Organisatie | Olst-Wijhe |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidsregels krediethypotheek WWB gemeente Olst-Wijhe |
Citeertitel | Beleidsregels krediethypotheek WWB gemeente Olst-Wijhe |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
19-09-2013 | Nieuwe regeling | 03-09-2013 His aan Huis 18-09-2013 | Collegestuk: 13.020371 |
Bij de beoordeling of iemand aanspraak kan maken op een uitkering op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) staat steeds de vraag centraal of de belanghebbende in zodanige omstandigheden verkeert of dreigt te raken dat hij niet over de middelen beschikt om te voorzien in de noodzakelijke kosten van het bestaan. Ook ten aanzien van degene die in het bezit is van een eigen woning kunnen dergelijke omstandigheden zich voordoen. Een eigen woning kan na aftrek van eventuele schulden een overwaarde hebben. Dit is geen reden om bijstandsverlening uit te sluiten. Criterium is of belanghebbende binnen een redelijke termijn over de overwaarde kan beschikken. Als dit niet kan kan de bijstand in de vorm van een geldlening worden verstrekt.
Artikel 48 lid 3 WWB geeft het college de bevoegdheid om aan het verlenen van bijstand in de vorm van een geldlening verplichtingen te verbinden die zijn gericht op meerdere zekerheid voor de nakoming van de aflossing.
Dit is ter vrije beoordeling van het college, al geeft de wetgever aan in de Memorie van toelichting, dat in geval van bijstandsverlening van beperkte omvang het mogelijk is, dat de kosten van het stellen van zekerheden onredelijk hoog zijn ten opzichte van het met het stellen van zekerheden te dienen belang en, dat het dan voor de hand ligt dat van het stellen van zekerheden wordt afgezien. Zie TK 2002-2003, 28 870 nr. 3, p. 72-72.
De mogelijkheid van het vestigen van pand of hypotheek is met name aan de orde als de bijstand op grond van artikel 50 lid 2 WWB als geldlening wordt verstrekt. Ook hierbij heeft de wetgever nadrukkelijk het oordeel of een pand- of hypotheekrecht moet worden verleend aan het college gelaten. zie TK 2002-2003, 28 870 nr. 3, p. 74.
Het stellen van zekerheid geeft de gemeente meer verhaal ingeval belanghebbende niet aan zijn terugbetalingsverplichtingen voldoet. Het moet wel om een bijstandsbedrag van enige omvang en verhaalsobjecten van enige betekenis gaan. Anders zijn de administratieve lasten in verhouding te hoog.
Overige overwegingen die een rol spelen bij het invullen van deze beleidsregels zijn:
In de voorliggende beleidsregels wordt uitgegaan van de volgende uitgangspunten
Het college verleent bijstand als geldlening onder verband van pand of hypotheek als de door belanghebbende of zijn gezin bewoonde eigen woning met bijbehorend erf een waarde heeft van meer dan € 48.900,- (het bedrag genoemd in artikel 34 lid 2 onder d WWB, bedrag geldt per 1 juli 2013) en er (naar verwachting) meer bijstand verleend wordt op jaarbasis dan het wettelijk netto minimumloon op maandbasis.
Daarbij worden voor de berekening van de waarde van de woning de daarop rustende schulden in mindering gebracht.
Een krediethypotheek wordt gevestigd op registergoederen (huizen en geregistreerde woonschepen).
Pandrecht wordt gevestigd op niet-registergoederen (woonwagens en niet-geregistreerde woonschepen).
Indien bijstand wordt verleend in de vorm van een geldlening als bedoeld in artikel 50 lid 2 WWB wordt voor de zekerheidstelling ervan een hypotheek- of pandovereenkomst afgesloten.
De geldlening, bedoeld in artikel 1 van deze beleidsregels, is ten hoogste de waarde van de woning in het economische verkeer bij vrije oplevering, verminderd met de daarop drukkende schulden en met het vrij te laten vermogen als bedoeld in artikel 34 lid 2 WWB (€ 48.900,00, bedrag geldt per 1 juli 2013.
De kosten verbonden aan de taxatie, de hypotheekakte of pandovereenkomst en de inschrijving van de hypotheek of het pand, alsmede de bijkomende kosten, komen ten laste van de belanghebbende. Voor deze kosten bestaat recht op bijzondere bijstand om niet, met dien verstande dat, 100% van het aanwezige vermogen als bedoeld in artikel 34 lid 3 WWB voor de draagkracht in aanmerking wordt genomen.
Indien belanghebbende naar het oordeel van het college de rente geheel of gedeeltelijk kan betalen, doch niet kan aflossen, wordt een betaling eerst tot ten hoogste het bedrag van de verschuldigde maandrente aangemerkt als aflossing en wordt de rente die daardoor niet wordt betaald bijgeschreven bij het nog niet afgeloste deel van de geldlening.
Bij verkoop van de woning kan het college wegens bijzondere omstandigheden van medische of sociale aard van belanghebbende dan wel wegens werkaanvaarding elders door belanghebbende, na toepassing van het eerste lid, besluiten tot het verlenen van een nieuwe geldlening eveneens onder verband van hypotheek of pand voor de aankoop van een andere woning, tot ten hoogste het bedrag van de ingevolge het eerste lid afgeloste geldlening, onder de voorwaarde dat belanghebbende het na aflossing vrijgekomen vermogen met inbegrip van het in het derde lid bedoelde bedrag volledig inzet voor de aankoop van de andere woning.
Bij verkoop van de woning tegen een prijs overeenkomstig de waarde in het economisch verkeer bij vrije oplevering komt, voor zover de opbrengst daartoe toereikend is, aan belanghebbende in ieder geval het bedrag toe dat op grond van artikel 34 WWB bij de vaststelling van de geldlening op de waarde van de woning in mindering is gebracht.
Indien binnen een periode van twee jaar na beëindiging van de bijstandverlening onder verband van hypotheek of pand wederom recht op bijstand bestaat, wordt deze verleend met toepassing van de laatst gevestigde hypotheek of pandovereenkomst.