Organisatie | Dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheid Noardwest Fryslân |
---|---|
Organisatietype | Regionaal samenwerkingsorgaan |
Officiële naam regeling | Toeslagenverordening WWB Dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheid Noardwest Fryslân |
Citeertitel | Toeslagenverordening WWB Dienstr SoZaWe Nw. Fryslân |
Vastgesteld door | algemeen bestuur |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Geen
WWB, art. 8, lid 1 onderdeel c, art. 30
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-07-2013 | 01-07-2015 | Vervangt Toelagenverorening WWB van 21 december 2011 | 29-05-2013 Leeuwarder Courant, 14 juni 2013 | Onbekend |
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
In deze verordening wordt verstaan onder:
instelling voor maatschappelijke opvang: een door het bestuur aan te wijzeninstelling voor maatschappelijke opvang welke activiteiten biedt bestaande uit het tijdelijk bieden van onderdak, begeleiding, informatie en advies aan personen die door één of meerdere problemen al dan niet gedwongen de thuissituatie hebben verlaten en niet in staat zijn zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving;
Deze verordening is uitsluitend van toepassing op belanghebbenden van 21 jaar of ouder doch jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd. In geval van gehuwden gelden de bepalingen van deze verordening alleen indien beide echtgenoten 21 jaar of ouder doch jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd zijn.
Hoofdstuk 2 Criteria voor het verhogen van de norm
Artikel 3. Toeslag alleenstaande (ouder)
Voor de toepassing van lid 2 worden de volgende personen niet in aanmerking genomen als een ander die in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft:
het eigen kind, pleegkind die ongeacht de leeftijd uitsluitend aanspraak hebben of kunnen maken op studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000 of op een tegemoetkoming in de onderwijsbijdrage en de schoolkosten op grond van hoofdstuk 4 van de Wet tegemoetkoming studiekosten onderwijsbijdrage en schoolkosten;
het eigen kind, pleegkind die ongeacht de leeftijd aanspraak hebben of kunnen maken op een studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000 of op een tegemoetkoming in de onderwijsbijdrage en de schoolkosten op grond van hoofdstuk 4 van de Wet tegemoetkoming studiekosten onderwijsbijdrage en schoolkosten én een inkomen uit of in verband met arbeid hebben welke gezamenlijk niet hoger is dan de basisnorm genoemd in artikel 21 onder a WWB;
Hoofdstuk 3 Criteria voor het verlagen van de norm
Artikel 5. Verlaging algemene bijstand wegens ontbreken woonkosten
De verlaging in verband met de woonsituatie zoals bedoeld in artikel 27 WWB bedraagt: 20 procent van de gehuwdennorm indien een woning wordt bewoond waaraan voor belanghebbende geen woonkosten zijn verbonden.
Toelichting Toeslagenverordening WWB Dienst SoZaWe Nw. Fryslân
De WWB kent voor de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan een systeem van basisnormen, toeslagen en verlagingen. De normen zijn geregeld in paragraaf 2 WWB. Paragraaf 3 WWB voorziet in toeslagen en verlagingen. De som van deze drie onderdelen (normen, toeslagen en verlagingen) levert de bijstandsnorm op. Het gaat dan om de bijstandsnorm voor personen die ouder zijn dan 21 jaar doch jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd en niet in een inrichting verblijven.
De WWB kent verschillende normen voor alleenstaanden, alleenstaande ouders en gehuwden. Alleenstaanden en alleenstaande ouders komen in aanmerking voor een toeslag indien zij hogere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan hebben dan waarin de norm voorziet, als gevolg van het niet of niet geheel kunnen delen van deze kosten met een ander. De woonsituatie is hierbij van doorslaggevende betekenis. De hoogte van de toeslag, welke wordt aangegeven in de toeslagenverordening, bedraagt maximaal 20 procent van het netto minimumloon en moet aansluiten bij het niveau van de noodzakelijke bestaanskosten.
Voor een alleenstaande van 21 of 22 jaar kan de toeslag afwijkend worden vastgesteld.
De WWB kent de volgende grondslagen om de norm of toeslag voor personen van 21 tot de pensioengerechtigde leeftijd die niet in een inrichting verblijven te verlagen:
het kunnen delen van kosten met een ander door gehuwden;
de recente beëindiging van deelname aan onderwijs of beroepsopleiding.
Voor de berekening van de bijstandsnorm geldt een vaste volgorde: eerst de norm, dan eventueel een toeslag en vervolgens de verlagingen. Het dagelijks bestuur is bevoegd om de algemene bijstand (de bijstandsnorm na aftrek van eventuele inkomsten) in afwijking van deze regel hoger of lager vast te stellen indien de individuele omstandigheden van de belanghebbende daartoe aanleiding geven.
