Organisatie | Uden |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidsregels terug- en invordering WWB,IOAW en IOAZ 2013 |
Citeertitel | Onbekend |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Deze beleidsregels vervangen de beleidsregels terugvordering inkomensregelingen 2010 WWB, IOAW en IOAZ
n.v.t.
n.v.t.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
05-09-2013 | 29-01-2016 | Nieuwe regeling | 27-08-2013 Udens Weekblad | 27-08-2013 |
inhoudingsplichtig is, voor zover deze belasting en premies niet verrekend kunnen worden met de door het college af te dragen loonbelasting en premies volksverzekeringen;
Artikel 2. Algemene bepaling met betrekking tot de bevoegdheid tot herziening, intrekking, terugvordering en brutering
Het college acht zich verplicht tot de aanpak van fraude. In dit kader:
Artikel 3. Uitzonderingen voortvloeiende uit de jurisprudentie
In afwijking van het bepaalde in artikel 2, aanhef en onder b vordert het college een door haar na ontvangst van een signaal ten onrechte of tot een te hoog bedrag verstrekte uitkering niet terug, voor zover deze uitkering ook zes maanden na ontvangst van dit signaal nog onterecht of tot een te hoog bedrag is verleend, tenzij belanghebbende in dit kader de inlichtingenplicht heeft geschonden.
In afwijking van het bepaalde in artikel 2, aanhef en onder b beperkt het college de terugvordering tot het bedrag dat te veel aan bijstand zou zijn verstrekt, zo belanghebbende wel aan de inlichtingenplicht had voldaan, indien sprake is van intrekking van het recht op uitkering over een langere periode omdat belanghebbende over de gehele periode in beperkte mate beschikte over in aanmerking te nemen vermogen.
In afwijking van het bepaalde in artikel 2, aanhef en onder c ziet het college af van brutering indien sprake is van een vordering die is ontstaan buiten toedoen van belanghebbende en hem niet kan worden verweten dat de betaling van de schuld niet reeds is voldaan in het kalenderjaar waarop deze betrekking heeft.
HOOFDSTUK II GEHEEL OF GEDEELTELIJK AFZIEN VAN VERDERE TERUGVORDERING
De bepalingen in dit hoofdstuk zijn, met uitzondering van het bepaalde in artikel 7, niet van toepassing op fraudevorderingen die op of na 1 januari 2013 zijn ontstaan, tenzij dringende redenen daartoe aanleiding geven.
Artikel 5. Afzien van terugvordering of kwijtschelding van verdere restantvordering na het voldoen aan de betalingsverplichting
De in artikel 5 genoemde termijn is drie jaar indien het gemiddeld inkomen van de belanghebbende in die periode de beslagvrije voet bedoeld in de artikelen 475c en 475d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering niet te boven is gegaan.
Artikel 7. Buiten invordering stellen van ongrijpbare debiteuren
Burgemeester en wethouders kunnen, naast de in deze regels genoemde kwijtscheldingsgronden, afzien van verdere invordering en de vordering afboeken na 5 jaar bij onvindbare debiteuren, wanneer niet te verwachten is dat er op termijn beslag of verrekeningsmogelijkheden zullen ontstaan.
Het op basis van artikel 5 genomen besluit tot (gedeeltelijk) afzien van terugvordering wordt ingetrokken, indien op een later tijdstip blijkt dat belanghebbende onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een ander besluit zou hebben geleid.
Artikel 9. Afzien van terugvordering bij kruimelbedragen
In afwijking van het bepaalde in artikel 2, tweede lid ziet het college af van invordering indien het terug te vorderen bedrag, na de verrekening van het vakantiegeld en nog betaalbaar te stellen uitkering, lager is dan € 50,00 en de klant niet reageert op het verzoek om het resterende bedrag te voldoen. Deze uitzondering geldt niet voor verstrekte voorschotten, die niet verrekend zijn of konden worden.
