Organisatie | Hoorn |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidsregels verhaal, terug-/invordering en kwijtschelding 2013 |
Citeertitel | Beleidsregels verhaal, terug-/invordering en kwijtschelding 2013 |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp | 620 maatschappelijke begeleiding en advies |
1. De beleidsregels 4, 6 en 12 werken als gevolg van de inwerkingtreding van de Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving terug tot 1 januari 2013.
2. De overige beleidsregels treden inwerking met ingang van 1 juli 2013.
Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW wetgeving
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
29-08-2013 | 31-12-2014 | nieuwe regeling | 30-07-2013 Gemeenteblad 2013-27a | 1004506 |
Op 1 januari 2013 ging de Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving in. De wet omvat wijzigingen in de sociale zekerheidswetten, arbeidswetten en wetgeving op het terrein van de kinderopvangtoeslag. Het doel is harmonisatie en aanscherping van de sanctiemogelijkheden, zodat het draagvlak voor de sociale zekerheid behouden blijft en fraude met kracht wordt bestreden.
Deze wet heeft gaat niet alleen over handhaven en sanctioneren, maar ook over het terugvorderen, innen en kwijtschelden van bijstand. Zo moeten gemeenten: verplicht bijstand terugvorderen die door schending van de inlichtingenplicht is ontstaan, boetes opleggen en verplicht verrekenen met de lopende uitkering.
Deze beleidsregels gaan over het verhalen, terugvorderen, innen en kwijtschelden van bijstand. U leest wat de wijzigingen per 1 januari 2013 inhouden en wat de beleidsgevolgen zijn van de aangescherpte wetgeving. Ook is vermeld op welke onderdelen er voor de gemeenten nog beleidsvrijheid bestaat en worden beleidskeuzes toegelicht.
Deze beleidsregels beschrijven het gewijzigde gemeentelijke beleid en de werkwijze van de afdeling Sociale Zaken bij verhaal, terug-/invordering en kwijtschelding. Aanleiding voor het actualiseren van dit beleid is de Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving die per 1 januari 2013 geldt.
Belangrijkste wijzigingen voor de bijstandswetgeving zijn:
Waar voorheen afzonderlijke beleidsregels golden voor de collegebevoegdheden als het ging om verhaal, debiteurenbeleid (terug/invordering) en kwijtschelding is nu gekozen voor samenhangende beleidsregels voor deze onderwerpen, met een begeleidende toelichting.
De gemeente Hoorn blijft gebruik maken van haar bevoegdheid om betaalde bijstand te verhalen op de onderhoudsplichtige ex partner. Beschreven is wanneer en hoe verhaal van bijstand plaats vindt. Gewijzigd is het minimum verhaalsbedrag; dit is verlaagd van € 100,00 per maand naar € 50,00 per maand. De gemeente volgt het advies van het Rijk dat aansluiting zoekt bij de rechtspraktijk waarbij meestal geen lagere alimentatieverplichting wordt opgelegd dan € 50,00. Dit leidt tot meer verhaals-berekeningen en –besluiten. Ook het aantal verzoekschriften zal hierdoor waarschijnlijk stijgen.
De nieuwe wetgeving verplicht gemeenten om uitgekeerde bijstand die voortvloeit uit een schending van de inlichtingenplicht volledig terug te vorderen. Voor 2013 was het terugvorderen van fraude-schulden een bevoegdheid van het college, waar de gemeente Hoorn overigens wel gebruik van maakte. Die keuze bestaat nu niet meer. In samenhang met de bevoegdheid om het recht op bijstand te herzien of in te trekken, wordt het gewijzigde terugvorderingsbeleid beschreven. Uit kostenoogpunt ziet de gemeente bij niet-fraudevorderingen nog steeds af van terugvordering als de schuld minder dan € 50 bedraagt.
Na het terugvorderingsbesluit start de gemeente de invorderingsprocedure. Het treffen van een minnelijke betalingsregeling, rekening houdend met de draagkracht van de schuldenaar, vormt het vertrekpunt bij het innen van een bijstandsschuld. Voor bijstandsklanten gaat de gemeente voor de maandelijkse aflossing uit van 5% van de geldende bijstandsnorm. Dit sluit aan bij de wettelijk vastgestelde beslagvrije voet. Bij een fraudevordering houdt de gemeente ook het vakantiegeld in. Komt een schuldenaar de gemaakte betalingsafspraken niet na, dan volgt een executietraject. Bij het niet voldoen aan de betalingsverplichting volgt een aanmaning, daarna een dwangbevel en hierna, indien mogelijk, beslag op loon of uitkering. De gemeente legt zoveel mogelijk zelf beslag. Dit verdient de voorkeur boven de deurwaarder gezien de kosten die deze in rekening stelt bij de schuldenaar.
