Organisatie | Oosterhout |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Protocol huisbezoek 2013 afdeling ISC |
Citeertitel | Protocol huisbezoek 2013 afdeling ISC |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | bestuur en recht |
Eigen onderwerp |
Dit protocol vervangt het protocol zoals vastgesteld op 16 januari 2007.
Geen
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
19-09-2013 | nieuwe regeling | 10-09-2013 Weekblad Oosterhout, 18-09-2013 | BI.0130549 |
In het kader van handhaving van de Wet werk en bijstand (WWB) en andere gemeentelijke sociale zekerheidsregelingen wordt onder andere het huisbezoek als middel gebruikt bij de beoordeling van het recht op een uitkering.
Het huisbezoek is een belangrijk middel om de leefsituatie van een cliënt te onderzoeken. Veelal is er voor de bewijsvoering van een gezamenlijke huishouding, een onjuist opgegeven adres of het vaststellen van in de woning aanwezige bezittingen een huisbezoek noodzakelijk.
Een huisbezoek maakt in dergelijke situaties de poortwachtersfunctie van de gemeente compleet. Het voegt de waarneming van de situatie ter plekke toe aan de kennis die er al is met betrekking tot de cliënt, op basis van verificatie en validatie van gegevens en de verklaring van de cliënt.
Tot 2013 moest er een gegronde reden zijn voor het huisbezoek, ofwel een redelijke grond. De gemeente mag dus niet zomaar een huisbezoek afleggen, zonder duidelijke aanwijzingen - concrete feiten - dat de cliënt fraudeert. Met de invoering van de Wet huisbezoeken [1] op 1 januari 2013 denkt de wetgever ook huisbezoeken mogelijk te maken als er geen redelijke grond is. De gemeente krijgt meer mogelijkheden om een huisbezoek af te leggen.
Wet huisbezoeken vanaf 1 januari 2013
Artikel 53a WWB, artikel 14 IOAW en artikel 14 IOAZ zijn gewijzigd door de Wet huisbezoeken. Met deze wet wil de regering meer mogelijkheden geven om de leefsituatie vast te stellen van mensen die een uitkering aanvragen of ontvangen. Daarbij gaat het vooral om de vraag of de ontvanger van de uitkering samenwonend is of alleenstaande (ouder). Ook moeten deze mensen kunnen aantonen dat ze daadwerkelijk op het ingeschreven GBA adres wonen en dat ze de kosten van het bestaan niet kunnen delen.
Met deze wet is bereikt dat de eis van gerede twijfel aan de juistheid van de door de klant verstrekte informatie niet meer nodig is om er rechtsgevolgen aan te kunnen verbinden als de klant weigert mee te werken aan een huisbezoek. Hiervoor wordt aangesloten bij de inlichtingenplicht van de klant. Als er na verificatie van de beschikbare informatie onduidelijkheid blijft bestaan en de klant weigert een huisbezoek en kan het ook niet op een andere manier aantonen, dan is er een huisbezoek gerechtvaardigd. Dit is van belang voor artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM): het ingezette middel (huisbezoek) moet noodzakelijk en proportioneel zijn voor het doel (vaststellen van de leefsituatie). Het doel moet ook niet op een andere manier kunnen worden bereik ((subsidiariteitsbeginsel). Alleen als de klant niet op een andere manier zijn leefsituatie aannemelijk maakt of kan maken, mag er een huisbezoek worden afgelegd.
Omdat huisbezoeken een inbreuk betekenen op de privacy van de cliënt, is het huisbezoek omgeven met ‘spelregels’. Dit protocol bevat deze regels. De in dit protocol beschreven werkwijze geldt als verplichting voor alle huisbezoeken die door medewerkers van de afdeling ISC worden afgelegd.
Dit protocol behandelt alleen de werkwijze voor huisbezoeken die medewerkers afleggen in het kader van de WWB, De IOAW en de IOAZ en heeft hierdoor een bestuursrechtelijk karakter. Huisbezoeken in het kader van een strafrechtelijk onderzoek worden alleen verricht door sociaal rechercheurs en vallen onder een ander (hier niet nader omschreven) regime. Dit protocol is opgesteld om alle zaken aan de orde te stellen die nauw samenhangen met het uitvoeren van een huisbezoek. Onderwerpen als wetskennis, veiligheid en het onderkennen van fraudesignalen worden hierin besproken.
