeente.
Indien er overige reclamevoorwerpen worden geplaatst op, aan of boven de weg, dient men op basis van artikel 2:10 een melding in te dienen. Of deze wordt toegestaan is afhankelijk of er sprake is van een van de weigeringsgronden zoals genoemd in hoofdstuk 3.
Spandoeken worden vaak over de weg opgehangen, zodat de aandacht wordt getrokken. Dit kan echter voor verkeersonveilige situaties opleveren, bijvoorbeeld doordat het spandoek te laag of onjuist wordt bevestigd. Daarnaast kan het uiterlijk aanzien van de gemeente worden aangetast indien overal dergelijke reclame-uitingen zijn toegestaan. Dit zorgt er voor dat er in beginsel geen toestemming wordt gegeven voor het aanbrengen van spandoeken.
Voor wat betreft de voorwerpen ‘winkeluitstallingen’ wordt verwezen naar het beleidsdocument wat hiervoor is opgesteld en vastgesteld (zie bijlage 4). Kort samengevat zijn de uitgangspunten in het Winkeluitstallingenbeleid als volgt;
Indien de zonneschermen/ luifels worden aangebracht boven het voor voetgangers bestemde gedeelte van de weg geldt het volgende:
geen onderdeel bevindt zich minder dan 2,2 meter boven de weg;
geen onderdeel, in welke stand dan ook, bevindt zich op minder dan 0,5 meter van het voor het rijverkeer bestemde gedeelte van de weg;
geen onderdeel reikt verder dan 1,5 meter buiten de gevel.
Meldingsformulier voorwerpen op, aan of boven de weg
De volgende gegevens dienen aan te melding toegevoegd te worden:
U kunt dit formulier zenden aan:
Post: Gemeente Hoorn, afdeling VVH, Postbus 603, 1620 AR Hoorn
Bijlage 3: Locaties sandwichborden
Bijlage 4: Beleid Winkeluitstallingen
WINKELUITSTALLINGENBELEID HOORN
1.Inleiding en probleemstelling.
Wij hebben besloten dat er nieuwe beleidsregels ontwikkeld moet worden voor winkeluitstallingen. Het huidige (versnipperde) beleid biedt onvoldoende handvatten om adequaat op te treden. Voor de winkelcentra in de buitengebieden is zelfs nog helemaal geen beleid ontwikkeld. Het nieuwe beleid is voor een groot deel het formeel vastleggen van het huidige gehanteerde, maar nooit echt beschreven, beleid.
Vanwege de financiering van het binnenstadsmanagement per 1 januari 2006 heeft deze notitie prioriteit gekregen. De ondernemers uit de binnenstad hebben de gemeente gevraagd een financiële regeling te ontwikkelen om het binnenstadsmanagement te financieren. Omdat deze regeling niet door de gemeente maar door de ondernemers gefinancierd dient de worden krijgen alle ondernemers per 1 januari 2006 die een precariovergunning/ontheffing hebben voor het plaatsen van een terras, gevelreclame of een winkeluitstalling in de binnenstad een toeslag opgelegd. Deze toeslag wordt geregeld via de precarioverordening en zal onder andere worden toegepast op de winkeluitstallingen. Het is dus van belang dat de ontheffingen ten aanzien van de winkeluitstallingen v??r 1 januari op orde zijn.
Reclame is in der loop der jaren niet meer weg te denken uit het straatbeeld. Vooral het bedrijfsleven maakt veelvuldig gebruik van reclame. Het is voor veel bedrijven een hulpmiddel om hun producten en/of diensten onder de aandacht van het publiek te brengen en in veel gevallen maakt reclame een essentieel onderdeel uit van de bedrijfsvoering. Dit geldt bijvoorbeeld voor winkels. Er kan reclame gemaakt worden via de media: krant, televisie of internet, maar ook gewoon buiten op straat, in de openbare ruimte.
