Organisatie | Gouda |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening maatschappelijke ondersteuning |
Citeertitel | Verordening maatschappelijke ondersteuning |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Geen
Wet maatschappelijke ondersteuning, art. 5
Regeling maatschappelijke ondersteuning 2016
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
03-10-2013 | 01-01-2015 | Nieuwe regeling | 25-09-2013 De Goudse Post, 02-10-2013 | 834856 | |
03-10-2013 | 01-01-2015 | Nieuwe regeling | 25-09-2013 De Goudse Post, 02-10-2013 | 834856 |
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
algemene voorziening: een voorliggende voorziening die weliswaar niet bestemd is voor, noch te gebruiken is door alle personen als bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de wet, maar die anderzijds door iedereen waarvoor de voorziening wel bedoeld is op eenvoudige wijze te verkrijgen of te gebruiken is zonder een ingewikkelde aanvraagprocedure;
eigen bijdrage: een inkomensafhankelijke bijdrage die de gemeente oplegt aan een persoon van 18 jaar of ouder aan wie maatschappelijke ondersteuning is verleend voor zover die ondersteuning bestaat uit het verlenen van een individuele voorziening of een persoonsgebonden budget en die voorziening of dat budget niet bestaat uit een aan hem verleende financiële tegemoetkoming;
1.Het college heeft voor het indienen van aanvragen en het verstrekken van gegevens een formulier vastgesteld.
2.Ter voorbereiding van het besluit op de aanvraag vindt het intakegesprek plaats.
In het intakegesprek komt aan de orde: gezamenlijke inventarisatie van de ondervonden beperkingen en de gevolgen daarvan, de te bereiken resultaten, de oplossingen via eigen mogelijkheden of het eigen netwerk dan wel via algemene, algemeen gebruikelijke, collectieve, (wettelijk) voorliggende en/of individuele voorzieningen.
Artikel 6 Geen aanspraak op individuele voorziening
Geen aanspraak op een individuele voorziening bestaat voor zover sprake is van:
een beperking die al eerder op grond van deze verordening is gecompenseerd en waarvan het college van mening is dat de getroffen maatregelen nog steeds goedkoopst-compenserend en passend zijn. Dit is niet van toepassing als de eerder vergoede of verstrekte voorziening niet meer te gebruiken is als gevolg van omstandigheden die niet aan de aanvrager zijn toe te rekenen;
Artikel 7 De te bereiken resultaten
De op basis van artikel 4, eerste lid, van de wet te bereiken resultaten zijn:
Artikel 9 Wonen in een geschikt huis
Het bepaalde onder 2. is niet van toepassing op het treffen van voorzieningen aan hotels en pensions, trekkerswoonwagens, kloosters, tweede woningen, vakantiewoningen, recreatiewoningen, kamerverhuur en specifiek op gehandicapten en ouderen gerichte woongebouwen voor wat betreft voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten of voorzieningen die bij nieuwbouw of renovatie zonder noemenswaardige meerkosten meegenomen kunnen worden.
In afwijking van het gestelde in het eerste lid kan een zodanige woonvoorziening getroffen worden zodat de woonkamer kan worden bereikt en het toilet kan worden gebruikt, als de aanvrager zijn hoofdverblijf heeft in een instelling in het kader van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten of er sprake is van een vergelijkbare situatie.
Artikel 15 Medemensen ontmoeten
Het achtste te bereiken resultaat ten aanzien van de mogelijkheid om contacten te hebben met medemensen en deel te nemen aan recreatieve, maatschappelijke of religieuze activiteiten bestaat uit het zo mogelijk in staat stellen tot het kunnen afleggen van gewenste bezoeken en het deelnemen aan gewenste activiteiten binnen de directe woon- en leefomgeving.
Hoofdstuk 3 Verstrekkingswijzen
Artikel 18 Vormen van voorziening in natura
Bij een voorziening in natura wordt onderscheid gemaakt in:
Artikel 19 Verplichtingen voorziening in natura
De aanvrager aan wie de individuele voorziening is verstrekt draagt zorg voor adequate brand-, opstal- en inboedelverzekeringen.
De kosten van reparaties als gevolg van grove schuld of nalatigheid van aanvrager (waaronder verlies door wateroverlast, brand, inbraak, etcetera.) komen voor eigen rekening.
Artikel 21 Afwijzingsgronden persoonsgebonden budget
Verstrekking van een persoonsgebonden budget vindt niet plaats voor zover:
Artikel 22 Verplichtingen persoonsgebonden budget
Bij toekenning van het persoonsgebonden budget gelden in ieder geval de volgende verplichtingen:
bij verstrekking van een persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden moeten de documenten, waaronder het zorgcontract, declaratieformulier, het betalingsbewijs, bankafschriften en bij contante betaling kwitanties, vijf jaar bewaard worden. De aanvrager stelt deze jaarlijks ter beschikking aan het college;
Artikel 23 Verstrekking als financiële tegemoetkoming; inhoud beschikking
Bij het treffen van een voorziening in de vorm van een financiële tegemoetkoming wordt onder meer in de beschikking vastgelegd:
Artikel 24 Verplichtingen financiële tegemoetkoming
Bij de verlening van een financiële tegemoetkoming worden de aanvrager de volgende verplichtingen opgelegd:
Artikel 26 Eigen bijdrage en eigen aandeel
Bij toekenning van een woningaanpassing als gevolg van het leveren van een scootmobiel wordt bij inname van deze scootmobiel om medische redenen of tijdelijke voorwaardelijke toekenning ook de eigen bijdrage van de woningaanpassing beëindigd. Als de scootmobiel op eigen verzoek wordt ingenomen, blijft de eigen bijdrage voor de woningaanpassing gewoon doorlopen.