Er is voor gekozen om begrippen die al zijn omschreven in de WWB, Awb of de Gemeentewet niet afzonderlijk te definiëren in deze verordening. Dit voorkomt dat in geval van wijziging van betreffende definities in de betreffende wetten ook de Verordening moet worden gewijzigd.
Lid 2 onderdeel b: gehuwdennorm
Voor het begrip 'gehuwdennorm' wordt verwezen naar de norm voor gehuwden voor personen die ouder zijn dan 21 jaar doch jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd zoals bedoeld in artikel 21 onderdeel c WWB.
Het begrip ‘woning’ is in artikel 1 van deze verordening gedefinieerd omdat de tekst van de WWB nergens een omschrijving geeft van dit begrip. Wel vermeldt artikel 3 lid 6 WWB dat in de WWB en de daarop berustende bepalingen onder een woning mede een woonwagen of een woonschip verstaan moet worden. Voorts volgt uit de totstandkomingsgeschiedenis van de WWB dat voor de invulling van het begrip woning kan worden aangesloten bij de Wet op de huurtoeslag. Daarom bepaalt deze verordening dat onder ‘woning’ wordt verstaan: een woning zoals bedoeld in artikel 1 onderdeel j Wet op de huurtoeslag, alsmede een woonwagen of woonschip, zoals bedoeld in artikel 3 lid 6 WWB.
Het begrip ‘woonkosten’ is nader gedefinieerd, omdat dit van belang is voor de toepassing van artikel 5 van deze verordening (verlaging woonsituatie). Aangesloten is bij de begripsomschrijving die voorheen onder de vigeur van de Algemene Bijstandswet in het Besluit landelijke normering (tot 1996) was opgenomen. Volgens de CRvB volgt uit de geschiedenis van de totstandkoming van de Abw dat het begrip woonkosten ten tijde van de Abw (nog steeds) moest worden uitgelegd conform de bepalingen van het tot 1 januari 1996 geldende Bijstandsbesluit landelijke normering. Aangenomen moet worden dat deze rechtspraak ook onder de WWB nog van betekenis is.
Bij “het in eigendom hebben van de woning te betalen zakelijke lasten” wordt onder woonkosten verstaan uitsluitend de verschuldigde hypotheekrente ten behoeve van de door belanghebbende bewoonde woning.
Lid 2 onderdeel e. instelling voor maatschappelijke opvang:
Welke instellingen bij voorbaat worden gerekend tot een instelling voor maatschappelijke opvang zijn niet vastgelegd. Bij afzonderlijk besluit wordt op schriftelijk verzoek een instelling door het dagelijks bestuur aangewezen.
De werking van de verordening is beperkt tot belanghebbenden die ouder zijn dan 21 jaar doch jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd. Vanwege de lagere jongerennorm is ervoor gekozen geen verdere verlaging toe te passen bij belanghebbenden van 18 tot 21 jaar.
De jongerennormen van artikel 20 WWB zijn laag vastgesteld omdat de ouders nog onderhoudsplichtig zijn jegens hun kinderen totdat deze de leeftijd van 21 jaar hebben bereikt. De ouders kunnen bijvoorbeeld voldoen aan hun onderhoudsplicht door hun kind bij hen in te laten wonen of de huur voor hen te betalen. In dergelijke gevallen zou als het ware 'dubbel gekort' worden als ook nog krachtens de Toeslagenverordening de uitkering verlaagd zou worden. Bovendien zou de toepassing van de categoriale verlagingen op belanghebbenden van 18, 19 of 20 jaar de uitvoering van de Toeslagenverordening nodeloos ingewikkeld maken.
Mocht evenwel het niet toepassen van de verordening op de jongerennorm van artikel 20 WWB onredelijke uitkomsten geven, dan blijft het dagelijks bestuur bevoegd om op grond van artikel 18 lid 1 WWB de bijstand hoger of lager vast te stellen.
Artikel 3. Toeslag alleenstaande (ouder)
Op grond van artikel 25 WWB kan het dagelijks bestuur de norm voor een alleenstaande (ouder) van 21 jaar of ouder verhogen met een toeslag indien een belanghebbende hogere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft dan waarin de norm voorziet als gevolg van het niet geheel of gedeeltelijk kunnen delen van deze kosten met een ander. Dit artikel vormt overigens het spiegelbeeld van artikel 4 van deze verordening.
Het Algemeen Bestuur is op grond van artikel 30 lid 2 WWB verplicht te bepalen dat de toeslag 20 procent van de gehuwdennorm bedraagt voor de alleenstaande of alleenstaande ouder in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft (onverminderd de mogelijkheid tot verlaging van de norm of toeslag op andere gronden). Dit is vastgelegd in artikel 3 lid 1 onderdeel a van deze verordening.
