Organisatie | Ridderkerk |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening ruimte- en inrichtingseisen peuterspeelzalen Ridderkerk 2011 |
Citeertitel | Verordening ruimte- en inrichtingseisen peuterspeelzalen gemeente Ridderkerk 2011 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | onderwijs |
Eigen onderwerp | onderwijs |
Afdeling 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht is op het in deze verordening bepaalde niet van toepassing wegens dwingende redenen van algemeen belang, met name de volksgezondheid en de bescherming van de afnemers van diensten.
Deze verordening bevat een overgangsbepaling.
Geen.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
16-12-2011 | Nieuwe regeling | 24-11-2011 gemeentejournaal 15-12-2011 | Gemeentestukken 2011-131 |
De raad van de gemeente Ridderkerk;
overwegende, dat het gewenst is in aanvulling op de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen, het Convenant tussen de branche organisaties en de Beleidsregels kwaliteit peuterspeelzalen, nadere eisen te stellen aan de inrichting van peuterspeelzalen;
gelet op artikel 149 van de Gemeentewet en de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen;
gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 11 oktober 2011,nummer 2011-131;
Verordening ruimte- en inrichtingseisen peuterspeelzalen Ridderkerk 2011
In deze verordening wordt verstaan onder peuterspeelzaal hetgeen daaronder wordt verstaan in de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen.
Burgemeester en wethouders kunnen ter handhaving van de in de artikelen 2 en 3 gestelde normen, beleidsregels vaststellen.
Burgemeester en wethouders kunnen artikel 2 en 3 buiten toepassing laten of daarvan afwijken, voor zover toepassing gelet op het belang van kwalitatief verantwoorde opvang voor kinderen in een peuterspeelzaal leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard.
Artikel 9 Geen toepassing Lex Silencio Positivo
Afdeling 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht is op het in deze verordening bepaalde niet van toepassing wegens dwingende redenen van algemeen belang, met name de volksgezondheid en de bescherming van de afnemers van diensten.
Binnen twaalf maanden na inwerkingtreding van deze verordening voldoet de houder van een peuterspeelzaal aan de voorschriften uit deze verordening.
Toelichting op de Verordening ruimte- en inrichtingseisen peuterspeelzalen Ridderkerk 2011
Op 1 augustus 2010 is de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (hierna: de Wet) in werking getreden. Het doel van deze Wet is om jonge kinderen in peuterspeelzalen en kindercentra een veilig en stimulerende omgeving te bieden.
Eén van de onderliggende doelstellingen van de nieuwe Wet is de regelgeving over peuterspeelzalen te harmoniseren met de kinderdagopvang. Hierdoor ontstaat een landelijk kwaliteitskader voor zowel de peuterspeelzalen als de kinderdagopvang met minimum kwaliteitseisen. In de Wet zijn dan ook een aantal minimale eisen voor de peuterspeelzalen vastgelegd en is tevens aan de minister de bevoegdheid gegeven aanvullende regelgeving voor de kwaliteit in een Algemene maatregel van Bestuur vast te leggen (AmvB). Van deze bevoegdheid is tot op heden geen gebruik gemaakt, omdat de partijen een convenant hebben afgesloten waarin de kwaliteitseisen voor de houders van peuterspeelzalen nader zijn uitgewerkt.
De eisen in het convenant hebben als uitgangpunt gediend voor de Beleidsregels kwaliteit peuterspeelzalen (hierna: Beleidsregels) van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW). Echter, in deze Beleidsregels zijn geen eisen opgenomen ten aanzien van ruimte en inrichting van de peuterspeelzalen. Bij het opstellen van de Verordening ruimte- en inrichtingseisen peuterspeelzalen is aangesloten bij het convenant en de Beleidsregels. Het onderhavige model is in overleg met diverse deskundigen op het gebied van peuterspeelzaalwerk en kinderopvang en de brancheorganisaties tot stand gekomen.
