Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Boekel

Verordening Toeslagen en Verlagin­gen Wet werk en bijstand 2004

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieBoekel
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingVerordening Toeslagen en Verlagin­gen Wet werk en bijstand 2004
CiteertitelVerordening toeslagen en verla­gin­gen Wet werk en bijstand 2004
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Wet werk en bijstand, artikel 30
  2. Algemene wet bestuursrecht
  3. Gemeentewet

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

14-09-201001-01-2012Nieuwe regeling

21-10-2004

Weekblad Boekel & Venhorst, 03-08-2010

PD/000708

Tekst van de regeling

Intitulé

Verordening Toeslagen en Verlagin­gen Wet werk en bijstand 2004

De raad van de gemeente Boekel;

gezien het voorstel van het College van burgemeester en wethouders van 25 mei 2004,

overwegende dat het noodzakelijk is het verstrekken van toesla­gen en het verlagen van uitkeringen van belanghebbenden bedoeld in artikel 8, eerste lid onderdeel c, van de Wet werk en bijstand bij verordening te regelen,

gelet op artikel 30 van de Wet werk en bijstand,

de bepalingen van de Algemene wet bestuursrecht en

de Gemeentewet;

B E S L U I T :

vast te stellen de Verordening Toeslagen en Verlagin­gen Wet werk en bijstand 2004.

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1  

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • -

    de wet: de Wet werk en bijstand (Stb. 2003, nr. 375); en de begrippen die in deze verordening voorkomen hebben dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand is aangegeven.

  • -

    hulpbehoevende: degene die, indien hij niet tezamen met een ander in de woning zijn hoofdverblijf zou hebben, zou zijn aangewezen op beroepsmatige hulp zoals verzorging in een bejaardentehuis of in een andere inrichting ter verpleging of verzorging.

Hoofdstuk 2 Categorieën

Artikel 2  

  • 1.

    Voor belanghebbenden aan wie bijstand kan worden verleend, geldt een categorieaanduiding.

  • 2.

    De categorieën worden aangeduid als:

    • a.

      alleenstaande van 21 jaar of ouder, maar jonger dan 65 jaar;

    • b.

      alleenstaande ouder van 21 jaar of ouder, maar jonger dan 65 jaar;

    • c.

      gehuwde, waarvan beide echtgenoten jonger zijn dan 65 jaar.

Hoofdstuk 3 Criteria voor het verhogen van de bijstandsnorm

Artikel 3  

  • 1.

    De bijstandsnorm wordt verhoogd met een toeslag indien de alleen­staande of de alleen­staande ouder met zijn ten laste komende kinderen hogere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft dan waarin de bij­standsnorm voorziet, als gevolg van het niet of niet geheel kunnen delen van deze kosten met een ander.

  • 2.

    De toeslag wordt voor de alleen­staande en de alleenstaande ouder, met zijn ten laste komende kinderen, bepaald op het in artikel 25, tweede lid, van de wet genoemde maximu­mbedrag, wanneer in de woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft.

  • 3.

    De toeslag bedraagt voor de alleen­staande en de alleenstaande ouder, met zijn ten laste komende kinderen, heeft 10% van het netto mini­mum­loon, wanneer in de woning ook een ander zijn woonverblijf heeft.

  • 4.

    De algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan worden geacht te kunnen worden gedeeld met een ander, die in de woning zijn hoofdver­blijf heeft, indien door de ander kan worden beschikt over een inkomen dat gelijk is aan of hoger dan de vergoeding voor het levensonderhoud voor de stude­rende thuiswonende op grond van de Wet op de studiefinan­cie­ring, vermeerderd met 10% van het netto minimumloon.

  • 5.

    De toeslag wordt, in afwijking van het bepaalde in het derde en vierde van dit artikel, eveneens bepaald op het in artikel 25, tweede lid van de wet genoemde maximumbedrag, ten aanzien van:

    • a.

      de alleenstaande en de alleenstaande ouder die hulpbehoe­vende is;

    • b.

      de alleenstaande en de alleenstaande ouder, die uitsluitend tezamen met één of meer hulpbehoevende(n) in de woning zijn hoofdverblijf heeft.