De aanvrager aan wie op grond van deze verordening een voorziening is verstrekt, is verplicht zo spoedig mogelijk schriftelijk/elektronisch aan het college mededeling te doen van feiten en omstandigheden, waarvan redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze van invloed kunnen zijn op het recht op een voorziening.
Artikel 29 Verval van rechtswege van recht op toegekende individuele voorziening
Het college stopt het recht op een voorziening, genomen op grond van deze verordening, geheel als:
De voorziening in natura kan van aanvrager teruggevorderd worden. Als de terugvordering een voorziening in natura betreft die vanwege de aard niet of niet meer feitelijk kan worden overgedragen aan het college, wordt er een geldbedrag gevorderd. De hoogte van het bedrag wordt bepaald op basis van de oorspronkelijke investerings- of aanschafwaarde, rekeninghoudend met de reguliere afschrijving ervan.
Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen van deze verordening indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.
Het college kan jaarlijks per 1 januari de geldende bedragen, in het kader van deze verordening en de op deze verordening berustende nadere regels, verhogen of verlagen overeenkomstig de prijsindex voor de gezinsconsumptie.
Op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning, verder te noemen de wet, dient de gemeente individuele voorzieningen te verstrekken aan mensen met beperkingen. De gemeenteraad stelt hiervoor een verordening vast. De huidige Verordening maatschappelijk ondersteuning individuele voorzieningen Gouda 2010, en het daarmee samenhangende beleid en instrumentarium, is verouderd. Deze verordening komt nog voort uit de tijd van de Wet voorzieningen gehandicapten en is opgebouwd op het principe rechten en plichten.
Dit betekent dat een aanvrager direct een voorziening kon aanvragen. Het uitgangspunt van de Wet maatschappelijke ondersteuning is het compensatiebeginsel. Het compensatiebeginsel betekent dat er een evenwicht is in de eigen verantwoordelijkheid van mensen die een beroep doen op de wet en de wijze waarop de gemeente met het inzetten van voorzieningen beperkingen kan compenseren. Bij het uitwerken van de regelgeving gaat het college altijd eerst uit van de eigen kracht, zelfzorg en het zelfoplossend vermogen van aanvrager en zijn sociale netwerk.
Op 24 april 2012 is de Wmo-kadernota Verbinden en Vernieuwen vastgesteld in de gemeenteraad. In de kadernota is een eerste aanzet gedaan voor compensatie met resultaat (betreft punt 5.2 uit de visie nota Verbinden en Vernieuwen). Deze nota heeft geleid tot een nieuwe Verordening maatschappelijke ondersteuning.
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
- algemeen gebruikelijke voorziening: volgens de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep is een voorziening, met name een product, algemeen gebruikelijk als het gaat om een voorziening die niet speciaal bedoeld is voor mensen met beperkingen, de voorziening algemeen verkrijgbaar is en de prijs is vergelijkbaar met soortgelijke, normaal verkrijgbare producten met hetzelfde bestedingspatroon. Voorbeelden zijn:
- algemene voorzieningen: voorzieningen, met name diensten of een combinatie van dienst en product, die weliswaar niet bestemd zijn voor, noch te gebruiken zijn door alle inwoners; anderzijds zijn ze door iedereen waarvoor ze wel bedoeld zijn op eenvoudige wijze, zonder een ingewikkelde aanvraagprocedure, te verkrijgen of te gebruiken. Voorbeelden zijn:
Een algemene voorziening is dus per definitie geen individuele voorziening en de regels rond eigen bijdragen/eigen aandeel, zoals genoemd in het landelijke Besluit maatschappelijke ondersteuning, gelden niet;
collectieve voorzieningen: dit zijn voorzieningen die individueel worden verstrekt maar collectief worden aangeboden. Tot nu toe is het collectief vraagafhankelijk vervoer het duidelijkste voorbeeld. Dit vervoer is geen algemene voorziening, omdat de normale aanvraagprocedure geldt, er een beschikking wordt afgegeven waartegen bezwaar en beroep mogelijk is;
eigen aandeel: artikel 19 van de wet biedt de mogelijkheid bij verstrekking van voorzieningen in natura of een persoonsgebonden budget bij een financiële tegemoetkomen een eigen aandeel te vragen. In de regeling maatschappelijke ondersteuning zijn nadere regels gesteld met betrekking tot het eigen aandeel;
