Organisatie | Bergen (NH) |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Bergen 2013 |
Citeertitel | Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Bergen 2013 |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Dit besluit vervangt het Besluit Individuele maatschappelijke ondersteuning gemeente Bergen 2012
beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Bergen 2013
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
03-04-2014 | 01-01-2015 | artikel 2, artikel 14, artikel 15 | 28-01-2014 Gemeentekrant, 2 april 2014 | Onbekend | |
01-01-2014 | 27-06-2013 | nieuwe regeling | 27-08-2013 Gemeentekrant, 25 september 2013 | Onbekend | |
26-09-2013 | 27-06-2013 | 03-04-2014 | artikel 15 | 24-09-2013 Gemeentekrant, 25 september 2013 | Onbekend |
Het college van de gemeente Bergen;
gelezen het voorstel van de afdeling Ontwikkeling van 21 augustus 2013;
gelet op het bepaalde in artikel 20 lid3 en artikel 22 van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Bergen 2013;
Vast te stellen het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Bergen 2013
Hoofdstuk 1. Bijzondere regels over het persoonsgebonden budget
Artikel 1. Regels rond verstrekking en verantwoording
Verstrekking als persoonsgebonden budget vindt niet plaats indien op grond van aanwijzingen duidelijk is geworden dat het ernstige vermoeden bestaat dat de aanvrager een persoonsgebonden budget niet besteedt aan datgene waarvoor het gegeven is. Als blijkt dat de aanvrager problemen zal krijgen met het omgaan met een persoonsgebonden budget, dan wordt dit als een contra-indicatie opgevat.
De verantwoording van het persoonsgebonden budget door de budgethouder aan het college vindt steekproefsgewijs plaats, waarbij de steekproef minimaal een omvang heeft van 5% van de verstrekte persoonsgebonden budgetten, na afloop van de verstrekking dan wel na afloop van enig kalenderjaar. Het college zal de besteding van het persoonsgebonden budget door de budgethouder steekproefsgewijs controleren.
De periode waarover de eigen bijdrage wordt opgelegd bedraagt:
- maximaal 39 periodes van 4 weken (3 jaar) als de voorziening bestaat uit een in eigendom verschafte roerende zaak;
- maximaal 39 periodes van 4 weken (3 jaar) als de voorziening bestaat uit een bouwkundige of woontechnische aanpassing van een woning die in eigendom is van de aanvrager;
- bij het gebruik maken van een hulpmiddel die door de gemeente in bruikleen wordt verstrekt. Zolang de belanghebbende hiervan gebruik maakt;
Bij verstrekking van een nieuwe individuele voorziening vangt ook een nieuwe periode aan. De oude voorziening wordt vervangen en het maakt niet uit of die in eigendom is verstrekt, want als er een vervangende voorziening wordt verstrekt, wordt geen ondersteuning meer geboden via die oude voorziening, ook al is die in eigendom verstrekt.
Geen eigen bijdrage wordt gevraagd:
- Aan personen jonger dan 18 jaar (ook niet aan de ouders).
- Als de aanvrager of zijn echtgenoot al op grond van artikel 4 of 14 van het Bijdragebesluit Zorg (verblijf in instelling of verzorgingshuis) een eigen bijdrage is verschuldigd.
- Als het CAK niet binnen twee jaar na verzending van de Wmo-beschikking (waarin de voorziening wordt toegekend) een beschikking dan wel voorlopige beschikking heeft verstuurd over de te betalen eigen bijdrage.
Respijtzorg kan worden verleend als eenmalige verstrekking voor een duur van enkele uren of een periode. Bij de verstrekking van respijtzorg gelden de regels voor Hulp bij het huishouden.
Resultaat B: Wonen in een geschikt huis
Als het gaat om uitbreiding van ruimten worden de volgende maxima aangehouden, tenzij medische noodzaak een ander maximum vergt. Uiteraard dient dat door een onafhankelijk adviserend arts (in principe de adviseur van de gemeente) aangegeven te worden.
De financiële tegemoetkoming voor verhuiskosten als genoemd in artikel 12 van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Bergen 2013 is afhankelijk van de omvang van de te betrekken woning:
€ 1.860,- bij 5 kamers of meer.
De tegemoetkoming in de verhuiskosten als genoemd artikel 12 van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Bergen 2013 wordt uitbetaald aan de hoofdbewoner van de woonruimte.
De hoogte van de korting per maaltijd is zodanig dat de prijs die de aanvrager per maaltijd betaalt maximaal € 4,20 bedraagt.
Resultaat D: Beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding
De bedragen van dit resultaatgebied zijn geborgd in resultaat A.
Resultaat E: Het thuis kunnen zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren
Het persoonsgebonden budget voor een rolstoel wordt vastgesteld op basis van de tegenwaarde van goedkoopst compenserende voorziening, indien nodig verhoogd met een bedrag voor onderhoud /reparatie en verzekeringskosten zoals vermeld in de door het college opgevraagde offerte bij een gecontracteerde aanbieder.
Het persoonsgebonden budget voor een vervoersmiddel wordt vastgesteld op basis van de tegenwaarde van de goedkoopst compenserende voorziening, indien nodig verhoogd met een bedrag voor onderhoud /reparatie en verzekeringskosten zoals vermeld in de door het college opgevraagde offerte bij een gecontracteerde aanbieder.
Het bedrag dat per jaar verstrekt wordt voor gebruik van een (eigen) auto, een taxi of een rolstoeltaxi is gebaseerd op maximaal 2000 kilometer op jaarbasis. Bij een (eigen) auto gaat het om een kilometervergoeding en voor een taxi of rolstoeltaxi gaat het om de ritkosten. Deze regeling is van toepassing voor zowel bewoners van een intramurale AWBZ-instelling, als voor zelfstandig wonenden.
De tarieven die gehanteerd worden, zijn de tarieven die door het Rijk zijn vastgesteld.
Resultaat H:De mogelijkheid om contacten te hebben met medemensen en deel te nemen aan recreatieve, maatschappelijke of religieuze activiteiten
Belanghebbende kan in aanmerking komen voor een tegemoetkoming in de kosten voor de aanschaf, onderhoud, reparatie en indien van toepassing, de verzekeringskosten gedurende de gemiddelde levensduur van een sportvoorziening,welke maximaal eens in de 3 jaar wordt verstrekt, als sportbeoefening uitsluitend mogelijk is met een sporthulpmiddel.