Organisatie | Velsen |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Velsen 2013 |
Citeertitel | Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Velsen 2013 |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Geen
Geen
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
13-09-2013 | 01-01-2015 | nieuwe regeling | 03-09-2013 De Jutter / Hofgeest, 12-09-2013 | B13.0345 |
Deze nieuwe beleidsregels vormen met de nieuwe verordening een trendbreuk met de oude regels, zoals die gehanteerd werden onder de Wet voorzieningen gehandicapten (Wvg) en sinds 2007 onder de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Was onder de Wvg sprake van een zorgplicht en tamelijk nauwkeurig omschreven voorzieningen, de compensatieplicht van de Wmo vraagt om een andere aanpak. Die andere werkwijze heeft de VNG samen met CG-Raad (Chronisch zieken en Gehandicapten Raad) en CSO (Centrale Samenwerkende Ouderenorganisaties) ontwikkeld. Kernbegrippen zijn nu het leveren van maatwerk, uitgaan van te bereiken resultaten en eigen verantwoordelijkheid. Bij de beoordeling van een aanvraag, of al tijdens het gesprek voorafgaand aan de aanvraag, komt eerst het resultaat dat bereikt moet worden aan de orde en daarna passeren de verschillende oplossingen de revue. Hierbij worden niet alleen de individuele voorzieningen besproken. Omdat maatwerk nodig is, vindt een uitgebreid gesprek plaats ter verkenning van de mogelijkheden, ook de eigen mogelijkheden.
In de allereerste richtingbepalende uitspraak van 10 december 20081 heeft de Centrale Raad van Beroep helder uiteengezet hoe zij aankijkt tegen de compensatieplicht en wat van de gemeente bij de uitvoering mag worden verwacht. Kenmerkend is daarbij de grote invloed van de persoonskenmerken en behoeften van de aanvrager op het gemeentelijk onderzoek.
Deze beleidsregels zijn een uitwerking van de verordening en bieden een richtlijn voor het onderzoek dat de gemeente samen met de burger doet om te komen tot de best passende oplossing.
Artikel 4 van de Wmo geeft allereerst aan op welke terreinen resultaten bereikt dienen te worden. Daarnaast geeft dit artikel aan dat het in de Wmo gaat om maatwerk. De nadruk zal nu veel meer moeten liggen op zorgvuldig onderzoek van het individuele geval. En ook al is het eindresultaat gelijk aan dat wat het onder de Wvg geweest zou zijn: de onderbouwing en motivering moeten er geheel anders uit zien. En aan die onderbouwing toetst de rechter het besluit.
De beleidsregels die er nu liggen moeten bevorderen dat de doelstellingen van de compensatieplicht, zoals die door de wetgever in de Wmo geformuleerd zijn, te weten zelfredzaamheid en participatie door burgers met beperkingen, ook daadwerkelijk gerealiseerd worden. Heldere resultaten en oplossingen op maat zijn daarvoor nodig.
Hiertoe wordt een nieuwe werkwijze ingevoerd waarbij het gesprek centraal staat. Het gesprek wordt resultaatgericht ingestoken. Dus er wordt niet meer uitgegaan van de voorzieningen die de gemeente verstrekt, maar om het resultaat dat de burger wil bereiken.
In het gesprek gaat de gemeente samen met de belanghebbende na welke beperkingen hij ondervindt in het dagelijks leven ten aanzien van zelfredzaamheid en participatie en welke resultaten hij wil bereiken. Vervolgens wordt besproken welke mogelijkheden belanghebbende zelf heeft om deze beperkingen te compenseren. Voorts wordt bekeken of voorliggende voorzieningen een uitkomst bieden. Tot slot wordt besproken of de gemeente nodig is om door middel van een individuele voorziening de beperking te compenseren.
In artikel 4 van de Wet maatschappelijke ondersteuning is vastgelegd dat het college voorzieningen moet treffen ter compensatie van de beperkingen die een persoon ondervindt in zijn zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie. Dit wordt de compensatieplicht genoemd. In de wet is bepaald dat deze personen in staat moeten zijn:
Vanuit deze domeinen heeft de VNG samen met de CG-raad en de CSO artikel 4 van de wet geconcreti¬seerd in acht resultaten.
Deze acht resultaten dienen als uitgangspunt voor de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Velsen 2013, het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Velsen 2013 en voor deze beleidsregels.
In artikel 4 van de wet is ook vastgelegd dat bij het bepalen of een persoon gecompenseerd moet worden, het college rekening houdt met de persoonskenmerken en behoefte van de persoon, waaronder verandering van woning in verband met wijziging van leefsituatie, alsmede met de capaciteit van de aanvrager om uit oogpunt van kosten zelf in maatregelen te voorzien. Dit betekent dat er maatwerk geleverd moet worden en dat de eigen mogelijkheden van de persoon zorgvuldig onderzocht moeten worden.
De eigen verantwoordelijkheid wordt door de VNG in beeld gebracht door middel van onderstaand figuur. Zoals de pijl aangeeft, wordt er eerst gekeken naar wat de persoon in kwestie zelf kan doen om de situatie te verbeteren en of het sociaal netwerk uitkomst kan bieden. Daarna wordt bepaald of er voorliggende voorzieningen zijn die het probleem oplossen. Biedt dit alles geen soelaas, dan wordt bekeken of een individuele voorziening gewenst is.
figuur 1.pdf (versie geldig sinds: 13-09-2013; PDF-bestand; grootte: 4.57 kB)
Voorliggende voorzieningen kunnen zijn:
Deze voorzieningen zijn dus voorliggend ten opzichte van individuele voorzieningen. Met andere woorden, als deze voorzieningen de beperking compenseren, wordt geen individuele voorziening verstrekt.
De Wmo is uitsluitend bedoeld om mogelijkheden te bieden door middel van voorzieningen als het niet in iemands eigen vermogen ligt het probleem op te lossen. Die eigen verantwoordelijkheid komt tijdens het gesprek aan de orde.
Een oplossing van problemen kan bijvoorbeeld al aanwezig zijn in die zin dat deze feitelijk al jaren behoort tot iemands normale levenspatroon. Bij problemen met het schoonhouden van het huis zijn er talloze mensen die gewend zijn daar iemand voor in te huren, zoals tweeverdieners of mensen met voldoende inkomen. In deze situatie hoeft niets te veranderen, als men op basis van leeftijd of een ongeval beperkingen krijgt. Door voort te zetten wat men had, ontstaat er geen probleem dat om een oplossing vraagt.
Een ander voorbeeld is het vervoer. Heel veel mensen zijn op dit moment gewend gebruik te maken van een auto. Als zij een beperking krijgen, door leeftijd of door een ongeval, hoeft er in feite niets te veranderen, als zij met diezelfde auto in staat blijven zich te verplaatsen. Er hoeft dan niet gecompenseerd te worden.
Ook bij woonvoorzieningen speelt de eigen verantwoordelijkheid een grote rol. Zo zijn mensen zelf verantwoordelijk voor het vinden van een voor hun levensloopbestendige woning. Evenals wanneer een pasgetrouwd stel verhuist naar een woning waar gezinsuitbreiding mogelijk is, zouden mensen rond de leeftijd van 60 jaar die gaan verhuizen, rekening moeten houden met eventuele toekomstige beperkingen die een hogere leeftijd met zich meebrengt. Dat zou bijvoorbeeld kunnen neerkomen op een gelijkvloerse woning of een woning met een badkamer die levensloopbestendig is.
Zo is iemand in principe ook zelf verantwoordelijk voor de gevolgen wanneer hij verhuist naar een voor hem ongeschikte woning.
Beperking, chronisch psychisch probleem of psychosociaal probleem
Om voor een voorziening in aanmerking te komen dienen beperkingen, chronische psychische problemen of psychosociale problemen op het gebied van de te bereiken resultaten aanwezig te zijn (artikel 1, lid 7, Verordening).
Of daarvan sprake is zal door onderzoek moeten worden vastgesteld. Dit kan gebeuren door een arts in te schakelen. Vervolgens moet op grond van die diagnose en de daaruit voortvloeiende stoornis(sen) kunnen worden aangegeven of de ondervonden beperkingen en de daaruit voortvloeiende belemmeringen een direct gevolg zijn van de beperkingen of het probleem. Het gegeven dat men oud is, is op zichzelf geen indicatie voor voorzieningen in het kader van de Wmo. Wel kunnen belemmeringen, die het gevolg zijn van slijtageprocessen, die onlosmakelijk verbonden zijn aan het ouder worden, aanleiding zijn om in het kader van de Wmo voorzieningen te treffen.
Bij de beoordeling van beperkingen en belemmeringen wordt uitgegaan van medische objectiveerbare aandoeningen.
De verordening bepaalt dat de te verstrekken voorziening ‘als goedkoopst-compenserende voorziening’ moet kunnen worden aangemerkt (artikel 24, eerste lid, aanhef en onder b van de Verordening). Het is van belang op het begrip goedkoopst compenserend nader in te gaan.
Primair betekent goedkoopst compenserend dat de voorziening compenserend moet zijn. Uit de alternatieven die als compenserend worden bestempeld, kan de gemeente de goedkoopste oplossing kiezen. Het begrip goedkoopst compenserend laat ruimte voor een afweging van de specifieke omstandig¬heden van de aanvrager. Uiteindelijk bepaalt immers de situatie van de aanvrager, zoals beoordeeld door de gemeente, wat in zijn omstandigheden passend is.
Uitgangspunt is, dat van de compenserende oplossingen die er zijn, de goedkoopste oplossing wordt gekozen.
Daarbij kan een overweging zijn dat de bruikbaarheid van een voorziening niet alleen door technische en functionele aspecten bepaald wordt. Tevens is het denkbaar dat een product dat duurder is dan een vergelijkbaar product, langer meegaat en dus uiteindelijk goedkoper is. Wat betreft het kwaliteitsniveau waarvan uitgegaan kan worden, mag het duidelijk zijn dat bij een verantwoord, maar ook niet hoger niveau dient te worden aangesloten.
Artikel 24, eerste lid, aanhef en onder a, van de Verordening luidt: “Een voorziening kan slechts worden toegekend voor zover het te bereiken resultaat langdurig noodzakelijk is, tenzij kortdurende hulp bij het huishouden leidt tot het te bereiken resultaat”.
