Organisatie | Waterschap Brabantse Delta |
---|---|
Organisatietype | Waterschap |
Officiële naam regeling | Generiek Sociaal Statuut waterschap Brabantse Delta 2013 |
Citeertitel | Generiek Sociaal Statuut waterschap Brabantse Delta 2013 |
Vastgesteld door | algemeen bestuur |
Onderwerp | bestuur en recht |
Eigen onderwerp |
Geen
Onbekend
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-07-2013 | nieuwe regeling | 18-09-2013 Onbekend | 13IT022716 |
De maatschappij is voortdurend in beweging en ook het waterschap heeft een eigen dynamiek in het streven naar zo effectief, efficiënt en klantgericht mogelijk handelen. Aanpassen van de organisatie aan die eisen is dan ook eerder regel dan uitzondering. Daarom zijn er geregeld grotere en kleinere aanpassingen nodig om adequaat op veranderingen in te kunnen spelen. Indien deze organisatorische aanpassingen rechtspositionele en sociale gevolgen kunnen hebben voor de betrokken medewerkers spreken we van een reorganisatie.
Ter begeleiding / ondersteuning van die reorganisaties en als “vangnet” voor de medewerkers is in gezamenlijkheid een Generiek Sociaal Statuut (GSS) opgesteld.
Titel: Generiek Sociaal Statuut Brabantse Delta.
Landelijk zijn er in het arbeidsvoorwaardenoverleg geleidelijk nieuwe inzichten ontwikkeld die mede de context vormen van dit GSS. Over baanzekerheid en inkomenszekerheid is in de nota van het Landelijk Arbeidsvoorwaardenoverleg Waterschappen (LAWA) van 16 oktober 2007 over de hervorming van de bovenwettelijke WW per 1 januari 2008 op basis van het CAO akkoord 2005 opgenomen:
“Een baan voor het leven komt steeds minder vaak voor, ook bij waterschappen. Taken verschuiven tussen overheden; nieuwe taken en beleidsterreinen komen op de waterschappen af. Door de invloed van automatisering, de toenemende nadruk op kostenbeheersing en veranderende opvattingen over organisatiestructuren is het niet langer vanzelfsprekend dat je je leven lang hetzelfde werk doet. Partijen realiseren zich dat werk van groot belang is voor mensen. Niet alleen vanwege het inkomen, maar zeker ook vanwege de noodzaak om te participeren in de maatschappij; te voorkomen dat mensen in een sociaal isolement geraken. Werkgevers voelen zich verantwoordelijk voor hun werknemers en moeten juist daarom op geschetste ontwikkelingen inspelen. De nadruk verschuift daardoor van baanzekerheid en inkomensvoorziening naar werkzekerheid.
Het huidige systeem is te eenzijdig gericht op het bieden van een inkomensvoorziening na ontslag. Partijen zijn van mening dat gedurende de hele loopbaan gewerkt moet worden aan de employability, het aantrekkelijk blijven voor de arbeidsmarkt, van de werknemer. Dit is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van werkgever en werknemer.”
Verder staat in deze nota over de hervorming van de bovenwettelijke WW het volgende:
“Als een werknemer zijn baan verliest door een reorganisatie (Sectorale Arbeidsvoorwaardenregelingen Waterschapspersoneel (SAW) 8.1.4**) is de werkgever daar volledig voor verantwoordelijk. De werknemer heeft immers niet om de reorganisatie gevraagd. De werkgever zal zich in deze gevallen maximaal moeten inspannen om de werknemer naar ander werk te begeleiden. Ook de werknemer heeft daarbij een inspanningsverplichting om ander werk te zoeken. In de SAW worden de instrumenten opgesomd die ingezet kunnen worden om de werknemer naar ander werk te begeleiden. Als het ondanks de wederzijdse inspanning niet lukt om een baan te vinden is een gepaste inkomensvoorziening op zijn plaats. De rechten worden vastgelegd in SAW.”
Bovenstaand landelijk kader van afspraken vormt een belangrijke leidraad voor dit GSS. Het uitgangspunt van de werkgever, gehoord de mening van de vakorganisaties, is om medewerkers die betrokken zijn in een reorganisatie zo goed mogelijk te begeleiden. Dit houdt ondermeer in dat zij goed geïnformeerd worden over de reorganisatie en de (mogelijke) gevolgen, zij hun inbreng en reacties kunnen leveren, dat zij duidelijkheid krijgen over de procedure (ondermeer plaatsing) en dat de werkgever garandeert dat in principe geen van de medewerkers die bij de reorganisatie betrokken zijn, gedwongen ontslagen wordt. Mocht de aard van een reorganisatie dusdanig zijn dat aan gedwongen ontslagen niet valt te ontkomen, dan zal daarover overlegd worden met het GO conform het bepaalde onder 1.2, onder d).
