Organisatie | Woudrichem |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening Langdurigheidstoeslag 2012 gemeente Woudrichem |
Citeertitel | Onbekend |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Geen.
Geen.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2012 | 01-01-2015 | Wijzing nav wijzigingen WWB 2012 en ter vervanging van de Toeslagenverordening Wet werk en bijstand 2009 | 26-06-2012 Altena Nieuws | 2012-035 |
De raad van de gemeente Woudrichem,
gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders
d.d. 8 mei 2012, aangaande de Verordening Langdurigheidstoeslag 2012 gemeente Woudrichem,
- gelet op het advies van de cliëntenraad sociale zekerheid van 21 maart 2012,
- gehoord het advies van de opiniërende raad van 4 juni 2012,
- gelet op artikel 8 lid 1 onderdeel d, artikel 8 lid 2 onderdeel b en artikel 36 van
- gelet op artikel 147, juncto artikel 108, van de Gemeentewet;
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
In deze verordening wordt verstaan onder:
b. het college: het college van burgemeester en wethouders van Werkendam.
c. de raad: de gemeenteraad van Woudrichem.
d. de peildatum: de datum waartegen langdurigheidstoeslag wordt aangevraagd.
e. de referteperiode: een periode van 36 maanden voorafgaand aan de peildatum.
f. inkomen: het inkomen als bedoeld in artikel 32 WWB. In afwijking hiervan wordt een bijstandsuitkering voor de beoordeling van het recht op langdurigheidstoeslag gezien als inkomen.
g. rechthebbend: een alleenstaande, alleenstaande ouder of gezinslid met recht op langdurigheidstoeslag.
h. niet-rechthebbend: een alleenstaande, alleenstaande ouder of gezinslid dat op grond van de artikelen 11 of 13 lid 1 WWB is uitgesloten van het recht op langdurigheidstoeslag.
Hoofdstuk 2 Recht op langdurigheidstoeslag
Artikel 2 Langdurig laag inkomen
Aan de voorwaarde van het hebben van een langdurig laag inkomen, zoals bedoeld in artikel 36 lid 1 WWB, is voldaan indien gedurende de referteperiode het in aanmerking te nemen inkomen niet hoger is dan 110 procent van de toepasselijke bijstandsnorm.
Artikel 3 Hoogte langdurigheidstoeslag
Indien sprake is van één of meer niet-rechthebbende gezinsleden en:
a. nog slechts één gezinslid recht heeft op langdurigheidstoeslag, komt dit gezinslid in aanmerking voor een langdurigheidstoeslag naar de hoogte die voor hem als alleenstaande of alleenstaande ouder zou gelden.
b. twee of meer gezinsleden overblijven die als gezin recht hebben op langdurigheidstoeslag, wordt voor de toepassing van het eerste lid uitsluitend rekening gehouden met deze rechthebbende gezinsleden.
De door de gemeenteraad vastgestelde langdurige periode voorafgaande aan de peildatum, wordt aangeduid als referteperiode. De referteperiode is vastgesteld in artikel 1 lid 2 onderdeel f van deze verordening. Uit het feit dat de minimumleeftijd voor het recht op langdurigheidstoeslag is verlaagd van 23 naar 21 jaar kan echter worden afgeleid dat onder langdurig tenminste 3 jaar moet worden begrepen. Een belanghebbende is immers in beginsel vanaf 18 jaar een zelfstandig rechtssubject. De gemeenteraad sluit aan bij de periode van 3 jaar. De refertepiode bedraagt een periode van 36 maanden voorafgaand aan de peildatum.
Met betrekking tot de invulling van het begrip “laag inkomen” is de gemeenteraad gebonden aan een ondergrens en aan een bovengrens. De ondergrens van “laag” is de bijstandsnorm. De bovengrens bedraagt 110 procent van de toepasselijke bijstandsnorm (artikel 36 lid 6 WWB). Bij een inkomen hoger dan deze 110 procent, is geen sprake meer van een “laag” inkomen. De gemeenteraad heeft ervoor gekozen aan te sluiten bij de bovengrens. Dit betekent dat het in aanmerking te nemen inkomen gedurende de referteperiode niet hoger mag zijn dan 110 procent van de toepasselijke bijstandsnorm.