Langdurig noodzakelijk wil zeggen dat in beginsel wordt uitgegaan van een periode langer dan zes maanden dat het ziektebeeld aanhoudt en dat de belanghebbende daarvoor voor langere tijd aangewezen is op een betreffende aanpassing of voorziening. Voor langere tijd betekent in ieder geval dat wie tijdelijk gehandicapt is, bijvoorbeeld door een ongeluk, terwijl vast staat dat de aard van de handicap van voorbijgaande aard is, niet voor een voorziening in aanmerking komt (de belanghebbende kan in dit geval een beroep doen op de Thuiszorgwinkel). Met de termijn van zes maanden wordt aangesloten bij de termijnen van de Thuiszorg (gratis uitleen).
Conform het gestelde in artikel 24, eerste lid, aanhef en sub a kan hulp bij het huishouden wel voor een korte duur worden geïndiceerd.
Waar precies de grens ligt tussen kortdurend en langdurig zal van situatie tot situatie verschillen. In dit kader zal de prognose van groot belang zijn. Zegt de prognose dat betrokkene na enige tijd zonder de benodigde hulpmiddelen of aanpassingen zal kunnen functioneren, dan mag men van kortdurende noodzaak uitgaan. Bij een wisselend beeld, waarbij verbeteringen en situaties van terugval elkaar opvolgen, kan echter uitgegaan worden van een langdurige noodzaak, mits dat wisselend beeld permanent is.
Behoeften en persoonskenmerken van de belanghebbende
Artikel 8, eerste lid, van de Verordening bepaalt dat het college uitgaat van de behoeften en persoonskenmerken van de belanghebbende. Dit betekent dat er altijd maatwerk geleverd moet worden. Daarbij gaat de gemeente uit van de vraag van de belanghebbende en niet van de voorzieningen die de gemeente verstrekt.
Het leveren van maatwerk betekent een uitgebreid onderzoek naar de persoonlijke situatie van de belanghebbende en het zoeken naar de best passende oplossing voor het probleem. En omdat elke situatie anders is, is een ‘dichtgetimmerd’ kader onwenselijk. Het is daarom van groot belang dat de gemeente haar bevindingen zorgvuldig vastlegt en motiveert. De centrale vraag die men zich moet stellen is: “Moet er gecompenseerd worden in de zelfredzaamheid of participatie?”
Volgens de vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep is een zaak algemeen gebruikelijk indien aan een algemeen toetsingskader wordt voldaan. Door een hulpvraag te toetsen aan de criteria uit deze jurisprudentie kan men meestal zelf het antwoord vinden op de vraag of een voorziening in de concrete, individuele situatie van de belanghebbende ook als algemeen gebruikelijk kan worden beschouwd.
Hiervoor moeten de volgende vragen worden beantwoord:
Als deze drie vragen met respectievelijk “nee”, “ja” en “ja” beantwoord kunnen worden, is de voorziening op zichzelf, als zaak, algemeen gebruikelijk.
Een telefoon mag als algemeen gebruikelijk worden beschouwd. Ook de aanwezigheid van centrale verwarming kan als algemeen gebruikelijk worden beschouwd. Het mag duidelijk zijn dat dit soort voorzieningen niet meer verstrekt wordt, juist omdat ze algemeen gebruikelijk zijn. Indien zij aangebracht worden, is sprake van het aanpassen van de woning aan de eisen van de tijd, hetgeen buiten de werkingssfeer van deze Verordening valt.
Op vervoersgebied kan men als voorbeelden van algemeen gebruikelijke voorzieningen noemen: de fiets met hulpmotor en een fiets met lage instap en op het gebied van de woningaanpassingen: thermostaatkranen, hendelmengkranen, verhoogd toilet en douche- en toiletbeugels.
Van gebruikelijke zorg is sprake indien er een huisgenoot aanwezig is, die in staat kan worden geacht het huishoudelijk werk over te nemen. Onder huisgenoot wordt verstaan: een persoon die - ofwel op basis van een familieband, ofwel op basis van een bewuste keuze - één huishouden vormt met de persoon die beperkingen ondervindt. Een huisgenoot is bijvoorbeeld een inwonend kind, maar zijn ook inwonende ouders. Of sprake is van inwonendheid wordt naar de concrete feitelijke situatie beoordeeld. Daarbij staat inwonend tegenover het hebben van een volledig eigen en zelfstandige huishouding. Bij gebruikelijke zorg wordt rekening gehouden met de leeftijd van de huisgenoot. Tot 18 jaar wordt van huisgenoten verwacht dat zij hun bijdragen leveren bijvoorbeeld door hun eigen kamer schoon te houden en door hand- en spandiensten te verrichten, zoals het doen van (kleine) boodschappen, het helpen bij de afwas, enz. Bij gebruikelijke zorg wordt uitgegaan van de mogelijkheid om naast een volledige baan een huishouden te kunnen runnen.
Mantelzorgers en vrijwilligers
Een bijzondere groep onder de Wmo vormen de mantelzorgers en vrijwilligers. Zij vallen onder de werking van prestatieveld 4. De vraag is of dat leidt tot ‘eigen’ aanspraken van mantelzorgers in het kader van prestatieveld 6, of dat het gaat om afgeleide aanspraken, omdat er een persoon is waarvoor de mantelzorger zorgt en ook de mantelzorger op naam van deze persoon aanspraak kan maken op individuele voorzieningen. Nadrukkelijk moet een gemeente immers rekening houden met de belangen van de mantelzorger en diens dreigende overbelasting. Bij de verschillende onderdelen komt dit aan de orde. Het gaat hierbij overigens om een principieel verschil van inzicht, waarover de jurisprudentie tot op heden nog geen uitsluitsel heeft gegeven2. Tot dat gebeurt, kiest de gemeente ervoor uit te gaan van een afgeleid recht op voorzieningen. Beschikkingen zullen dan ook op naam staan van en gericht zijn tot degene die de mantelzorg ontvangt.
HOOFDSTUK 2. BEOORDELING VAN DE TE BEREIKEN RESULTATEN
Resultaat 1: een schoon en leefbaar huis
Onder dit resultaat wordt gerekend:
De ruimten die moeten worden schoongehouden zijn die ruimten die dagelijks gebruikt worden voor het verrichten van elementaire woonfuncties. Daarbij kunnen persoonskenmerken en behoeften het noodzakelijk maken hiervan af te wijken.
Het gaat om alle activiteiten teneinde het huis, exclusief de tuin, maar inclusief balkon en berging, schoon en leefbaar te houden.
Allereerst beoordeelt het college of alle voorliggende voorzieningen meegenomen zijn. Voorwaarde is dat voorliggende voorzieningen ook daadwerkelijk aanwezig zijn in de gemeente. Een voorliggende voorziening kan in het kader van resultaat 1 een wasserette zijn voor het wassen van bedden- en linnengoed
Vervolgens beoordeelt het college of er andere eigen mogelijkheden zijn. Hierbij kan gedacht worden aan de situatie waarin men al jaren op eigen kosten iemand voor deze werkzaamheden inhuurt. Als tegelijk met het optreden van de beperking geen wijziging in de situatie heeft plaatsgevonden en er geen aantoonbare meerkosten zijn in relatie tot de handicap, is het oordeel in zijn algemeenheid dat er geen compensatie nodig is.
Resultaat 2: wonen in een geschikt huis
In artikel 4, eerste lid, van de Wmo is geen duidelijk onderscheid gemaakt tussen resultaten die bereikt moeten worden op het huishoudelijke vlak en resultaten voor wat betreft een voor de persoon en zijn kenmerken geschikte woning. De term ‘voeren van een huishouden’ geeft daar geen duidelijkheid over.
Wel is er één belangrijke voorwaarde voordat er gecompenseerd kan worden: er moet een woning zijn. Als er geen woning is, is het niet de taak van het college om voor een woning te zorgen. Iedere burger dient zelf voor een woning te zorgen. Bij de keuze van een woning wordt uiteraard rekening gehouden met de eigen situatie. Dat betekent ook dat er met bestaande of op korte termijn verwachte beperkingen rekening wordt gehouden. Als de woning dan nog niet geschikt is kan het college compenseren.
Uit de parlementaire geschiedenis van de Wmo blijkt dat onder maatschappelijke participatie onder andere kan worden verstaan ‘het normale gebruik van de woning’.
In de Wmo- jurisprudentie wordt onder het normale gebruik van de woonruimte verstaan:
Uitgangspunt is dat iedereen eerst zelf zorg draagt voor het hebben van een woning. Daarbij mag er van uit worden gegaan dat rekening wordt gehouden met bekende beperkingen, ook wat betreft de toekomst. Wanneer een persoon met beperkingen een voor hem niet adequate woning betrekt, kan het college bepalen dat hij niet in aanmerking komt voor compensatie door het college. Een woning kan zowel een gekochte woning zijn als een huurwoning. Ook bij afwijkende situaties, zoals een (woon)boot of een woonwagen met vaste standplaats wordt gesproken van een woning.
Het college beoordeelt allereerst of het resultaat: wonen in een geschikt huis, ook te bereiken is via een verhuizing. Het primaat van verhuizen wordt altijd toegepast bij woningaanpassingen, die duurder zijn dan € 10.000,-, tenzij één of meerdere van de hieronder genoemde afwegingen zwaarder wegen:
Als iemand al wat ouder is en zijn badkamer gaat renoveren mag de gemeente veronderstellen dat hij - ook al zijn er nog geen beperkingen - rekening houdt met het gegeven dat hij een dagje ouder wordt. Dat betekent dat de persoon in kwestie bijvoorbeeld aan een douche moet denken in plaats van een bad. Daar spelen allerlei individuele factoren natuurlijk in mee. Er speelt ook nog iets anders mee: weten mensen wel dat van hen verwacht wordt dat ze via het denken aan dit soort dingen anticiperen op mogelijk komende problemen? De gemeente zal ook daarover voorlichting moeten geven, duidelijk moeten maken waar verwachtingen mogen beginnen maar ook kunnen ophouden wat betreft de inzet van de gemeente in het geschikt maken van woningen.
Als het voor het bereiken van het resultaat noodzakelijk is dat er een aanbouw geplaatst wordt, besluit het college vanwege financieel-economische argumenten alleen tot een aanbouw als tevoren vast staat dat de aanbouw hergebruikt kan worden, zoals bij huurwoningen van woningcorporaties. Bij eigen woningen zal de kans op hergebruik miniem zijn. Daarom kiest het college bij eigen woningen als het maar enigszins kan voor het plaatsen van een herbruikbare losse woonunit.