Onverminderd het bepaalde in artikel 60, vierde lid van de WWB en artikel 28, tweede lid van de IOAW en IOAZ en ongeacht de in artikel 11 genoemde betalingstermijn gaat het college indien mogelijk meteen na afgifte van het besluit tot terugvordering over tot verrekening van de vordering met een eventueel recht op uitkering.
Artikel 15. Uitstel van betaling
Tussentijdse wijziging van een lopende betalingsverplichting
Artikel 16. Tussentijdse beoordeling van een betalingsverplichting door het college
Tussentijdse beoordeling van een betalingsverplichting door het college vindt plaats conform heronderzoeksplan.
Artikel 17. Herziening van het aflossingsbedrag op verzoek van de belanghebbende
Gevolgen bij het niet of niet meer voldoen aan de betalingsverplichting
Artikel 18. Niet of niet meer voldoen van de betalingsverplichting
Indien de belanghebbende niet bereid is tot terugbetaling in één keer, het treffen van een betalingsregeling of een eerder opgelegde betalingsverplichting niet meer nakomt, dan wordt er zes weken na verzending van het terugvorderingsbesluit een aanmaning verzonden.
Indien er binnen 2 weken na aanmaning geen terugbetaling heeft plaatsgevonden of een regeling is getroffen wordt er een dwangbevel uitgevaardigd (aangetekend). Belanghebbende dient binnen 2 dagen na verzending van het dwangbevel tot terugbetaling over te gaan. Bij weigering volgt beslaglegging of inschakeling van een gerechtsdeurwaarder.
Artikel 20. Gevallen waarin de beleidsregels niet voorzien
Inzake de onderwerpen die vallen onder de discretionaire bevoegdheid van het college, waarin deze beleidsregels niet voorzien, beslist het college.
Toelichting op de beleidsregels
Dit artikel bevat de begripsbepalingen die op deze beleidsregels van toepassing zijn.
Het tweede artikel bevat de hoofdregel, te weten de wijze waarop in beginsel ten volle gebruik wordt gemaakt van de bevoegdheid tot herziening, intrekking, terugvordering, invordering of brutering.
In artikel 3 staan vervolgens de algemene - binnen de jurisprudentie geformuleerde - uitzonderingen op de in artikel 2 genoemde hoofdregel beschreven. Het gaat hier om situaties waarvan binnen de jurisprudentie is komen vast te staan dat het college ongeacht een gehoudenheid tot terugvordering dan wel brutering dient af te zien van haar vaste gedragslijn.
Het college heeft in deze niet de vrijheid om van deze in de jurisprudentie benoemde uitzonderingen af te wijken. Het gaat meer specifiek om:
a) De zesmaanden jurisprudentie
De zesmaanden jurisprudentie komt er kortheidshalve op neer dat de gemeente binnen zesmaanden nadat zij een signaal heeft ontvangen, over dient te gaan tot aanpassing van het recht op uitkering. Een signaal kan daarbij worden gedefinieerd als relevante informatie over de uitkeringsgerechtigde waaruit kan worden afgeleid dat sprake is van een dusdanige fout, dat het college op grond daarvan actie zou moeten ondernemen. Vindt geen aanpassing van het recht op uitkering plaats binnen de genoemde zesmaanden, dan dient het college van terugvordering af te zien voor het deel dat na deze zesmaanden nog te veel aan uitkering is verstrekt. De zesmaanden jurisprudentie speelt niet indien sprake is van schending van de inlichtingenplicht.
b) Beperkte overschrijding van de vermogensgrens gedurende langere tijd
De situatie kan bestaan dat belanghebbende niet heeft gemeld dat hij over een vermogen beschikt dat in beperkte mate de vermogensgrens overstijgt. Komt het college hier achter dan is zij in wezen gerechtigd om de bijstand over de gehele periode van de overschrijding in te trekken. Vaste jurisprudentie is echter dat in deze situatie de terugvordering dient te worden beperkt tot het bedrag dat niet zou zijn verstrekt indien betrokkene de beperkte overschrijding van de vermogensgrens wel tijdig zou hebben gemeld.