Ieder jaar ontvangt de gemeente Hoorn meer kwijtscheldingsverzoeken. De gemeente beoordeelt aan de hand van een aantal criteria of kwijtschelding aan de orde is. Voorheen kwam kwijtschelding voor een fraudevordering in beeld als de schuldenaar 5 jaar lang de gemaakte betalingsafspraken volledig nakwam. Dit kan nu pas na 10 jaar. Voldoet de schuldenaar hier niet aan dan kan het college geen gebruik maken van haar kwijtscheldingsbevoegdheid. Bij niet-fraudevorderingen blijft de termijn van 5 jaar gelden. De nieuw ingevoerde bestuurlijke boete kan overigens niet worden kwijtgescholden.
Onder het verhalen van bijstand verstaan we dat de kosten van bijstand worden verhaald op iemand die zijn onderhoudsplicht ten opzichte van zijn echtgenoot of minderjarig kind niet of niet behoorlijk nakomt, of iemand die zijn onderhoudsplicht jegens zijn meerderjarige kind die bijzondere bijstand ontvangt niet of niet behoorlijk nakomt.
In de Wet werk en bijstand (WWB) is verhaal van bijstand opgenomen als een collegebevoegdheid.
Hoorn maakt gebruik van deze bevoegdheid om de volgende redenen:
Inkomsten uit verhaal zijn inkomsten voor de gemeente. Omdat het onderzoek naar verhaal arbeidsintensief is en de baten niet altijd opwegen tegen de kosten is hier bij de invoering van de WWB rekening mee gehouden en beleid ontwikkeld.
Een onderhoudsplichtige die op grond van een uitspraak van de rechter alimentatie moet betalen, moet die alimentatie ook betalen als de onderhoudsgerechtigde bijstand ontvangt. De alimentatie wordt als inkomen gekort op de uitkering van de onderhoudsgerechtigde. Zou de gemeente afzien van verhaal dan is dat ten opzichte van andere onderhoudsplichtigen met alimentatieverplichtingen niet rechtvaardig.
Bijstand en andere inkomensvoorzieningen worden betaald met gemeenschapsgeld. Van gemeenten mag worden verwacht dat zij zorgvuldig met deze middelen omgaan. Door kosten van bijstand en inkomensvoorziening op derden te verhalen, hoeft minder gemeenschapsgeld worden uitgegeven.
1.2 Toepassen verhaalsbevoegdheid
Om de bovengenoemde redenen heeft Hoorn gekozen om gebruik te maken van de verhaalsbevoegdheid en hiervoor de wettelijke regels te hanteren (artikelen 61 t/m 62i van de WWB).
Om de verhaalsbijdrage te kunnen bepalen, moet eerst de draagkracht van de onderhoudsplichtige worden berekend. Hiervoor worden de normen van de werkgroep Alimentatienormen van de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak (de Tremanormen) gehanteerd. Deze normen hanteren rechters ook. Zij gebruiken deze als hulpmiddel om de hoogte van partneralimentatie en kinderalimentatie vast te stellen. Als ex-partners niet tot onderlinge afspraken over alimentatie komen dan doet de rechter een uitspraak over de hoogte van de te betalen alimentatie aan de hand van de Tremanormen. Wettelijk is vastgelegd dat de rechter rekening moet houden met hoeveel de alimentatieplichtige per maand kan afdragen. De Tremanormen helpen de rechter vervolgens om de hoogte te bepalen omdat dit niet in de wet staat genoemd.
Heronderzoeken worden jaarlijks of tweejaarlijks gepland, afhankelijk van de situatie en toekomst-verwachtingen van de onderhoudsplichtige. Indien de situatie van de onderhoudsplichtige danig gewijzigd is, wordt wederom een inlichtingenformulier verzonden. Na beoordeling van dit formulier en de wijzigingen wordt berekend of een aangepaste verhaalsbijdrage aan de orde is. Tussentijds is wijziging van de verhaalsbijdrage altijd mogelijk, indien de onderhoudsplichtige hierom verzoekt en met bewijzen aantoont dat zijn situatie zodanig gewijzigd is, dat een wijziging op zijn plaats is.
Gebruik maken van de verhaalsbevoegdheid betekent niet dat de gemeente altijd daadwerkelijk tot verhaal overgaat. De gemeente kan vanwege omstandigheden van de onderhoudsplichtige, de onderhoudsgerechtigde of op grond van een kosten/baten analyse ervoor kiezen om van (verder) verhaal af te zien.
Vanaf de invoering van de WWB verhaalt Hoorn geen kosten van bijstand als deze minder dan € 100,00 per maand of € 1.200,00 per jaar zijn. Dit wordt nu gewijzigd naar € 50,00 per maand of
€ 600,00 per jaar. Hier is voor gekozen omdat de uitvoeringskosten anders niet opwegen tegen de te verhalen bijstand.