We kunnen verschillende soorten huisbezoek onderscheiden.
Een huisbezoek kan worden afgelegd als onderdeel van de dienstverlening door de afdeling ISC. Hierbij kan gedacht worden aan huisbezoeken bij de burger die door fysieke- of gezondheidsproblemen niet de mogelijkheid heeft om de gemeente te bezoeken. In dergelijke gevallen zal het huisbezoek niet het doel hebben om een leefsituatie te verifiëren of om op fraude te controleren. Ook kan een huisbezoek gebruikt worden om de complete situatie van de cliënt in kaart te brengen zodat in brede zin gekeken kan worden naar ondersteuningsmogelijkheden.
De Wet huisbezoeken richt zich specifiek op het huisbezoek ter verificatie van door de belanghebbende verstrekte inlichtingen, waarbij geen vermoeden van fraude aanwezig is. De Wet huisbezoeken geeft gemeenten in dat geval meer mogelijkheden doordat er gevolgen zijn voor de uitkering als door weigering van huisbezoek de leefsituatie van belanghebbende en daarmee de rechtmatigheid van de verstrekking van een uitkering of de hoogte daarvan niet vast te stellen is.
Artikel 53a, lid 2 van de WWB geeft het college de bevoegdheid om de belanghebbende te verzoeken om aan te tonen dat:
Indien er een redelijk vermoeden van fraude is ontstaan geeft artikel 53a van de WWB de mogelijkheid om de door de belanghebbende verstrekte inlichtingen met betrekking tot zijn woon- en leefsituatie te controleren door middel van een huisbezoek. De belanghebbende heeft volgens artikel 17, lid 2, van de WWB een meewerkplicht.
Het niet meewerken aan een huisbezoek bij een redelijk vermoeden van fraude leidt tot het afwijzen van een aanvraag WWB of het intrekken van het recht op bijstand.
3.1 Inbreuk persoonlijke levenssfeer
Een huisbezoek brengt een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer voor de belanghebbende met zich mee. De persoonlijke levenssfeer wordt dan ook goed beschermd in nationale en internationale regelgeving, onder andere het Europese Verdrag van de Rechten van de Mens (EVRM) en de Grondwet. Een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer is alleen gerechtvaardigd op grond van de in de wet gestelde beperkingen. Artikel 8, tweede lid EVRM stelt bijvoorbeeld dat een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer slechts is toegestaan als er een wettelijke grondslag is, het een legitiem doel dient en het noodzakelijk is. Ook de Algemene wet op het binnentreden (Awob) speelt een rol bij huisbezoeken in het kader van de WWB aangezien de WWB zelf geen regelgeving kent over het betreden van woningen. De bepalingen van de Awob zijn dan ook van toepassing op medewerkers die een huisbezoek in het kader van de WWB afleggen.
De uitgangspunten uit de diverse wetten waarin iets bepaald wordt over de toelaatbaarheid van huisbezoeken en de regels waaraan medewerkers zich moeten houden, worden in dit hoofdstuk op een rijtje gezet. Ook de verplichtingen van de belanghebbende in het kader van de WWB komen aan de orde.
De wettelijke grondslag voor het afleggen van een huisbezoek in het kader van de WWB is gelegen in artikel 17 en artikel 53a WWB. In artikel 17 zijn de inlichtingen- en medewerkingsplicht van de belanghebbende vastgelegd. Een belanghebbende moet, als dit voor de uitvoering van de wet noodzakelijk is, medewerking verlenen aan een huisbezoek.
Uit artikel 53a lid 2 volgt de bevoegdheid om onderzoek in te stellen naar de juistheid en volledigheid van de verstrekte gegevens en zo nodig naar andere gegevens die noodzakelijk zijn voor de verlening dan wel de voortzetting van bijstand. Het afleggen van een huisbezoek kan een onderdeel vormen van het onderzoek naar of de verificatie van de gegevens die de belanghebbende heeft verstrekt.
3.3 Proportionaliteit en subsidiariteit
Een huisbezoek moet noodzakelijk zijn. Daarnaast moet voldaan zijn aan het subsidiariteitsbeginsel en het proportionaliteitsbeginsel.
Als het doel (bijvoorbeeld het onderzoek naar de rechtmatigheid van een uitkering) via een minder ingrijpende weg bereikt kan worden, moet die weg genomen worden.