Als in de woning een ander zijn hoofdverblijf heeft, wordt verondersteld dat noodzakelijke kosten van het bestaan gedeeld kunnen worden. Zolang geen sprake is van gehuwden of van een gezamenlijke huishouding moet ervan worden uitgegaan dat niet alle kosten gedeeld kunnen worden. Een toeslag blijft op zijn plaats. Gekozen is voor 10 procent van de gehuwdennorm (zie artikel 3 lid 2 van deze verordening).
In het derde lid is geregeld dat in een aantal situaties waarbij in beginsel gesproken zou kunnen worden van het delen van de kosten van wonen, toch de maximale toeslag verstrekt kan worden. Deze situatie doet zich voor indien het inwoning betreft van eigen kinderen of pleegkinderen:
Met de situatie waarbij in beginsel gesproken kan worden van het delen van de kosten van wonen en waarbij toch de maximale toeslag verstrekt wordt, wordt gelijkgesteld de alleenstaande of alleenstaande ouder die tijdelijk zijn woonadres heeft in een instelling voor maatschappelijke opvang. Op verzoek kan het dagelijks bestuur hiervoor een instelling aanwijzen.
Als er sprake is van een zakelijke relatie (bijvoorbeeld huurders of kostgangers) wordt bij één kostganger of onderhuurder kostendeling aangenomen. Zodra er sprake is van twee of meer kostgangers of onderhuurders wordt geen mogelijkheid tot kostendeling aangenomen. In dat geval worden de inkomsten die de belanghebbende uit onderhuur verdiend als middel, op grond van artikel 33. lid 4 in aanmerking genomen.
Op grond van artikel 26 WWB kan het dagelijks berstuur de gehuwdennorm verlagen indien belanghebbenden lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan hebben dan waarin de norm voorziet als gevolg van het geheel of gedeeltelijk kunnen delen van deze kosten met een ander.
Dit artikel vormt het spiegelbeeld van artikel 3 van deze verordening. Ingeval in de woning van de gehuwden een ander zijn hoofdverblijf heeft, wordt verondersteld dat noodzakelijke kosten van het bestaan gedeeld kunnen worden. Gekozen is voor een verlaging van 10 procent van de gehuwdennorm (zie artikel 4 lid 1 van deze verordening).
Artikel 4 lid 2 van deze verordening verwijst naar het bepaalde in artikel 3 lid 3 van deze verordening. Verwezen wordt dan ook naar de toelichting zoals opgenomen bij artikel 3 van deze verordening.
Artikel 5. Verlaging algemene bijstand wegens ontbreken woonkosten
Op grond van artikel 27 WWB kan het dagelijks bestuur de norm voor een alleenstaande (ouder) of gehuwden, of de toeslag voor een alleenstaande (ouder) lager vaststellen indien een belanghebbende lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft dan waarin de norm of de toeslag voorziet als gevolg van zijn woonsituatie, waaronder begrepen het niet aanhouden van een woning.
In dit artikel is bepaald dat de norm of toeslag wordt verlaagd met 20 procent van de gehuwdennorm indien een woning wordt bewoond waaraan voor belanghebbende geen woonkosten zijn verbonden. In artikel 1 van deze verordening is bepaald wat onder woonkosten moet worden verstaan.
Hieronder valt ook de situatie waarin er geen huur of hypotheeklasten zijn, maar anderszins wel sprake is van andere woonlasten. Ook in dat geval bedraagt de verlaging 20 procent van de gehuwdennorm. Van lagere bestaanskosten als gevolg van de woonsituatie kan sprake zijn:
Overigens kan het dagelijks bestuur, indien noch in het kader van artikel 27 WWB noch in het kader van artikel 33 lid 1 WWB rekening wordt gehouden met de situatie waarin een ander dan belanghebbende de woonkosten betaalt, de bijstand in voorkomende gevallen lager vaststellen op grond van het individualiseringsbeginsel van artikel 18 lid 1 WWB.
Artikel 6. Verlaging algemene bijstand schoolverlaters
Op grond van artikel 28 WWB kan het dagelijks bestuur voor een belanghebbende die recent de deelname heeft beëindigd aan onderwijs of een beroepsopleiding, de norm of de toeslag gedurende zes maanden na het tijdstip van die beëindiging lager vaststellen. Het moet dan wel gaan om onderwijs of een beroepsopleiding waarvoor aanspraak bestond op studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000 of op een tegemoetkoming in de onderwijsbijdrage en de schoolkosten op grond van hoofdstuk 4 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten.