*Daar waarin dit sociaal statuut “medewerker”, “hij”, “zijn” of “hem” staat kan tevens de vrouwelijke vorm worden gelezen.
** Als in dit GSS verwezen wordt naar een bepaling in een andere artikel, is de tekst opgenomen in bijlage 1. Voor SAW betreft dat SAW versie 2013.
Of met andere woorden: Met dit streven dient te worden voorkomen dat een medewerker van wie de functie verdwijnt een beroep moet doen op een werkeloosheidsuitkering, tenzij deze in het uiterste geval niet meewerkt om tot plaatsing te komen.
Doel van een sociaal statuut is om de eventuele nadelige rechtspositionele en sociale gevolgen van een reorganisatie zo veel als mogelijk te reduceren en helderheid te geven over het plaatsingsproces. Dit geldt ook voor dit GSS.
In dit GSS wordt globaal aangegeven wat de positie van een reorganisatie is temidden van andere organisatorische aanpassingen, wat een reorganisatie inhoudt en hoe de procedure van besluitvorming is. Feit is dat telkens, indien er sprake is van een reorganisatie, dit GSS van toepassing is, tenzij de laatste bullit van dit hoofdstuk toegepast wordt.
In de geest van dit GSS kan het voorkomen dat in overeenstemming met de medewerkers deze al vóór de implementatiedatum van een reorganisatie (elders) geplaatst worden onder de werking van het GSS. De werkelijke implementatiedatum is bedoeld als peildatum voor het bepalen van het moment van rechtspositionele gevolgen en de reikwijdte.
De SAW regelt de relatie tussen het waterschap, de leidinggevende en de medewerker op individueel niveau. Dit GSS heeft daarom geen werking bij bijvoorbeeld individuele arbeidsconflicten.
Dit GSS is van toepassing bij interne reorganisaties. Probleem is echter dat er geen eenduidige definitie te vinden is van het begrip reorganisatie. Wel staan er in de SAW en in de Wet op de ondernemingsraden (WOR) teksten over organisatiewijzigingen / reorganisaties / herschikkingen. Voor de beeldvorming zijn deze teksten van de SAW en WOR toegevoegd in bijlage 2.
Om in voorkomende gevallen niet te blijven steken in de discussies over de definitie van het begrip reorganisatie gelden de volgende afspraken, waarbij drie sporen gevolgd kunnen worden:
Tweemaal per jaar is er overleg tussen het Managementteam en de OR. In deze (bijzondere) overlegvergadering wordt de algemene gang van zaken van de onderneming besproken. De ondernemer doet in dit kader mededelingen over besluiten die hij in voorbereiding heeft over aangelegenheden als bedoeld in de artikelen 25 en 27 (bijlage 3). Vast agendapunt in het artikel 24 overleg zijn verwachte organisatiewijzigingen, herschikkingen en reorganisaties.
Formatiewijzigingsformulier Tussentijdse verschuivingen in de formatie worden met het formatiewijzingsfomulier (bijlage 4) zichtbaar gemaakt en verwerkt. Dit formulier wordt altijd door een beleidsmedewerker P&O besproken met een door de OR aangewezen OR-lid. Zonodig wordt het voorgelegd aan de voltallige OR (Dit is reeds de gebruikelijke werkwijze).
Bij deze drie sporen is de OR altijd betrokken. Op basis van de verstrekte informatie geeft de OR en/of de WOR-bestuurder aan of er volgens hen sprake is van een reorganisatie. Op het zelfde moment dat de WOR-bestuurder de OR informeert over een beleidsvoornemen tot reorganisatie, wordt een kopie van dit voornemen aan het GO gezonden. Binnen dezelfde reactietermijn geven OR en GO, al dan niet in een gezamenlijke reactie aan of er naar hun mening sprake is van een reorganisatie. Hiermee wordt tevens voldaan aan het bepaalde in artikel 1.1.4 ‘Organisatiewijziging’ SAW, waarin staat dat Commissie voor het Georganiseerd Overleg (GO) van een voorstel tot verandering in de organisatie op de hoogte wordt gesteld.