Hoofdstuk 4 Criteria voor het verlagen van de bijstands­norm of de toe­slag

Artikel 4  

  • 1.

    De bijstandsnorm wordt lager vastgesteld indien de gehuwde lagere alge­meen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft dan waarin de bij­stands­norm voorziet, als gevolg van het geheel of gedeelte­lijk kunnen delen van deze kosten met een ander.

  • 2.

    De verlaging bedraagt 10 % van het netto minimumloon wanneer in de woning ook een ander zijn hoofdverblijf heeft.

  • 3.

    De algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan kunnen worden gedeeld met een ander die in de woning zijn hoofdverblijf heeft, indien door de ander kan worden beschikt over een inkomen dat gelijk is aan of hoger dan de vergoeding voor het levensonderhoud voor de studerende thuiswo­nende op grond van de Wet op de studiefinanciering, vermeerderd met 10% van het netto minimum­loon.

  • 4.

    Het bepaalde in het eerste lid van dit artikel is niet van toepassing ten aanzien van:

    • a.

      de gehuwde die hulpbehoevende is;

    • b.

      de gehuwde die, behoudens de tot zijn laste komende kinderen, uit­sluitend tezamen met één of meer hulpbehoevende(n) in de woning zijn hoofdverblijf heeft.

Artikel 5  

  • 1.

    De bijstandsnorm of de toeslag wordt lager vastgesteld indien de alleen­staande, de alleenstaan­de ouder of de gehuwde lagere algemeen noodzake­lijke kosten van het bestaan heeft dan waarin de bijstands­norm of de toeslag voorziet, als gevolg van de bewoning van een woning waaraan geen kosten zijn verbon­den.

  • 2.

    De verlaging bedraagt 16% van het netto minimumloon.

  • 3.

    De verlaging vindt bij voorrang plaats op de toeslag.

Artikel 6  

De toeslag als bedoeld in artikel 25 van de wet wordt voor een alleen­staande van 21 of 22 jaar, in afwijking van artikel 3 van deze verorde­ning, op nihil gesteld.

Artikel 7  

  • 1.

    Indien een combinatie van een toeslag op grond van artikel 3 en één of meer verlagingen op grond van de artike­len 5 en 6 geldt, wordt de verlaging zodanig vastgesteld dat de belanghebbende in ieder geval kan blijven beschik­ken over een inkomen van 75% van de basisnorm zoals die in artikel 21 en 22 van de wet is bepaald.

  • 2.

    Indien meer dan één verlaging op grond van de artikelen 4, 5 en 6 geldt, wordt de verlaging zodanig vastgesteld dat de belanghebbende in ieder geval kan blijven beschikken over een inkomen van 75% van de basisnorm zoals die in artikel 21 en 22 van de wet is bepaald.

Hoofdstuk 5 Slotbepalingen

Artikel 8  

Het College van burgemeester en wethouders is belast met de uitvoering van het bepaalde in deze verordening en beslist in die gevallen waarin deze verorde­ning niet voorziet.

Artikel 9  

Deze verordening kan worden aangehaald als: Verordening toeslagen en verla­gin­gen Wet werk en bijstand 2004.

Artikel 10  

  • 1.

    De verordening treedt in werking zes weken na publicatie van dit raadsbesluit

  • 2.

    De op 20 december 2001 vastgestelde verordening Toeslagen en Verlagin­gen 2002 in het kader van de Algemene bijstandswet wordt zes weken na publicatie van dit raadsbesluit ingetrok­ken.

Aldus besloten in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Boekel, gehouden op 21 oktober 2004

Artikelsgewijze toelichting Verordening toeslagen en verlagingen Wet werk en bijstand

Hoofdstuk 1. Algemene Bepalingen.

 

Toelichting artikel 1

 

Dit artikel behoeft gelet op de formulering geen nadere toelichting.

 

Toelichting artikel 2

 

Artikel 8 en 30 van de Wwb schrijft voor dat de verordening vaststelt voor welke catego­rieën de bijstandsnorm wordt verlaagd of verhoogd. De categorie-indeling is gebaseerd op de Wwb.