Winkeluitstallingen, denk aan: reclameborden en kledingrekken, bevinden zich voor de gevel van een winkelpand op de openbare weg. De meningen zijn verdeeld over welke reclame-uiting mooi is en welke niet. Toch zijn alle betrokkenen wel van mening over het uitgangspunt dat reclame in omvang, hoeveelheid en vorm in ieder geval niet zo overheersend mag worden dat dit de kwaliteit van de openbare ruimte aantast. Tevens mag het doelmatig en veilig gebruik van de openbare weg niet in gevaar komen door de aanwezigheid van een winkeluitstalling.
De afdeling Stadstoezicht heeft geconstateerd dat er winkeluitstallingen op de openbare weg staan zonder ontheffing of met een verkeerde ontheffing (andere ondernemer, aantal m2's etc.). Hierdoor kan het (voetgangers-)verkeer in gevaar komen. Dit leidt tot ongewenste situatie en moet dus aangepakt worden.
De basis voor het maken van reclame is terug te vinden in de Grondwet en de Algemene plaatselijke verordening.
Ingevolge Artikel 7 van de Grondwet heeft niemand voorafgaand verlof nodig voor het openbaren van gedachten en gevoelens door drukpers, radio en televisie en andere middelen. De vrijheid van drukpers geldt niet voor het maken van handelsreclame.
De Algemene plaatselijke verordening, artikel 5.2.3. vormt de basis voor het verlenen van een ontheffing. Op grond van dit artikel is het verboden zonder ontheffing van het college op of aan de openbare weg of aan een openbaar water dan wel op een andere, al dan niet met enige beperking, voor publiek toegankelijke en in de open lucht gelegen plaats:
De toetsingscriteria zijn vastgelegd in lid 7, te weten: openbare orde, voorkomen of beperken van overlast, bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving, verkeersvrijheid- of veiligheid, gevaar voor het redelijk verzorgingsniveau voor de consument, strijdig met het bestemmingsplan.
In deze notitie richten wij ons op winkeluitstallingen die vallen onder art. 5.2.3, lid b en c en kunnen het best omschreven worden als goederen en daarbij behorende objecten, behorende tot het gangbare winkelassortiment van de winkel waarvoor de uitstalling is bedoeld. Voor het hebben van een winkeluitstalling is een ontheffing nodig en moet precario worden betaald.
In dit hoofdstuk worden aanvullende op de Algemene plaatselijke verordening, art. 5.2.3. gebaseerde beleidsregels weergegeven waarmee rekening dient te worden gehouden bij het plaatsen van winkeluitstallingen.
In de Leidraad van Hoorn Kern Gezond staat dat bij het herinrichten van de straten in de binnenstad wordt gestreefd naar eenheid, samenhang en continuïteit van de openbare ruimte. De kunst van het inrichten van de openbare ruimte is dus om zowel de eenheid als de verscheidenheid tot zijn recht te laten komen. De binnenstad, met zijn verschillende delen, verschillende functies en verschillende straten, vormen tezamen een geheel. Daarom is gekozen voor een basisopzet voor de inrichting, waarbinnen de verschillende functies een plaats kunnen vinden.
Ruimtelijke kwaliteit wordt voor een deel bereikt middels eenheid en eenvoud van de inrichting van de openbare ruimte. De bruikbaarheid, bereikbaarheid en veiligheid voor met name het voetgangersverkeer spelen een belangrijke rol.
Bij de huidige herinrichtingen is uitgegaan van de (historische) stoepenzone. De maat van deze stoepenstrook bedroeg 2 tot 4 voet en is nu vastgesteld op maximaal 1.20m. Deze stoepenzone zorgt in de huidige situatie voor een natuurlijke afstand tussen voetgangers en de gevel. In de winkelgebieden is de stoepenzone meteen de begrenzing van de uitstallingsruimte. In gebieden met een uitgesproken winkelkarakter zijn de mogelijkheden tot reclamevoering ruimer dan in woongebieden. Aansluiting kan gezocht worden bij het van toepassing zijnde bestemmingsplan.