In een beleidsvoornemen tot reorganisatie wordt, indien mogelijk en conform artikel 25, 3e lid aan de OR / GO informatie verstrekt over:
Procedureel ziet bovenstaande werkwijze er als volgt uit:
Indien hij daarbij afwijkt van het advies van OR en / of GO vindt er overleg plaats tussen partijen teneinde een oplossing te vinden die is gericht op een definitieve keuze:
is er geen sprake van een reorganisatie, is er ook geen actie volgens dit GSS, wél bestaat de mogelijkheid om bij een formatiewijziging – niet zijnde een reorganisatie – facultatief de sociaal-vangnetbepalingen uit het GSS van toepassing te verklaren, zoals artikel 4.8 ‘Evaluatie van de plaatsing door de medewerker’ en artikel 4.9 ‘Evaluatie van de plaatsing door het bestuursorgaan’.
Als er sprake is van een reorganisatie wordt het GO hiervan op de hoogte gebracht en vindt overleg plaats of in specifieke gevallen aanvullend beleid (nadere (arbeidsvoorwaardelijke) afspraken) c.q. beperking van het GSS of de Regeling vertrouwenspersoon reorganisaties dienen te worden gemaakt. De intentie is afwijkingen zoveel mogelijk te beperken.
De afdeling P&O voert binnen 3 maanden na afloop van de plaatsingsronde een evaluatie van de reorganisatie uit. Hierbij wordt in elk geval aandacht besteed aan:
Bij een dergelijke evaluatie worden medewerkers betrokken die binnen de scope van de reorganisatie vielen. Tevens zullen de OR en GO naar hun bevindingen worden gevraagd,
Het evaluatierapport zal aangeboden worden aan de OR en het GO. In dit document kunnen aanbevelingen worden gemaakt ter verbetering van het proces/ dan wel het GSS.
Beslissingen over de medewerker in het kader van statusbepaling en plaatsing worden niet eerder genomen dan nadat de medewerker, indien hij dat wenst, is gehoord en hij zijn wensen, belangstelling en alles wat hij van belang acht kenbaar heeft kunnen maken. Hij kan zich in alle gevallen laten bijstaan door een raadsman.
In gevallen waarin dit GSS niet of niet in redelijkheid voorziet, wordt hierover op basis van overeenstemming overlegd binnen het GO.
3.2 Werkwijze Voorbereidingscommissie
De Voorbereidingscommissie heeft de bevoegdheid: medewerkers, leidinggevenden en informanten te horen, alle voor de plaatsing van belang zijnde stukken in te zien en medewerkers te vragen mee te werken aan geschiktheidonderzoeken. Dit is niet van toepassing als er sprake is van één op één bestaande functies.
Een oordeel van de Voorbereidingscommissie over het functioneren van de medewerker wordt gebaseerd op actuele schriftelijke formele beoordelingen opgemaakt bij het waterschap Brabantse Delta. Bij het ontbreken daarvan kunnen inlichtingen over het functioneren van de betreffende medewerker worden ingewonnen bij de leidinggevende.
Na vaststelling van het nieuwe formatieplan wordt de status voor iedere functie uit de bestaande organisatie bepaald. De volgende statussen zijn te onderscheiden:
Bestaande functie: een functie die (nagenoeg) ongewijzigd terugkomt (80/20 regel) na de reorganisatie. De 80/20 regel betekent dat 80% van de organieke werkzaamheden die vóór de reorganisatie verricht werden, terugkomt in de nieuwe functie.
Gewijzigde functie: een functie die in de nieuwe organisatie-opzet voor meer dan 20% wijzigt of in het geheel niet meer voor komt.
Medewerkers met een bestaande functie volgen deze functie. Zij kunnen wel via de belangstellingsregistratie hun belangstelling voor andere functies kenbaar maken. Plaatsing op een door hen opgegeven voorkeursfunctie zal echter uitsluitend plaatsvinden indien hiermee een ander plaatsingsvraagstuk (voor een medewerker met status b. of c.) wordt opgelost.
Wanneer voor een bestaande functie meer kandidaten zijn dan functies, worden medewerkers geplaatst volgens het principe beschreven in artikel 4.5. Medewerkers die hierdoor niet geplaatst kunnen worden vallen onder de bepalingen die gelden voor medewerkers met een ‘gewijzigde functie’.
