Organisatie | Ommen |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening kinderopvang sociaal-medische indicatie |
Citeertitel | Verordening kinderopvangkosten sociaal-medische indicatie gemeente Ommen |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Geen
Gemeentewet, art. 149
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
18-10-2013 | nieuwe regeling | 03-10-2013 Vechtdal Centraal, 15-10-2013 | Onbekend |
De raad van de gemeente Ommen;
gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 30 juli 2013 ;
gelet op artikel 149 van de Gemeentewet,
De volgende Verordening kinderopvang sociaal-medische indicatie vast te stellen onder gelijktijdige intrekking van de verordening Wet kinderopvang
In deze verordening wordt verstaan onder:
sociaal-medische indicatie: de door het college van burgemeester en wethouders, naar aanleiding van een door een (jeugd)arts van het Centrum voor Jeugd en Gezin (CJG) gegeven, gemotiveerd, vastgestelde behoefte aan kinderopvang op grond van in artikel 2, lid 1, van de in deze verordening opgenomen criteria.
§ 4. VERLENING VAN DE TEGEMOETKOMING
Artikel 12 De hoogte van de tegemoetkoming
Bij het vaststellen van de hoogte van de tegemoetkoming wordt een eigen bijdrage bepaald.
De hoogte van de eigen bijdrage is de draagkracht die wordt berekend op grond van de bijzondere bijstand. Bij een inkomen gelijk aan de geldende bijstandsnorm is de draagkracht nihil en daarboven wordt 35% van het inkomen als draagkracht meegenomen. Verder wordt vermogen boven het vrij te laten vermogen op grond van artikel 34 Wet Werk en Bijstand in mindering gebracht. In de toelichting is dit nader uitgewerkt.
Deze verordening treedt in werking 3 dagen na haar bekendmaking onder gelijktijdige intrekking van de verordening Wet kinderopvang Ommen
Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Ommen d.d. 3 oktober 2013.
De raad voornoemd,
De griffier, De voorzitter,
J.A.R. Tenkink M.J. Ahne
Vanwege een wijziging in de Wet kinderopvang is de gemeentelijke verantwoordelijkheid voor het verstrekken van een tegemoetkoming voor kosten van kinderopvang aanzienlijk versmald. Een belangrijk deel van de doelgroepen waarvoor de gemeente verantwoordelijk was is per 1 januari 2013 overgeheveld naar de belastingdienst.
Voor de gemeente rest nog slechts de groep ouders van kinderen met een sociaal-medische indicatie waarvoor de gemeente via het gemeentefonds nog steeds middelen ontvangt.
De vergoeding door de gemeente van een deel van de kosten voor kinderopvang wordt aangeduid met de term ‘tegemoetkoming kosten kinderopvang (gemeente)’.
Om uitvoering te geven aan het verstrekken van een tegemoetkoming voor ouders van kinderen met een sociaal-medische indicatie is deze verordening opgesteld. Deze regels van deze verordening hebben betrekking op de definiëring van de doelgroep, de sociaal-medische indicatie, de verlening van de tegemoetkoming, de voorschotverlening en de vaststelling van de tegemoetkoming.
De tegemoetkoming is een subsidie in de zin van artikel 4:21 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), te weten: een aanspraak op financiële middelen door een bestuursorgaan verstrekt met het oog op een bepaalde activiteit van de aanvrager. Titel 4.2 van de Awb die regels stelt over subsidies is van toepassing op de tegemoetkomingen.
Dit betekent dat op de verstrekking van tegemoetkomingen in de kosten van kinderopvang door gemeenten tweeregelingen van toepassing zijn:
HOOFDLIJNEN VAN HET PROCES VAN VERSTREKKING VAN DE TEGEMOETKOMING
In deze verordening worden de hoofdlijnen van het proces van verstrekking van de tegemoetkomingen door de gemeente vastgelegd.
Daarbij zijn twee uitgangspunten gehanteerd.
Het eerste uitgangspunt is dat de uitvoeringslasten voor zowel de gemeente als de aanvragers van de tegemoetkoming zo beperkt mogelijk moeten zijn.