Ook kan van verder verhaal en incasso afgezien worden als op de openstaande verhaalsvordering al 5 jaar lang geen aflossing is ontvangen en er geen zicht is op wijziging van de situatie. Denk bijvoorbeeld aan een onderhoudsplichtige die is geëmigreerd, of een onderhoudsplichtige die AOW ontvangt en op hoge preferente schulden af moet lossen. In deze gevallen kan de openstaande vordering worden afgeboekt.
Ook indien het verhaal onredelijk en niet billijk is door het gedrag van de bijstandsgerechtigde jegens de persoon op wie verhaal wordt gezocht, kan worden afgezien van verhaal. Het is niet redelijk om bijstand te verhalen als de bijstandsbehoeftige bijvoorbeeld een re-integratietraject frustreert en hierdoor langer bijstandsafhankelijk blijft
gaat bij de beoordeling van het verhaalsrecht en de omvang van het te verhalen bedrag uit van de maatstaven die gelden en de omstandigheden die van belang zijn in het geval de rechter moet beslissen of en zo ja tot welk bedrag een uitkering tot levensonderhoud na echtscheiding, scheiding van tafel en bed of ontbinding van het huwelijk na scheiding van tafel en bed zou toekennen;
Het college ziet af van verhaal als:
€ 50,00 per maand en opzichte van het oude bedrag. In andere gevallen blijft het oude verhaalsbedrag in stand.
In de WWB is terugvordering opgenomen in de artikelen 58, 59 en 60. Voor de IOAW en IOAZ gelden de artikelen 25 tot en met 28 en 30 en 31.
Door de nieuwe wetgeving vanaf 1 januari 2013 bestaat er een onderscheid tussen fraude en niet fraudevorderingen. Vorderingen die zijn ontstaan door schending van de inlichtingenplicht (artikel 17 WWB) worden gezien als fraudevorderingen. Gemeenten zijn vanaf 1 januari 2013 verplicht om uitkering die als gevolg van een schending van de inlichtingenplicht teveel of ten onrechte is betaald, volledig terug te vorderen. Dat was tot 1 januari 2013 nog een collegebevoegdheid.
Er is dus sprake van uitkeringsfraude als een verwijtbare overtreding van de inlichtingenplicht resulteert in onverschuldigde betaling van de uitkering. Vergissingen en slordigheden van de uitkeringsontvanger kunnen hier ook onder vallen, afhankelijk van de mate waarin de overtreding verwijtbaar is. Ook als de schending van de inlichtingenplicht niet heeft geleid tot teveel of ten onrechte betaalde uitkering, verbindt de nieuwe fraudewetgeving hier consequenties aan in de vorm van een waarschuwing of een boete van minimaal € 150,00.
De wetswijzigingen zorgen ervoor dat Hoorn haar terugvorderingsbeleid moet aanpassen en aan moet geven dat gebruik wordt gemaakt van de bevoegdheid om terug te vorderen in die gevallen waarin het niet verplicht is.
2.2 Zelfstandige en onzelfstandige terugvorderingsbesluiten
Soms moet een terugvorderingsbesluit worden voorafgegaan door een herziening of een intrekking. Er is dan sprake van een onzelfstandig terugvorderingsbesluit. Dit is nodig in de volgende situaties:
Bij zelfstandige terugvorderingsbesluiten is herziening of intrekking van de bijstand niet nodig.
2.3 Herziening, intrekking en beëindiging
Volgens artikel 54 WWB en artikel 17 IOAW/IOAZ is het college bevoegd om het recht op uitkering op te schorten en de toegekende uitkering te herzien of in te trekken.
Als er na onderzoek over een periode minder recht op bijstand is, wordt het recht over die periode herzien. Als er geen recht op bijstand is, wordt het recht over die periode ingetrokken. De uitkering wordt dan niet beëindigd met ingang van de eerste datum waarop geen uitkering meer verstrekt wordt, maar ingetrokken vanaf de eerste datum dat er in het geheel geen recht op uitkering bestond.
De maximale termijn van opschorten voor de WWB is beperkt tot 8 weken (artikel 54 lid 1 WWB).
In de IOAW/IOAZ is dit anders geregeld. Deze wetten kennen wel de mogelijkheid tot opschorting bij een geconstateerd verzuim (artikel 17, lid 1 IOAW/IOAZ), maar stelt geen opschortingstermijn. Deze wordt gekoppeld aan de hersteltermijn (artikel 17, lid 2 en 4).
Aan de duur van de hersteltermijn zijn in principe geen beperkingen verbonden. Bij het vaststellen van de hersteltermijn moet rekening worden gehouden met de tijd die de uitkeringsontvanger nodig heeft het verzuim te herstellen. De WWB beperkt deze duur door de maximale opschortingstermijn van 8 weken. In het belang van de uitkeringsontvanger streeft de gemeente Hoorn er naar om de hersteltermijn niet langer dan veertien dagen te laten duren.