Medewerkers met een gewijzigde functie geven hun functievoorkeuren aan op het belangstellingsregistratieformulier.
De Voorbereidingscommissie stelt op basis van de 80/20-regel en rekening houdend met de organieke functie en eventuele aanvullende of afwijkende afspraken die schriftelijk zijn vastgelegd vast of er sprake is van een bestaande of, gewijzigde functie. In dit artikel wordt bedoeld de voorbereidingscommissie die hoort bij de eerste plaatsingsronde.
Na de start van de eerste plaatsingsronde (het openstellen van de functies) maken alle medewerkers binnen één week hun belangstelling kenbaar. Bij meerdere plaatsingsrondes is dit onderdeel van de eerste ronde. Bij eventuele niet-plaatsing in enige ronde kan voor de vervolgprocedure aanvullend om een nadere belangstellingsregistratie gevraagd worden.
Binnen één week nadat de Plaatsingscommissie een advies heeft uitgebracht, ontvangen alle betrokken medewerker een schriftelijk besluit van het bestuursorgaan. In het geval dat het dagelijks bestuur ten aanzien van een medewerker een besluit neemt dat afwijkt van het terzake door de Plaatsingscommissie uitgebrachte advies, wordt dit schriftelijk en gemotiveerd aan de betrokken medewerker meegedeeld.
Bij meerdere kandidaten voor één bestaande functie, draagt de Plaatsingscommissie de kwalitatief meest geschikte kandidaat voor. Kwaliteit wordt vertaald in relevante kennis, ervaring en competenties in relatie tot de opengestelde functie. Toepassing van het kwaliteitscriterium wordt bewaakt door de paritaire Toetsingscommissie als bedoeld in 5.2. Als op grond hiervan geen keuze kan worden gemaakt, geldt het anciënniteitbeginsel. Anciënniteit wordt gedefinieerd als de periode dat een medewerker werkzaam is bij Waterschap Brabantse Delta of dienst rechtsvoorgangers.
In die gevallen waar plaatsingsproblemen voorkomen kunnen worden door het plaatsen in een functie met een functieschaal die twee schalen lager is dan de functieschaal van betrokkene op de dag direct voorafgaande aan de datum van de reorganisatie bekleedde, dan wordt dit ook als passend aangemerkt. In dit geval geldt de salarisgarantie van artikel 6.1;
In situaties waarin een medewerker uit een eerdere reorganisatie geplaatst is op een functie die twee schalen lager is, heeft de Voorbereiding- en/of Plaatsingscommissie de taak, indien deze medewerker niet direct gelijkwaardig geplaatst kan worden, ten aanzien van deze medewerker een geschikte functie te formuleren, waarbij het huidige functieniveau als uitgangspunt dient. In situaties waarin een medewerker uit een eerdere reorganisatie geplaatst is op een functie die een schaal lager is, is het niet toegestaan dat de medewerker in een passende functie geplaatst wordt conform artikel 4.5e.
4.6 Vast en tijdelijk personeel
De plaatsing zoals omschreven in artikel 4.5 wordt eerst doorlopen met alle medewerkers (full- en parttime) met een vaste aanstelling of met een tijdelijke aanstelling bij wijze van proef op het moment van de in het beleidsvoornemen tot reorganisatie genoemde inwerkingstredingdatum van de betreffende reorganisatie. Hierna wordt dezelfde procedure doorlopen met medewerkers met een tijdelijke aanstelling op dat moment. Met inachtneming van artikelen 4.3 t/m 4.6 geldt de volgende plaatsingsvolgorde:
Als plaatsing na het doorlopen van de procedure als omschreven in artikel 4.5 en 4.6 niet mogelijk is, wordt het traject door lopen om te komen van werk naar werk, zoals omschreven in hoofdstuk 5: Van werk naar werk.
Hoofdstuk 5 Van werk naar werk
Waterschap en medewerker hebben samen een grote verantwoordelijkheid om de medewerker voor het arbeidsproces te behouden. In het uiterste geval kan artikel 8.1.4 van de SAW van toepassing zijn. Daarom zijn de volgende afspraken gemaakt:
In hoofdstuk 3 is het plaatsingsproces beschreven. Mocht dit onverhoopt niet tot een plaatsing leiden start fase 2.