Bij grotere bouwkundige aanpassingen aan de woning werkt het college altijd eerst met een programma van eisen, waarmee zo nodig meerdere offertes opgevraagd kunnen worden. Voor het bepalen van de noodzakelijke oppervlakte van de nieuw te bouwen/ aan te passen ruimten kan het Handboek voor Toegankelijkheid (Reed Business) als basis fungeren.
Resultaat 3: beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften
Dit resultaat is gevolge de compensatieplicht beperkt tot de levensmiddelen en schoonmaakmiddelen, zaken die dagelijks/wekelijks gebruikt worden in elk huishouden. Hieronder vallen niet de grotere inkopen zoals kleding en duurzame goederen, zoals apparaten.
Onder dit resultaat worden gerekend:
Het is heel normaal dat mensen deze boodschappen geclusterd doen door één maal per week de grote voorraad in huis te halen. Daar sluit de Wmo bij aan door uit te gaan van één maal per week boodschappen te doen. Indien mogelijk wordt daarbij gebruik gemaakt van boodschappendiensten. Soms hebben supermarkten een dergelijke service. Het is ook mogelijk dat vanuit de gemeente een boodschappendienst wordt opgezet. Een boodschappendienst wordt volgens de jurisprudentie aanvaardbaar geacht als er niet al te hoge kosten aan verbonden zijn.
Ook het bereiden van maaltijden valt onder dit resultaat. In sommige situaties kan van een maaltijdservice gebruik worden gemaakt. Ook zijn er kant- en klaar maaltijden te koop in de supermarkt die soms (gedeeltelijk) een oplossing kunnen bieden.
Het resultaat: beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften, als individuele voorziening, kan door het college in natura als ook via een persoonsgebonden budget bereikt worden. Bij een persoonsgebonden budget wordt het bedrag gebaseerd op het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Velsen 2013.
Het college houdt rekening met de belangen van mantelzorgers. Zo kan in geval van dreigende overbelasting een individuele voorziening aan de verzorgde worden toegekend. Deze voorziening kan dan niet – als het een pgb betreft - door de mantelzorger worden ingevuld: het gaat immers om diens (dreigende) overbelasting Ook hier gaat het om een afgeleid recht.
Resultaat 4: beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding
Onder dit resultaat wordt gerekend het wassen, drogen en in bepaalde situaties strijken van kleding. We spreken hier uitsluitend over normale kleding voor alledag. Daarbij is het uitgangspunt dat zo min mogelijk kleding gestreken hoeft te worden. Met het kopen van kleding kan hier rekening mee worden gehouden. Bij het wassen en drogen van kleding is het normaal gebruik te maken van de beschikbare - algemeen gebruikelijke - moderne hulpmiddelen, zoals een wasmachine en een droger.
De inhoud van het resultaat schone en doelmatige kleding bestaat uit het wassen en drogen daarvan en eventueel licht verstelwerk, zoals het vastzetten van een naadje of het aanzetten van een knoop. Bij een persoonsgebonden budget wordt het bedrag gebaseerd op het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Velsen 2013.
Resultaat 5: het kunnen zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren
De zorg voor kinderen die tot het huishouden behoren is in eerste instantie een taak van de ouders. Zo moeten werkende ouders er zorg voor dragen dat er op tijden dat zij beiden werken opvang voor de kinderen is. Dat kan op de manier waarop zij dat willen (oppasoma, kinderopvang), maar het is een eigen verantwoordelijkheid. Dat is niet anders in de situatie dat beide ouders mede door beperkingen niet in staat zijn hun kinderen op te vangen. In die situatie zal men een permanente oplossing moeten zoeken.
De Wmo heeft vooral een taak om tijdelijk (zes tot twaalf weken) in te springen zodat de ruimte ontstaat om zelf een al dan niet structurele oplossing te zoeken. Dat wil zeggen: de acute problemen worden opgelost zodat er gezocht kan worden naar een permanente oplossing.
Allereerst beoordeelt het college of alle voorliggende voorzieningen meegenomen zijn. Voorwaarde is dat voorliggende voorzieningen ook daadwerkelijk beschikbaar zijn in de gemeente. Hierbij valt te denken aan voorschoolse, tussenschoolse en naschoolse opvang, kinderopvang, opvang door grootouders enz.
Resultaat 6: zich verplaatsen in en om de woning
Onder dit resultaat wordt gerekend: de rolstoel.
Het zich verplaatsen in en om de woning sluit op zich de rolstoel voor incidenteel gebruik bijna altijd uit, omdat die juist daar niet voor bedoeld is. De rolstoel voor incidenteel gebruik is bedoeld voor verplaatsingen over langere afstanden elders, tijdens uitstapjes. Deze rolstoel hoort daardoor onder resultaat 8 en kan ook als algemene voorziening verstrekt worden.
Rolstoelen voor het zogenaamde ‘incidentele’ gebruik, waarbij de rolstoel in de auto wordt meegenomen om elders, bij het winkelen of bij uitstapjes, te gebruiken, vallen niet onder dit te bereiken resultaat en zullen dan ook ter beschikking kunnen komen via een algemene voorziening in de vorm van een rolstoelpool5.
Het college beoordeelt eerst of alle wettelijk voorliggende voorzieningen meegenomen zijn. Denk aan de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) indien er een probleem is met het verplaatsen op het werk en de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) indien het om een tijdelijke oplossing van het probleem gaat of verblijf in een AWBZ-instelling. (zie bijlage 3)
Resultaat 7: zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel
Het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel is de mogelijkheid om in de eigen woon- en leefomgeving te gaan en staan waar men wil. Er wordt gesproken over lokaal verplaatsen, waarbij gedacht moet worden aan verplaatsingen in een straal van 15 tot 20 kilometer rond de woning. Buiten dit gebied kan gebruik worden gemaakt van de mogelijkheden van het bovenregionale vervoer, dat Valys in opdracht van het ministerie van VWS verricht.
Er wordt geen onbeperkte kostenloze vervoermogelijkheid aangeboden. Net als voor personen zonder beperkingen geldt, dient men voor het vervoer een bijdrage te betalen al dan niet in de vorm van een tarief.
Vervolgens beoordeelt het college alle mogelijke alternatieven. Denk aan algemeen gebruikelijke en wettelijk voorliggende voorzieningen. Voorbeelden van algemeen gebruikelijke voorzieningen: bromfiets, snorfiets, elektrische fiets. Voorbeelden van wettelijk voorliggende voorzieningen: leerlingenvervoer, in bepaalde gevallen AWBZ in verband met dagopvang of dagverzorging.
Vervolgens gaat het college na wat de eigen mogelijkheden van belanghebbende zijn. Heel veel mensen zijn op dit moment gewend om gebruik te maken van een auto. Als zij een beperking krijgen, door leeftijd of door een ongeval, hoeft er in feite niets te veranderen, als zij met diezelfde auto in staat blijven hun verplaatsingen te maken. Er hoeft dan niet gecompenseerd te worden.
Met het collectief vervoer of met een andere individuele voorziening dient tenminste een afstand van 1.500 – 2.000 km per jaar te kunnen worden afgelegd. Indien daar aanleiding voor is kan het college dit aantal ophogen. Bij dit aantal kilometers kan het gebruik van een andere, verstrekte, voorziening zoals een scootmobiel, meegenomen worden hetgeen invloed kan hebben op het aantal kilometers.
Resultaat 8: de mogelijkheid om contacten te hebben met medemensen en deel te nemen aan recreatieve, maatschappelijke of religieuze activiteiten
Het laatste op grond van artikel 4, eerste lid,1 Wmo genoemde resultaat is een heel algemene. Het gaat daarbij om de mogelijkheid deel te nemen aan recreatieve, maatschappelijke en religieuze activiteiten, dat wil zeggen deel te kunnen nemen aan het leven van alledag.
Een belangrijke voorwaarde hiervoor zit in een ander te bereiken resultaat: het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel.
HOOFDSTUK 3. VERSTREKKING IN NATURA, ALS PERSOONSGEBONDEN BUDGET EN ALS FINANCIËLE TEGEMOETKOMING EN EIGEN BIJDRAGE.
Artikel 6 van de Wmo bepaalt in het eerste lid het volgende:
“Het college van burgemeester en wethouders biedt personen die aanspraak hebben op een individuele voorziening de keuze tussen het ontvangen van een voorziening in natura of het ontvangen van een hiermee vergelijkbaar en toereikend persoonsgebonden budget, waaronder de vergoeding voor een arbeidsverhouding als bedoeld in artikel 5, eerste lid, van de Wet op de loonbelasting 1964, tenzij hiertegen overwegende bezwaren bestaan.”
Door deze bepaling zijn er in de Wmo drie vormen van verstrekking mogelijk om het resultaat dat bereikt moet worden: het compenseren van problemen die een aanvrager ondervindt, te bereiken.
• Een voorziening in natura wordt altijd verstrekt door het college. Wordt een voorziening in natura verstrekt, dan zal toekenning bij beschikking plaatsvinden. In de beschikking worden de voorwaarden opgenomen waaronder verstrekking plaatsvindt. Bij een voorziening in natura mag een eigen bijdrage worden gevraagd, net als bij een persoonsgebonden budget. Ook geldt dat een eventueel te betalen eigen bijdrage door de gemeente slechts aangekondigd kan worden aangezien berekening en inning plaats zal vinden door het CAK.
Voorwaarden verstrekking in bruikleen:
Voorwaarden koop/verstrekking in eigendom:
Voorwaarden hulp bij het huishouden:
Indien de belanghebbende in aanmerking komt voor hulp bij het huishouden en kiest voor zorg in natura, regelt de gemeente de hulp en de betaling rechtstreeks met een door de cliënt gekozen (en door de gemeente gecontracteerde) zorgaanbieder.
2. Het persoonsgebonden budget
• In de parlementaire behandeling van de Wmo is aangegeven dat er uitzonderingen mogelijk zijn op de keuzevrijheid ten aanzien van het pgb, met name als het gaat om personen waarvan verwacht kan worden dat zij niet met het beschikbare geld kunnen omgaan. Overwegende bezwaren om geen persoonsgebonden budget te verstrekken worden vastgelegd in het Besluit maatschappelijke ondersteuning. De Centrale Raad van Beroep heeft inmiddels bepaald dat voor het collectief vervoer overwegende bezwaren bestaan om af te wijken van de keuzevrijheid. De reden hiervoor is dat wanneer er een veelvuldig beroep wordt gedaan op persoonsgebonden budgetten, dit het in stand houden van het systeem kan ondergraven.
