Organisatie | Uden |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening op de heffing en de invordering van Rioolheffing |
Citeertitel | Verordening Rioolheffing |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | financiën en economie |
Eigen onderwerp |
Geen
Gemeentewet, art. 228, lid a
N.v.t.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2010 | 01-12-2011 | Nieuwe regeling | 12-11-2009 Infopagina 25-11-2009 | 2009/84 en 2009/96 |
Artikel 2. Aard van de belasting
Onder de naam rioolheffing wordt een directe belasting geheven ter bestrijding van de kosten die voor de gemeente verbonden zijn aan:
Artikel 3. Belastbaar feit en belastingplicht
Met betrekking tot het eigenarendeel wordt, ingeval het perceel een onroerende zaak is, als genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht aangemerkt degene die bij het begin van het belastingjaar als zodanig in de kadastrale registratie is vermeld, tenzij blijkt dat hij op dat tijdstip geen genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht is.
Artikel 4. Zelfstandige gedeelten
Indien gedeelten van een in artikel 3 bedoeld perceel blijkens hun indeling bestemd zijn om als afzonderlijk geheel te worden gebruikt, wordt de belasting geheven ter zake van elk als zodanig bestemd gedeelte, met dien verstande dat indien twee of meer van die gedeelten tezamen als één geheel worden gebruikt, deze als één perceel worden aangemerkt.
Artikel 5. Maatstaf van heffing
Het aantal kubieke meters water wordt gesteld op het aantal kubieke meters leidingwater en grondwater dat in de laatste aan het begin van het belastingjaar voorafgaande verbruiksperiode naar het perceel is toegevoerd of opgepompt. Ingeval de verbruiksperiode niet gelijk is aan een periode van twaalf maanden, wordt de hoeveelheid water door herleiding naar tijdsgelang bepaald. Bij die herleiding wordt een gedeelte van een kalendermaand voor een volle maand gerekend.
Artikel 9. Ontstaan van de belastingschuld en heffing naar tijdsgelang
Indien de belastingplicht met betrekking tot het perceel voor het gebruikersdeel in de loop van het belastingjaar aanvangt, is de belasting verschuldigd over zoveel twaalfde gedeelten van het voor dat jaar verschuldigde gebruikersdeel als er in dat jaar, na de aanvang van de belastingplicht, nog volle kalendermaanden overblijven.
Indien de belastingplicht met betrekking tot het perceel voor het gebruikersdeel in de loop van het belastingjaar eindigt, bestaat aanspraak op ontheffing voor zoveel twaalfde gedeelten van het voor dat jaar verschuldigde gebruikersdeel als er in dat jaar, na het einde van de belastingplicht, nog volle kalendermaanden overblijven.
De belasting wordt niet geheven ter zake van gemeentelijke eigendommen, of gedeelten hiervan, welke uitsluitend worden gebruikt voor de publieke dienst, met uitzondering van de gemeentelijke eigendommen die bestemd zijn te worden gebruikt voor het geven van onderwijs.
Artikel 11. Termijnen van betaling
In afwijking van het in het eerste lid bepaalde geldt voor de belasting voor het eigenarendeel dat ingeval het totaalbedrag van de op één aanslagbiljet verenigde aanslagen, of als het aanslagbiljet maar één aanslag bevat het bedrag daarvan minder is dan € 1.850,00 en zolang de verschuldigde bedragen door middel van automatische betalingsincasso van de betaalrekening van belastingschuldige kunnen worden afgeschreven, dat de aanslagen moeten worden betaald in tien gelijke termijnen. De eerste termijn vervalt op de laatste dag van de maand volgend op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld en elk van de volgende termijnen telkens een maand later.
Artikel 12. Nadere regels door het college van burgemeester en wethouders
Het College van burgemeester en wethouders kan nadere regels geven met betrekking tot de heffing en de invordering van de rioolheffing.
Artikel 13. Inwerkingtreding en citeertitel
Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 12 november 2009.
drs. M.A.H. Heffels drs. H.A.G. Hellegers
gelezen het voorstel van het College van burgemeester en wethouders van 13 oktober 2009;
gelet op artikel 156, tweede lid, onderdeel g en artikel 229, eerste lid, aanhef en onderdeel a en b, van de Gemeentewet;
Verordening op de heffing en de invordering van woonwagenrechten
Artikel 1. Begripsomschrijvingen
Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:
Onder de naam 'woonwagenrechten' wordt een recht geheven voor het hebben van een standplaats voor een woonwagen op een centrum, daaronder begrepen de diensten die met de standplaats verband houden.
Het recht, als bedoeld in artikel 2, wordt geheven van degene die de standplaats heeft. Als degene die de standplaats heeft wordt aangemerkt de hoofdbewoner van de woonwagen. Wie als hoofdbewoner wordt aangemerkt wordt naar de omstandigheden beoordeeld.
Het recht als bedoeld in artikel 2 wordt niet geheven zolang voor de standplaats een huurovereenkomst geldt.
Artikel 5. Maatstaf van heffing en tarief
Het recht als bedoeld in artikel 2, bedraagt per standplaats per maand of gedeelte daarvan voor:
Artikel 7. Ontstaan van de belastingschuld
Het recht, als bedoeld in artikel 2, wordt verschuldigd op het moment dat een standplaats wordt ingenomen.
Artikel 10. Nadere regels door het College van burgemeester en wethouders
Het College van burgemeester en wethouders kan nadere regels geven met betrekking tot de heffing en de invordering van woonwagenrechten.