Tijdens het plaatsingsproces wordt duidelijk welke medewerkers niet direct geplaatst kunnen worden. De herplaatsingtermijn start vanaf het moment dat de medewerker niet geplaatst wordt in fase 1. Fase 1 sluit met een formeel besluit. Vanaf dat moment (datum besluit is bepalend) wordt in fase 2 eerst gezocht naar een geschikte functie binnen de organisatie. Voor dit herplaatsingproces is 1,5 jaar overeengekomen in de SAW.
Binnen twee maanden nadat is vastgesteld dat de medewerker niet plaatsbaar is, wordt een individueel actieplan “Van werk naar werk” overeengekomen door het waterschap en de medewerker. Het waterschap en de medewerker tekenen een wederzijdse inspanningverplichting om het maximale te doen om de medewerker naar ander werk te begeleiden. In dit plan “Van werk naar werk” wordt aangegeven welke instrumenten worden ingezet om dit te bereiken.
Tijdens de herplaatsingstermijn wordt zowel gezocht primair gezocht naar interne herplaatsingsmogelijkheden. Daarnaast wordt gezocht naar externe herplaatsingsmogelijkheden, waarbij de volgende voorwaarden gelden:
Voor medewerkers die (nog) geen herplaatsingskandidaat zijn maar bij organisatieondertelen werken waar boventalligheid dreigt kan een individueel actieplan ‘Van werk naar werk” in preventieve zin worden opgesteld.
Als het waterschap en de medewerker er niet in slagen om tijdens de herplaatsingtermijn van 1,5 jaar de medewerker naar ander werk te begeleiden, wordt de medewerker reorganisatieontslag aangezegd. Ook na deze ontslagaanzegging blijven het waterschap en de medewerker verplicht om naar ander werk te zoeken. Dit is tevens een bezinningsmoment om te bepalen welke vervolgstappen nodig zijn, omdat het actieplan “Van werk naar werk” onvoldoende resultaat heeft opgeleverd. Het waterschap en de medewerker onderzoeken of een wijziging van de strategie nodig is. Dit wordt vastgelegd in het vervolgplan. Hierbij wordt ook nadrukkelijk naar werk buiten de waterschapsorganisatie gekeken, bijvoorbeeld door inschakeling van een extern bureau, dat intensief begeleidt naar ander werk buiten de organisatie. Hierbij kan de medewerker (als indiensttreding op korte termijn bij een andere werkgever niet mogelijk is), in dienst treden van het externe bureau, onder nader en vooraf in een convenant tussen het waterschap en de externe partij te bepalen voorwaarden en te toetsen door de Toetsingscommissie genoemd onder punt 5.2 van dit hoofdstuk.
Bovengenoemde fases zijn gebaseerd op de nota van het LAWA van 16 oktober 2007 over de invoering van de bovenwettelijke WW.
5.2 Toetsingscommissie, van werk naar werk
Op grond van artikel 5.5.1. ‘Herplaatsing in het kader van reorganisatie’, lid 6, sub c SAW is een paritaire Toetsingscommissie ingesteld en bestaat uit één vertegenwoordiger van de werkgever en één vertegenwoordigers namens de vakbonden. Deze commissie adviseert op verzoek van de medewerker het dagelijks bestuur over of:
Aanvullend op de taken die voortvloeien uit de SAW adviseert de commissie op verzoek van het dagelijks bestuur over de vraag of de medewerker zich voldoende heeft ingespannen om te komen tot ander werk.
Beslissingen over het niet nakomen van de wederzijdse verplichtingen worden, na advisering door de paritaire Toetsingscommissie, genomen door het dagelijks bestuur. Het dagelijks bestuur kan van dit advies beargumenteerd afwijken.
Hoofdstuk 6 Financiële regelingen
De medewerker die niet in een functie met een gelijke functieschaal kan worden geplaatst en in een functie wordt geplaatst met een lagere functieschaal, heeft recht op alle salarisperspectieven waarop hij volgens zijn oude functie recht had voor zover hij die binnen 5 jaar na datum van de organisatiewijziging, had kunnen bereiken. Wanneer een betrokken medewerker binnen deze 5 jaar de wachtjaren voor een uitloopschaal (5 jaar in de functie waarvan 3 jaar bezoldigd volgens het maximum van de functieschaal) heeft afgerond, behoudt hij de bijbehorende volledige salarisperspectieven.