Indien het in verband met ter plaatse uit te voeren openbare werken of om enigerlei andere reden naar het oordeel van het college van burgemeester en wethouders noodzakelijk is de uitstallingen te verwijderen, te verplaatsen of de afmetingen ervan te wijzigen, zal deze verwijdering, verplaatsing of wijziging door en voor rekening van de ontheffinghouder geschieden.
Algemene bepalingen over uitstalling.
Uitwerking per gebied en/of straat (individuele gevallen kunnen afwijken).
uitstallingsmogelijkheid uitzonderingen
Dubbele Buurt/Vale Hen: 0.60cm, westzijde geen
Dubbele Buurt bij afsluiting beide zijden 0.60 cm
Gedempte Turfhaven: 1.20m noordzijde vast.herinr. GT
Grote Oost: tot Bottelsteeg 1.20m
Kerkstraat: geen uitstallingen nrs. 34 t/m 36 0,60cm
Kerkplein: nrs. 31 t/m 39 1.20m
Kruisstraat: 7 t/m 32 (incl.5) 1.20m 1,2,3,4 en 6 geen
Nieuwe Noord: zuidzijde nrs. 2 t/m 30 1.20m nrs. 27, 29, 32/34, 74 en 76 geen
zuidzijde nrs .1a t/m 21 1.20m oostzijde 36 t/m 44 geen
oostzijde nrs. 46 t/m 52 1.20m
westzijde nrs. 31 t/m 67 0,60cm
oostzijde nrs. 53 t/m 72 0,60cm
Nieuwland: nrs.2 t/m 12 1.20m vanaf nr.14 niets (uitsterfconstructie)
Nieuwland oneven: geen uitstallingen
Spoorstraat: vaststellen na herinrichting GT
Winkeluitstallingen tijdens de voor- en najaarsmarkt, lappendag en zaterdagmarkt (alleen marktzijde).
Gedempte Turfhaven en Breed: 60 cm
In de Huesmolen varieert de straatbreedte van 4.90 tot 5.10m. De gewenste loopruimte bedraagt 3.00m. Wanneer sprake is van tweezijdige bewinkeling is een uitstallingszone van 0.60cm mogelijk. Wanneer sprake is van eenzijdige bewinkeling is een uitstallingenzone van 1.20m mogelijk. De winkeluitstallingen dienen direct aan de gevel geplaatst te worden en niet aan de waterzijde.
Daar waar de loopruimte 3.00m of minder is kan geen winkeluitstalling plaatsvinden.
BetjeWolff- en Aagje Dekenplein.
In het winkelcentrum van de Kersenboogerd zijn er grote delen met een overkapping met pilaren. Algemeen uitgangspunt is een vrije loopruimte van minimaal 3.00m. Wanneer de ruimte beschikbaar is, dan is er een uitstallingzone van 1.20m mogelijk ofwel 0.60m.
Ter hoogte van Betje Wollfplein 169 t/m 115 varieert de ruimte tussen pilaren en gevel 2.60 tot 2.72m. Echter de officiële loopruimte ligt buiten de pilaren. Tussen gevel en pilaar is de minimale ruimte van 0.90m voldoende als mogelijke ‘tweede’ route. Dit betekent dat een uitstallingzone van 1.20m direct aan de gevel mogelijk is.
Ter hoogte van Aagje Dekenplein nummer 1,4 en 6, nummer 25, 26 en nummer 29 varieert de ruimte tussen pilaren en gevel van 1.26m tot 1.28m. Echter ook hier is de officiële loopruimte buiten de pilaren. Vervolgens is het niet reëel uit te gaan van een tweede route tussen gevel en pilaren. Dit betekent dat ook hier een uitstallingzone van 1.20m direct aan de gevel mogelijk is.