Kwalitatief verantwoorde opvang voor kinderen kan niet zonder het stellen van kwaliteitseisen. Eisen inzake ruimte en inrichting vormen hier een essentieel onderdeel van. De eerste levensjaren van een kind zijn belangrijk voor de ontwikkeling van de cognitieve, de sociaal-emotionele en de motorische vaardigheden. De opvoeding door de ouders legt daarvoor de basis, maar ook de rest van de omgeving waarin het kind opgroeit is van belang. Veel kinderen brengen enkele uren per dag door in peuterspeelzalen en andere kindercentra. Ze moeten daar veilig kunnen spelen en voldoende ruimte hebben.
Bestaande eisen over veiligheid en gezondheid die algemeen geldend zijn en volgen uit andere wet- en regelgeving zoals bouwvoorschriften, brandveiligheidsvoorschriften, eisen aan speeltoestellen, keukenhygiëne en dergelijke.
In dit hoofdstuk is het kader voor het toezicht beschreven. Op de handhaving zijn de algemene handhavingbevoegdheden uit de Awb van toepassing.
Deze bepaling spreekt voor zich en behoeft geen toelichting.
In dit artikel wordt bepaald dat voor elk kind 3,5m² bruto oppervlak speelruimte aanwezig moet zijn. Speelruimtes dienen passend te zijn ingericht voor spelen en rusten. Bij de inrichting van de binnenruimte dient rekening te worden gehouden met zowel het aantal kinderen dat van een ruimte gebruik maakt als de leeftijd van de kinderen. Het gaat om het totale aantal vierkante meters die beschikbaar zijn in de groepsruimten. Dus de lengte vermenigvuldigd met de breedte van de ruimtes waar de kinderen spelen.
Daarnaast is de houder van een peuterspeelzaal gehouden aan de eisen die zijn vastgelegd in het Bouwbesluit 2003. Het Bouwbesluit bevat bouwtechnische voorschriften waaraan alle bouwwerken minimaal moeten voldoen. Peuterspeelzalen vallen onder de categorie ’bijeenkomstfunctie voor kinderopvang’. De eisen uit het Bouwbesluit hebben betrekking op veiligheid, gezondheid, bruikbaarheid, energiezuinigheid en milieu.
Dit artikel geeft aan dat de buitenspeelruimte voor kinderen die gebruik maken van depeuterspeelzaal aangrenzend aan de peuterspeelzaal dient te zijn gesitueerd. Evenals de binnenruimte dient de buitenruimte voor spel geschikt te zijn en ingericht in overeenstemming met de behoeften en mogelijkheden van de kinderen. Ook voor de buitenspeelruimte geldt dat bij de inrichting rekening dient te worden gehouden met het aantal kinderen en de leeftijd van de kinderen die gebruik maken van de ruimte. De speelruimte bestaat per aanwezig kind uit minimaal 3m² bruto oppervlakte. Met aanwezig kind wordt gedoeld op in de peuterspeelzaal aanwezige kinderen, niet noodzakelijkerwijs buitenspelend.
Artikel 4 Aanwijzing toezichthouders
Dit artikel maakt burgemeester en wethouders (hierna B&W) verantwoordelijk voor denaleving van deze verordening. B&W wijzen de directeur van de GGD aan alstoezichthouder. Dit is in overeenstemming met het systeem van de wet. De directeur van de GGD oefent aldus het toezicht uit onder het gezag van de burgemeester en wethouders.
Afdeling 5.2. van de Algemene wet bestuursrecht bevat een algemene regeling van debevoegdheden van toezichthouders, zoals het recht op het betreden van plaatsen, op het vorderen van inlichtingen en het inzien van schriftelijke stukken.
Artikel 5 Onderzoek door de toezichthouder
In dit artikel worden drie soorten van onderzoek onderscheiden. In de eerste plaats onderzoekt de toezichthouder naar aanleiding van een aanvraag voor de exploitatie van een peuterspeelzaal of aan de voorschriften uit deze verordening zal worden voldaan. Daarnaast voert de toezichthouder jaarlijks regulier onderzoek uit bij bestaande peuterspeelzalen. Voorts beschikt de toezichthouder op grond van lid 3 over de mogelijkheid om incidenteel onderzoek te verrichten naar de naleving van de voorschriften uit deze verordening.