• Het college bepaalt de omvang van het persoonsgebonden budget. Hierbij dienen twee mogelijkheden te worden onderscheiden: enerzijds het persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden, anderzijds het persoonsgebonden budget voor voorzieningen, zoals hulpmiddelen, woonvoorzieningen, vervoersvoorzieningen en rolstoelen.
2.1. Pgb Hulp bij het huishouden
Voorwaarden pgb hulp bij het huishouden:
Indien een pgb wordt verstrekt voor het verwerven van hulp bij het huishouden, dan dient aan de volgende voorwaarden te worden voldaan:
Controle op de besteding van het pgb vindt steekproefsgewijs plaats. De belanghebbende legt op verzoek van de gemeente door middel van invulling van een daartoe toegezonden formulier verantwoording af over het gebruik van het pgb.
De volgende gegevens worden gecontroleerd:
Gehanteerde uitgangspunten daarbij zijn:
Wanneer het verschil tussen de ingekochte uren en het besluit meer dan 15% bedraagt, dient onderzocht te worden wat hiervan de reden is, om te bezien of de indicatie aangepast dient te worden.
De regels voor het bepalen van de hoogte van het pgb voor hulp bij het huishouden zijn vastgelegd in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Velsen 2013.
De hoogte van de door de cliënt verschuldigde eigen bijdrage voor hulp bij het huishouden is vastgelegd in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Velsen 2013. Deze eigen bijdrage wordt niet verrekend met het pgb, maar wordt door het CAK geïnd.
Het pgb voor hulp bij het huishouden wordt maandelijks bij vooruitbetaling verstrekt.
2.2. Pgb overige Wmo-voorzieningen
Een pgb is ook mogelijk bij andere Wmo-voorzieningen, zoals rolstoelen, vervoermiddelen en woonvoorzieningen.
Indien een pgb wordt aangewend voor het verwerven van een woonvoorziening, vervoers- of rolstoelvoorziening, geldt de voorwaarde dat de voorziening door de aanvrager zelf wordt aangeschaft.
De hoogte van het pgb is gelijk aan de waarde van de goedkoopst compenserende voorziening, eventueel verhoogd met het bedrag voor onderhoud, reparatie en eventuele verzekering voor vergelijkbare voorzieningen voor de periode van de economische levensduur.
De controle van het pgb vindt als volgt plaats. Iedere budgethouder dient de volgende stukken te bewaren: de nota/factuur van de aangeschafte voorziening; een betalingsbewijs van aanschaf van de voorziening. Via een beperkte steekproef zal het college bepalen bij welke budgethouders deze stukken zullen worden opgevraagd om te controleren of het pgb besteed is aan het doel waarvoor het verstrekt is.
Is dat het geval, dan hoeft er verder niets te gebeuren. Is het pgb anders besteed dan bedoeld, dan kan het college overwegen het pgb geheel of gedeeltelijk terug te vorderen. Daarbij zal leidend zijn of er opzet in het spel is geweest, of dat sprake is geweest van onwetendheid. In die laatste situatie kan overlegd worden dat deze situatie in de toekomst vermeden dient te worden. Bij opzet moet afgewogen worden of terugvordering in verhouding staat tot wat er bewust onjuist is gedaan.
De verordening regelt wanneer bij een pgb een eigen bijdrage verschuldigd is.
Deze eigen bijdrage wordt berekend door het Centraal Administratie Kantoor (CAK). Het CAK werkt met verzamelinkomens vanuit een peiljaar, welk jaar twee jaar voor het lopende jaar ligt. Dit is noodzakelijk om over de verzamelinkomens, die afkomstig zijn van de belastingdienst, te kunnen beschikken. Dit betekent dat er soms een voorlopige vaststelling zal plaatsvinden en achteraf een definitieve vaststelling. Het in mindering brengen van eigen bijdragen of een eigen aandeel zal daardoor vaak niet mogelijk zijn. Al deze activiteiten zullen door het CAK worden uitgevoerd. Een eigen bijdrage voor een persoonsgebonden budget mag elke 4 weken gevraagd worden, maar mag nooit de grens die in het besluit is vastgelegd, te boven gaan. Ook mag een eigen bijdrage de kostprijs van de voorziening niet te boven gaan. Wordt een persoonsgebonden budget verstrekt voor een voorziening die in eigendom van de aanvrager wordt verstrekt, dan mag de eigen bijdrage niet meer dan 39 perioden van 4 weken worden gevraagd. Gaat het om een pgb voor een doorlopende zaak die niet in eigendom wordt verstrekt, dan mag de eigen bijdrage worden gevraagd zo lang als de voorziening wordt gebruikt.
3. De financiële tegemoetkoming, waaronder het forfaitair bedrag
Naast het pgb kan ook een financiële tegemoetkoming worden toegekend.
Het aantal mogelijkheden voor een financiële tegemoetkoming is beperkt: het zal gaan om een bouwkundige woonvoorziening, uit te betalen aan de eigenaar van de woning, een verhuiskostenvergoeding, of een financiële tegemoetkoming voor gebruik van een taxi of een rolstoeltaxi. Ook bij een financiële tegemoetkoming zal de beschikking waarin dit bedrag wordt toegekend voorwaarden kunnen bevatten over de besteding van de financiële tegemoetkoming. En ook bij een financiële tegemoetkoming moet verantwoording afgelegd worden over de besteding van de tegemoetkoming, tenzij het om een forfaitair bedrag gaat: een forfaitair bedrag voor een verhuizing kan vrij worden besteed, mits er daadwerkelijk verhuisd wordt.
HOOFDSTUK 4. PROCEDURELE BEPALINGEN ROND ONDERZOEK, ADVIES EN BESLUITVORMING
Uit de Wmo-jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep blijkt dat de medische noodzaak aanwezig moet zijn om voorzieningen te verstrekken. Dit heeft tot gevolg dat zorgvuldig onderzoek en (indien nodig) advies van een onafhankelijk sociaal medisch adviseur, van cruciaal belang is.
Waar het gaat om psychische of psychosociale problemen, kan een advies van een andere deskundige dan een medicus noodzakelijk zijn. Daarbij valt te denken aan een psycholoog of (ortho)pedagoog.
1. Onderzoek, advies en indicatiestelling
• Artikel 3 van de verordening bepaalt dat iedereen die voor het eerst een beroep doet op de compensatieplicht in het kader van de Wmo, in aanmerking komt voor een gesprek. Dat geldt ook voor mensen die al bekend zijn met de Wmo, maar waarbij er een wijziging heeft plaatsgevonden in de persoonlijke situatie.
Het gesprek vindt doorgaans plaats bij belanghebbende thuis. Tijdens het gesprek wordt aan de hand van de in hoofdstuk 2 vermelde resultaten besproken wat de beperkingen zijn van belanghebbende en welke oplossingen daarvoor het best passen in zijn of haar situatie.
• Lid 1 van artikel 5 van de verordening bepaalt dat tijdens het gesprek de systematiek zoals neergelegd in de International Classification of Functions, Disabilities and Impairments, de zogenaamde ICF classificatie, gebruikt moet worden.
De ICF is een classificatie van het menselijk functioneren. Functiestoornissen kunnen leiden tot beperkingen bij de participatie. Op dit niveau zal compensatie op basis van de Wmo moeten plaatsvinden. Ook bij de vermelding van deze beperkingen zal gebruik gemaakt worden van het begrippenkader van de ICF.
Lid 1 van artikel 25 van de verordening biedt de basis voor een zorgvuldig onderzoek om te bepalen of er al dan niet sprake is van medische noodzaak. Uit de jurisprudentie blijkt dat indien een aanvrager geen medewerking verleent de aanvraag afgewezen mag worden op grond van de onmogelijkheid voldoende onderzoek te doen, mits het inderdaad zo is dat zonder dit onderzoek de medische noodzaak niet vast te stellen is. Er zal dus altijd beoordeeld moeten worden of op een andere wijze de medische noodzaak vastgesteld kan worden.
1.3 Indicatiestelling door het college
Indien er geen aanleiding is voor het inschakelen van een medische adviesinstantie, vindt de indicatiestelling plaats:
Het college beoordeelt het medisch advies en besluit tot (gedeeltelijke) toekenning of afwijzing van de aangevraagde compensatie/voorziening.
Artikel 26 van de wet bepaalt dat het college een motiveringsplicht heeft. Dit houdt in dat het college verplicht is om een besluit op een aanvraag van een individuele voorziening goed te motiveren in de beschikking. Het besluit moet bijdragen aan het behouden en het bevorderen van de zelfredzaamheid en de normale maatschappelijke participatie van mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem en van mensen met een psychosociaal probleem.
Artikelen 7:1 en 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht bepalen dat een belanghebbende binnen zes weken na verzending van de beschikking een gemotiveerd bezwaarschrift kan indienen tegen het besluit van het college. Overschrijding van deze termijn heeft tot gevolg dat het bezwaar inhoudelijk niet in behandeling wordt genomen. Het wordt niet ontvankelijk verklaard. Hiervan wordt alleen afgeweken als de belanghebbende een verschoonbare reden heeft voor het te laat indienen.
Belanghebbende dient het bezwaarschrift officieel in bij het college. Het bezwaarschrift wordt ondertekend en voorzien van:
Een bezwaarschrift schorst de werking van het besluit niet.
Als een bezwaarschrift in behandeling wordt genomen, ontvangt de indiener een uitnodiging voor een hoorzitting. Tijdens deze zitting krijgt hij de gelegenheid om zijn bezwaren mondeling toe te lichten. Bij de hoorzitting is een vertegenwoordiger van de vakafdeling aanwezig om het besluit toe te lichten en vragen te beantwoorden.
Op grond van de bezwaren wordt het bestreden besluit heroverwogen d.w.z. dat nagegaan wordt of het besluit op de goede gronden en volgens de juiste procedure tot stand is gekomen. Deze heroverweging kan resulteren in het herroepen van het besluit dan wel het in stand laten hiervan met eventuele wijziging of aanvulling van de motivering.
BIJLAGE 1. INDIVIDUELE VOORZIENINGEN RESULTATEN 1, 3, 4 EN 5
Resultaat 1: een schoon en leefbaar huis
Omschrijving van de werkzaamheden
Dagelijkse organisatie van het huishouden
Advies, instructie, voorlichting, gericht op het huishouden
De normtijden worden weergegeven in minuten en zijn indicatief, waardoor er gemotiveerd (zowel naar boven, als beneden) van afgeweken kan worden.