 

Toelichting artikel 3

 

Lid 1

Bij de vaststelling van de basisnorm voor de alleenstaande en de alleen­staande ouder is de wetgever uitgegaan van de veronderstelling dat betrok­kene de bestaanskosten geheel met een ander kan delen. Indien dit niet het geval is, wordt de basisnorm verhoogd met een toeslag. In de toelichtende stukken op het wetsvoorstel is hierover aangegeven dat voor het bepalen van de hoogte van de toeslag alle extra algemeen noodzake­lijke bestaans­kosten in aanmerking worden genomen die de alleenstaande of de alleenstaande ouder heeft ten opzichte van degene die met zijn partner een gezamenlijke huis­houding voert.'Het gaat hierbij niet alleen om woonkosten (in beperkte of uitge­brei­de zin) maar ook om alle andere uitgaven waarbij partners een schaal­voor­deel hebben omdat zij alle kosten van huisvesting en huishouding geza­men­lijk opbrengen. Bij de relatief hogere kosten waarmee alleen­staanden in beginsel worden geconfronteerd kan met name gedacht worden aan duurzame gebruiksgoe­deren, zoals woninginrichting en huishoudelijke apparatuur, maar ook aan vaste lasten, zoals abonnementen en kijk- en luistergeld, en diverse andere kosten. De toeslag dient zodanig te zijn dat de betrokkene daaruit op dezelfde wijze zijn algemene bestaanskos­ten kan voldoen als thans het geval is met de volledig landelijk genormeerde algemene bij­stand. Bij de beoorde­ling of betrokkene inderdaad hogere be­staanskosten heeft, is in voorkomende gevallen niet bepalend of deze ook feitelijk deze kosten met een ander deelt, maar of het - gegeven de omstandig­heden - redelijk is ervan uit te gaan dat deze kosten kunnen worden gedeeld. In bijvoorbeeld de situatie dat een hoofdbewo­ner de woning met een ander bewoont, zou een ongewenste gebruikersruimte [van bijstandsmid­delen, red.] ontstaan als de hoogte van de toeslag ervan afhanke­lijk is of de medebewoner, hoewel deze daartoe financieel in staat is, ook feitelijk een bijdrage levert in de woonkosten. [...] Hiertoe wordt gesproken van het 'kunnen delen' van de kosten. Met deze omschrijving beogen wij uitdrukkelijk niet aan te geven dat van de belanghebbenden kan worden gevergd dat deze bijvoorbeeld zijn woonsitua­tie aanpast om zo met een lagere bijstandsuit­kering te kunnen volstaan.'De mate waarin de bestaanskosten kunnen worden gedeeld bepaalt, zoals gezegd, de hoogte van de toeslag. De toeslag bedraagt minimaal 0% en maximaal 20% van het netto minimumloon. Degene die voor een toeslag in aanmerking wenst te komen, moet aannemelijk maken dat er geen sprake is van kosten die kunnen worden gedeeld en dat er derhalve terecht aanspraak op een toeslag wordt gemaakt. De toeslag maakt een integraal deel van de bijstands­uitkering uit. De algemene inlich­tingenverplichting die op aanvra­ger rust, geldt ook voor het toeslagen­deel. Aanvrager zal dan ook door middel van het overleggen van gegevens het recht moeten aantonen.

 

Lid 2

Artikel 30, tweede lid Wwb schrijft voor dat de toeslag, onverminderd het bepaalde in artikel 27, 28 en 29 van de wet, voor de alleen­staande en de alleenstaande ouder met zijn kinderen in wiens woning geen ander zijn hoofd­ver­blijf heeft, wordt bepaald op het maximumbedrag, genoemd inartikel 25, tweede lid, van de Wwb. De maximale toeslag komt neer op 20% van het netto minimum­loon. In deze verordening wordt volstaan met een verwijzing naar het bedrag zoals dat in de wet is genoemd. Dit bedrag wordt regelmatig (veelal (half)jaa­rlijks) bijgesteld. De artikelen 27, 28 en 29 Wwb geven de gemeente de bevoegdheid om voor bepaalde categorieën de bijstandsnorm of de toeslag lager vast te stellen. Dit betekent dat indien aanvrager voldoet aan de voorwaarde genoemd in artikel 25, tweede lid, van de wet, het toch kan zijn dat er geen recht op een toeslag bestaat van 20% van het netto minimum­loon, indien de gemeente daarnaast tevens gebruik maakt van de mogelijkheid om de bij­stands­norm of de toeslag te verlagen (zie de artikelen 4 tot en met 7 van deze verorde­ning).