De inbreuk op de privacy van de belanghebbende moet in redelijke verhouding staan tot het doel. Ook betekent dit dat je niet meer informatie mag vragen dan noodzakelijk is voor dat doel.
3.4 Toestemming tot binnentreden woning
In beginsel is een huisbezoek altijd toegestaan mits met toestemming van de (hoofd)bewoner. Artikel 12 van de Grondwet zegt dat binnentreden in een woning tegen de wil van een bewoner alleen geoorloofd is in de gevallen bij of krachtens wet bepaald. Voorbeeld hiervan is de Awob. Hierin staat dat binnentreden van een woning, tegen de wil van de bewoner alleen in het kader van een strafrechtelijk onderzoek is toegestaan in bijzondere gevallen (bijvoorbeeld als hiervoor een machtiging van de Officier van Justitie is afgegeven). Een medewerker belast met de uitvoering van de WWB heeft deze bevoegdheden niet en mag dus nooit tegen de wil van een belanghebbende een woning binnengaan! Als er toch wordt binnengetreden tegen de wil van de bewoner is er sprake van een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer (artikel 8 van het EVRM) en kan er ook sprake zijn van ‘ambtelijke huisvredebreuk’ (artikel 370 van het Wetboek van Strafrecht).
3.4.1 Toestemmingsverklaring / informed consent
Uit artikel 8 EVRM volgt dat als de belanghebbende vrijwillig toestemming geeft tot binnentreden van de woning er geen sprake is van inbreuk op de persoonlijke levenssfeer. De toestemming moet op basis van vrijwilligheid verleend zijn. Dit houdt in dat de toestemming gebaseerd moet zijn op volledige en juiste informatie over de reden en doel van het huisbezoek, het zogenaamde “informed consent”. Tevens moeten de rechten en plichten rondom het huisbezoek duidelijk zijn voor de belanghebbende. De bewijslast dat aan de voorwaarde van het “informed consent” is voldaan rust op de gemeente. Om deze reden is het gewenst om belanghebbende een schriftelijke toestemmingsverklaring te laten ondertekenen.
Ook tijdens het huisbezoek zal steeds sprake moet zijn van “informed consent”. Dit speelt vooral wanneer tijdens het huisbezoek verdere inbreuken op de privacy nodig geacht worden. Te denken valt hierbij aan het bekijken van de verschillende ruimtes, maar ook eventuele kasten en laden.
3.4.2 Afzien van huisbezoek vanwege dringende redenen
Het kan zich voordoen dat de belanghebbende te kennen geeft een zeer dringende reden te hebben voor de weigering van het huisbezoek of voor de weigering tijdens het huisbezoek om bepaalde zaken te laten zien.
Er kan sprake zijn van zeer dringende redenen om de onmiddellijke uitvoering van een huisbezoek te weigeren. Hiervan zal, gezien de gebruikte beoordelingsnorm “ zeer dringende redenen” slechts zeer zelden sprake van kunnen zijn.
Als voorbeeld zou kunnen gelden een afspraak van belanghebbende bij de dokter/met het ziekenhuis.
Indien belanghebbende zich hierop beroept, is het aan te bevelen om deze afspraak in diens bijzijn direct telefonisch te checken of de belanghebbende dit te laten tonen d.m.v. een afsprakenlijst.
Natuurlijk kan de bewoner zijn eenmaal gegeven toestemming op elk moment intrekken. Vanaf dat moment bevindt men zich zonder toestemming van de bewoner in de woning en zal men de woning dienen te verlaten. Wordt dit niet gedaan dan is men wederrechtelijk in de woning en pleegt men een ambtsmisdrijf (ambtelijke huisvredebreuk) in de zin van artikel 370 Wetboek van Strafrecht.
Om schending aan besluitvorming ten grondslag te kunnen leggen, moet de gemeente aannemelijk maken, dat betrokkene zijn eenmaal gegeven toestemming heeft ingetrokken.
De belanghebbende dient duidelijk te zijn gemaakt dat weigering om medewerking te verlenen aan voortzetting van het huisbezoek gevolgen heeft voor het recht op bijstand, dan wel voor de hoogte van de bijstand.
Als een uitkeringsgerechtigde of de aanvrager van een uitkering niet meewerkt aan een huisbezoek heeft dit gevolgen voor de uitkering of toeslag.
De “Wet Huisbezoeken” regelt de rechtsgevolgen van het weigeren van een huisbezoek ter verificatie.