Ook het bruteren van de vordering is een bevoegdheid. Naar vaste rechtspraak dient te worden afgezien van brutering, indien sprake is van een vordering die is ontstaan buiten toedoen van een betrokkene en hem niet kan worden verweten dat de betaling van de schuld niet reeds is voldaan in het kalenderjaar waarop deze betrekking heeft.
HOOFDSTUK II Geheel of gedeeltelijk afzien van (verdere) terugvordering
In dit hoofdstuk wordt nader uitgewerkt onder welke omstandigheden het college geheel of gedeeltelijk afziet van terugvordering.
Reikwijdte hoofdstuk II: In verband met de invoering van de Wet aanscherping komen fraudevorderingen enkel in de bij wet geregelde situaties (artikel 58, zevende lid van de WWB en artikel 25, zesde lid van de IOAW en IOAZ) voor kwijtschelding in aanmerking. Fraudevorderingen zijn daarin bewust niet opgenomen en komen dus niet voor kwijtschelding in aanmerking.
Bij de bepaling betreffende kwijtschelding nadat een bepaalde periode is voldaan aan een opgelegde betalingsverplichting maakt het college eventueel kenbaar op welke wijze een schuldenaar zijn betalingsverplichting ten minste moet zijn nagekomen.
Wanneer (ex-)cliënten, die over een minimuminkomen beschikken gedurende langere tijd correct hebben afgelost wordt de reserveringscapaciteit voor de aanschaf van gebruiksgoederen en vervangingsinvesteringen geheel opgesoupeerd.
In deze gevallen kan worden bekeken of cliënten na verloop van een bepaalde tijd met een schone lei kunnen beginnen. De aflossingsverplichting kan dan in duur te worden begrensd. Achtergrond hiervan is dat het moeten leven van een inkomen beneden bijstandsniveau gedurende een periode langer dan 3 jaar niet verantwoord is.
Na een correcte aflossing gedurende 3 jaar en het gedurende deze periode slechts kunnen beschikken over een inkomen beneden bijstandsniveau kan afboeking van de restschuld worden overwogen.
Afboeking is niet vanzelfsprekend. Per situatie kan op grond van redenen, gelegen in de persoon of diens gezin, sociale en / of financiële omstandigheden, een afboekingsbesluit worden overwogen.
In alle gevallen moet voldaan zijn aan de volgende criteria:
In dit verband wordt ook verwezen naar de mogelijkheid tot afkoop van vorderingen tegen betaling van 50% van de restantvordering in één keer.
Het komt voor dat een vordering, niet geïncasseerd kan worden. De betreffende cliënten zijn als het ware ongrijpbaar. Het heeft in de praktijk weinig zin om deze zaken in het debiteurenbestand te houden.
Deze zaken kunnen na 5 jaar worden afgeboekt en uit het bestand worden verwijderd. Bij de laatste hercontrole dient er informatie van Burgerzaken en het Centraal Bevolkingsregister te zijn bijgevoegd.
Als een debiteur 5 jaar geen betalingen heeft verricht, als er geen beslag- of verrekeningsmogelijkheden zijn, en als dit in de toekomst ook niet te verwachten is, dan kan tot afboeking worden besloten. Voor fraudezaken geldt een termijn van 10 jaar (zie art. 58 lid 7 WWB).
Deze regel is ook van toepassing op debiteuren die zich in het buitenland bevinden, maar alleen in die gevallen wanneer de verblijfplaats onbekend is en niet is te traceren. Er dient altijd eerst contact te zijn gelegd met het Internationaal Bureau Fraude-informatie, voordat tot afboeking wordt overgegaan. In deze zaken hoeft er niet ieder jaar een hercontrole te worden uitgevoerd De frequentie van de hercontrole kan op eenmaal per 3 jaar worden gesteld zolang de debiteur in het debiteurenbestand is opgenomen.