Uitgangspunten bij de verschillende normen zijn type/ grootte van de woning en de omvang van de leefeenheid.
figuur 2.pdf (versie geldig sinds: 16-09-2013; PDF-bestand; grootte: 9.63 kB)
*maximaal 3 keer per week, maximaal 6 tot 12 weken.
Factoren om van de norm af te wijken kunnen zijn:
Bij licht en zwaar huishoudelijk werk
Bij bedden- en linnengoed wassen
Bij de dagelijkse organisatie van het huishouden
Bij advies, instructie, voorlichting, gericht op het huishouden
Resultaat 3: Beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften
Omschrijving van de werkzaamheden
figuur 3.pdf (versie geldig sinds: 16-09-2013; PDF-bestand; grootte: 8.35 kB)
Factoren om van de norm af te wijken kunnen zijn:
Bij broodmaaltijden en warme maaltijden bereiden
Resultaat 4: Beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding
Omschrijving van de werkzaamheden
Deze functie wordt alleen in combinatie met andere functies geïndiceerd.
figuur 4.pdf (versie geldig sinds: 16-09-2013; PDF-bestand; grootte: 6.99 kB)
Factoren om van de norm af te wijken:
Resultaat 5: Het kunnen zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren
Omschrijving van de werkzaamheden
Afhankelijk van onderstaande factoren wordt maximaal 40 uur per week (plus evt. reistijd) geïndiceerd.
De minimale indicatietijd beslaat 6 weken. Voor een kortere periode wordt aanvrager geacht zelf oplossingen te zoeken. Alleen om dringende en duidelijk gemotiveerde redenen kan hier bij acute calamiteiten en crisissituaties van afgeweken worden.
De indicatietijd bedraagt maximaal 5 jaar.
Factoren voor het bepalen van de omvang van de hulp
Factoren die van belang zijn bij het bepalen van de omvang van de toe te kennen hulp zijn:
De grootte en de samenstelling van de leefeenheid is van belang bij het vaststellen van de omvang van de indicatie. Tot de leefeenheid van de aanvrager behoren huisgenoten en inwonende kinderen.
Onder huisgenoot wordt verstaan: iedere meerderjarige met wie de aanvrager duurzaam gemeenschappelijk een woning bewoont, met uitzondering van kostgangers, kamerhuurders en personen die omwille van hun zorgbehoefte op één adres ieder zelfstandig wonen.
De huishoudelijke taken zijn gericht op alle ruimten die dagelijks gebruikt worden door de aanvrager en gezinsleden, zoals keuken, sanitaire ruimten, woonkamer en slaapkamer (met uitzondering van eventuele verhuurde ruimten).
Het aantal in gebruik zijnde slaapkamers is bepalend voor het classificeren naar meerkamer- of tweekamerwoning. Waarbij één slaapkamer staat voor een tweekamerwoning (mits gelijkvloers) en twee of meer slaapkamers voor een meerkamerwoning.
Bij de indicatiestelling wordt de aanwezige mantelzorg voor de huishoudelijke taken in kaart gebracht en onderzocht of de mantelzorger zijn/haar taken wil blijven vervullen.
Voor de huishoudelijke taken waarvoor mantelzorg aanwezig is, wordt geen indicatie afgegeven.
Wanneer een huisgenoot mantelzorg verleent in het kader van de persoonlijke verzorging en overbelast is dan kan hij in het kader van de AWBZ een indicatie voor persoonlijke verzorging aanvragen.
Met reeds aanwezige particuliere hulp wordt rekening gehouden. Het aantal uren waarvoor de particuliere hulp wordt ingehuurd wordt in mindering gebracht op de benodigde uren, omdat aanvrager zelf al in een oplossing heeft voorzien.
Er is sprake van een vervuild huishouden wanneer mensen niet meer in staat zijn de volgende situatie in hun woning zelfstandig zonder hulp van buitenaf op te lossen:
Wanneer blijkt (bijvoorbeeld tijdens indicatiestelling of melding via een instantie) dat een woning ernstig vervuild is, wordt er in overleg met/en in opdracht van de GGD een schoonmaakbedrijf ingeschakeld. Uitgangspunt hierbij is dat de vervuiler betaalt.
Aansluitend aan de actie van het schoonmaakbedrijf wordt er opdracht gegeven aan een zorgaanbieder voor hulp bij huishoudelijke taken, volgens onderstaande regels:
Bij minder ernstige (of dreigende) vervuiling wordt zonder tussenkomst van de GGD, en zonder het inzetten van een schoonmaakbedrijf, in overleg met de zorgaanbieder hulp ingezet.
Afhankelijk van de vervuiling kan ook in deze situatie extra hulp worden ingezet voor een periode van vier tot zes weken om achterstanden weg te werken.
Is een indicatie voor een zorgzwaartepakket (ZZP) voldoende reden om een aanvraag voor hulp bij het huishouden af te wijzen omdat het ZZP een voorliggende voorziening is als bedoeld in artikel 2 Wmo?
Dat is afhankelijk van de situatie en de keuze die aanvrager heeft gemaakt.
Een aanvrager met een ZZP heeft vijf keuzemogelijkheden:
Verblijf in een AWBZ instelling.
Bij verblijf in een instelling maakt de hulp bij het huishouden deel uit van de functie verblijf.
Er is daarmee een AWBZ-aanspraak die voorliggend is op de Wmo. Aanvraag dient op basis van artikel 2 Wmo afgewezen te worden.
Thuis blijven wonen en een volledig pakket thuis (VPT) ontvangen.
Aanvrager ontvangt bij een VPT de verblijfsfunctie in zijn eigen thuissituatie. Bij een VPT wordt in de thuissituatie dezelfde zorg geleverd als in een AWBZ-instelling. Dit omvat ook hulp bij het huishouden. Ook in deze situatie kan de aanvraag afgewezen worden op grond van artikel 2 Wmo.
Maar let op: Omdat er geen afdwingbaar recht op een VPT is kan de aanvraag alleen op basis van artikel 2 Wmo worden afgewezen als het VPT daadwerkelijk wordt geleverd.
Een VPT kan alleen geleverd worden door een AWBZ toegelaten instelling.
Thuis blijven wonen en een persoonsgebonden budget voor verpleging, verzorging etc. ontvangen.
Aanvrager mag van zijn budget ook hulp bij het huishouden inkopen maar kan hiertoe niet worden gedwongen. Er is niet sprake van een voorliggende voorziening in de zin van artikel 2 Wmo. De aanvraag kan niet op die grond worden afgewezen.
In deze situatie dient onderzocht te worden of een aanvrager ook werkelijk met het pgb hulp bij het huishouden heeft ingekocht. Zo ja, dan moet bezien worden of dat voldoende hulp is.
Is dat het geval dan kan de aanvraag afgewezen worden op grond van artikel 4 Wmo (er valt niets te compenseren want er is al voldoende hulp). Wordt er geen of onvoldoende hulp ingekocht dan is (aanvullende) hulp bij het huishouden een Wmo (en dus gemeentelijke) verantwoordelijkheid.
Thuis blijven wonen en geen aanspraak maken op VPT noch op een pgb.
De gemeente is op basis van artikel 4 Wmo verplicht tot compensatie en verantwoordelijk voor hulp bij het huishouden.
Wonen (met zorg in natura) in een niet toegelaten AWBZ-instelling (zoals bijvoorbeeld Villa Tromp).
Situatie die in feite gelijk staat aan thuis wonen, de gemeente is in beginsel verplicht tot compensatie en er is geen sprake van een voorliggende voorziening.
Let op: bewoners sluiten in deze situatie naast een huurovereenkomst ook een zorgovereenkomst af. Als uit de zorgovereenkomst ondubbelzinnig blijkt dat de zorg ook het schoonmaken van de woonruimte omvat en die zorg daadwerkelijk wordt geleverd, dan is er geen aanleiding meer om te compenseren (artikel 4 Wmo). Wel dient dan onderzocht te worden of de hulp voldoende is, zo nee: aanleiding om aanvullend te compenseren (gedeeltelijke afwijzing/toekenning op basis van artikel 4 Wmo).
Het principe van gebruikelijke zorg is gebaseerd op de gedachte dat een leefeenheid in gezamenlijkheid verantwoordelijk is voor de huishoudelijke taken.
Wanneer aanvrager niet in staat is bepaalde huishoudelijke taken te verrichten, wordt bekeken of tot de leefeenheid één of meer huisgenoten behoren die in staat zijn om (een deel van) deze taken over te nemen.
Is dit het geval, dan komt aanvrager voor het deel dat overgenomen kan worden niet in aanmerking voor hulp bij het huishouden.
Het onderzoek richt zich in dit geval niet alleen op de beperkingen van aanvrager maar tevens op eventuele beperkingen van de huisgenoot die de gebruikelijke zorg moet gaan leveren.
Onderzocht dient te worden of er sprake is van beperkingen die het onmogelijk maken om de taken volledig of gedeeltelijk over te nemen.
De gebruikelijke zorg heeft een verplichtend karakter, waarbij geen onderscheid wordt gemaakt op basis van sekse, religie, cultuur, de wijze van inkomensverwerving of persoonlijke opvattingen over het verrichten van huishoudelijke taken.
Zo nodig kan er voor een periode van 6 tot 12 weken een indicatie voor instructie en advies worden afgegeven om onervaren huisgenoten te instrueren op de over te nemen activiteiten.
Gebruikelijke zorg en 18 t/m 22 jarigen
Een 18-23 jarige wordt verondersteld een eenpersoonshuishouden te kunnen voeren.
Deze taken zijn te normeren naar 2 uur uitstelbare, zwaar huishoudelijke taken en 3 uur lichte, niet uitstelbare taken per week. Daarnaast kunnen 18-23 jarigen eventuele jongere gezinsleden verzorgen en begeleiden.
Niet uitstelbare taken zijn: maaltijd verzorgen, kinderen verzorgen.
Uitstelbare taken zijn: boodschappen doen, wasverzorging, zwaar huishoudelijk werk: stofzuigen, sanitair, keuken, bedden verschonen/ opmaken, afstoffen, opruimen van huishoudelijk afval, afwassen en opruimen.
Gebruikelijke zorg en het aanleren van huishoudelijke taken
Wanneer niet (meer) kan worden verondersteld dat een nieuwe taak als het huishouden nog te trainen of aan te leren is, zoals bij ouderen op hoge leeftijd, kan, indien nodig, hulp voor huishoudelijke taken worden geïndiceerd die anders tot de gebruikelijke zorg zou worden gerekend.