eigen bijdrage: artikel 15 van de wet biedt de mogelijkheid om bij verstrekking van voorzieningen in natura of een persoonsgebonden budget een eigen bijdrage te vragen aan een persoon van 18 jaar of ouder aan wie maatschappelijke ondersteuning is verleend voor zover die ondersteuning bestaat uit het verlenen van een individuele voorziening of een persoonsgebonden budget en die voorziening of dat budget niet bestaat uit een aan hem verleende financiele tegemoetkoming. In de regeling maatschappelijke ondersteuning zijn nadere regels gesteld met betrekking tot de eigen bijdrage. Het Centraal Administratie Kantoor stelt de eigen bijdrage vast en int deze;
- financiële tegemoetkoming: gesproken wordt over een forfaitair bedrag. Dit is een bedrag waarbij geen rekening is gehouden met het inkomen of met de werkelijke kosten;
- gebruikelijke zorg: als in een leefeenheid meerdere personen wonen, hebben zij gezamenlijk de taak al het zich voordoende huishoudelijke werk te verrichten. Zij zijn zelf verantwoordelijk voor de verdeling en dit uitgangspunt heeft een verplichtend karakter. Dit is omschreven in het protocol Gebruikelijke zorg;
- psychosociaal probleem: het begrip psychosociaal probleem is vanuit de Algemene Wet op de Bijzondere Ziektekosten in de wet opgenomen, maar inmiddels als “grondslag” uit de AWBZ geschrapt. Dit is gebeurd omdat gebleken is dat deze grondslag in de AWBZ financieel moeilijk te beheersen was. In de wet heeft – volgens de parlementaire behandeling - dit begrip een heel specifieke betekenis. Deze betekenis wordt hier als begripsomschrijving gehanteerd en is overgenomen uit een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (29-04-2009;LJN: BI6832). Het betreft met name en verlies van zelfstandigheid of deelname aan het maatschappelijk verkeer, de kerndoelstelling van de wet;
- wettelijk voorliggende voorzieningen: voorzieningen die in wetgeving en in regelgeving zijn vastgelegd, die op basis van artikel 2 van de Wet maatschappelijke ondersteuning voorgaan. Te denken valt hierbij aan onder meer de Zorgverzekeringswet, de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten, de Wet op de kinderopvang, de verschillende arbeidsongeschiktheidswetten. Als een wettelijk voorliggende voorziening het probleem kan oplossen is er geen aanspraak op maatschappelijke ondersteuning op grond van de wet, zo is in artikel 2 van de wet bepaald.
Voor het indienen van de aanvraag wordt een formulier gebruikt. Op het formulier is aangegeven welke gegevens moeten worden overgelegd om de aanvraag te kunnen beoordelen.
In het tweede lid wordt bepaald in welke gevallen er altijd een intakegesprek gevoerd zal worden. Een gesprek naar aanleiding van een aanvraag is niet altijd noodzakelijk. In bepaalde situaties kan direct een aanvraag ingediend worden voor een individuele voorziening. Het gesprek vindt in principe plaats bij de burger thuis.
Het gesprek vindt in principe plaats bij de burger thuis. In samenspraak met de burger wordt een inventarisatie gemaakt van de individuele situatie met als doel te bepalen of er mogelijk aanspraak op een individuele voorziening bestaat.
In het tweede lid is bepaald dat van het gesprek een verslag wordt gemaakt. In het verslag worden de afspraken benoemd die zijn gemaakt met de aanvrager. De burger ontvangt hiervan een afschrift.
In het derde lid is bepaald dat een aanvraagformulier wordt verstrekt als de conclusie van het gesprek is dat aanspraak op een individuele voorziening bestaat.
In het vierde lid is bepaald dat een aanvraagformulier ook wordt verstrekt als de burger staat op het indienen van een aanvraag ook al is de conclusie van het gesprek dat geen aanspraak op een individuele voorziening bestaat.
Onder b. wordt bepaald dat een aanvrager in aanmerking komt voor compensatie als er een langdurige noodzaak is. Wat is langdurige noodzaak? Het kan, in tijd uitgedrukt, gaan om twee maanden, bijvoorbeeld bij mensen die in een terminaal ziektestadium verkeren. Het kan ook gaan om veertig jaar, in situaties waarin de beperking bijvoorbeeld aangeboren is en stabiel van aard is. Kenmerk in beide genoemde situaties is dat de ondervonden beperking, naar de stand van de medische wetenschap op het moment van de aanvraag, onomkeerbaar is. Er is dus redelijkerwijs geen verbetering te verwachten in de situatie van de aanvrager. In dit kader zal de prognose van groot belang zijn. Zegt de prognose dat de aanvrager na enige tijd zonder de benodigde hulpmiddelen of aanpassingen zal kunnen functioneren, dan mag men van kortdurende noodzaak uitgaan. Bij een wisselend beeld, waarbij verbetering in de toestand en periodes van terugval elkaar opvolgen, kan echter uitgegaan worden van een langdurige noodzaak. De medisch adviseur kan bij het antwoord op de vraag of er al dan niet sprake is van een langdurige noodzaak voor de betreffende voorziening een belangrijke rol spelen.