 

Lid 3

Het gezamenlijk bewonen van een woning levert schaalvoordelen op. Deze schaal­voordelen treden op omdat de woonlasten kunnen worden gedeeld. De kosten van huur, heffingen, belastingen, verzekeringen, vastrecht nutsbe­drijven en derge­lijke zijn voor personen die een woning delen lager, omdat deze kosten per woning slechts eenmaal in rekening worden gebracht. Indien er op enigerlei wijze sprake is van het kunnen delen van kosten, wordt de toeslag als gevolg van de optredende schaalvoordelen vastge­steld op 10% van het netto minimum­loon.

 

Lid 4

De toeslag bedraagt het maximum van 20% wanneer de noodzakelijke kosten niet met een ander kunnen worden gedeeld omdat geen ander in de woning zijn hoofdverblijf heeft. De toeslag bedraagt 10% wanneer de kosten wel, maar niet geheel kunnen worden gedeeld. De feitelijke mogelijkheid tot het delen van de kosten moet dan wel aanwe­zig zijn. Heeft de inwonende geen of een te laag inkomen, dan kunnen de kosten feitelijk niet worden gedeeld en kan de beperking van de toeslag tot 10% niet worden gerechtvaardigd. De kosten kunnen wel worden gedeeld wanneer de inwonende tenminste beschikt over een inkomen gelijk aan het bedrag voor levensonderhoud van een thuis­wonende op grond van de Wet op de Studiefinancie­ring, verhoogd met de maxima­le toeslag van 10%. Van de inwonende kan dan een zodanige bijdra­ge in de kosten worden verwacht dat er sprake is van het daadwerkelijk delen van de kosten, waardoor bepaling van de toeslag op 10% gerechtvaardigd is.

 

Lid 5

Gezien de landelijke tendens om ouderen en gehandicapten zo veel mogelijk thuis te verzorgen, ligt het voor de hand om bij hulpbehoevenden de toeslag voor zowel de hulpbehoevende als de verzorger te bepalen op het in artikel 25, tweede lid, van de wet genoemde maximumbedrag.

Hulpbehoevendheid wordt aangenomen als er sprake is van een zodanige handicap dat niet inwoning zou leiden tot opname in een inrichting ter verpleging of verzorging. Bij twijfel kan een GGD advies worden gevraagd.Indien thuiszorg het alternatief is voor intensieve ambulante zorg of voor dagverpleging in een verpleegin­richting, of bij opname van kinderen in een pleeggezin, kan ook een beroep op deze uitzonderingsbepaling worden gedaan.

 

Toelichting artikel 4

 

Lid 1

De hoogte van de uitkering van alleenstaanden en alleenstaande ouders is afhankelijk van de mate waarin zij de kosten van het bestaan kunnen delen. Hoe meer kosten kunnen worden gedeeld, hoe lager de toeslag is. Ook gehuw­den kunnen schaalvoordelen genieten aangezien zij de kosten van het bestaan kunnen delen omdat zij de door hen bewoonde woning niet alleen bewonen. Deze schaal­voordelen leiden ertoe dat de gehuwdenuitkering wordt verlaagd.

 

Lid 2

Het gezamenlijk bewonen van een woning levert schaalvoordelen op. Deze schaal­voordelen treden op omdat de woonlasten kunnen worden gedeeld. De kosten van huur, heffingen, belastingen, verzekeringen, vastrecht nutsbe­drijven en derge­lijke zijn voor personen die een woning delen lager, omdat deze kosten per woning slechts eenmaal in rekening worden gebracht. Indien er op enigerlei wijze sprake is van het kunnen delen van kosten, wordt de verlaging als gevolg van de optredende schaalvoordelen vastgesteld op 10% van het netto minimum­loon.