Komt de belanghebbende de inlichtingenplicht niet of niet behoorlijk na, kan op grond van het derde lid van artikel 54 WWB c.q. artikel 17, lid 3 IOAW/IOAZ een toekenningsbesluit worden herzien of ingetrokken.
Het besluit wordt ingetrokken als achteraf wordt vastgesteld dat er in het geheel geen recht op bijstand bestond. De toekenning wordt daarmee ongedaan gemaakt en een herziening is niet nodig. De uitkering moet nog wel beëindigd te worden. In alle andere gevallen wordt het besluit herzien.
Is de uitkering ten onrechte of tot een te hoog bedrag verleend, kan een toekenningsbesluit worden herzien of ingetrokken.
Als er buiten de schuld van de belanghebbende een onjuist besluit is genomen, kan dit ook leiden tot herziening of intrekking van de uitkering. Op basis van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur kan dit alleen als de belanghebbende redelijkerwijs kon begrijpen dat hij te veel of ten onrechte uitkering ontving.
Geen gebruik maken van deze collegebevoegdheid zou betekenen dat de uitkering niet kan worden herzien of ingetrokken in gevallen waarbij bijvoorbeeld per abuis een te hoge norm is uitbetaald of per ongeluk een bedrag naar de cliënt is overgemaakt.
Dit zou tot gevolg hebben dat de gemeente gelden misloopt; er wordt immers een bedrag ten onrechte uitbetaald. De gemeente vorderingen lopen dan hoger op en andere cliënten zouden worden benadeeld.
Bij schending van de inlichtingenplicht moet de bijstand altijd worden teruggevorderd.
In andere gevallen wordt de bijstand op grond van de wet (artikel 58 WWB c.q. artikel 25 IOAW/IOAZ ) teruggevorderd voor zover deze:
Bijstand is ten onrechte of tot een te hoog bedrag verleend, wanneer achteraf komt vast te staan dat over de betreffende periode geen, of tot een lager bedrag, recht op bijstand bestond. Voorafgaande aan deze terugvordering moet, zoals eerder genoemd, wel eerst een herzienings- of intrekkingsbesluit worden genomen.
Aan bijstand die in de vorm van een geldlening (artikel 48 WWB e.v.) is verleend, wordt altijd een terugbetalingsverplichting verbonden. Deze wordt in het toekenningsbesluit vastgelegd en er wordt altijd een ingangsdatum genoemd. Dit in verband met eventuele andere openstaande vorderingen. Wordt de terugbetalingsverplichting niet nagekomen, dan wordt over het nog resterende bedrag van de lening alsnog een terugvorderingsbesluit genomen.
Borgstelling is bijstandsverlening in de vorm van borg (artikel 48 WWB e.v.) en wordt altijd expliciet vermeld in het toekenningsbesluit. Deze bijstand komt pas tot uitbetaling (aan de geldverstrekker) als de belanghebbende in gebreke blijft met het terugbetalen van de door de geldverstrekker verleende geldlening en de gemeente op haar borgstelling wordt aangesproken. Op het moment van uitbetaling van de bijstand ontstaat er een vordering die op grond van artikel 58 lid 1 sub c WWB en de gemeentelijke beleidsregels kan worden teruggevorderd. In dat geval is, evenals bij de terugvordering van een geldlening, een afzonderlijk terugvorderingsbesluit noodzakelijk.
Als de aanvrager van bijstand om een voorschot verzoekt, ontstaat er na 4 weken van rechtswege een aanspraak op een voorschot. Hierbij wordt deze op grond van artikel 52 WWB van rechtswege (automatisch op grond van de wet) verstrekt als een renteloze geldlening. Het verstrekte voorschot wordt verrekend met de toegekende bijstand over de periode waarop het voorschot betrekking had. Soms kan dit niet of niet volledig omdat er geen bijstand wordt toegekend of omdat de toegekende bijstand niet toereikend is om het totale voorschot ineens te verrekenen. Het voorschot wordt in dat geval teruggevorderd op grond van artikel 58 lid 1 sub d WWB via een terugvorderingsbesluit.
De IOAW resp. IOAZ kennen geen bepalingen over wettelijke voorschotverstrekking.
Er zijn ook andere situaties waarin de bijstand bij nader inzien onverschuldigd is betaald. Denk bijvoorbeeld aan bijstand die is verleend in afwachting van het beschikbaar komen van middelen in de vorm van inkomen of vermogen (bijvoorbeeld aan een nabetaling van loon of arbeidsongeschiktheids-uitkering, een erfenis of een prijs in de loterij). Of wanneer achteraf een vergoeding wordt ontvangen voor kosten waarvoor al eerder (bijzondere) bijstand is ontvangen.