In het winkelcentrum aan de Westerblokker varieert de trottoirbreedte van 5.00 tot 7.75m. Hier is een uitstallingzone van 1.20m direct aan de gevel mogelijk.
In de Korenbloem varieert de breedte van 4.76 tot 6.33m. In het brede gedeelte van 6.33m zijn de winkelwagentjes van de Dekamarkt geplaatst. Dit betekent dat de genoemde 6.33m niet in zijn geheel benut kan worden. De gewenste vrije loopruimte bedraagt minimaal 3.00m. Dit betekent dat er een uitstallingzone van 0.60m aan beide zijden mogelijk is.
Bij de winkels aan de buitenzijde van het overdekte centrum (kapper en Bubbles) is een uitstallingzone van 1.20m direct aan de gevel, mits de resterende vrije loopruimte minimaal 3.00m is.
In het winkelcentrum van de Grote Waal is er een breed middengebied met zeer wisselende maten, mede door de hoeveelheid pilaren. Ook hier wordt uitgegaan van een vrije doorgaande loopruimte van minimaal 3.00m. Afhankelijk van de beschikbare ruimte is dus een uitstallingzone van 0.60 of 1.20m mogelijk. Aanvullend kan gesteld worden dat de uitstallingzone zich beperkt tot de zone direct grenzend aan de winkelpui waar de entree van de betreffende winkel zich bevindt. De uitstallingzone is nadrukkelijk niet rond de pilaren, midden in het loopgebied, langs zijgevels van de winkels en blinde gevels van het winkelcentrum.
In de straten waar het huidige beleid niet wezenlijk afwijkt van de in deze notitie geschetste nieuwe beleidsuitgangspunten is reeds begonnen met het aanschrijven van de winkeliers. De ondernemers aan de Grote Noord, Kleine Noord, Nieuwsteeg en Lange Kerkstraat zijn reeds voorzien van nieuwe ontheffingen. De andere straten worden de komende periode gefaseerd aangeschreven. Er zijn in het nieuwe beleid, met uitzondering van een aantal percelen op de Kruisstraat en de winkelcentra in de buitenwijken, geen noemenswaardige afwijkingen te voorzien ten opzichte van het huidige beleid. De ondernemers aan de Kruisstraat 1, 2, 3, 4 en 6 mogen op basis van het nieuwe beleid geen winkeluitstalling plaatsen. Op dit moment is dat wel toegestaan, maar er zijn geen lopende ontheffingen op de percelen afgegeven.
Voor de winkelcentra in de buitenwijken is nooit beleid gehanteerd. Voor bepaalde ondernemers in winkelcentrum de Beurs en op het Betje Wolffplein betekent het nieuwe beleid een behoorlijke aanpassing in hetgeen zij nu op de openbare weg hebben staan. Overigens hebben zij hier nooit vergunning voor gehad, maar de gemeente heeft ook nooit gehandhaafd. Het hanteren van een overgangsperiode van een jaar lijkt hier dus redelijk.
De ontheffingen voor de winkelcentra hebben minder prioriteit omdat deze niet van belang zijn voor de financiering van het binnenstadsmanagement.
Het nieuwe beleid voor de Huesmolen is reeds gecommuniceerd met de ondernemers en zij zijn akkoord. Verder is belanghebbenden via “Hoorn op vijf” de mogelijkheid geboden schriftelijk te reageren op de beleidsuitgangspunten uit deze nota.
Daarnaast zijn de voorzitters van de wijkoverlegorganen en stratenclubs geïnformeerd over de mogelijkheid tot inspraak. De ingediende reacties meegenomen in de definitieve besluitvorming maar hebben niet geleid tot aanpassing van de (ontwerp)notitie.