Onder c. wordt de term ‘’goedkoopst-compenserend’’ gebruikt. Hieronder wordt verstaan dat voorzieningen die in het kader van deze Verordening worden verstrekt naar objectieve maatstaven gemeten zowel adequaat als de meest goedkope voorziening moeten zijn. Met nadruk wordt hierbij gesteld dat met het begrip adequaat het volgende bedoeld wordt: volgens objectieve maatstaven nog toereikend. Als de persoon een duurdere voorziening wil, is dit toegestaan, mits deze voorziening voldoende adequaat is.
In dergelijke situaties zal de verstrekking uitsluitend plaatsvinden in de vorm van een persoonsgebonden budget (in plaats van voorziening in natura) of financiële tegemoetkoming (wanneer het geen voorziening in natura verstrekking betreft) gebaseerd op de goedkoopst-compenserende maatregel.
Artikel 5 Beoordeling recht op een individuele voorziening
Bij de beoordeling van het recht op een individuele voorziening gaat het college uit van de persoonskenmerken en behoeften van de aanvrager, zoals artikel 4 van de wet voorschrijft. Bij het onderzoek zal gekeken worden naar wat nodig is, wat mogelijk is en hoe maatwerk ten aanzien van de te bereiken resultaten mogelijk is. Het uitgangspunt is het vermogen van de aanvrager zelf een oplossing voor de problematiek te vinden, met inbegrip van het beroep op zijn sociale netwerk van vrienden, familie en bekenden.
Alle (wettelijk) voorliggende, algemeen gebruikelijke en collectieve voorzieningen die voor aanvrager beschikbaar en in praktijk ook daadwerkelijk bruikbaar zijn, worden eerst beoordeeld. Dat kan nodig zijn omdat men niet weet welke voorzieningen er al voorhanden zijn. Als deze voorzieningen toch niet leiden tot het te bereiken resultaat zal naar andere oplossingen gezocht moeten worden en komen individuele voorzieningen ter beoordeling in perspectief.
Als er geen gesprek heeft plaatsgevonden, zal dit na de aanvraag gebeuren. Dus met of zonder gesprek: er wordt in alle gevallen eerst beoordeeld welke voorliggende, algemeen gebruikelijke en collectieve voorzieningen een oplossing zouden kunnen bieden om het te bereiken resultaat daadwerkelijk te bereiken.
Artikel 6 Geen aanspraak op een individuele voorziening
Onder a., b. en c. wordt bepaald dat een voorziening niet wordt toegekend als er beschikbare (wettelijk) voorliggende, algemene of algemeen gebruikelijke voorzieningen voorhanden zijn, zoals huisgenoten die de gebruikelijke zorg kunnen verlenen. Het is niet mogelijk om een uitputtend overzicht te geven van alle voorliggende regelingen en de daaraan te ontlenen aanspraken op voorzieningen, omdat daarin regelmatig wijzigingen optreden. Algemeen gebruikelijke voorzieningen zijn voorzieningen waarover een met de aanvrager vergelijkbare persoon, ook los van de beperking, zou kunnen beschikken. Deze voorzieningen hoeven niet te worden verstrekt.
Onder f. wordt bepaald dat een aanvraag kan worden geweigerd wanneer een aanvrager een voorziening aanvraagt, nadat deze reeds door hem gerealiseerd of aangekocht is. In deze situatie kan de voorziening worden geweigerd omdat het college dan geen mogelijkheden meer heeft de voorziening volgens het vastgestelde beleid te verstrekken, noch anderszins invloed heeft op de te verstrekken voorziening.
Een aanvraag kan tevens geweigerd worden als het gaat om een vergoeding of verstrekking die reeds eerder heeft plaatsgehad, terwijl het de aanvrager verwijtbaar is dat het middel verloren is gegaan, bijvoorbeeld door roekeloosheid of verwijtbare onachtzaamheid. Dit geldt niet als de aanvrager geen schuld treft.
g. In sommige gevallen gebruiken mensen al jaren voorzieningen en vragen zij na het optreden van een beperking deze voorzieningen aan. Deze situatie kan leiden tot de conclusie dat het optreden van beperkingen geen meerkosten met zich meebrengt.
i. Het gaat om mensen die al een voorziening verstrekt hebben gekregen die nog voldoet maar volgens de Verordening in principe in aanmerking komen voor een nieuwe voorziening. Gedacht moet worden aan sportvoorzieningen. Men kan één keer in de drie jaar in aanmerking komen voor een forfaitair bedrag voor de aanschaf van een sportvoorziening. Met het opnemen van dit artikel wordt voorkomen dat wanneer de sportvoorziening nog volstaat, er na drie jaar opnieuw een forfaitair bedrag verstrekt moet worden.
j. Voorzieningen worden niet toegekend wanneer het participatieprobleem korter duurt dan zes maanden. Zie tevens artikel 4 onder b. waarin wordt de definitie langdurig noodzakelijk toegelicht.
k. In de wet is, in tegenstelling tot de situatie bij de Wet voorzieningen gehandicapten, geen specifieke bepaling opgenomen waaruit blijkt dat de compensatieplicht zich beperkt tot in de gemeente woonachtige personen, hoewel artikel 11 van de wet spreekt over ingezetenen. Dit artikel moet opgenomen worden om te voorkomen dat er aanvragen worden ingediend door personen die niet woonachtig zijn in de gemeente Gouda. De vaststelling of iemand in de gemeente woonachtig is, gebeurt door het raadplegen van de gemeentelijke basisadministratie.