Onverschuldigd betaalde bijstand als gevolg van een administratieve vergissing wordt teruggevorderd op grond van artikel 58, lid 1 sub e WWB, artikel 54, c.q. artikel 25, lid 1 IOAW/IOAZ. Hierbij geldt wel dat alleen wordt teruggevorderd als de belanghebbende redelijkerwijs kon begrijpen dat hij ten onrechte bijstand ontving. De mogelijkheid om terug te vorderen vervalt na twee jaar.
Terugvordering van meeprofiterende partners
In geval van verzwegen samenwoning wordt de ten onrechte en teveel verstrekte bijstand teruggevorderd van de bijstandontvanger en van de verzwegen partner op grond van artikel 59 lid 2 WWB, c.q. artikel 26, lid 2 IOAW/IOAZ. Daarnaast wordt aan de klant een boete opgelegd ter hoogte van het bruto gefraudeerde bedrag. Deze boete kan niet aan de partner worden opgelegd.
Zowel de bijstandontvanger als de meeprofiterende partner zijn in bovenstaande gevallen hoofdelijk aansprakelijk voor de gehele vordering. Dit betekent dat de totale terugvordering van beiden kan worden teruggevorderd. In gevallen waarin een van beiden niet in staat is om het (volledige) bedrag terug te betalen, kan de ander voor het gehele (restant) bedrag worden aangesproken. In principe dienen de debiteuren die hoofdelijk aansprakelijk zijn hun aandeel in de aflossing onderling met elkaar te verrekenen.
Bijstand wordt netto uitgekeerd. De gemeente draagt hier -net als een werkgever- loonbelasting, premies volksverzekeringen alsmede de vergoeding, bedoeld in artikel 46 van de Zorgverzekeringswet over af aan de belastingdienst. De gemeente kan op grond van de wet (artikel 58 lid 4 WWB, artikel 54, lid 4 c.q. artikel 25, lid 4 IOAW/IOAZ) bijstand bruto terugvorderen als het gaat om een verwijtbare vordering oftewel een fraudevordering. De hoogte van het bruto terugvorderingsbedrag wordt berekend aan de hand van wat in totaal aan loonbelasting en premies aan de belastingdienst is afgedragen. De gemeente heeft ervoor gekozen om de betaalde premies voor eigen rekening te nemen indien dit een niet-verwijtbare vordering betreft, dus geen fraudevordering.
Bij fraudevorderingen heeft de debiteur er baat bij om over de bruteringsmethode te worden geïnformeerd. Hierdoor heeft hij immers een financieel voordeel als hij nog in het jaar waarin teruggevorderd wordt, de gehele vordering aflost.
In het volgende geval wordt afgezien van brutering: indien de ten onrechte betaalde belastingen en premies nog kunnen worden verrekend met de afdrachten aan de belastingdienst. Het afdragen van loonbelasting gebeurt op voorschotbasis per kwartaal. De definitieve afdrachten vinden plaats als het loonbelastingjaar (kalenderjaar) is afgerond. Zolang de definitieve afdrachten nog niet hebben plaatsgevonden, kan er verrekening plaatsvinden. Er is op dit punt geen beleidsruimte.
De belanghebbende kan voor teruggave van de door bruto terugvordering teveel betaalde loonheffing en premies een verzoek indienen bij de belastingdienst. Dit verzoek kan pas gehonoreerd worden als de schuld daadwerkelijk aan de gemeente is betaald.
Bij verwijtbare vorderingen hoeft geen belangenafweging gemaakt te worden omdat de terugvordering hiervan een verplichting is.
Bij niet-verwijtbare terugvorderingen dient een belangenafweging gemaakt worden, waarbij rekening wordt gehouden met:
Afzien van terugvordering van niet-verwijtbare vorderingen is een optie. Met name wanneer het terug- en in te vorderen bedrag in geen verhouding staat tot de uitvoeringskosten. Bij kruimelbedragen (vorderingen van minder dan € 50,00) is het uit een oogpunt van efficiëncy zinvol om af te zien van het nemen van een terugvorderingsbesluit. Ook omdat terugvordering vervolgens leidt tot invorderingsactiviteiten.
Verder kunnen er in de individuele situaties dringende redenen bestaan, die reden vormen om af te zien van terugvordering. Bijvoorbeeld wanneer de vordering is ontstaan buiten toedoen van debelanghebbende en hem hiervan geen enkel verwijt kan worden gemaakt. In dat geval moet aannemelijk zijn dat de belanghebbende niet kon weten dat hij ten onrechte bijstand of uitkering ontving. Verder kunnen sociale en financiële omstandigheden aanleiding vormen voor een dringende redenen. Hier gaat het om zeer uitzonderlijke gevallen. Het enkele feit dat het de betrokkene aan financiële middelen ontbreekt om in het bestaan te voorzien, is onvoldoende om te kunnen spreken van een dringende reden.