Het tweede uitgangspunt is dat de gemeentelijke uitgaven die gemoeid zijn met de verstrekking van de tegemoetkomingen zo goed mogelijk beheersbaar zijn.
Bepalingen om de beheersbaarheid van de gemeentelijke uitgaven te bevorderen
De gemeentelijke tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang is een zogeheten ‘open-einde regeling’. Dit betekent dat iedereen die op grond van de verordening behoort tot de gemeentelijke doelgroep aanspraak heeft op een tegemoetkoming van de gemeente.
Om gemeenten in staat te stellen de kosten die gepaard gaan met de verstrekking van de tegemoetkomingen beheersbaar te houden, zijn in de verordening de volgende bepalingen opgenomen:
Tegemoetkomingen voor de duur van een kalenderjaar
Een tegemoetkoming wordt in principe verstrekt voor de duur één kalenderjaar
Daarmee wordt aangesloten bij wijze waarop de betalingen door de Belastingdienst worden verstrekt. Dit betekent dat een tegemoetkoming elk jaar opnieuw moet worden aangevraagd.
Verstrekking van de tegemoetkoming in twee stappen
De verstrekking van de tegemoetkoming vindt plaats in twee stappen. Hiermee wordt aangesloten bij de Awb.
De eerste stap is de beschikking tot het verlenen van de tegemoetkoming. Deze beschikking geeft de ontvanger van de tegemoetkoming een voorwaardelijke aanspraak op de tegemoetkoming tot een bepaald bedrag. De aanspraak is voorwaardelijk omdat op het moment dat de beschikking wordt gegeven nog niet zeker is dat de aanvrager daadwerkelijk gebruik zal maken van kinderopvang en zich aan de opgelegde verplichtingen houdt. Ondanks het voorwaardelijke karakter schept de subsidieverlening wel een rechtens afdwingbare aanspraak.
De tweede stap is de beschikking tot het vaststellen van de tegemoetkoming. In deze beschikking wordt vastgesteld in hoeverre de ontvanger aan de gestelde voorwaarden heeft voldaan en hoeveel het uiteindelijke bedrag van de tegemoetkoming is. Met het vaststellen van de tegemoetkoming wordt de tegemoetkoming definitief. Voordat de tegemoetkoming wordt vastgesteld zal de gemeente onderzoek doen naar de rechtmatigheid van de tegemoetkoming door gegevens van de ouders te controleren en eventueel inlichtingen bij de houders van een kindcentrum of gastouderbureau op te vragen.
De begripsbepalingen in lid a en b spreken voor zich.
Lid c: Of er sprake is van een sociaal-medische indicatie wordt bepaald door het Centrum voor jeugd en Gezin (CJG) dat werkzaam is in de gemeente. Het CJG vermeldt in het indicatieadvies de feiten en omstandigheden op grond waarvan het van mening is dat er sprake is van omstandigheden zoals genoemd in artikel 2 van de verordening. Ook vermeld het CJG de duur van de geldigheid van de indicatie (maximaal een jaar) en de benodigde omvang van de kinderopvang (maximaal 6 dagdelen per week).
Het college neemt het besluit op basis van het uitgebrachte indicatieadvies. Dit advies is niet bindend. Dit betekent dat het college van dat advies kan afwijken. Als het college een beschikking geeft die afwijkt van het uitgebrachte advies, zal het college de redenen voor de afwijking in de beschikking moeten motiveren (artikel 4:20 Awb). De motiveringverplichting geldt vooral voor het geval waarin een positief advies wordt gegeven en het college een afwijzend besluit neemt.
Artikel 2 Criteria voor de indicatie
De verordening bevat criteria voor het bepalen van de noodzaak tot een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang op basis van sociaal-medische indicatie.
Kinderdagopvang in het kader van een sociaal-medische indicatie moet gezien worden als een tijdelijke oplossing voor problemen die voortkomen uit de complexe situatie van de ouder en/of het kind. Het is aanvullend en heeft de bedoeling het verzorgingsprobleem in de complexe situatie voor de ouder te verlichten.