Wanneer iemand een huisbezoek ter verificatie van de verstrekte inlichtingen weigert en niet op andere wijze zijn leefsituatie aantoont zijn de gevolgen:
Eerder is vermeld dat de rechtsgevolgen van het weigeren mee te werken aan een huisbezoek na een vermoeden van fraude (ter controle) het afwijzen van een bijstandsaanvraag dan wel het intrekken van de bijstand tot gevolg kan hebben.
Bij het weigeren van een huisbezoek hoeft géén hersteltermijn gegeven te worden omdat een hersteltermijn de belanghebbende in de gelegenheid zou stellen de situatie aan te passen aan de door hem gewenste. Gezien de mogelijke gevolgen van de weigering is het wel zorgvuldig de belanghebbende een bedenktijd te geven.
De gezondheid en de veiligheid van de uitvoerders van het huisbezoek is een belangrijke voorwaarde bij het afleggen van een huisbezoek.
Waar dat mogelijk is, moet voorkomen worden dat er een onveilige situatie ontstaat voor de uitvoerder van het huisbezoek en voor de belanghebbende.
Belangrijke aanbevelingen hierbij zijn:
Europees Verdrag van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden
Geen inmenging van enig openbaar gezag is toegestaan in de uitoefening van dit recht, dan voor zover bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economische welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.
Aan de bewoner wordt zo spoedig mogelijk een schriftelijk verslag van het binnentreden verstrekt. Indien het binnentreden in het belang van de nationale veiligheid of dat van strafvordering heeft plaatsgevonden, kan volgens bij de wet te stellen regels de verstrekking van het verslag worden uitgesteld. In de bij de wet te bepalen gevallen kan de verstrekking achterwege worden gelaten, indien het belang van de nationale veiligheid zich tegen verstrekking blijvend verzet.
Algemene wet op het Binnentreden
Degene die bij of krachtens de wet belast is met de opsporing van strafbare feiten of enig ander onderzoek, met de uitvoering van een wettelijk voorschrift of met het toezicht op de naleving daarvan, dan wel een bevoegdheid tot vrijheidsbeneming uitoefent, en uit dien hoofde in een woning binnentreedt, is verplicht zich voorafgaand te legitimeren en mededeling te doen van het doel van binnentreden. Indien twee of meer personen voor hetzelfde doel in een woning binnentreden, rusten deze verplichtingen slechts op degene die bij het binnentreden de leiding heeft.
Indien de naleving van de in het eerste lid bedoelde verplichtingen naar redelijke verwachting ernstig en onmiddellijk gevaar oplevert voor de veiligheid van personen of goederen, feitelijk onmogelijk is dan wel naar redelijke verwachting de strafvordering schaadt ten aanzien van de misdrijven waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten, gelden deze verplichtingen slechts voor zover de naleving daarvan in die omstandigheden kan worden gevergd.
Een persoon in dienst van een bestuursorgaan die zich ingevolge het eerste lid legitimeert, toont een legitimatiebewijs dat is uitgegeven door of in opdracht van dat bestuursorgaan. Het legitimatiebewijs bevat een foto van de houder en vermeldt diens naam en hoedanigheid. Indien de veiligheid van de houder van het legitimatiebewijs vordert dat zijn identiteit verborgen blijft, kan in plaats van zijn naam zijn nummer worden vermeld.
De ambtenaar die, met overschrijding van zijn bevoegdheid of zonder inachtneming van de bij de wet bepaalde vormen, in de woning of het besloten lokaal of erf, bij een ander in gebruik, diens ondanks binnentreedt of, wederrechtelijk aldaar vertoevende, zich niet op de vordering van of vanwege de rechthebbende aanstonds verwijdert, wordt gestraft met een gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of geldboete van de derde categorie.
De belanghebbende doet aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand. Deze verplichting geldt niet indien die feiten en omstandigheden door het college kunnen worden vastgesteld op grond van bij wettelijk voorschrift als authentiek aangemerkte gegevens of kunnen worden verkregen uit bij ministeriële regeling aan te wijzen administraties. Bij ministeriële regeling wordt bepaald voor welke gegevens de tweede zin van toepassing is.
De belanghebbende verleent het college desgevraagd de medewerking die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van deze wet, waaronder in ieder geval wordt verstaan het verlenen van medewerking aan een oproep om op een bepaalde plaats en tijd te verschijnen in verband met zijn arbeidsinschakeling.