Zo nodig kan er voor een periode van 6 tot 12 weken een indicatie voor instructie en advies worden afgegeven om onervaren huisgenoten te instrueren op de overige activiteiten.
Gebruikelijke zorg, afwezigheid i.v.m. studie of werk
Bij afwezigheid van een huisgenoot in verband met studie of werk wordt beoordeeld of sprake is van een afwezigheid met een verplichtend karakter die direct samenhangt met studie of werk waardoor of in combinatie met andere factoren, de huisgenoot feitelijk niet in staat is om de huishoudelijke taken over te nemen. Indien sprake is van inwonende kinderen met drukke werkzaamheden kan beoordeeld worden of van hun in plaats van een feitelijke, een (extra) financiële bijdrage aan het huishouden mag worden gevraagd.
Gebruikelijke zorg en (dreigende) overbelasting
Het college heeft de plicht om een onderzoek te (laten) verrichten om vast te stellen of huisgenoten in staat zijn om de huishoudelijke werkzaamheden in het kader van gebruikelijke zorg over te nemen. Bij dat onderzoek moet het college onderzoeken of sprake is van (dreigende) overbelasting van de huisgenoot, waarbij aandacht moet worden besteed aan draaglast en draagkracht. Dit onderzoek mag niet beperkt worden tot enkel de medische situatie van de huisgenoot, maar moet hierbij ook andere factoren die kunnen leiden tot (dreigende) overbelasting betrekken. Bijvoorbeeld de aard en intensiteit van de verleende zorg, tezamen met de medische problematiek van de aanvrager. Geven huisgenoten blijk van één of meer symptomen die op een (dreigende) overbelasting wijzen, dan wordt zo nodig medisch advies opgevraagd.
In het kader van dit onderzoek wordt, zoveel mogelijk, persoonlijk met de huisgenoten gesproken.
Gebruikelijke zorg en eenoudergezin
Bij echtscheiding vervalt de zorgplicht van beider ouders voor de kinderen niet.
Bij uitval van de verzorgende ouder moet onderzoek gedaan worden naar de mogelijkheid van opvang van de kinderen door de niet thuiswonende ouder door onder andere te kijken naar de voor de rechtbank vastgelegde afspraken tussen de ex-echtgenoten. Alleen voor de perioden dat de kinderen bij de verzorgende – uitgevallen – ouder zijn kan er een indicatie voor verzorging zijn zolang er (nog) geen gebruik gemaakt kan worden van algemeen gebruikelijke voorzieningen.
BIJLAGE 3. ROLSTOELVOORZIENINGEN
Wettelijk voorliggende voorzieningen
Wanneer een rolstoel alleen bedoeld is voor gebruik op het werk of voor gebruik op school/opleidingsinstituut, kan er een aanspraak zijn op grond van de WIA. De rolstoel kan dan worden aangevraagd bij het Uitvoeringsinstituut Werknemers Verzekeringen (UWV).
Rolstoelen die thuis worden gebruikt en tevens geschikt zijn voor het werk, vallen onder de Wmo. De kosten voor de aanpassingen die noodzakelijk zijn voor de werksituatie komen voor rekening van het UWV.
ZVW (Zorgverzekeringswet)/ AWBZ
Voor kortdurend gebruik (maximaal 6 maanden) kan voor rolstoelen (met name voor revalidatiedoeleinden) worden verwezen naar de ZVW.
Wanneer het een outillagerolstoel betreft:
Een outillagerolstoel is een rolstoel voor algemeen gebruik in AWBZ-instellingen, bedoeld om bewoners van verzorgingshuizen intern te vervoeren. Dergelijke rolstoelen moeten door de instelling worden betaald uit het instellingsbudget, omdat ze behoren tot de standaarduitrusting van de instelling.
Bij verblijf in ziekenhuis of revalidatiecentrum komt de (individuele) rolstoel voor rekening van de AWBZ.
Bij verblijf in een AWBZ-instelling (bijvoorbeeld verpleeghuis Velserduin) en bij behandeling in de zin van artikel 8 Besluit zorgaanspraken AWBZ in diezelfde instelling komt de rolstoel voor rekening van de AWBZ.
Bij verblijf in een AWBZ-instelling (anders dan verpleeghuis) waar betrokkene van dezelfde instelling ook behandeling ontvangt, kan betrokkene bij bepaalde indicaties op grond van artikel 15 van het Besluit zorgaanspraken AWBZ aanspraak maken op een rolstoel in het kader van de AWBZ. Dit geldt wanneer betrokkene beschikt over een Zorg Zwaarte Pakket (ZZP) met verblijf. Het gaat dan om de ZZP’s:
Er zijn verschillende soorten rolstoelvoorzieningen:
Handbewogen rolstoel voor langdurig gebruik;
Voor personen die zich in belangrijke mate zittend moeten verplaatsen in en om de woning. De verstrekking van een zelfbeweger is adequaat wanneer de aanvrager over een goede arm- en handfunctie en een redelijk uithoudingsvermogen beschikt.
Nb. Een handbewogen rolstoel met/of zonder trippelfunctie valt onder de Wmo.
Een trippel(werk)stoel (voor gebruik in de keuken) valt daarentegen onder de AWBZ.
Voor personen die zich in belangrijke mate zittend moeten verplaatsen in en om de woning, maar waarvoor een handbewogen rolstoel niet geschikt is.
De elektrische rolstoel is geschikt voor personen die niet in staat zijn zich door middel van arm- of voetbewegingen middels een handbewogen rolstoel of trippelstoel voort te bewegen of hier het uithoudingsvermogen voor missen.
Op een standaarduitvoering van een rolstoel kunnen zo nodig individuele aanpassingen gerealiseerd worden.
Een kinderrolstoel is bedoeld voor kinderen die zich in belangrijke mate zittend moeten verplaatsen in en om de woning.
Bij de verstrekking van kinderrolstoelen gelden specifieke aandachtspunten.
Tot kinderen in staat zijn zichzelf in een rolstoel voort te bewegen zijn ze aangewezen op een buggy of kinderduwwandelwagen.
Kinderen die een zo beperkte arm- en/of handfunctie hebben dat zij zijn aangewezen op een elektrische rolstoel, zijn in het algemeen vanaf ongeveer hun vierde jaar in staat een elektrische rolstoel te bedienen.
Een elektrische aandrijfunit is een hulpmiddel dat kan worden aangebracht op een handbewogen rolstoel. Het hulpmiddel is bedoeld om de ‘duwer’ van een handbewogen rolstoel in staat te stellen met weinig inspanning de rolstoel te duwen. Een medische indicatie is hierbij noodzakelijk, waarbij met name de beperkingen van de duwer van belang zijn.
Een handbike is een voorziening die aan de reeds aanwezige rolstoel kan worden gekoppeld en waarmee belanghebbende zich door gebruik van armkracht kan voortbewegen. De losse handbike wordt verstrekt als voorziening voor verplaatsingen in de nabijheid van de woning. Met de handbike wordt de actieradius van de rolstoelgebruiker aanzienlijk vergroot.
De handbike is daardoor niet alleen geschikt voor verplaatsingen in de directe woon- en leefomgeving maar vaak ook voor verplaatsingen op de middellange afstand (zie ook hoofdstuk vervoersvoorziening).
Voor gehandicapten die aangewezen zijn op het gebruik van een (elektrische) rolstoelvoorziening bestaat de mogelijkheid om rijlessen te volgen.
Accessoires zijn extra’s die niet noodzakelijk zijn om de rolstoel een adequate voorziening te laten zijn (dit in tegenstelling tot rolstoelaanpassingen). Tot accessoires worden middelen gerekend als een been- en voetenzak, een schootskleed en spaakbeschermers.
Accessoires kunnen slechts verstrekt worden, wanneer op individuele basis de medische noodzaak is vastgesteld.
BIJLAGE 4. SOORTEN VERVOERSVOORZIENINGEN
Genoemde voorzieningen kunnen los van elkaar of gecombineerd worden verstrekt, afhankelijk van aard en de omvang van het verplaatsingsprobleem.
figuur 5.pdf (versie geldig sinds: 16-09-2013; PDF-bestand; grootte: 8.80 kB)
Collectief vervoer is een vorm van openbaar vervoer speciaal gericht op mensen met beperkingen. Zij worden vervoerd van (centrale toegangs-)deur tot (centrale toegangs-) deur of van deur tot een halte, bijvoorbeeld het station. Het collectief vervoer is bedoeld voor reizen binnen de gemeente en/of de regiogrenzen tot en met maximaal 6 zones. Wmo-geïndiceerden reizen tegen een gereduceerd tarief.
In principe wordt het gebruik van het collectief vervoerssysteem toereikend geacht voor het vervoer van alledag voor verplaatsingen op de korte tot middellange en lange afstand.
Indien de bestemmingsplaatsen van de belanghebbende vanuit het vertrekpunt binnen één uur bereikt kunnen worden (rekening houdend met een kwartier voor vertrek klaarstaan en een kwartier voor wachten bij het ophalen) is er sprake van adequaat collectief vervoer. (CRvB 08-12-1998 nr 97/9790 WVG).
Bijzondere indicaties ten behoeve van het collectief vervoer:
Voor geïndiceerden die op medische en/of psychische gronden niet achter in een taxi-bus of personenauto vervoerd kunnen worden. De voorinzitgarantie geldt voor zowel bus als personenauto. Cliënten die een indicatie hebben voor een voorinzitgarantie, enkel vanwege de beenruimte, kunnen door de vervoerder dus ook met een bus vervoerd worden (mits daar voldoende beenruimte is).
Uitsluitend in natura (door middel van een collectief vervoerpas).
Een verstrekking van een persoonsgebonden budget vindt niet plaats indien het een vervoersvoorziening betreft waarin het collectief vervoerssysteem kan voorzien. De reden hiervoor is de volgende. Het collectief vervoer kost de gemeente Velsen jaarlijks gemiddeld € 300,- per persoon. Het bedrag dat wordt toegekend aan belanghebbenden die geen gebruik maken van het collectief vervoer is op jaarbasis maximaal € 1.360,-. Indien de huidige gebruikers van de collectief vervoerpas mogen kiezen voor een persoonsgebonden budget, heeft dit niet alleen negatieve financiële gevolgen voor de gemeente, maar loopt ook het bestaan van het collectieve vervoerssysteem gevaar.