Een onafhankelijke organisatie die beschikt over adequate deskundigheid toetst of ouders en verzorgers in aanmerking komen voor kinderdagopvang op basis van een sociaal-medische indicatie. In het advies van de betreffende organisatie aan het college wordt aangegeven voor hoeveel uren dagopvang per week de ouders of verzorgers in aanmerking komen.
De verordening gaat uit van een maximum omvang van de kinderopvang van 6 dagdelen per week.
Onderdeel a van het eerste lid schetst de situatie dat de sociaal-medische indicatie wordt verleend op basis van in het kind gelegen factoren. Bij het indiceren vanuit het kind gezien, dient allereerst de medische en sociale situatie van het kind in kaart te zijn gebracht door deskundige hulpverleners en vanuit die situatie kan aanvullend kinderdagopvang een deel van de oplossing van de verzorgingsproblematiek zijn. Ook kan in een pedagogische noodsituatie kinderdagopvang een aanvullende plaats hebben.
Onderdeel b van het eerste lid schetst de situatie dat de sociaal-medische indicatie wordt verleend op basis van een gezamenlijke opname van ouder en kind in een GGZ-instelling. Als ouder en kind gezamenlijk worden opgenomen in een GGZ instelling kan in een eerste crisis- periode aanvullend kinderopvang worden geboden. Voordat hiertoe wordt overgegaan moet duidelijk zijn dat alle andere mogelijkheden/voorliggende voorzieningen ontoereikend zijn. Aanvullende opvang kan aan de orde zijn gedurende de eerste 3 maanden voor maximaal 3 dagen per week en biedt de instelling de mogelijkheid het programma/de therapie van de ouder af te stemmen op het opvangen van het kind.
Onderdeel c van het eerste lid schetst de situatie dat de sociaal-medische indicatie wordt verleend op basis van in de ouder gelegen factoren. Indicatie vanuit de ouder is mogelijk als sprake is van een overbelasting of gedeeltelijke onmacht door een somatische ziekte, een psychische ziekte van de ouder(s) en/ of verzorger(s) waarbij al maximale hulp is ingezet. Hulp kan bijvoorbeeld worden verkregen vanuit de GGZ (bij huishoudelijke zorg, psychiatrische zorg, enz). Pas als vanuit die situatie problemen blijven bestaan met de verzorging van het kind, dan kan er een indicatie bestaan voor kinderopvang.
Onderdeel a van het tweede lid bepaalt dat eerst de mogelijkheden tot het doen van een beroep op voorliggende voorzieningen bekeken moeten worden, voordat de noodzaak tot opvang bepaald kan worden. Voorliggende voorzieningen kunnen zijn: mantelzorg, een indicatie Ondersteunende Begeleiding geïndiceerd bij het CIZ, de peuterspeelzaal plus, gespecialiseerde gezinszorg, overblijfmogelijkheden op school, enz..
Onderdeel b van het tweede lid bepaalt dat een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang in dit kader niet mogelijk is als sprake is van een oppasprobleem, bijvoorbeeld omdat de ouder wordt opgenomen voor een operatie.
Artikel 3 Te verstrekken gegevens
Een aanvraag voor de toekenning van een sociaal-medische indicatie moet worden ingediend bij het college. In de procedure gaat de aanvraag voor de toekenning van een sociaal-medische indicatie vooraf aan de aanvraag voor een tegemoetkoming, maar in de praktijk zullen de aanvragen vaak gelijktijdig worden ingediend. Ook de besluiten over de toekenning van een sociaal-medische indicatie en de verlening van een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang kunnen in één beschikking worden opgenomen. Wel moet de juiste volgorde in acht worden genomen: eerst het besluit over de aanwezigheid van een sociaal-medische indicatie en vervolgens het besluit over de verstrekking van een tegemoetkoming.
Bij het bepalen van de beslistermijn dient rekening te worden gehouden met de tijd die gemoeid is met het uitbrengen van advies door het Centrum voor Jeugd en Gezin (CJG) (art. 1 lid c van de verordening)
Om de doorlooptijd van de adviesaanvraag te bespoedigen, verdient het aanbeveling dat de gemeente ‘harde’ afspraken maakt met het CJG over de termijn waarbinnen adviezen worden uitgebracht.