Artikel 6 Vastleggen onderzoeksresultaten
De resultaten van het onderzoek uit artikel 5 worden door de toezichthouder schriftelijkvastgelegd in een inspectierapport. De toezichthouder zendt het ontwerp-inspectierapport aan de houder van de peuterspeelzaal. Alvorens het rapport vast te stellen stelt de toezichthouder de houder in de gelegenheid van het ontwerprapport kennis te nemen en daarover zijn zienswijze kenbaar te maken. De toezichthouder vermeldt de zienswijze van de houder in een bijlage bij het rapport. De houder zorgt er voor dat zowel ouders van kinderen in de peuterspeelzaal als het personeel inzage hebben in het inspectierapport van de toezichthouder.
Uiterlijk 3 weken na ontvangst maakt de toezichthouder het inspectierapport openbaar. Het ligt voor de hand dat de toezichthouder voor de openbaarmaking een breed toegankelijk medium kiest. Gedacht kan worden aan de mogelijkheden die het internet biedt. Ingeval de toezichthouder constateert dat niet voldaan wordt aan de eisen ten aanzien van de groepspeelruimte en de buitenspeelruimte dan geeft hij dit zo snel mogelijk door aan B&W. In de praktijk zal het veelal betekenen dat de toezichthouder het inspectierapport naar de burgemeester en wethouders toezendt.
De in de artikelen 2 en 3 gegeven normen zijn niet eenduidig te handhaven zonder vastgesteld handhavingsbeleid. Het college is, conform artikel 1.61 van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen, bevoegd om toe te zien op de naleving. De wet kent het college geen verplichting toe om nadere regels te stellen. De keuze om een handhavingsbeleid vast te stellen is aan de gemeente. Binnen de gemeente Ridderkerk wordt een handhavingsbeleid opgesteld.
Uit het rapport ‘Kwaliteit toezicht gemeentelijk toezicht kinderopvang 2007’ dat begin 2009 door de Inspectie voor het Onderwijs is uitgebracht, bleek echter dat de handhaving in veel gemeenten niet op orde is. De toenmalige staatssecretaris Dijksma heeft daarna in een bestuurlijk overleg afspraken gemaakt met de VNG. In het verlengde daarvan heeft de staatssecretaris gevraagd om verbeterafspraken te maken met gemeenten die achterblijven. Dit project heet ‘achterblijvende gemeenten kinderopvang’. De gemeente Ridderkerk behoort niet tot deze groep. De Inspectie voor het Onderwijs is toezichthouder in dezen en hanteert vier toetsingskaders om toe te zien op de handhaving en toezicht van gemeenten. De vier toetsingskaders behelzen 1. het Landelijk Register Kinderopvang 2. het handhavingsbeleid kinderopvang 3. uitvoering van inspecties kinderopvang 4. het handhaven op zich. De Inspectie voor het Onderwijs ziet erop toe dat gemeenten, hoewel niet wettelijk verplicht, een handhavingsbeleid op stellen. Het college is bevoegd om dit handhavingsbeleid vast te stellen.
Het opnemen van een hardheidsclausule in deze verordening opent de mogelijkheid voor burgemeester en wethouders om, in gevallen waarin toepassing van een artikel van de verordening een onbillijkheid van overwegende aard zou opleveren, artikel 2 en 3 buiten toepassing te laten of daarvan af te wijken. Het afwijkende besluit van burgemeester en wethouders moet altijd binnen de doelstellingen van de verordening passen. De toepassing van de hardheidsclausule moet beperkt blijven tot individuele gevallen. Het gebruik van dit artikel is slechts in uitzonderlijke gevallen mogelijk.
Artikel 9 Geen toepassing Lex Silencio Positivo
Gezien de belangen van jonge kinderen en hun ouders die in het geding zijn, is er reden om af te zien van een Lex Silencio Positivo. Er zijn dwingende redenen van algemeen belang aan de orde, met name de volksgezondheid en de bescherming van afnemers van diensten.
De overgangsbepaling is opgenomen om houders van bestaande peuterspeelzalen de tijd en gelegenheid te bieden om aan de voorschriften zoals gesteld in de verordening te voldoen.
Indien er binnen een gemeente al een verordening bestaat met eisen aan ruimte- en inrichting van peuterspeelzalen, dan is het niet nodig om deze overgangsbepaling op te nemen.