Indien de medewerker in de oude functie recht had op een functiegebonden toelage en in de nieuwe functie opnieuw recht krijgt op een (andere) functiegebonden toelage worden de toelagen met elkaar verrekend. Als het verschil negatief is wordt overgegaan tot compensatie conform de afkoop- of afbouwregeling beschreven in dit artikel.
Op verzoek van de medewerker kan worden afgezien van afkoop en volgt geleidelijke afbouw. De afbouw is het eerste jaar 75%, het tweede jaar 50% en het derde jaar 25% van de oorspronkelijke toelage, mits hij de toelage, direct voorafgaande aan het tijdstip van beëindiging, gedurende ten minste twee jaar zonder wezenlijke onderbreking heeft genoten
6.5 Bijzondere reiskostenregeling
De medewerker die tijdelijk (maximaal 1 jaar) een andere standplaats krijgt toegewezen ontvangt voor de extra te reizen kilometers een vergoeding voor dienstreizen gelijk aan de geldende vergoedingsregeling dienstreizen.
6.6 Inconveniëntenregeling reiskosten
Aan de medewerker van wie de dagelijkse reisafstand (woon-werkverkeer) door een verandering in de plaats van tewerkstelling op basis van de kortste reisafstand met meer dan in totaal 20 kilometer (vice versa) toeneemt, wordt, onafhankelijk van de nieuw voor hem geldende vergoedingsregeling voor woon-werkverkeer, eenmalig een vergoeding conform sub b toegekend.
Van de medewerker, aan wie een eenmalige vergoeding conform dit artikel is toegekend en aan wie binnen drie jaar na de reorganisatiedatum ontslag op eigen verzoek wordt verleend of die ten gevolge van aan hem te wijten feiten of omstandigheden binnen drie jaren na de reorganisatiedatum wordt ontslagen, wordt de aan hem toegekende vergoeding naar evenredigheid teruggevorderd.
De medewerker die aan de navolgende voorwaarden voldoet kan gebruik maken van de verplaatsingskostenregeling conform de SAW -bepalingen:
6.8 Ambtsjubileumgratificaties
Aan de medewerker die ten gevolge van de reorganisatie een functie buiten de waterschapsorganisatie aanvaardt, wordt de gratificatie bij ambtsjubileum evenredig aan het aantal dienstjaren uitbetaald indien in de nieuwe functie de opgebouwde overheidsjaren niet worden overgenomen. Dit recht geldt uitsluitend indien de betrokkene binnen een bepaalde tijd, zoals omschreven in sub b, na de datum van ontslag een ambtsjubileumgratificatie tegemoet zou hebben gezien.
Het dagelijks bestuur kan de medewerker met het oog op de aan de (nieuwe) functie verbonden eisen in de gelegenheid stellen zich volledig of gedeeltelijk om-, her- of bij te scholen. De kosten hiervan worden vergoed conform de bepalingen in de SAW, zonder terugbetalingsverplichting.
Indien een medewerker geplaatst wordt in een functie met een hogere functieschaal, leidt de plaatsing op dat moment niet direct tot een bevordering. Een bevordering wordt in een later stadium op basis van de geldende beoordelingscriteria geformaliseerd. Hierover worden in een eerste start-/planningsgesprek afspraken gemaakt.
In dit GSS wordt verstaan onder:
beleidsvoornemen: het door de directie – het MT gehoord hebbend – uitgesproken intentie om over te gaan tot een wijziging van de organisatie. Het aannemen van de hierbij behorende adviesnota vormt het startmoment voor de gesprekken tussen de WOR-bestuurder, de OR en het GO als bedoeld in artikel 1.2 van dit GSS.
passende functie: een functie die de medewerker redelijkerwijs in verband met zijn persoonlijkheid, zijn omstandigheden, zijn vaardigheden en/of de voor hem bestaande vooruitzichten kan worden opgedragen. Hierbij geldt de beperking dat uitsluitend sprake kan zijn van een passende functie indien de functiesalarisschaal niet meer dan twee schalen lager is dan de functiesalarisschaal die geldt voor betrokkene op de dag direct voorafgaand aan de datum van de organisatiewijziging;
Bijlage 1 Citaten SAW 1 juli 2013
Binnen twee maanden na het vaststellen van boventalligheid stelt het dagelijks bestuur in overleg met de boventallig verklaarde ambtenaar een actieplan ‘van werk naar werk’ vast. Het dagelijks bestuur en de ambtenaar komen daarbij een wederzijdse inspanningsverplich-ting overeen om het maximale te doen om betrokkene naar ander werk te begeleiden. In dit actieplan wordt vastgelegd welke re-integratie-instrumenten gedurende de herplaatsingter-mijn zullen worden ingezet.