Artikel 7 De te bereiken resultaten
Dit artikel betreft de te bereiken resultaten, die afgeleid zijn uit artikel 4 van de Wet maatschappelijke ondersteuning.
Artikel 8 Een schoon en leefbaar huis
In het eerste lid van artikel 8 wordt bepaald wat het te bereiken resultaat is ten aanzien van een schoon en leefbaar huis.
Dit resultaat houdt in dat iedereen moet kunnen wonen in een huis dat schoon is. Het in staat stellen te kunnen wonen in een huis dat schoon en leefbaar is, kan gerealiseerd worden aan de hand van de normen die zijn opgenomen in het protocol hulp bij het huishouden.
In het derde lid van artikel 8 wordt bepaald dat bij het beoordelen van gebruikelijke zorg gebruik gemaakt wordt van het protocol gebruikelijke zorg.
Artikel 9 Wonen in een geschikt huis
Als het gaat om het in staat stellen normaal gebruik te kunnen maken van de woning waarover de aanvrager beschikt hebben we het in het eerste lid over de woonvoorzieningen, zowel bouwkundig als niet-bouwkundig. Uitgangspunt daarbij is dat aanvrager zelf al beschikt of zal beschikken over een woning.
Om het beoogde resultaat, het in staat kunnen stellen te wonen in een geschikt huis, te kunnen bereiken, kunnen de volgende woonvoorzieningen verstrekt worden:
Een financiële tegemoetkoming in verhuis- en herinrichtingskosten. Dit betreft een wettelijk geaccepteerde besparingsvoorziening waarbij de aanvrager van dure woonvoorzieningen ter vervanging een financiële vergoeding voor verhuizen en inrichten naar een passende (goedkoper aanpasbare) woning wordt aangeboden.
Bij een woonvoorziening in natura bedraagt de vergoeding de goedkoopst compenserende oplossing. Eventuele meerkosten komt voor rekening van belanghebbende. Kosten voor onderhoud en reparatie worden alleen vergoed als er naar het oordeel van het college geen sprake is van nalatigheid van de zijde van de aanvrager.
In het tweede lid worden de mogelijke wijzen van compensatie omschreven. Het kan mogelijk zijn de woning aan te passen, maar ook dat er een andere woning beschikbaar is die geschikt is, of een woning die gemakkelijker geschikt te maken is. In die situatie zal een afweging moeten worden gemaakt van de diverse mogelijkheden. Uitgangspunt daarbij zijn de behoeften van de aanvrager. Dat wil zeggen dat in een afweging bepaald zal worden hoe die behoeften zich verhouden tot de belangen (met name financiële) van de gemeente. Maar aan de andere kant is er ook de noodzaak tot een doelmatige besteding van gemeenschapsgelden, waardoor zo veel mogelijk aanvragers gecompenseerd kunnen worden met de beschikbare middelen.
In het vijfde lid wordt bepaald dat er aanpassingen in twee huizen mogelijk zijn bij co-ouderschap. Co-ouderschap houdt in dat het kind de helft van de tijd bij de ene en de andere helft bij de andere ouder woont.
Artikel 10 Beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften
In het eerste lid van artikel 10 wordt bepaald wat verstaan wordt onder primaire levensbehoeften. Het kunnen beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften betekent dat de dagelijks benodigde hoeveelheid voedsel voor ontbijt, lunch en diner beschikbaar moet zijn. Hetzelfde geldt voor toiletartikelen en schoonmaakmiddelen.
Artikel 11 Beschikken over schone draagbare en doelmatige kleding
In het eerste lid van artikel 11 wordt bepaald dat gemeenten de aanvrager in staat stellen te beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding.
In het tweede lid wordt bepaald dat aanvrager moet kunnen beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding. Onder schone, draagbare en doelmatige kleding wordt verstaan: gewassen kleding die zo nodig gestreken en opgevouwen of opgehangen wordt.
Artikel 12 Het thuis kunnen zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren
Het eerste lid spreekt over de dagelijkse zorg van kinderen die tot het gezin behoren. Deze zorg kan onder de compensatieplicht vallen als een ouder met beperkingen het zelf niet kan. Compensatie is dan bedoeld als ondersteuning.
Het tweede lid biedt de mogelijke oplossingen. Het thuis laten verzorgen van minderjarige kinderen die tot het gezin behoren zal veelal van kortere duur zijn. Gedacht moet worden aan verzorging van kinderen bij uitval van ouders en/of verzorgers. De compensatie van het niet zelf kunnen verzorgen van tot het gezin behorende kinderen zal bij een langere duur opgelost kunnen worden via definitieve maatregelen via eigen netwerk (oppasgrootouders) en algemeen gebruikelijke voorzieningen (kinderopvang en gastouders).