De vraag of het inkomen van een belanghebbende gedurende de referteperiode niet hoger is dan het langdurig lage inkomen van 110 procent van de toepasselijke bijstandsnorm, dient niet al te rigide te worden beoordeeld. Een marginale overschrijding van dit lage inkomen moet worden genegeerd (vergelijk CRvB 19-08-2008, nrs. 06/1163 WWB e.a., LJN BE8918, en CRvB 15-02-2011, nr. 08/5141 WWB, LJN BP5532).
Artikel 3. Hoogte langdurigheidstoeslag
In artikel 3 is de hoogte van de langdurigheidstoeslag geregeld. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen een alleenstaande, een alleenstaande ouder en een gezin.
Bij gezinnen moet in het oog gehouden worden dat het recht op langdurigheidstoeslag het gezin gezamenlijk toekomt. Worden belanghebbenden op de peildatum als gezin aangemerkt, dan moeten alle gezinsleden voldoen aan de voorwaarden van artikel 36 lid 1 WWB. Voldoet één van hen niet aan deze voorwaarden, dan bestaat voor het hele gezin geen recht op langdurigheidstoeslag (vergelijk bijvoorbeeld CRvB 13-07-2010, nr. 08/2345 WWB, LJN BN2529).
Is één van de gezinsleden echter uitgesloten van het recht op langdurigheidstoeslag, anders dan vanwege het niet voldoen aan de voorwaarden van artikel 36 lid 1 WWB, dan komen de rechthebbende gezinsleden wel in aanmerking voor een langdurigheidstoeslag. Voor wat betreft de uitgesloten gezinsleden gaat het om gezinsleden die op een van de in artikel 11 of 13 lid 1 WWB genoemde gronden geen recht hebben op bijstand. Deze gezinsleden worden in deze verordening aangemerkt als "niet-rechthebbend" (zie artikel 1 lid 2 onderdeel h).
In de situatie dat nog slechts één gezinslid recht heeft op langdurigheidstoeslag, komt dit gezinslid in aanmerking voor een langdurigheidstoeslag naar de hoogte die voor een alleenstaande of alleenstaande ouder zou gelden. Dat is geregeld in artikel 3 lid 2 onderdeel a van deze verordening.
Blijven er meer gezinsleden over die als gezin in aanmerking komen voor langdurigheidstoeslag, dan is het aantal rechthebbende gezinsleden bepalend voor de hoogte van de toeslag.
In artikel 4 lid 3 is bepaald dat voor de toepassing van de hoogte van de langdurigheidstoeslag moet worden uitgegaan van de situatie op de peildatum.
In lid 4 is een indexeringsbepaling opgenomen.
Omdat de uitvoering van het verstrekken van langdurigheidstoeslag is opgedragen aan het college, worden ten behoeve van de uitvoering nadere beleidsregels vastgesteld. Strikt genomen dient dit niet in een verordening te worden vastgelegd. Omwille van de leesbaarheid van deze verordening is hier toch voor gekozen. Bovendien wordt het belang van het criterium 'geen uitzicht op inkomensverbetering' hiermee nog eens nadrukkelijk onder de aandacht gebracht. Dit criterium hoeft gelet op de tekst van artikel 8 lid 2 onderdeel b WWB niet door de gemeenteraad te worden gedefinieerd.
Het college zal hier wel beleidsregels over vast moeten stellen. In deze beleidsregels zal onder meer worden opgenomen dat op studenten het criterium ‘geen uitzicht op inkomensverbetering’ niet van toepassing is.
Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2012. Hierbij is aansluiting gezocht bij de datum van inwerkingtreding van onder meer de wijzigingen in de Wet werk en bijstand.
In dit artikel is de citeertitel neergelegd van deze verordening.