In gevallen waarin eerst een herzienings- of intrekkingsbesluit aan de orde is kan al van een dergelijk besluit worden afgezien wegens een dringende reden (zie beleidsregel 3). In dat geval is er ook geen grond tot het nemen van een terugvorderingsbesluit.
Onverminderd het bepaalde onder 1 worden kosten van bijstand van de ontvanger van de bijstand en de meeprofiterende partner teruggevorderd, indien de bijstand aan een gezin wordt verleend. Indien bijstand als gezinsbijstand aan gehuwden had moeten worden verleend, maar dit achterwege is gebleven omdat belanghebbende de verplichting bedoeld in artikel 17, lid 1 WWB, artikel 13, lid 1 IOAW/IOAZ of de artikelen 30c, lid 2 en 3 van de Wet Suwi, niet of niet behoorlijk is nagekomen, kunnen de kosten van bijstand mede worden teruggevorderd van de meeprofiterende partner met wiens middelen als bedoeld in artikel 31 WWB dan wel met wiens inkomen als bedoeld in artikel 9, lid 1 IOAW/IOAZ bij de verlening van bijstand rekening had moeten worden gehouden. De hiervoor genoemde meeprofiterende partner is hoofdelijk aansprakelijk voor de terugbetaling van de kosten van bijstand die worden teruggevorderd.
Terugvordering binnen een redelijke termijn
Omdat terugvordering voor een deel een collegebevoegdheid is, moet het college een redelijke termijn in acht nemen bij de besluitvorming. In de praktijk betekent dit dat het college binnen 6 maanden nadat zij op de hoogte is van de vordering een terugvorderingsbesluit neemt (artikel 3:309 BW). Dit geldt niet voor vorderingen die zijn ontstaan door schending van de inlichtingenplicht. In die gevallen is de ‘redelijke termijn’ niet van toepassing. Dit heeft te maken met de vaak langer lopende onderzoeken naar fraude (en de hoogte van het terug te vorderen bedrag) vanwege schending van de inlichtingenplicht.
Nadat de terug te vorderen bijstand is bepaald, start de invorderingsprocedure. In het terugvorderingsbesluit staat:
In het besluit wordt het netto bedrag vermeld en wordt verzocht om de vordering binnen 6 weken volledig te voldoen of een terugbetalingsregeling te treffen.
Gaat het om een verwijtbare vordering (fraude) dan staat in het besluit dat de vordering wordt gebruteerd als deze niet volledig is afgelost voor 31 december van dat jaar.
Bij invordering probeert de gemeente de vordering in overleg met de debiteur te innen via een betalingsregeling. In dit geval kan worden besloten om niet de maximale aflossingscapaciteit (alles boven de beslagvrije voet) op te eisen. Als het niet mogelijk is om in overleg een aflossingsbedrag af te spreken, dient het gehele bedrag binnen 6 weken voldaan te zijn of wordt het huidige inhoudingsbedrag overgenomen. Dit wordt vastgelegd in het terugvorderingsbesluit.
De hoogte van de aflossing bij de minnelijke regeling wordt bepaald aan de hand van de draagkracht van de debiteur. Het streven is dat een vordering zo snel mogelijk afgelost wordt.
Bij debiteuren die een bijstandsuitkering ontvangen, wordt de aflossing ingehouden op de uitkering. Het inhouden op de uitkering is onderdeel van de minnelijke betalingsregeling.
Werkt de debiteur niet mee dan treedt het executietraject in werking. Er wordt eerst een aanmaning verstuurd, daarna een dwangbevel en vervolgens wordt de vordering geëxecuteerd (beslaglegging).
Hoorn hanteert een aantal uitgangspunten bij de vaststelling van de aflossingscapaciteit. Zo wordt bij bijstandsgerechtigden maandelijks een bedrag gelijk aan 5% van de geldende bijstandsnorm verrekend. Dit sluit aan bij de wettelijk vastgestelde beslagvrije voet (artikel 475 d Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering). Gaat het om een fraudevordering dan wordt ook het volledige vakantiegeld ingehouden. Verrekening met de bijstand is gebaseerd op artikel 6:127 van het Burgerlijk Wetboek.
Uitgangspunt van de aflossingsverplichting bij niet-bijstandsgerechtigden is dat iedereen in staat moet zijn om een minimuminkomen te kunnen verwerven. De minimale aflossingscapaciteit is daarom gelijk aan 5% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm c.q. de netto uitkeringsgrondslag dan wel een lager bedrag indien het beslagvatbare deel van de uitkering lager is.