Artikel 13 Zich verplaatsen in en om de woning
Het in het eerste lid geformuleerde te bereiken resultaat betekent dat de aanvrager zich in om en nabij zijn woning moet kunnen verplaatsen. Daarbij dient gedacht te worden aan het verplaatsen in het kader van het wonen, waarbij de woning bij alle verplaatsingen centraal staat. Alle andere verplaatsingen, die verder gaan dan de woning zoals het gaan posten van een brief, het op bezoek gaan bij een buurman of het maken van een ommetje, horen bij het volgende te bereiken resultaat: het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel.
Om het beoogde resultaat, zich verplaatsen in en om de woning, te kunnen bereiken, kunnen rolstoelen verstrekt worden Hierin onderscheiden wij twee subgroepen:
In de woning moeten de normale woonruimten bereikt kunnen worden. Normale woonruimten die bereikt moeten kunnen worden zijn de woonkamer, slaapkamer(s), toiletbadkamer, berging, tuin of balkon, als aanvrager deze woonruimten daadwerkelijk gebruikt.
In het tweede lid wordt aangegeven dat in principe alleen een hulpmiddel voor verplaatsing in, om en nabij het huis wordt verstrekt als men een dergelijke voorziening voor dagelijks zittend gebruik nodig heeft. De rolstoel voor incidenteel gebruik valt hier niet onder.
Artikel 14 Zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel
Het in het eerste lid geformuleerde te bereiken resultaat gaat het om zich lokaal kunnen verplaatsen binnen de directe woon- en leefomgeving wat past in het kader van het leven van alledag.
Om het beoogde resultaat, zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel, te kunnen bereiken, kunnen vervoersvoorzieningen verstrekt worden. De compenserende maatregelen richten zich op lokaal vervoer voor de sociale doeleinden als dagelijkse boodschappen, het kunnen bezoeken van familie, kennissen en het doen van gewenste activiteiten, alles binnen de directe woon- en leefomgeving. Alle andere vervoersdoelen, zoals woon/werk verkeer en zakelijk verkeer, zijn uitgesloten.
Er wordt onderscheid gemaakt tussen vervoersvoorzieningen bedoeld voor:
Met de voorzieningen, genoemd in het tweede lid, kan een breed scala van verplaatsingen gerealiseerd worden. Gedacht moet worden aan het doen van boodschappen voor de primaire levensbehoeften, op bezoek gaan bij familie of kennissen, bezoeken van een arts, enzovoort. Uitgesloten zijn vakanties en verplaatsingen buiten de directe woon- en leefomgeving.
De omvang van de te bieden individueel compenserende voorziening zal over het algemeen liggen tussen 1500 kilometer en 2000 kilometer per jaar. Het kan voorkomen dat er een grotere vervoersbehoefte bestaat. Van belang is allereerst vast te stellen of dat een realistische vervoersbehoefte is, gezien de medische, maar ook financiële situatie van de aanvrager. Immers, met een laag inkomen kan men wel de wens hebben veel verplaatsingen te maken, maar omdat voor iedere Nederlander verplaatsen een prijskaartje heeft zal dat ook voor mensen met een beperking gelden. Daarbij is het van belang vast te stellen of de vervoersbehoefte hiermee in overeenstemming is.
Een individuele voorziening, bijvoorbeeld een scootmobiel, wordt niet verstrekt wanneer iemand woonachtig is in een AWBZ instelling, zorgcentrum of seniorencomplex. In deze centra zijn voorzieningenpools aanwezig. Bij een voorzieningenpool is een scootmobiel of een rolstoel voor incidenteel gebruik gratis te gebruiken. Om een scootmobiel te kunnen lenen moet aanvrager wel in het bezit zijn een indicatiestelling van de gemeente. Ook moet de aanvrager een rijvaardigheids- en een verkeersveiligheidstest positief afgelegd hebben. Een uitzondering geldt voor een scootmobiel die voor aanvrager op medische gronden aangepast moet worden.
Als de aanvrager niet kan reizen met het collectief vervoer is er sprake van een contra-indicatie. Gedacht moet worden aan incontinentie voor faeces, infectiegevoeligheid, aantoonbare fobische klachten waarvoor geen behandeling mogelijk is en extreem sociaal storend gedrag.
Als het reeds aanwezige vervoer een aanvrager voldoende in staat stelt aan activiteiten deel te nemen, kan via artikel 14 het vervoersprobleem niet opgelost worden.
Artikel 15 Medemensen ontmoeten
In het eerste lid geformuleerde resultaten gaat het om de mogelijkheid om contact te hebben met medemensen en deel te nemen aan recreatieve, maatschappelijke of religieuze activiteiten binnen de directe woon- en leefomgeving. Daarbij kan gedacht worden aan het bezoeken van bijeenkomsten of het bezoeken van kerkdiensten, het deelnemen aan het verenigingsleven, maar ook het volgen van cursussen om de vrije tijd op een aangename wijze te kunnen invullen.
Ook worden sportrolstoelen verstrekt. Een sportrolstoel is een sportvoorziening. Het te bereiken resultaat is het ontmoeten van de medemens en het aangaan van sociale contacten.