Uitzonderingen/bijzonderheden:
Zorgplicht over jonge kinderen:
Indien aanvrager de zorgplicht heeft over jonge kinderen (denk aan naar school en sportclubs brengen) wordt collectief vervoer niet geschikt geacht en kan cliënt op grond van sociale redenen een financiële tegemoetkoming verstrekt krijgen.
Wanneer het (jongste) kind de middelbare schoolleeftijd heeft bereikt (12 jaar) is er geen reden meer om aan te nemen dat de ouder daar nog een financiële tegemoetkoming voor dient te houden (kinderen worden dan zelfstandig genoeg geacht). Collectief vervoer is vanaf dat moment een adequate voorziening.
Een elektrische open buitenwagen (de zogenaamde scootmobiel) is een gehandicaptenvoertuig uitgevoerd met een elektrische aandrijving en bedoeld voor gebruik buitenshuis.
De elektrische open buitenwagen wordt toereikend geacht voor het vervoer van alledag voor verplaatsingen in de directe woon- en leefomgeving en verplaatsingen op de korte tot middellange afstand.
Het persoonsgebonden budget mag alleen worden gebruikt voor het beoogde resultaat.
Een elektrische open buitenwagen wordt in principe niet in combinatie met een elektrische rolstoel verstrekt. Een gecombineerde elektrische binnen/buitenrolstoel dient in dit geval overwogen te worden.
Een (al dan niet aangepaste) gesloten buitenwagen
Een gesloten buitenwagen is een invalidenvoertuig dat is ingericht voor het vervoer van een gehandicapte, niet breder is dan één meter en uitgerust met een verbrandingsmotor met een cilinderinhoud van ten hoogste 50 m3 of een elektromotor.
Een gesloten buitenwagen wordt veelal geïndiceerd voor mensen die zich niet in de openlucht kunnen en/of mogen verplaatsen of wisselende weersomstandigheden niet of slecht verdragen. Dit ter beoordeling van een onafhankelijk medisch adviseur.
De gesloten buitenwagen wordt toereikend geacht voor het vervoer van alledag voor verplaatsingen in de directe woon- en leefomgeving en verplaatsingen op de korte tot middellange afstand, alsmede verplaatsingen in de regio (lange afstanden).
Voor het besturen van een gesloten buitenwagen die sneller gaat dan 10 km/uur wordt een wettelijke minimumleeftijd van 16 jaar gesteld.
Het persoonsgebonden budget mag alleen worden gebruikt voor het beoogde resultaat.
Een driewielfiets is voor gehandicapten met een slecht evenwicht of een gestoorde motoriek, waardoor fietsen op een normale fiets niet mogelijk/gevaarlijk is.
De driewielfiets is bedoeld voor verplaatsingen in de directe woon- en leefomgeving en verplaatsingen op de korte tot middellange afstand.
- wanneer het een verplaatsingsmiddel voor een kind betreft, moet het niet enkel als speelvoorziening dienen, echter eveneens wezenlijk onderdeel uitmaken van de persoonlijke ontwikkeling van het kind. De driewielfiets moet gezien kunnen worden als opstap- en oefenmateriaal naar een echte fiets, en de verwachting moet zijn dat het kind op termijn zelfstandig aan het verkeer kan deelnemen;
Het persoonsgebonden budget mag alleen worden gebruikt voor het beoogde resultaat.
De duofiets is een vervoermiddel voor personen die zonder hulp van een bestuurder niet zelfstandig kunnen fietsen en o.a. bedoeld voor mensen met een visuele of een verstandelijke beperking.
De duofiets is bedoeld voor verplaatsingen in de directe woon- en leefomgeving en verplaatsingen op de korte tot middellange afstand.
Het persoonsgebonden budget mag alleen worden gebruikt voor het beoogde resultaat.
Een rolstoelfiets kan verstrekt worden op het moment dat blijkt dat er een noodzaak is tot vervoer per fiets. Het zal hierbij meestal gaan om de vervoersbehoefte in de nabijheid van de woning en een gehandicapt/rolstoelafhankelijk persoon betreffen die zittend in een rolstoel met de fiets kan worden gereden.
De rolstoelfiets is bedoeld voor verplaatsingen in de directe woon- en leefomgeving en verplaatsingen op de korte tot middellange afstand.
Het persoonsgebonden budget mag alleen worden gebruikt voor het beoogde resultaat.
Een handbike is een ‘fiets’ die met de armen kan worden aangedreven. Handbikes kunnen, net als een gewone fiets, uit één geheel bestaan. Er bestaan ook modellen waarbij een voorwiel en aandrijfmechanisme aan een rolstoel worden gekoppeld om een ‘fiets’ te maken. Als men in staat is om de eigen rolstoel aan te drijven, kan men ook gebruik maken van een handbike. Met de handbike wordt de actieradius van de rolstoelgebruiker aanzienlijk vergroot.
De handbike is bedoeld voor verplaatsingen in de directe woon- en leefomgeving en verplaatsingen op de korte tot middellange afstand.
Het persoonsgebonden budget mag alleen worden gebruikt voor het beoogde resultaat.
Wanneer aanpassingen op de standaarduitvoering van een fiets noodzakelijk zijn, komen de kosten voor de aanpassing voor tegemoetkoming in aanmerking.
Aanvrager is voor verplaatsingen in de directe woon- en leefomgeving en/of verplaatsingen op de korte tot middellange afstand van de fiets afhankelijk.
Autoaanpassingen zijn er op gericht het gebruik van de eigen auto voor de gehandicapte mogelijk te maken. Het betreft dan situaties waarin betrokkene voor verplaatsingen is aangewezen op een eigen auto.
Autoaanpassingen worden verstrekt wanneer de auto noodzakelijk is voor verplaatsingen in de directe woon- en leefomgeving, de korte tot middellange afstand en de regio, die niet middels het collectief vervoer en/of een andere individuele voorziening kunnen worden opgelost.
Voorbeelden van mogelijke auto-aanpassingen (niet limitatief)
Als financiële tegemoetkoming voor de periode van de economische levensduur.
Bijzonderheden/uitzonderingen:
Wanneer het een gehandicapt kind betreft en er geen geschikte voorziening voorhanden is, omdat deze voorziening als gevolg zou hebben dat het gezin gescheiden moet reizen, kan er op sociale gronden een autoaanpassing worden toegekend.
Er wordt geen financiële tegemoetkoming verstrekt voor algemeen gebruikelijke aanpassingen, zoals stuurbekrachtiging, elektrische raambediening of het ombouwen van schakelauto naar een automaat, kosten van APK-keuring en cruisecontrol.
Een gehandicapte kan voor een al dan niet aangepaste auto in aanmerking komen, wanneer geen enkele andere (combinatie) van vervoersvoorziening(en) op een adequate wijze in de vervoersbehoefte kan voorzien en aanvrager voor al zijn verplaatsingen is aangewezen op het gebruik van een eigen auto.
Een (bijdrage in de kosten van een) auto wordt alleen verstrekt wanneer aanvrager voor alle verplaatsingen (dus zowel directe woon- en leefomgeving, als korte en middellange afstand en de lange afstand) afhankelijk is van een eigen auto.
De financiële tegemoetkoming kan in combinatie met een ander vervoermiddel worden toegekend. Daarbij wordt er vanuit gegaan dat een deel van de vervoersbehoefte met het vervoermiddel kan worden afgelegd en dat de financiële tegemoetkoming wordt aangepast.
Financiële tegemoetkoming voor het gebruik van eigen auto;
Er kan een tegemoetkoming verstrekt worden voor het gebruik van eigen auto, volgens de normbedragen als genoemd in het Besluit.
Bijzonderheden/uitzonderingen:
Voor gezinnen met een gehandicapt kind en voor echtparen wordt de hoogte van de financiële tegemoetkoming per individueel geval bepaald.
Indien gehandicapte de zorgplicht heeft over jonge kinderen (denk aan het naar school brengen en naar sportclubjes) en collectief vervoer daar niet geschikt voor wordt geacht kan cliënt op grond van sociale redenen een financiële tegemoetkoming krijgen.
Dit is maximaal totdat het jongste kind de middelbare schoolleeftijd heeft bereikt (12 jaar).
Financiële tegemoetkoming voor het gebruik van taxi of rolstoeltaxi of vervoer door derden;
Er kan een tegemoetkoming verstrekt worden voor het gebruik van een (rolstoel)taxi, of vervoer door derden, volgens de normbedragen zoals genoemd in het Besluit.
Bijzonderheden/uitzonderingen:
Voor gezinnen met een gehandicapt kind en voor echtparen wordt de hoogte van de financiële tegemoetkoming per individueel geval bepaald.
Financiële tegemoetkoming voor het gebruik van een gesloten buitenwagen:
Er kan een financiële tegemoetkoming worden verstrekt voor het gebruik van een gesloten buitenwagen volgens de norm zoals genoemd in de bijlage bij het besluit.
Beschikken over een (door de gemeente geïndiceerde) gesloten buitenwagen.
Kleine financiële tegemoetkoming:
Er kan een kleine financiële tegemoetkoming worden verstrekt voor verplaatsingen in de directe woon- en leefomgeving als cliënt voor de verplaatsingen op deze afstand geen gebruik wil maken van een individuele voorziening.
- aanvrager kan slechts gedeeltelijk gebruik maken van het collectief vervoer;
- aanvrager wil geen gebruik maken van een individuele voorziening voor verplaatsingen in de directe woon- en leefomgeving.
Accessoires zijn toevoegingen/opties op standaardvoorzieningen, zoals been- voetenzak, mandjes, bagagerekken, krukkenhouders, schootskleed, extra spiegel, zuurstoffleshouder enz. Om voor vergoeding van accessoires in aanmerking te komen, moet op individuele basis de medische noodzaak zijn vastgesteld.
Voor gehandicapte kinderen zijn er speciale zitjes voor in de auto of op de fiets. Deze voorzieningen maken vervoer voor kinderen op een verantwoorde manier mogelijk.
Gehandicapte kinderen die nog niet toe zijn aan een rolstoel, worden vervoerd in een aangepaste buggy. Aangepaste buggy’s zijn breder en groter dan de buggy’s voor niet gehandicapte kinderen. Buggy’s bieden relatief weinig ondersteuning en zijn dan ook bedoeld voor kinderen die een redelijke spier/zitfunctie hebben.
Alleen medisch noodzakelijke accessoires ten behoeve van de voorziening komen voor vergoeding in aanmerking.
