Organisatie | Diemen |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Regeling Algemene dienst 2013 |
Citeertitel | Regeling Algemene dienst 2013 |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | bestuur en recht |
Eigen onderwerp |
Geen
Artikel 125 Ambtenarenwet, artikel 160 Gemeentewet en hoofdstuk 2 CAR-UWO
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2013 | 01-01-2013 | Onbekend | 20-08-2013 DiemerNieuws 5 september 2013, intranet | GD13.02234 |
Burgemeester en wethouders van de gemeente Diemen;
gelet op artikel 125 van de Ambtenarenwet;
gelet op artikel 160 van de Gemeentewet;
gelet op hoofdstuk 2 van de Collectieve Arbeidsvoorwaardenregeling (CAR) en de Uitwerkingsovereenkomst (UWO);
gelet op de met de commissie voor georganiseerd overleg bereikte overeenstemming als bedoeld in artikel 12.2.1. van de Collectieve Arbeidsvoorwaardenregeling;
vast te stellen de navolgende “Regeling Algemene dienst 2013”
In deze regeling wordt verstaan onder:
passende functie: een functie die de medewerker redelijkerwijs in verband met zijn persoonlijke omstandigheden, kennisvaardigheden en vooruitzichten kan vervullen; onder persoonlijke omstandigheden en vooruitzichten kunnen worden verstaan: interesse, gezondheid, opleiding, scholing en salarispositie,
Medewerkers in algemene dienst zijn in principe inzetbaar binnen de gehele organisatie op passende structurele en -tijdelijke functies en op projecten met passende werkzaamheden.
Nieuw in dienst tredende medewerkers en zittende medewerkers waarvan de functiegebonden aanstelling per 1 januari 2013 van rechtswege wordt omgezet in een aanstelling in algemene dienst, worden in beginsel voor een periode van 5 jaar in de functie geplaatst waarop ze respectievelijk hebben gesolliciteerd of die ze op de dag voor omzetting vervulden.
Gesprekken over de inzetbaarheid van de medewerker binnen de gemeentelijke organisatie worden gevoerd binnen het kader van de HRM cyclus.
Leidinggevende en medewerker maken jaarlijks concrete afspraken over ontwikkeling en opleiding gericht op inzetbaarheid in de huidige functie (effectiviteit) of over doorstroom naar een andere passende functie (mobiliteit). De leidinggevende houdt bij het maken van de afspraken over ontwikkeling, opleiding of mobiliteit, voor zover relevant, rekening met de persoonlijke situatie van de medewerker (leeftijd, gezondheid, gezinssituatie enz.).
Medewerkers in algemene dienst die in overleg met hun leidinggevende een loopbaanplan hebben opgesteld, hebben na herplaatsingkandidaten (als gevolg van reorganisatie of arbeidsongeschiktheid) een voorkeurspositie bij het vervullen van vacatures op hetzelfde niveau als de functie die zij vervullen, mits zij voldoen aan de functie-eisen.
De medewerker kan in het belang van de dienst worden verplicht om, al dan niet binnen de gemeentelijke organisatie, een andere passende functie te aanvaarden dan wel tijdelijk niet tot zijn functie behorende werkzaamheden te verrichten dan wel tijdelijk een andere functie waar te nemen, mits deze werkzaamheden, onderscheidenlijk tijdelijke waarneming hem in verband met zijn persoonlijkheid en omstandigheden redelijkerwijs kunnen worden opgedragen, onverlet hetgeen daarover in de artikelen 15:1:10 en 15:1:11 UWO al is bepaald.
Een functiewijzigingsbesluit wordt niet eerder genomen dan nadat er een loopbaangesprek tussen de medewerker en leidinggevende heeft plaatsgevonden. In dat gesprek dient een afweging te zijn gemaakt van dienst- en medewerker belang. Bij het besluit tot overplaatsing dient rekening te zijn gehouden met de persoonlijke omstandigheden en de passendheid van de functie.