Voor het innemen van gemeentegrond dient precario betaald te worden. Dit tarief wordt vastgesteld middels de precarioverordening. Voor 2005 is dit tarief vastgesteld op € 33,60 m2 per jaar. Dit tarief wordt jaarlijks geïndexeerd. De gemeente stelt structureel jaarlijks € 125.000,--beschikbaar ten behoeve van binnenstadsmanagement. Van dit bedrag is € 50.000,-- gedekt in de (meer-) jarenbegroting. Het resterende tekort ad € 75.000,-- dat in de algemene middelen ontstaat, wordt gedekt door verhoging van de precariobelasting. In de precariobelastingverordening is om die reden bepaald dat vanaf 1 januari 2006 voor de eerste m2 € 200,-- extra wordt betaald.(voor nadere informatie zie collegebesluit met stuknr. 05.30793).
De handhaving ten aanzien van winkeluitstallingen is een taak van bureau Stadstoezicht (reinigingspolitie). Handhaving is op de eerste plaats informatie verstrekken en overredingskracht gebruiken. Als dit niet tot het gewenste resultaat leidt dan zal in tweede instantie bestuursrechtelijk worden opgetreden.
De drie handhavingsmogelijkheden waarover het dagelijks bestuur ingevolge de Gemeentewet en Algemene wet bestuursrecht beschikt zijn de bestuursdwang, de dwangsom en het intrekken van de ontheffing. De handhaving richt zich met name op overtreding van de voorschriften uit de ontheffing en het zonder ontheffing hebben van een winkeluitstalling op openbare weg.
Het hebben van een winkeluitstalling op gemeentegrond is een dynamisch proces omdat winkels frequent van eigenaar/ondernemer wijzigen. Dit vraagt dan ook een intensieve handhaving.
Indien een winkeluitstalling zonder ontheffing op de openbare weg staat, is dit in beginsel een overtreding. Handhaving kan geschieden, indien het voorwerp dat ontheffingsplichtig is, na aanzegging nog steeds niet in het bezit is van een ontheffing en evenmin is gebleken dat deze ontheffing is aangevraagd.
Afhankelijk van de situatie zullen genoemde handhavingsmogelijkheden worden toegepast.
Bureau Stadstoezicht is verantwoordelijk voor handhaving van alle vergunningen tot gebruik van het openbaar gebied en voor afgeven van tijdelijke vergunningen (alle andere vergunningen voor het openbaar gebied worden afgegeven door afd JZ.) Dit behoort tot het takenpakket van de twee reinigingsagenten. Het afgeven van tijdelijke vergunningen is een tijdje verzorgd door een tijdelijke collega op een bovenformatieve plaats (voor een halve werkweek). De reinigingsagenten verzorgen zowel de waarneming van overtredingen, het aanspreken van ondernemers als de administratieve afhandeling. Deze handhaving is onderdeel van een groter takenpakket: honden, gedumpt afval, illegale lozingen, gebruik van de openbare weg voor van alles en nog wat, parkeerexcessen en vernielingen openbaar groen.
Praktisch gesproken is het effect, dat alleen handhaving van terrassen op een redelijk niveau wordt uitgevoerd. Op andere punten schiet de handhaving tekort, net als de afgifte van tijdelijke vergunningen.
De schatting is, dat ongeveer een halve formatieplaats nodig is om de handhaving op een goed niveau te brengen. Hieromtrent zal nadere advisering volgen.
Winkeluitstallingen in winkelstraten zijn toegestaan tot 1.20m uit de gevel, mits de doorgang voor het voetgangersverkeer op het trottoir minimaal 1.50m is. Bij dubbelzijde bewinkeling dient de vrije doorgang 3m te zijn.
Winkeluitstallingen in niet winkelstraten zijn toegestaan tot 0.60cm uit de gevel, mits de doorgang voor het voetgangersverkeer op het trottoir minimaal 1.50m is.
Voor de ondernemers (bv. Winkelcentra) waar het nieuwe beleid een wezenlijke aanpassing is in hetgeen zij nu op de openbare weg mogen hebben staan, wordt een overgangsperiode van een jaar gehanteerd.