In afwijking van het bepaalde in artikel 5 wordt geen kwijtschelding verleend voor:
a.andersoortige schulden, niet zijnde fraudevorderingen die zijn ontstaan als gevolg van enig verwijtbaar gedrag van een schuldenaar. Denk hierbij bijvoorbeeld aan boetes.
De terugvorderingsplicht geldt immers enkel voor de onterecht verstrekte uitkering in verband met schending inlichtingenplicht, niet voor de ermee samenhangende boete.
b.schulden die gedekt zijn door een zakelijk recht zoals pand of hypotheek; en
Daarnaast benoemt het college tevens gronden op basis waarvan zij een eerder verleende kwijtschelding intrekt. Dit is het geval als later blijkt dat de kwijtschelding is gebaseerd op onjuiste of onvolledige gegevens door toedoen van belanghebbende.
In dit artikel heeft het college de hoogte en de voorwaarden bepaalt waarbij wordt afgezien van het nemen van een terugvorderingsbesluit vanwege een zogenaamd kruimelbedrag.
In dit artikel geeft het college aan onder welke voorwaarden medewerking wordt verleend aan een eventuele schuldregeling. De voorwaarden zijn dat:
Zoals reeds eerder aangegeven is wettelijk bepaald dat geen medewerking aan de totstandkoming van een schuldregeling kan worden verleend indien het een na 1 januari 2013 ontstane fraudevorderingen betreft of de daarmee samenhangende boete. Dit artikel ziet daarom niet op deze vorderingen. Facultatief kan ook rekening gehouden worden met de wijze waarop de schuldregeling tot stand komt. Gedacht kan daarbij worden aan:
• het feit dat de schuldenaar (eventueel na eerdere waarschuwing) zijn verplichtingen in het kader van de schuldregeling verwijtbaar niet nakomt; en
• de vaststelling dat de schuldregeling tot stand is gekomen op basis van onjuiste of onvolledige gegevens door toedoen van de schuldenaar.
In dit hoofdstuk wordt een uitwerking gegeven van de wijze waarop de vordering wordt ingevorderd. De bepalingen zien op de betalingsverplichting, de controle op de hoogte van de betalingsverplichting en de gevolgen bij niet of niet meer voldoen aan de betalingsverplichting.
Beleid is dat de inning van een bestuurlijke boete voorrang heeft op de inning van teruggevorderde bijstand. De reden hiervan zijn de volgende:
-de terugvordering is een preferente vordering, de boete een concurrente vordering. Daarom wordt, voor zolang de uitkering nog loopt, de boete eerst zo veel als mogelijk is verrekend, zodat daarna een preferente vordering overblijft.
Voor zover betrokkene na afgifte van het terugvorderingsbesluit een uitkering ontvangt maakt het college gebruik van haar bevoegd om tot verrekening van de vordering over te gaan.
Zoals eerder aangegeven geldt voor fraudevorderingen ontstaan na 1 januari 2013 en de daarmee samenhangende boete een verrekeningsplicht. Dit artikel ziet daarom niet op deze vorderingen.
In veel gevallen wordt teruggevorderd van cliënten die een uitkering ontvangen op grond van de Wwb of een andere voorziening op bijstandsniveau. Bij het treffen van een betalingsregeling of het uitvoeren van een verrekening, kan in principe aangesloten worden bij de Recofa berekening. Dit komt normaal gesproken uit op 5% van de bijstandsnorm, inclusief VT. Uit efficiency overwegingen wordt er dan ook voor gekozen om structureel deze 5% te hanteren, tenzij er individuele redenen zijn om hiervan af te wijken.
Wanneer een betrokkene een inkomen boven het voor hem/haar geldende bijstandsniveau ontvangt, dan wordt slechts 50% van het meerdere meegenomen als aflossingscapaciteit. Op deze wijze wordt wel recht gedaan aan de hoge aflossingscapaciteit, maar wordt de financiële prikkel voor cliënten om te gaan werken niet volledig weggenomen.