In artikel 6 lid 1 van deze verordening is bepaald dat de verlaging voor schoolverlaters 10 procent van de gehuwdennorm bedraagt gedurende 6 maanden, gerekend vanaf het tijdstip van de beëindiging van de aanspraak op de studiefinanciering of tegemoetkoming in de onderwijsbijdrage en de schoolkosten.
Deze verlaging kan niet worden toegepast ten aanzien van een belanghebbende op wie artikel 7 van deze verordening van toepassing is (artikel 6 lid 2 van deze verordening). Dit volgt uit artikel 30 lid 2 onderdeel b WWB waarin is bepaald dat jegens een belanghebbende niet tegelijkertijd een schoolverlatersverlaging en een verlaging voor een alleenstaande van 21 of 22 jaar mag worden toegepast.
Bij toepassing van de verlaging voor schoolverlaters is het volgende van belang. Om de verlaging te kunnen toepassen moet voldaan zijn aan de voorwaarde dat voor het onderwijs of de beroepsopleiding recht bestond op studiefinanciering op grond van de Wet op de studiefinanciering 2000 (WSF 2000) of op een tegemoetkoming in de studiekosten op grond van hoofdstuk 4 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten (WTOS). Van belang is dat de belanghebbende daadwerkelijk recht heeft op studiefinanciering en niet dat het volgen van de soort opleiding daar in theorie recht op geeft. Dit volgt uit de bedoeling van de wetgever zoals die blijkt uit de toelichting op artikel 28 WWB. Daarnaast is van belang dat de belanghebbende zijn recht op studiefinanciering ontleent aan de WSF 2000 of de WTOS. Een extraneus valt niet onder de WSF 2000. Daarvoor is inschrijving als student vereist. Een voormalig extraneus is dus geen schoolverlater in de zin artikel 28 WWB.
Artikel 7. Geen toeslag alleenstaanden van 21 en 22 jaar
Artikel 29 WWB lid 1 geeft het algemeen bestuur de bevoegdheid om de toeslag voor een alleenstaande van 21 of 22 jaar afwijkend vast te stellen indien het van oordeel is, dat gezien de hoogte van het minimum jeugdloon er een drempel zou kunnen zijn om werk te aanvaarden.
Artikel 8. Anti-cumulatiebepaling
De verlagingen in de Toeslagenverordening zien op verschillende omstandigheden en kunnen elk afzonderlijk als redelijk worden aangemerkt. Zonder een anti-cumulatiebepaling zou dat echter kunnen betekenen dat het dagelijks bestuur de bijstandsnorm (vanwege de samenloop van verlagingen) dermate laag moet vaststellen, dat feitelijk geen sprake meer is van een toereikende uitkering. Het dagelijks bestuur zou de bijstand vervolgens op grond van het individualiseringsbeginsel van artikel 18 lid 1 WWB hoger moeten vaststellen. Er is voor gekozen reeds in de Toeslagenverordening een absoluut minimumbedrag vast te leggen waarop het dagelijks bestuur de bijstandsnorm (norm inclusief eventuele toeslag en verlagingen) tenminste moet vaststellen.
Het individualiseringsbeginsel kan echter met zich meebrengen dat bij samenloop ook bij een resterende bijstandsnorm die boven de in dit artikel genoemde percentages ligt, toch aanleiding bestaat om tot verhoging daarvan over te gaan, gelet op alle omstandigheden van de belanghebbende.
Aan de verplichting van artikel 30 lid 2 onderdeel b WWB dat in de Toeslagenverordening wordt vastgelegd dat de schoolverlatersverlaging (artikel 28 WWB) en de leeftijdsverlaging (artikel 29 WWB) niet gelijktijdig mogen worden toegepast, wordt reeds voldaan door de formulering van artikel 6 lid 2 van de Toeslagenverordening.
Artikel 9. Inwerkingtreding en toepassingsbereik
Deze verordening treedt in werking per 1 juli 2013. Hierbij is aansluiting gezocht bij het wetsvoorstel “Wijziging van de Algemene Ouderdomswet, de Wet werk en bijstand, de Wet inkomstenbelasting 2001 en de Wet op de loonbelasting 1964 in verband met stapsgewijze verhoging en koppeling aan de stijging van de levensverwachting van de pensioenleeftijd" (Wet verhoging AOW- en pensioenrichtleeftijd) in combinatie met het "Besluit tot wijziging van een aantal wetten in verband met de verhoging van de leeftijd waarop op grond van de Algemene Ouderdomswet recht op ouderdomspensioen ontstaat" (Besluit aanpassing wetten inzake verhoging AOW-leeftijd).
Met de inwerkingtreding van deze verordening komen de oude verordeningen te vervallen.
In dit artikel is de citeertitel neergelegd van deze verordening.