Een woonvoorziening is een voorziening die aanvrager in staat stelt tot het normale gebruik van de woning. Dit geldt ten aanzien van woonkamer, slaapvertrekken, keuken, sanitaire ruimten, berging, tuin of balkon (artikel 10 lid 2 verordening).
Bouwkundige of woontechnische voorziening (vaste woonvoorziening)
Een bouwkundige of woontechnische voorziening kan gericht zijn op het bereikbaar maken van de woning, de bruikbaarheid en de toegankelijkheid van de woning.
Bereikbaar maken van de woning:
Voorbeelden van bouwkundige of woontechnische voorzieningen die gericht zijn op het verbeteren van het bereikbaar maken van de woning en/of het woongebouw zijn:
Toegankelijkheid van de woning:
Voorbeelden van bouwkundige of woontechnische voorzieningen die de toegankelijkheid van de woning en/of het woongebouw betreffen, zijn:
Voorbeelden van voorzieningen die de beperkingen bij het toiletgebruik kunnen compenseren zijn:
• Een tweede verhoogd toilet (in principe algemeen gebruikelijk). Wanneer niet algemeen gebruikelijk, dan alleen in die situaties waarin de losse toiletverhoger niet compenserend is en de belanghebbende zelf dan wel de echtgenote of andere huisgenoten niet in staat zijn om een toiletstoel dagelijks te legen en schoon te maken en belanghebbende niet in staat is om tijdig het toilet beneden op tijd te bereiken.
• Aanleg tweede toilet op bovenverdieping (in principe algemeen gebruikelijk) (Wanneer niet algemeen gebruikelijk, dan alleen wanneer toiletgang meerdere malen per nacht noodzakelijk is, een toiletstoel het probleem niet oplost en er ernstige problemen zijn bij het gebruik van de trap om tijdig het toilet op de begane grond te bereiken.)
Wanneer belanghebbende wel zelfstandig gebruik kan maken van het toilet maar daarbij zichzelf niet kan verzorgen (bijvoorbeeld wegens het niet goed kunnen bewegen van armen).
Voorbeelden van bouwkundige of woontechnische voorzieningen die gericht zijn op het compenseren van beperkingen bij het baden, wassen en douchen:
Het aanpassen/renoveren van een badkamer is na bepaalde tijd – gelet op de afschrijvingstermijnen – voor een ieder noodzakelijk. Het aanpassen wordt in dat geval als een algemeen gebruikelijke voorziening beschouwd
Bij het ontbreken van keiharde afschrijvingstermijnen wordt de termijn uit het beleidsdocument ‘Beleid huurverhoging na woningverbetering’ (versie januari 2011) gehanteerd. Deze bedraagt 25 jaar. Na aanpassing kunnen medisch noodzakelijke aanpassingen die tot meerkosten leiden worden vergoed.
Voorbeelden van voorzieningen die gericht zijn op het compenseren van de beperkingen bij het gebruik van de keuken:
• hoog/laagverstelling en aangepaste keuken. Uitgangspunt is dat de hoogte van de keuken op de hoofdgebruiker wordt afgesteld. Wanneer blijkt dat de belanghebbende niet als hoofdgebruiker wordt aangemerkt en deze toch gebruik wil maken van de keuken dan kan een in hoogte verstelbare werkstoel (trippelstoel) wellicht oplossing bieden. Deze voorziening valt onder de Regeling zorgverzekering.
Verticale/ horizontale verplaatsingen
Voorbeelden van voorzieningen die gericht zijn op verplaatsingen van bv begane grond naar de eerste verdieping:
Voorwaarden: de woonlagen die bereikbaar gemaakt worden zijn verdiepingen waar woonruimten liggen waar men elementaire woonfuncties verricht, zoals slapen, wassen, eten, koken etc. Indien woonfuncties over verschillende woonlagen verspreid zijn, te denken valt aan een kinderslaapkamer, de wasmachine en de ketel van de centrale verwarming op zolder, wordt een appèl gedaan op het reorganisatievermogen van belanghebbende, diens sociale omgeving en de beschikbare thuiszorg. (jurisprudentie).
Wanneer beperkingen in het gebruik van de woning noodzaken tot uitbreiding met een gelijkvloerse voorziening kan dit middels:
Voor het bepalen van de noodzakelijke oppervlakte van de nieuw te bouwen ruimten/ aan te passen kan het Handboek voor Toegankelijkheid (Reed Business) als basis fungeren.
Verstrekkingsmogelijkheden voor bouwkundige en/of woontechnische voorzieningen:
Financiële tegemoetkoming aan de woningeigenaar, in natura (bruikleen/eigendom), of persoonsgebonden budget bij eigen woningbezit.
Niet bouwkundige of niet woontechnische woonvoorziening (losse woonvoorziening)
Een losse woonvoorziening kan gericht zijn op verminderen/opheffen van beperkingen bij het normale gebruik van de woning.
Voorbeelden van voorzieningen gericht op het verminderen van beperkingen bij het toiletgebruik:
Voorbeelden van voorzieningen die gericht zijn op het compenseren van beperkingen bij het baden, wassen en douchen.
Bij woningsanering gaat het meestal om het compenseren van beperkingen die hun oorzaak vinden in de aard van de gebruikte materialen. Vaak gaat het om voorzieningen die algemeen gebruikelijk zijn. Alleen bij onverwacht optredende noodzaak en het nog niet afgeschreven zijn van de te vervangen artikelen, kan gecompenseerd worden.
Sanering beperkt zich tot die woonruimten die het meest gebruikt worden. Voor stoffering geldt een afschrijvingstermijn van acht jaar.
Verstrekkingsmogelijkheden voor niet bouwkundige en/of niet woontechnische voorzieningen:
In natura (bruikleen/eigendom), of een persoonsgebonden budget.
De keuze tussen het in bruikleen of in eigendom verstrekken is op basis van afspraken met de leverancier afhankelijk van de aanschafprijs.
Weigeringsgronden woonvoorzieningen
Op basis van de volgende gronden kan in beginsel een aanvraag van een woonvoorziening worden afgewezen:
Ad. 1 De aanvraag betreft aanpassing van een woning die niet geschikt/bestemd is voor permanente bewoning
De aanvraag kan worden afgewezen op de grond dat de woning fysiek en duurzaam aangepast wordt aan de beperkingen van een aldaar in beginsel tijdelijk verblijvende bewoner. Volgens (rechtbank)jurisprudentie kan de aanvraag op deze grond worden afgewezen als in plaats van een woningaanpassing een andere compenserende voorziening wordt verstrekt, bijvoorbeeld een verhuiskostenvergoeding.
Voorbeeld van niet voor permanente bewoning geschikte woningen: tuinhuisje, strandhuisje
Ad. 2 De aanvraag betreft aanpassing van een specifiek op gehandicapten en ouderen gerichte woning
Indien vaststaat dat de woning specifiek op gehandicapten en ouderen is gericht kan de gevraagde voorziening worden afgewezen als het college kan aantonen dat de voorziening algemeen gebruikelijk is.
In de volgende situatie is sprake van een algemeen gebruikelijke voorziening.
de gemeente moet aantonen dat deze woning (appartementencomplex), wat de gevraagde voorziening betreft, onmiskenbaar niet voldoet aan de eisen waaraan een dergelijke woning zou moeten voldoen op grond van wettelijke voorschriften, algemeen aanvaarde regels of contract (m.n. huur- of koopcontract) en;
Ad. 3 De aanvraag betreft een voorziening in een gemeenschappelijke ruimte
Indien daadwerkelijk sprake is van een beperking in het normale gebruik van de woning die alleen opgeheven kan worden door plaatsing van een voorziening in/aanpassing van een gemeenschappelijke ruimte, zal het college deze beperking moeten compenseren. Als overwegende bezwaren bestaan tegen verstrekking van de voorziening zal het college een alternatieve voorziening moeten bieden, bijvoorbeeld een verhuiskostenvergoeding.
Ad. 4 De aanvraag betreft verhuizing naar een AWBZ-instelling
Artikel 4 Wmo verplicht ons om voorzieningen te verstrekken ter compensatie van de beperkingen die de belanghebbende ondervindt in zijn zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie. Een verhuizing naar een AWBZ-instelling is niet gericht op het opheffen van beperkingen in zelfredzaamheid of maatschappelijke participatie maar op het leveren van zorg.
Ad. 5 De aanvraag betreft verblijf in een AWBZ-instelling waar voldoende outillagemiddelen aanwezig zijn.
Bij de beantwoording van de vraag of woonvoorzieningen moeten worden getroffen indien de belanghebbende verblijft in een AWBZ-instelling, is het van belang te weten of de voorziening tot de standaarduitrusting van de AWBZ-instelling moet worden gerekend. Behoort de gevraagde woonvoorziening tot de standaarduitrusting van de AWBZ-instelling, en zijn er geen ingrijpende onomkeerbare aanpassingen aan de voorziening noodzakelijk, dan is er geen compensatieplicht vanuit de Wmo.
Ad.6 De aanvraag betreft een woningaanpassing na verhuizing van geschikte naar ongeschikte woning
Indien sprake is van verhuizing naar een ongeschikte woning dienen alle relevante feiten en omstandigheden in kaart te worden gebracht om te beoordelen of belanghebbende in redelijkheid van hem te vergen mogelijkheden had om zelf voor een passende oplossing te zorgen.
Bij uitspraak van 22 september 2010 heeft de Centrale Raad, omdat de aanvraag was gedaan door de persoon met een handicap en niet door de mantelzorgers, geen oordeel gegeven over de mogelijkheid een huis van ouders aan te passen (bezoekbaar te maken) terwijl hun dochter het hoofdverblijf in een andere plaats heeft. Dit zou een rechtstreeks recht op individuele voorzieningen voor mantelzorgers zijn geweest. (LJN BO0285)
Overeenkomstig het beleidsdocument ‘Beleid huurverhoging na woningverbetering’, versie januari 2011.
De gemeente heeft een taak in het voorlichten van de burgers op deze onderdelen. Men moet kunnen weten wat verwacht wordt als men ooit een beroep op dit resultaat binnen de Wmo wil gaan doen.
Indien de gemeente Velsen niet over een rolstoelpool beschikt zal beoordeeld moeten worden of de rolstoel voor incidenteel gebruik wel al dan niet verstrekt wordt. Vraag is of dit onder de te compenseren resultaten behoort, waarbij tevens de vraag is of niet veel mensen in staat zijn om tweedehands een eenvoudige rolstoel aan te schaffen.