Van bovengenoemde bepalingen kan, in dringende gevallen, worden afgeweken in het voordeel van de klant. Hiertoe dient wel een bepaalde noodzaak en een goede onderbouwing aanwezig te zijn.
Fraude mag niet lonen en moet zwaar bestraft worden. Om deze reden wordt de terugvordering van bijstand, wanneer deze het gevolg is van het niet nakomen van de inlichtingenverplichting, gesteld op 10% van de geldende bijstandsnorm. Ook hier geldt dat dit wordt verhoogd met 50% van de normoverschrijding, indien er sprake is van een netto inkomen hoger dan de bijstandsnorm. Alleen in zeer dringende gevallen kan afgeweken worden van deze bepaling. Hiertoe dient de klant een schriftelijk, zeer goed onderbouwd, verzoek in te dienen. In het geval van terugvordering met een fraudeachtergrond, wordt met deze mogelijkheid zeer terughoudend omgegaan.
In beginsel rust op betrokkene de verplichting om de gehele vordering binnen de geboden betalingstermijn te voldoen. Het college is echter bevoegd om betrokkene uitstel van betaling te verlenen en daaraan voorwaarden te verbinden. In dit kader heeft het college bepaald:
Daarbij dient te worden bedacht dat de weigering van uitstel van betaling tot gevolg heeft dat – indien de betalingstermijn verstrijkt/is verstreken – betrokkene in verzuim verkeert, wat betekent dat betrokkene ook kan worden geconfronteerd met kosten voor het uitvaardigen van een dwangbevel en verdere invorderingskosten.
De tussentijdse beoordeling of wijziging van een betalingsverplichting
Tussentijdse beoordeling van een betalingsverplichting vindt plaats conform heronderzoeksplan.
Niet alleen het college heeft de bevoegdheid tot herziening van het aflossingsbedrag, ook een schuldenaar kan daartoe een verzoek indienen bij het college. In dit artikel is bepaald welke criteria worden toegepast voor het op verzoek van de klant herzien van de aflossing. Het is van belang om zoveel als mogelijk maatwerk te leveren, waarbij wordt gestreefd naar een voor zowel de klant als de gemeente acceptabele terugbetalingsverplichting. Hierdoor wordt de betalingsbereidheid gestimuleerd.
Gevolgen bij het niet of niet meer voldoen aan de betalingsverplichting
Wanneer een schuldenaar zijn betalingsverplichting niet nakomt of de voorwaarden waaronder uitstel van betaling is verleend schendt en de oorspronkelijke betalingstermijn is verstreken, is betrokkene in verzuim als bedoeld in artikel 4:97 Awb. Artikel 4:112 e.v. Awb bepaalt dan de verdere invorderingsprocedure, te weten de invordering door middel van aanmaning en dwangbevel.
De Awb beschrijft slechts de procedure. Zij geeft niet aan binnen welke termijn het college tot aanmaning dan wel uitvaardiging van een dwangbevel dient over te gaan. Het college beschikt in dit kader over beleidsvrijheid. In de onderhavige bepaling wordt aan deze beleidsvrijheid invulling gegeven.
Dit artikel geeft aan dat er geen invorderingskosten aan de klant worden doorberekend en zullen worden ingevorderd.
Gezien de administratieve last die dit met zich meebrengt is er in het verleden voor gekozen om geen regel inzake rente en kosten op te nemen, daarbij is de landelijke praktijk bij Sociale Zaken dat veel gemeentes dit niet doen. Met de komst van de 4e tranche is dit punt intern binnen de gemeente besproken. De algemene lijn is, dat er bij het niet voldoen aan de betalingsverplichtingen, wel wettelijke rente in rekening gebracht dient te worden waar dit mogelijk is.
In de slotbepalingen is bepaald dat het college besluit in gevallen waarin deze beleidsregels niet voorzien. Daarnaast hoe deze beleidsregels geciteerd kunnen worden en vanaf welke datum deze van kracht zijn geworden.