Er kan op verzoek een draagkrachtberekening gemaakt worden als de debiteur een inkomen boven bijstandsniveau heeft. Bij deze berekening moet 50% van de draagkracht aangewend worden voor de aflossing op de vordering. Bij een verwijtbare vordering is dit 75% van de draagkracht.
Indien de opgelegde verplichting voor de (fraude)vordering niet wordt nagekomen, geldt een aflossingsverplichting van 100%.
Hiervan kan slechts worden afgezien als een crediteur met een hogere preferentie de volledige aflossingscapaciteit opeist, zoals de Belastingdienst. Met concurrente vorderingen wordt geen rekening gehouden.
Ontvangen betalingen zullen als eerste worden doorgeboekt naar de boete, dan fraudevordering, dan terugvordering en als laatste leenbijstand.
Bij bijstandsgerechtigden wordt maandelijks een bedrag gelijk aan 5% van de voor de uitkeringsgerechtigde(n) geldende bijstandsnorm verrekend. Indien de vordering een fraudevordering betreft, wordt tevens het volledige vakantiegeld ingehouden. Indien de debiteur een bijstandsuitkering van de gemeente Hoorn ontvangt, wordt hier maandelijks 5% op ingehouden ter aflossing van de vordering. Gaat het om een fraudevordering wordt ook het vakantiegeld ingehouden.
Het vastgestelde aflossingsbedrag geldt als een opgelegde betalingsverplichting. Na een schriftelijk en gemotiveerd verzoek van de debiteur kan de hoogte van de aflossing verminderd worden. Dit is slechts mogelijk als de draagkrachtberekening daar aanleiding toe geeft. Als uit het verzoek van de debiteur blijkt dat de vordering binnen 36 maanden wordt afgelost, is een draagkrachtberekening niet nodig.
In principe gaat het hier dus om een heronderzoek. Bij een heronderzoek wordt bekeken of het aflossingsbedrag nog in overeenstemming is met de persoonlijke en financiële omstandigheden van de debiteur. Het verzoek wordt daarom afgedaan als een heronderzoek. Aangezien tijdens dit onderzoek de draagkracht van de debiteur opnieuw is onderzocht, kan er aanleiding zijn de datum van het reguliere heronderzoek te wijzigen.
Op het moment dat de debiteur niet tijdig (binnen 6 weken na de terugvorderingsbeschikking) aan de betalingsverplichting voldoet, wordt een aangetekende aanmaning verzonden met de mededeling de achterstand binnen 14 kalenderdagen alsnog te voldoen. Dit gebeurt op grond van artikel 4:113 Algemene wet bestuursrecht (Awb). Als de debiteur na deze aanmaning nog steeds niet aan zijn betalingsverplichting voldoet, wordt, gelet op het gestelde in art. 4.119 en 4.120 Awb, een dwangbevel verzonden en wordt het executietraject opgestart.
Voor de aanmaning wordt een vergoeding in rekening gebracht, die bij de hoofdsom opgeteld wordt, op grond van artikel 4:113 Awb.
Er wordt een aanmaning verzonden als er sprake is van een betalingsachterstand. Reageert de debiteur niet, dan wordt er een dwangbevel verzonden. Voor het dwangbevel worden kosten in rekening gebracht bij de schuldenaar, die bij de hoofdsom geteld worden. Is de debiteur niet bereid om een betalingsregeling te treffen of een eerder opgelegde betalingsverplichting na te komen, dan wordt het terugvorderingsbesluit tenuitvoergelegd via een executoriaal beslag overeenkomstig de artikelen 479b tot en met 479g, behoudens artikel 479e lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
Hierbij wordt er beslag gelegd op inkomen of uitkering van de debiteur. Er kan ook gekozen worden om de vordering over te dragen aan de gerechtsdeurwaarder waarbij de invordering wordt verhoogd met de deurwaarderskosten.
Volgens artikel 58 lid 3 WWB is het college bevoegd tot verrekening van in de voorafgaande drie maanden ontvangen middelen met de algemene bijstand. Het college maakt altijd gebruik van deze bevoegdheid omdat hierdoor het niet noodzakelijk is om terug te vorderen.
Verrekening met de bijstand is gebaseerd op artikel 6:127 van het Burgerlijk Wetboek. Er moet aan de volgende eisen worden voldaan:
Tenuitvoerlegging door middel van beslag vindt plaats conform de regels van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De gemeente heeft de mogelijkheid van vereenvoudigd derdenbeslag op loon of uitkering. Deze procedure is als volgt:
Het terugvorderingsbesluit wordt overgedragen aan de gerechtsdeurwaarder als de gemeente zelf geen mogelijkheden heeft om een vordering te innen. Er vindt eerst overleg plaats met een deurwaarder om te kijken of de deurwaarder nog wel mogelijkheden ziet/heeft. Kosten-baten spelen mee en worden per casus wordt bekeken. Bij BBZ-zaken wordt altijd een deurwaarder ingeschakeld. De gemeente heeft hierin geen mogelijkheden omdat vereenvoudigd derdenbeslag niet is toegestaan.