Artikel 5 Inhoud van de beschikking
Het besluit is een beschikking in de zin van titel 4.1 van de Awb. Dit betekent dat tegen het besluit bezwaar kan worden gemaakt en beroep kan worden ingesteld. Als de noodzaak van kinderopvang op grond van een sociaal-medische indicatie wordt vastgesteld, wordt in de beschikking aangegeven hoeveel uren kinderopvang noodzakelijk wordt geacht. Het besluit over de noodzakelijke omvang van de kinderopvang vormt de grondslag voor de aanvraag voor een tegemoetkoming van de gemeente. Bovendien moet in het besluit de geldigheidsduur van de indicatie worden vermeld. Het kan gaan om een geldigheidsduur voor een beperkte termijn maar niet langer dan een jaar. In het indicatieadvies zal hierover ook een uitspraak moeten worden gedaan.
Het college neemt het besluit op basis van het uitgebrachte indicatieadvies. Dit advies is niet bindend. Dit betekent dat het college van dat advies kan afwijken. Als het college een beschikking geeft die afwijkt van het uitgebrachte advies, zal het college de redenen voor de afwijking in de beschikking moeten motiveren (artikel 4:20 Awb). De motiveringverplichting geldt vooral voor het geval waarin een positief advies wordt gegeven en het college een afwijzend besluit neemt.
Een indicatie wordt geweigerd indien de ouder niet behoort tot de personen bedoeld in artikel 2 van de verordening.
Artikel 7 Te verstrekken gegevens bij de aanvraag
De tegemoetkoming wordt door de ouder aangevraagd bij het college (. Het moet dan gaan om het college van de gemeente waar de ouder woont. De aanvraag moet schriftelijk gebeuren (artikel 4:1 Awb).
Omdat een tegemoetkoming voor de duur van een kalenderjaar wordt moet deze elk jaar opnieuw worden aangevraagd. Een verhoging van de tegemoetkoming in verband met een verhoging van het aantal uren of dagdelen kinderopvang, zal ook moeten worden aangevraagd. Een verlaging van de tegemoetkoming in verband een vermindering van de omvang van de kinderopvang hoeft niet te worden aangevraagd. De ouder moet hiervan wel onmiddellijk mededeling doen aan het college Onderdeel d van het eerste lid bepaalt dat bij de aanvraag een offerte of contract van het kindercentrum of gastouderbureau dat de kinderopvang gaat verzorgen moet worden gevoegd. Dit betekent dat de aanvraag voor een tegemoetkoming pas bij de gemeente kan worden ingediend als de ouder over een offerte of contract beschikt. Op basis van de offerte of het contract kan de gemeente de hoogte van de tegemoetkoming vaststellen. Het kindercentrum of gastouderbureau dat de kinderopvang gaat verzorgen, moet ingeschreven staan in een Landelijk register kinderopvang.
Artikel 8 Het besluit tot verlenen van de tegemoetkoming
De termijn waarbinnen het college een besluit moet nemen over de aanvraag van een tegemoetkoming geldt voor alle aanvragen voor een tegemoetkoming. Deze termijn geldt niet alleen voor nieuwe aanvragen, maar ook voor aanvragen die betrekking hebben op een voortzetting van een tegemoetkoming en voor aanvragen voor een hogere tegemoetkoming in verband met uitbreiding van de omvang van de kinderopvang. In de verordening is gekozen voor een beslistermijn van ten hoogste vier weken die eventueel met vier weken kan worden verlengd.
De beslistermijn van vier weken heeft ook gevolgen voor de datum waarbinnen aanvragen voor een voortgezette tegemoetkoming moeten worden aangevraagd.
Om er zeker van te zijn dat de tegemoetkoming na 1 januari kan worden voortgezet, zullen ouders hun aanvraag minimaal vier weken vóór 1 januari bij de gemeente moeten indienen.