 

Lid 3

Overeenkomstig de motivering in artikel 3 lid 4 wordt op de gehuwdennorm geen verlaging toegepast indien uitsluitend sprake is van inwonenden (bijvoorbeeld kinderen) met een inkomen beneden de vergoeding voor het levensonderhoud voor de studerende thuiswonende op grond van de Wet op de studiefinanciering vermeerderd met 10% van het netto minimumloon.

 

Lid 4

Overeenkomstig de motivering in artikel 3 lid 5 wordt op de gehuwdennorm geen verlaging toegepast ten aanzien van de gehuwde die hulpbehoevende is. Bij gehuwden kan het gaan om een situatie waarin een of beide partners hulpbehoe­vend zijn. In onderdeel b wordt bepaald dat, alleen wanneer in de woning geen ander (ook) zijn hoofdverblijf heeft, op de uitkering van degenen die een hulpbe­hoe­vende verzorgen, geen verlaging plaatsvindt.

 

Toelichting bij artikel 5

 

Lid 1

De bijstandsuitkering dient voldoende te zijn om in de algemeen noodzake­lijke kosten van het bestaan te kunnen voorzien. De kosten van het wonen maken daar deel van uit. Indien betrokkene geen woonkosten heeft, wordt de uitkering verlaagd.

 

Lid 2

Uitgangspunt voor de verlaging is het bedrag dat de minister van volks­huis­ves­ting, ruimtelijke ordening en milieubeheer hanteert als minimumbe­drag bij het toepassen van huursub­sidie. Omgerekend naar een percentage van de uitke­ring bedraagt deze verlaging, afgerond, 16% van het netto minimum­loon. Deze verlaging is gebaseerd op de veronderstelling dat in de gehuw­dennorm en de bijstandsnorm voor de 'echte' alleenstaande (ouder), die bestaat uit de norm plus de maximale toeslag van 20%, de 'volledige' woonkostencomponent is meegenomen.

 

Lid 3

De verlaging voor alleenstaanden en alleenstaande ouders wordt in mindering gebracht op de (in eerste instantie) berekende toeslag. Indien de toeslag lager is dan de in het tweede lid opgenomen verlaging, wordt het restant op de basisnorm gekort. Daar gehuwden geen toeslag ontvangen, vindt bij hen de verlaging op de basisnorm plaats.

 

Toelichting bij artikel 6

 

De normsystematiek in de Wwb kent geen afzonderlij­ke normen voor 21 en 22 jarige alleenstaanden. Het gevolg is dat de bij­standsuit­kering in bepaalde gevallen bijvoorbeeld hoger is dan het loon dat men verdient indien men een dienstbe­trekking heeft. Ook het minimumloon dat men in een vol­tijds ­dienstbe­trekking kan verdienen, is nauwelijks hoger. Op die manier is er geen of een geringe stimulans om arbeid te aanvaarden. Teneinde dit te voorkomen is in overeenstemming met artikel 29 eerste lid van de wet de toeslag voor 21- en 22-jarige alleenstaanden op nihil gesteld.

 

Toelichting bij artikel 7

 

Indien gebruik wordt gemaakt van de verlagingsmogelijkheden zoals die zijn genoemd in de artikelen 4 tot en met 6, dient rekening te worden gehouden met de effecten van cumulatie van verlagingen. Een dergelijke cumulatie kan er namelijk toe leiden dat de uitkering die overblijft onvoldoende is om in de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien. De uitkeringsgerechtigde dient in ieder geval te kunnen blijven beschikken over een inkomen van 75% van de basisnorm zoals die in artikel 21 en 22 van de wet is vastgesteld voor de alleenstaande, de alleenstaande ouder en de gehuwde.

 

Toelichting bij artikel 8

 

Artikel 7 van de wet schrijft voor dat de uitvoering van de wet berust bij het College van burgemeester en wethouders. Burgemeester en wethouders kunnen deze bevoegdheid overeenkomstig hetgeen hierover in de wet is geregeld mandate­ren aan ambtena­ren.

 

Toelichting bij artikel 10

 

De verordening treedt in werking zes weken na publicatie van het raadsbesluit.