Indien na afloop van de herplaatsingtermijn het actieplan voor de boventallige verklaarde ambtenaar niet heeft geleid tot het vinden van werk, komen partijen een vervolgplan over-een. In dit vervolgplan wordt vastgelegd of een wijziging van strategie nodig is, en welke in-strumenten gedurende de WW- en bovenwettelijke WW-fase moeten worden ingezet om de re-integratie alsnog succesvol te laten verlopen.
Bij gelijke geschiktheid, of te maken geschiktheid, heeft de boventallige of de al ontslagen ambtenaar bij vacatures die na de reorganisatie binnen het waterschap ontstaan de voor-keur boven andere interne of externe kandidaten. Als er meerdere geschikte of geschikt te maken boventallige ambtenaren op de vacature solliciteren, heeft diegene die het langst bo-ventallig is en een uitkering geniet, de voorkeur.
Voordat het dagelijks bestuur een besluit neemt, wordt advies ingewonnen bij een derde. Deze derde is een paritaire commissie, bij voorkeur in het kader van een organisatiewijziging genoemd in artikel 1.1.4
Artikel 5.5.3 Re-integratie-instrumentarium
Op grond van artikelen 5.5.1 en 5.5.2 SAW kunnen maatwerk afspraken worden gemaakt over het gebruik van re-integratie-instrumenten. Naast de in paragraaf 5.6 genoemde in-strumenten zijn in ieder geval de volgende re-integratie-instrumenten beschikbaar:
Het dagelijks bestuur heeft de mogelijkheid om het re-integratie-instrumentarium uit dit arti-kel aan te bieden aan groepen van ambtenaren die (nog) geen herplaatsingskandidaat zijn maar bij organisatie onderdelen werken waar boventalligheid dreigt.
Artikel 8.1.4 Ontslag bij reorganisatie
Ontslag kan aan de ambtenaar worden verleend wegens opheffing van zijn functie of wegens verandering in de inrichting van het dienstonderdeel waarbij hij werkzaam is of van andere dienstonderdelen dan wel wegens verminderde behoefte aan arbeidskrach-ten. Ontslag op grond van dit artikel wordt eervol verleend.
Indien het dagelijks bestuur, op basis van artikel 2.3.2, lid 8 besluit dat de herplaatsing-termijn wordt verlengd, kan het ontslag met inachtneming van het bepaalde in lid 4, op grond van één van de in het eerste lid genoemde gronden slechts plaatsvinden na afloop van de verlengde herplaatsingtermijn.
bijlage 2 Begrip reorganisatie
Het vestigen van, dan wel het overnemen of afstoten van de zeggenschap over, een andere onderneming, alsmede het aangaan van, het aanbrengen van een belangrijke verandering in of het verbreken van duurzame samenwerking met een andere onderneming, waaronder begrepen het aangaan, in belangrijke mate wijzigen of verbreken van een financiële deelneming vanwege of ten behoeve van een dergelijke onderneming;
1.In de overlegvergaderingen wordt ten minste tweemaal per jaar de algemene gang van zaken van de onderneming besproken. De ondernemer doet in dit kader mededeling over besluiten die hij in voorbereiding heeft met betrekking tot de aangelegenheden als bedoeld in de artikelen 25 en 27. Daarbij worden afspraken gemaakt wanneer en op welke wijze de ondernemingsraad in de besluitvorming wordt betrokken.
andere onderneming, alsmede het aangaan van, het aanbrengen van een belangrijke wijziging in of het verbreken van duurzame samenwerking met een andere onderneming, waaronder begrepen het aangaan, in belangrijke mate wijzigen of verbreken van een belangrijke financiële deelneming vanwege of ten behoeve van een dergelijke onderneming;
Het onder b bepaalde, alsmede het onder n bepaalde, voor zover dit betrekking heeft op een aangelegenheid als bedoeld onder b, is niet van toepassing wanneer de andere onderneming in het buitenland gevestigd is of wordt en redelijkerwijs niet te verwachten is dat het voorgenomen besluit zal leiden tot een besluit als bedoeld onder c-f ten aanzien van een onderneming die door de ondernemer in Nederland in stand wordt gehouden.