Hoofdstuk 3 Verstrekkingswijzen
Artikel 16 Mogelijke verstrekkingswijzen
In dit artikel wordt bepaald in welke vormen individueel compenserende voorzieningen verstrekt kunnen worden. De mogelijkheden een individueel compenserende voorziening in natura of een persoonsgebonden budget te verstrekken zijn gebaseerd op artikel 6 en artikel 6a van de wet. De financiële tegemoetkomingen voor onder meer een bouwkundige of woontechnische ingreep in of aan de woonruimte zijn gebaseerd op artikel 7 van de wet.
Artikel 17 Verstrekking in natura, inhoud beschikking
In het eerste lid wordt bepaald welke aspecten bij het verstrekken van een voorziening in natura in de beschikking vastgelegd moeten worden. Het gaat er daarbij uiteraard allereerst om welke voorziening(en) er aan de orde zijn in relatie tot de te bereiken resultaten. Vervolgens wordt aangegeven wat de duur van de voorziening is. Voor hoe lang wordt iets toegekend of hoe lang moet men in principe de bepaalde voorziening kunnen gebruiken om het resultaat te bereiken? Vervolgens is van belang te vermelden op welke wijze de voorziening in natura verstrekt wordt. Als er sprake is van een overeenkomst, dan wordt deze overeenkomst vermeld. Ook andere aspecten, speciaal aspecten die voor deze ene verstrekking gelden, dienen in de beschikking opgenomen te worden. Gedacht moet worden aan het verstrekken van bijvoorbeeld een rolstoel voor de duur van één jaar om aanvrager in staat te stellen een revalidatieproces te volgen.
In het tweede lid wordt bepaald dat het in de beschikking komt te staan als een eigen bijdrage gevraagd wordt. Hoe hoog de eigen bijdrage is, zal door het Centraal Administratie Kantoor bepaald worden en bij afzonderlijke beschikking worden opgelegd.
Artikel 20 Verstrekking als persoonsgebonden budget, inhoud beschikking
In het eerste lid van artikel 20 wordt bepaald wat er bij het verstrekken van een persoonsgebonden budget vastgelegd moet worden in de beschikking. Het gaat daarbij allereerst om de formulering van het te bereiken resultaat zodat helder is waarvoor het persoonsgebonden budget gebruikt moet worden. Dat kan beperkt zijn, zoals het bezoeken van familie, vrienden en kennissen en het doen van boodschappen met een scootmobiel, maar ook een meer algemeen geformuleerd resultaat, zoals het maken van alle noodzakelijke verplaatsingen in de directe woon- en leefomgeving. Als er een programma van eisen wordt verstrekt (waar is het geld voor bedoeld en aan welke eisen voldaan moet zijn) dan wordt dat ook in de beschikking vastgelegd onder bijvoeging van het programma van eisen. Vervolgens kan in de beschikking worden vastgelegd wat de omvang (tegenwaarde van de goedkoopst-compenserende voorziening in natura) van het persoonsgebonden budget is, welk bedrag men ontvangt, onder vermelding van hoe dat bedrag tot stand is gekomen. Tot slot moet ook in de beschikking worden vastgelegd wat er verwacht wordt van de aanvrager in dit opzicht.
In het tweede lid van dit artikel wordt bepaald dat bij het heffen van een eigen bijdrage dit in de beschikking vermeld moet worden. Hierbij kan meegenomen worden dat het Centraal Administratie Kantoor de hoogte van de eigen bijdrage vaststelt en per beschikking op zal leggen.
Artikel 21 Afwijzingsgronden persoonsgebonden budget
In artikel 21 wordt bepaald in die situaties geen persoonsgebonden budget verstrekt wordt vanwege overwegende bezwaren. Dit kan bijvoorbeeld zijn dat vaststaat dat aanvrager niet in staat is de gelden van het persoonsgebonden budget te beheren. Ook kan dit een situatie zijn waarin het gaat om zeer kortdurende hulp bij het huishouden en het verstrekken van een persoonsgebonden budget niet praktisch uitvoerbaar is. Een voorbeeld van overwegende bezwaren is als er sprake is van kapitaalvernietiging. Een ander voorbeeld is een kindervoorziening. Kinderen groeien snel uit voorzieningen, waardoor de gebruiksduur vele malen korter zal zijn dan de budgetperiode.
Artikel 22 Verplichtingen persoonsgebonden budget
In artikel 22 wordt bepaald welke verplichtingen er gelden wanneer een persoonsgebonden budget wordt toegekend. In lid k van dit artikel is de uitbetaling van het persoonsgebonden budget geregeld. Het is niet mogelijk om de financiële waarde van een vervoerspas (ofwel het collectief vraagafhankelijk vervoer) uit te betalen. In de verordening is aangegeven dat het primaat ligt bij het verstrekken van een algemene individuele maatregel. Daarvan is sprake als een Wmo-vervoerspas beschikbaar wordt gesteld. Met deze pas reist men tegen een gereduceerd tarief. Het is niet mogelijk om in een dergelijk geval een keuzemogelijkheid te bieden en een Persoonsgebonden budget te verstrekken.
Artikel 23 Verstrekking financiële tegemoetkoming, inhoud beschikking
In het eerste lid wordt bepaald dat in de beschikking vermeld wordt wat het te bereiken resultaat is waarvoor de financiële tegemoetkoming gebruikt dient te worden.