Het feit dat het college een termijn van vier weken heeft om te beslissen over een aanvraag voor een tegemoetkoming, wil uiteraard niet zeggen dat het college deze termijn ook in alle gevallen moet benutten. De gemeente zal er naar streven de behandelingstermijn van aanvragen zo kort mogelijk te houden en met name aanvragen waar spoed mee geboden is direct af te handelen. Door middel van mandatering van de beslissingsbevoegdheid kan de besluitvorming worden versneld.
Naast de weigeringsgronden in dit artikel kent de Awb ook een aantal gronden om de subsidieverlening te weigeren. Ook deze weigeringsgronden zijn van toepassing. Artikel 4:35 bepaalt dat de subsidieverlening kan worden geweigerd indien een gegronde reden bestaat om aan te nemen dat:
Het tweede lid van artikel 4:35 bepaalt dat de subsidieverlening voorts in ieder geval kan worden geweigerd indien de aanvrager:
Artikel 10 Ingangsdatum van de tegemoetkoming
Dit artikel bepaalt de ingangsdatum van verstrekking van de tegemoetkoming. Er zijn twee ingangsdata mogelijk:
Dit artikel bepaalt dat er geen tegemoetkoming wordt verstrekt voor de kosten van kinderopvang die plaatsvindt voordat een aanvraag voor een tegemoetkoming bij de gemeente is ingediend. Een aanvraag wordt door de gemeente in ontvangst genomen wanneer deze voldoet aan de vormvereisten van artikel 4.1 en 4.2 Awb. Dit betekent dat een aanvraag:
De ingangsdatum van de tegemoetkoming heeft betrekking op het moment waarop de aanspraak op een tegemoetkoming ontstaat. De uitbetaling van de tegemoetkoming vindt pas plaats vanaf het moment dat het besluit tot verlening van de tegemoetkoming is genomen. De betaling vindt dan met terugwerkende kracht plaats tot de datum waarop de aanvraag in ontvangst is genomen.
De ingangsdatum van verstrekking van de tegemoetkoming is ook van toepassing op aanvragen voor uitbreiding van het aantal uren kinderopvang. De verhoogde tegemoetkoming wordt verstrekt vanaf het moment dat de aanvraag daarvoor door het college in ontvangst is genomen.
Artikel 11 De periode waarvoor de tegemoetkoming wordt verleend
De tegemoetkoming wordt in principe voor maximaal een heel kalenderjaar verleend. Voor aanvragen die in de loop van een jaar worden toegekend, geldt dat de tegemoetkoming wordt verstrekt tot 31 december van het betreffende jaar. Dit betekent dat een ouder elk jaar vóór 1 januari opnieuw een aanvraag voor een tegemoetkoming bij de gemeente zal moeten indienen.
Het college kan de tegemoetkoming voor een andere periode vaststellen.
Artikel 12 De hoogte van de tegemoetkoming
De hoogte van de tegemoetkoming wordt gerelateerd aan de voor de voorziening voor kinderopvang dat moment geldende uurtarief en wordt gemaximeerd tot 5 uur per dagdeel. Het aantal dagdelen waarvoor een tegemoetkoming wordt verstrekt wordt gebaseerd op de omvang van de kinderopvang die noodzakelijk wordt geacht (art. 5 lid b van de verordening) met een maximum van 6 dagdelen per week.
Het is redelijk om bij het vaststellen van de hoogte van de tegemoetkoming de draagkracht van de ouders zelf te betrekken.
Bij het vaststellen van de hoogte van de tegemoetkoming wordt een eigen bijdrage bepaald.
Er bestaat alleen recht op een vergoeding voor zover er bij de alleenstaande, alleenstaande ouder of echtpaar (samenwonenden) onvoldoende draagkracht aanwezig is om de kosten zelf te betalen. Dit betekent:
De draagkracht is 35 procent van de ruimte tussen het inkomen en de geldende bijstandsnormen en verder wordt er rekening gehouden met het vermogen meer dan de geldende vermogensvrijlating.