Het college stelt bij de uitvoering van deze wet de identiteit van de belanghebbende vast aan de hand van een document als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder 1 tot en met 3, van de Wet op de identificatieplicht.
Een ieder is verplicht aan het college desgevraagd een document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht terstond ter inzage te verstrekken, voor zover dit redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van deze wet.
Onverminderd artikel 30c, tweede, vierde en vijfde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, bepaalt het college welke gegevens ten behoeve van de verlening van bijstand dan wel de voortzetting daarvan door de belanghebbende in ieder geval worden verstrekt en welke bewijsstukken worden overgelegd, alsmede de wijze en het tijdstip waarop de verstrekking van gegevens plaatsvindt. De gegevens en bewijsstukken worden door het college niet verkregen van de belanghebbende voor zover ze zijn verkregen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen dan wel voor zover zij verkregen kunnen worden uit de polisadministratie, bedoeld in artikel 33 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, de verzekerdenadministratie, bedoeld in artikel 35 van die wet, alsmede uit de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens, tenzij hierdoor een goede vervulling van de taak van het college op grond van dit artikel wordt belet of bij wettelijk voorschrift anders is bepaald. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen andere administraties worden aangewezen waarvoor de tweede zin van toepassing is, worden regels gesteld over de gegevens die het betreft en kunnen administraties worden aangewezen waarvoor de tweede zin tijdelijk niet van toepassing is. Indien het authentieke gegevens uit andere basisregistraties betreft,is dit lid van overeenkomstige toepassing.
In aanvulling op het eerste lid kan het college de belanghebbende verzoeken aan te tonen dat:
hij een belanghebbende is als bedoeld in artikel 20, eerste lid, aanhef en onderdeel a, of artikel 20, tweede lid, aanhef en onderdeel a, of artikel 21, aanhef en onderdeel a of b, of artikel 22, aanhef en onderdeel a of b;
Indien de belanghebbende niet desgevraagd aantoont dat hij een belanghebbende is als bedoeld in artikel 20, eerste lid, aanhef en onderdeel a, of artikel 20, tweede lid, aanhef en onderdeel a, of artikel 21, aanhef en onderdeel a of b, of artikel 22, aanhef en onderdeel a of b:
kent het college, onverminderd de toepassing van artikel 27, de uitkering toe respectievelijk herziet het de uitkering naar de helft van de norm, bedoeld in artikel 20, eerste lid, onderdeel b, onderscheidenlijk artikel 20, tweede lid, onderdeel b, onderscheidenlijk artikel 21, onderdeel c, onderscheidenlijk artikel 22, onderdeel c;
wordt de belanghebbende voor de toepassing van de artikelen 9, vierde lid, en 9a niet als alleenstaande ouder aangemerkt;
zijn de artikelen 25 en 30, tweede lid, in die gevallen niet van toepassing.
Indien de belanghebbende niet desgevraagd de woonsituatie, bedoeld in het tweede lid, onderdeel b, aantoont op de wijze bedoeld in de laatste zin van dat lid, schort het college de betaling van de bijstand op, niet dan nadat het college aan belanghebbende gelegenheid heeft gegeven op andere wijze aan te tonen dat het feitelijke woonadres overeenkomt met het verstrekte adres, indien daartoe niet eerder aan belanghebbende gelegenheid is geboden.
Het college doet schriftelijke mededeling van de opschorting aan de belanghebbende en stelt hem daarbij in de gelegenheid om aan te tonen dat het feitelijke woonadres overeenstemt met het verstrekte adres. Artikel 40, vierde lid, aanhef en onderdeel c, en zesde lid, tweede zin, zijn van overeenkomstige toepassing.
Indien de belanghebbende niet desgevraagd zijn situatie als bedoeld in het tweede lid, onderdeel c, aantoont, zijn de artikelen artikel 25 en 30, tweede lid, niet van toepassing en wordt de norm overeenkomstig artikel 26 verlaagd.
Het college is bevoegd onderzoek in te stellen naar de juistheid en volledigheid van de verstrekte gegevens en zonodig naar andere gegevens die noodzakelijk zijn voor de verlening dan wel de voortzetting van bijstand. Indien het onderzoek daartoe aanleiding geeft kan het college besluiten tot herziening van de bijstand.