Daarnaast moet vermeld worden voor welke duur en voor welke periode de financiële tegemoetkoming verstrekt wordt. Ten slotte dient vermeld te worden of er een overeenkomst van toepassing is op deze verstrekking. Uiteraard moet ook de hoogte van de financiële tegemoetkoming vermeld worden.
In het tweede lid van dit artikel wordt bepaald dat bij het verstrekken van een financiële tegemoetkoming de mogelijkheid bestaat om een eigen aandeel te vragen. Als dit van toepassing is, dient dit in de beschikking vermeld te worden. Het Centraal Administratie Kantoor stelt de hoogte van het eigen aandeel vast.
Artikel 24 Verplichting financiële tegemoetkoming
Een financiële tegemoetkoming is een tegemoetkoming in de kosten van een voorziening. De aanvrager betaalt mee en dat wordt een eigen aandeel genoemd. Samen met dit eigen aandeel zal een financiële tegemoetkoming kostendekkend zijn. Kostendekkend houdt in dat een individuele voorziening gerealiseerd kan worden.
Artikel 25 Overige bepalingen financiële tegemoetkoming
In het vijfde lid van dit artikel wordt bepaald dat de financiële tegemoetkoming verstrekt wordt aan de eigenaar van de woning. De eigenaar van de woning is echter niet altijd degene voor wie de voorziening bedoeld is. Om die reden gaat het om een financiële tegemoetkoming en niet om een persoonsgebonden budget.
In het zesde lid wordt bepaald dat de taxi- of rolstoeltaxivergoeding niet aan de aanvrager wordt uitgekeerd, maar aan de vervoerder. De aanvrager kan tot het maximale tegoed reizen met de gecontracteerde vervoerder. Deze factureert maandelijks het aantal gemaakte ritten van de aanvrager. Zodra het maximum van het taxitegoed is verbruikt wordt de aanvrager hierover geïnformeerd. Als aan het einde van het jaar niet het gehele taxitegoed is verbruikt, dan wordt het resterende bedrag niet overgemaakt op de rekening van de aanvrager.
Artikel 26 Eigen bijdrage en eigen aandeel
In dit artikel wordt bepaald dat er een eigen bijdrage of een eigen aandeel wordt gevraagd voor alle acht resultaatgebieden die zijn opgenomen in artikel 7.
De eigen bijdrage en het eigen aandeel gelden voor alle voorzieningen in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning en Algemene wet bijzondere ziektekosten samen. Hiermee voorkomen we cumulatie (stapeleffect).
In het tweede lid onder b wordt bepaald dat er geen eigen bijdrage betaald hoeft te worden voor het gebruik van het collectief vervoer. Men betaalt namelijk al een eigen bijdrage per gereden zone. Deze eigen bijdrage wordt betaald aan de vervoerder.
In het vierde lid wordt bepaald hoe de hoogte van eigen bijdrage wordt vastgesteld. De gemeente geeft de kosten door die zij maandelijks kwijt is voor deze voorzieningen aan het Centraal Administratie Kantoor. Hierover wordt vervolgens een eigen bijdrage berekend.
Dit artikel voorziet erin dat bij een gewijzigde situatie de plicht bestaat het college hiervan op de hoogte te stellen als men kan vermoeden dat dit invloed kan hebben op de verstrekte voorziening. Dit moet schriftelijk.
Een besluit, genomen op basis van deze verordening, kan in bepaalde omstandigheden geheel of gedeeltelijk ingetrokken worden. Dit zal gebeuren als bij de toekenning voorwaarden gesteld zijn en daar op enig moment niet, of niet meer aan wordt voldaan. In die situatie bestaat, als de voorziening zich daartoe leent, ook de mogelijkheid tot terugvordering. Dat is in artikel tweeëntwintig geregeld. Ook de situatie dat het besluit genomen is op grond van onjuist verstrekte gegevens, biedt de mogelijkheid een genomen beschikking geheel of ten dele in te trekken. Ook in deze situatie kan terugvordering een mogelijkheid zijn.
Een besluit wordt genomen met de bedoeling dat men daar een voorziening mee treft. Als binnen zes maanden na het nemen van de beslissing de voorziening nog niet is getroffen, is er ook de mogelijkheid het besluit geheel of gedeeltelijk in te trekken.
Als een besluit is ingetrokken, kan er eventueel tot terugvordering worden overgegaan. Als er een voorziening in natura, een financiële tegemoetkoming of een persoonsgebonden budget kan worden teruggevorderd, dan gaat dit op grond van onverschuldigde betaling, artikel 6:203 e.v. van het Burgerlijk Wetboek). Dit is een privaatrechtelijke procedure.
De in het eerste lid opgenomen bepaling regelt dat op aanvragen ingediend vóór de inwerkingtreding van de nieuwe Verordening de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Gouda 2010 van toepassing blijft.
De in het tweede lid opgenomen bepaling regelt dat de vóór 1 juli 2014 vastgestelde eigen bijdrage ongewijzigd blijft tot 1 oktober 2014.