Artikel 13 Inhoud van de beschikking
Onderdeel e bepaalt dat in de beschikking wordt aangeven hoe het bedrag van de tegemoetkoming wordt vastgesteld. In de beschikking moet onder andere de wijze van uitbetaling van de tegemoetkoming worden vermeld (onderdeel f).
Artikel 14 bepaalt dat de uitbetaling plaatsvindt in de vorm van maandelijkse voorschotten. Onderdeel g van artikel 13 schrijft voor dat in de beschikking de verplichtingen van de ouder worden opgenomen. Daarbij moet aan de volgende verplichtingen worden gedacht:
Artikel 14 De bevoorschotting van de tegemoetkoming
De subsidieverstrekking vindt plaats in de vorm van maandelijkse voorschotten. Dit betekent dat het totale bedrag van de tegemoetkoming waarop de aanvrager recht heeft, wordt gedeeld in twaalf gelijke delen (indien de aanvraag het gehele tegemoetkomingsjaar betreft).
De gemeente betaalt de tegemoetkoming uit aan de ouder. De ouder kan, al dan niet op verzoek van het kindercentrum of het gastouderbureau, de gemeente machtigen om de betalingen rechtstreeks aan dat kindercentrum of gastouderbureau te doen. Deze machtiging verandert juridisch gezien niets aan de verhouding tussen de gemeente en de ouder.
Ook al wordt het bedrag gestort op de rekening van het kindercentrum of gastouderbureau, er blijft sprake van een betaling van de tegemoetkoming van gemeente aan de ouder.
Het tweede lid geeft het college de bevoegdheid om nadere voorschriften te stellen over de wijze van bevoorschotting van de tegemoetkoming. Zo kan het college bepalen dat er alleen een voorschot wordt betaald op basis van een factuur van het kindercentrum of gastouderbureau. Het college zou zo’n voorschrift kunnen stellen wanneer er twijfels bestaan of een ouder daadwerkelijk gebruik zal maken van kinderopvang.
Artikel 15 Het besluit tot vaststelling van de tegemoetkoming
Op grond van artikel 4:47, onderdeel a, Awb kan het college een subsidie (dus ook een tegemoetkoming) ambtshalve vaststellen. Ambtshalve vaststellen houdt in dat het college op eigen initiatief de tegemoetkomingen vaststelt. De ouders hoeven geen aanvraag tot het vaststellen van de tegemoetkoming bij het college in te dienen.
De ouders zijn wel verplicht om binnen vier weken na afloop van de periode waarvoor de tegemoetkoming is verleend aan het college een overzicht van de feitelijke kosten van kinderopvang over deze periode te verstrekken. Als een tegemoetkoming voor een kalenderjaar is verleend, dient het overzicht van de kosten uiterlijk vier weken na 31 december bij het college te worden ingediend. Het overzicht van de kosten kan zowel een apart jaaroverzicht zijn dat door het kindercentrum of gastouderbureau wordt opgesteld of een verzameling van maandoverzichten. Het college heeft vervolgens acht weken de tijd om de tegemoetkoming vast te stellen. In deze periode zal de gemeente een onderzoek doen naar de rechtmatigheid van de tegemoetkoming door gegevens van de ouders te controleren en eventueel inlichtingen bij de houders van een kindcentrum of gastouderbureau op te vragen.
In het besluit tot het vaststellen van de tegemoetkoming wordt bepaald wat precies het bedrag is waar de ouder die de tegemoetkoming heeft aangevraagd recht op heeft. De berekeningswijze die is opgenomen in de beschikking tot verlening van de tegemoetkoming geldt als het uitgangspunt voor het vaststellen van de tegemoetkoming. Dit betekent dat de tegemoetkoming wordt vastgesteld op basis van het aantal uren kinderopvang dat in de beschikking tot verlening van de tegemoetkoming is vastgelegd. Dat is het maximum aantal uren. In de beschikking tot vaststelling van de tegemoetkoming kan wel worden uitgegaan van een lager aantal uren, maar niet van een hoger aantal.