De ondernemingsraad brengt met betrekking tot een voorgenomen besluit als bedoeld in het eerste lid geen advies uit dan nadat over de betrokken aangelegenheid ten minste eenmaal overleg is gepleegd in een overlegvergadering.Ten aanzien van de bespreking van het voorgenomen besluit in de overlegvergadering is artikel 24, tweede lid, van overeenkomstige toepassing.
Indien na het advies van de ondernemingsraad een besluit als in het eerste lid bedoeld wordt genomen, wordt de ondernemingsraad door de ondernemer zo spoedig mogelijk van het besluit schriftelijk in kennis gesteld. Indien het advies van de ondernemingsraad niet of niet geheel is gevolgd, wordt aan de ondernemingsraad tevens medegedeeld, waarom van dat advies is afgeweken. Voor zover de ondernemingsraad daarover nog niet heeft geadviseerd, wordt voorts het advies van de ondernemingsraad ingewonnen over de uitvoering van het besluit.
Tenzij het besluit van de ondernemer overeenstemt met het advies van de ondernemingsraad, is de ondernemer verplicht de uitvoering van zijn besluit op te schorten tot een maand na de dag waarop de ondernemingsraad van dat besluit in kennis is gesteld. De verplichting vervalt wanneer de ondernemingsraad zulks te kennen geeft.
een regeling inzake voorzieningen die gericht zijn op of geschikt zijn voor waarneming van of controle op aanwezigheid, gedrag of prestaties van de in de onderneming werkzame personen een en ander voor zover betrekking hebbende op alle of een groep van de in de onderneming werkzame personen.
De ondernemer legt het te nemen besluit schriftelijk aan de ondernemingsraad voor. Hij verstrekt daarbij een overzicht van de beweegredenen voor het besluit, alsmede van de gevolgen die het besluit naar te verwachten valt voor de in de onderneming werkzame personen zal hebben. De ondernemingsraad beslist niet dan nadat over de betrokken aangelegenheid ten minste eenmaal overleg is gepleegd in een overlegvergadering. Na het overleg deelt de raad zo spoedig mogelijk schriftelijk en met redenen omkleed zijn beslissing aan de ondernemer mee. Wanneer de ondernemer of de ondernemingsraad te kennen geeft daarop prijs te stellen, wordt de beslissing in een overlegvergadering kenbaar gemaakt.
Heeft de ondernemer voor het voorgenomen besluit geen instemming van de ondernemingsraad verkregen, dan kan hij de kantonrechter toestemming vragen om het besluit te nemen. De kantonrechter geeft slechts toestemming, indien de beslissing van de raad om geen instemming te geven onredelijk is, of het voorgenomen besluit van de ondernemer gevergd wordt door zwaarwegende bedrijfsorganisatorische, bedrijfseconomische of bedrijfssociale redenen.
Een besluit als bedoeld in het eerste lid, dat genomen is, zonder de instemming van de ondernemingsraad of de toestemming van de kantonrechter is nietig, indien de raad tegenover de ondernemer schriftelijk een beroep op de nietigheid heeft gedaan. De raad kan slechts een beroep op de nietigheid doen binnen een maand nadat hetzij de ondernemer hem zijn besluit overeenkomstig de laatste volzin van het tweede lid heeft meegedeeld, hetzij -bij gebreke van deze mededeling- de raad is gebleken dat de ondernemer uitvoering of toepassing geeft aan zijn besluit.
De ondernemingsraad kan de kantonrechter verzoeken de ondernemer te verplichten zich te onthouden van handelingen die strekken tot uitvoering of toepassing van een nietige besluit als bedoeld in het vijfde lid. De ondernemer kan de kantonrechter verzoeken te verklaren dat de ondernemingsraad ten onrechte een beroep heeft gedaan op de nietigheid als bedoeld in het vijfde lid.
Regeling Vertrouwenspersoon Reorganisaties
Binnen 2 maanden na afronding van het plaatsingsproces brengt de vertrouwenspersoon een evaluatieverslag uit aan de commissie van Georganiseerd Overleg. In dit verslag wordt de privacy van de medewerkers volledig geborgd. Voorkomen wordt dat gegevens te herleiden zijn tot identificeerbare personen zijn.
Aldus vastgesteld in de vergadering van het dagelijks bestuur van waterschap Brabantse Delta van