Als de aanvrager de gegevens niet verstrekt, kan het college de tegemoetkoming op een lager bedrag vaststellen. Lager vaststellen kan ook betekenen op nul vaststellen. Het college heeft deze bevoegdheid op grond van artikel 4:46, tweede en derde lid, Awb. Op grond van het tweede lid kan de subsidie lager worden vastgesteld indien:
Het derde lid van artikel 4:46 Awb luidt: ‘Voor zover het bedrag van de subsidie afhankelijk is van de werkelijke kosten van de activiteiten waarvoor subsidie is verleend, worden kosten die in redelijkheid niet als noodzakelijk kunnen worden beschouwd bij de vaststelling van de subsidie niet in aanmerking genomen’.
Artikel 16 Verrekening met de voorschotten
Dit artikel regelt de uitbetaling door de gemeente van het nog te betalen deel van de tegemoetkoming. Als de gemeente een ouder een hoger bedrag heeft uitgekeerd dan waarop deze recht heeft, kan de gemeente het te veel betaalde bedrag terugvorderen.
Er kunnen twee vormen van schending van de inlichtingenplicht worden onderscheiden:
Als een ouder de inlichtingenplicht schendt en als gevolg hiervan ten onrechte een tegemoetkoming heeft ontvangen of een te hoog bedrag, kan het college de beschikking tot het verlenen of tot het vaststellen van de tegemoetkoming intrekken of wijzigen en het te veel betaalde bedrag terugvorderen.
Intrekken van de beschikking en terugvorderen van de tegemoetkoming
In de Awb is geregeld op welke gronden een subsidie (een tegemoetkoming in de terminologie van de Wet kinderopvang) kan worden ingetrokken en teruggevorderd. Daarbij moeten twee situaties worden onderscheiden:
Ad a. de tegemoetkoming is nog niet vastgesteld: intrekken of wijzigen van de beschikking tot verlening van de tegemoetkoming (artikel 4:48 Awb)
Zolang de tegemoetkoming nog niet is vastgesteld kan het college de beschikking tot verlening van de tegemoetkoming intrekken of ten nadele van de ontvanger van de tegemoetkoming wijzigen, indien:
De intrekking of wijziging werkt terug tot en met het tijdstip waarop de subsidie is verleend, tenzij bij de intrekking of wijziging anders is bepaald.
Opschorten van de bevoorschotting (artikel 4:56 Awb)
Het college hoeft niet te wachten met het treffen van een maatregel tot dat het besluit tot verlening van de tegemoetkoming is ingetrokken of gewijzigd. Het college kan al eerder besluiten de betaling van de tegemoetkoming op te schorten. Op grond van artikel 4:56 Awb kan het college de verplichting tot betaling van een voorschot opschorten met ingang van de dag waarop het college aan de ouder schriftelijk kennis geeft van het ernstige vermoeden dat er grond bestaat om de beschikking tot verlening van de tegemoetkoming in te trekken of te wijzigen. Deze opschorting duurt tot en met de dag waarop de beschikking omtrent de intrekking of wijziging is bekendgemaakt of de dag waarop sedert de kennisgeving van het ernstige vermoeden dertien weken zijn verstreken.
Ad b. de tegemoetkoming is wel vastgesteld: intrekken of wijzigen van de beschikking tot subsidievaststelling (artikel 4:49 Abw)
Ook als de tegemoetkoming is vastgesteld, is het college in bepaalde gevallen bevoegd de beschikking tot het vaststellen van de tegemoetkoming in te trekken of ten nadele van de ontvanger van de tegemoetkoming te wijzigen. Het gaat om de volgende gevallen:
De subsidievaststelling kan niet meer worden ingetrokken of ten nadele van de ontvanger worden gewijzigd, indien vijf jaren zijn verstreken sinds de dag waarop zij is bekendgemaakt.
Indien de beschikking tot het verlenen of het vaststellen van de tegemoetkoming is ingetrokken of ten nadele van de ouder is gewijzigd, kan de gemeente het reeds betaalde bedrag van de ouder terugvorderen.
In het besluit tot terugvordering moet de wijze waarop zal worden teruggevorderd worden vermeld.
Datum in werkingtreding spreekt voor zich.
Deze bepaling spreekt voor zich.