De invordering wordt verhoogd met de deurwaarderskosten.
Volgens artikel 58 lid 3 WWB is het college bevoegd tot verrekening van in de voorafgaande drie maanden ontvangen middelen met de algemene bijstand. Het college maakt gebruik van deze bevoegdheid.
Het college maakt gebruik van de bevoegdheid tot verrekening met de maandelijks verleende bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB), de Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW) en de Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijke arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ), zoals vermeld in artikel 6:127 van het Burgerlijk Wetboek,
Betaalt de debiteur niet, dan kan de vordering worden verhoogd met kosten die worden gemaakt in verband met de terugvordering. Denk aan de kosten voor het verzenden van bijvoorbeeld een aanmaning en verdere dwanginvordering.
Is een dwangbevel uitgegaan, dan wordt de vordering verhoogd met de gerechtelijke kosten van de betekening en de tenuitvoerlegging .
Gerechtelijke kosten worden berekend met toepassing van het Besluit tarieven ambtshandelingen gerechtsdeurwaarders (Btag). De gerechtelijke kosten betreffen vergoedingen voor werkzaamheden die rechtstreeks met de ambtshandeling samenhangen en voor de goede uitvoering van die ambtshandeling nodig zijn, zoals voorbereidende, uitvoerende en afrondende werkzaamheden. De gerechtelijke kosten worden, conform het bepaalde in artikel 4:120, tweede lid Awb, berekend met toepassing van de op grond van artikel 434a van het Wetboek van Burgelijke Rechtsvordering vastgestelde tarieven die zijn neergelegd in het Btag. Bij de uitvoering zal het meest van toepassing zijnde tarief de betekening van een titel en betekening zonder titel zijn. In het besluit worden nog meer tarieven genoemd.
Hoorn maakt gebruik van de bevoegdheid om buitengerechtelijke kosten te vorderen ten einde de kosten van de handelingen door te berekenen aan de debiteur.
Het college maakt als volgt gebruik van de bevoegdheid om buitengerechtelijke kosten te vorderen:
als de belanghebbende na de aanmaning nog in gebreke blijft met zijn betaling wordt de vordering verhoogd met de kosten van de betekening en de tenuitvoerlegging van het conform artikel 11 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering verzonden dwangbevel, zijnde de gerechtelijke en buitengerechtelijke kosten.
Wettelijk gezien kan het college wettelijke rente innen. Het voeren van een eigen renteadministratie is tijdrovend en om pragmatische redenen is hiervoor niet gekozen. Behalve bij zaken die bij een deurwaarder lopen, aangezien deze wel rente opboekt.
Wettelijk is bepaald dat, als periodieke bijstand verstrekt is onder verband van krediethypotheek, gerekend vanaf de beëindigingsdatum van de periodieke bijstand, gedurende 10 jaar geen rente wordt berekend, tenzij anders in de notarisakte is bepaald. Na afloop van deze termijn wel.
Ieder jaar ontvangt Sociale Zaken meer kwijtscheldingsverzoeken. Sociale Zaken beoordeelt aan de hand van een aantal criteria of kwijtschelding aan de orde is.
a) Onder kwijtscheldingsverzoek wordt verstaan een door of namens belanghebbende schriftelijk verzoek waarin wordt verzocht om van gehele dan wel gedeeltelijke terugvordering van de nog openstaande schuld(en) af te zien.
b) Kwijtschelding vindt niet plaats met terugwerkende kracht.
2.Kruimelbedrag / dringende reden
Akkoord kan worden gegaan met het verzoek tot kwijtschelding indien
a) het resterende bedrag van de vordering lager is dan € 50,00 en dit geen fraudevordering betreft,
b) hiertoe een zeer dringende reden aanwezig is.
In uitzonderlijke gevallen kunnen sociale en financiële omstandigheden aanleiding vormen voor het onderkennen van dringende redenen. Hier gaat het om zeer uitzonderlijke gevallen. Het enkele feit dat het de betrokkene aan financiële middelen ontbreekt om in het bestaan te voorzien, is onvoldoende om te kunnen spreken van een zeer dringende reden.
3.Kwijtschelding afhankelijk van hoogte restvordering
Afzien van terugvordering of van verdere terugvordering bij niet-fraudevorderingen is mogelijk indien na de datum waarop de vordering is vastgesteld ten minste een periode van:
a) vijf jaar is verstreken indien de (rest)vordering minder bedraagt dan € 6.000,00
b) tien jaar is verstreken indien de (rest)vordering meer bedraagt dan € 6.000,00
4.Kwijtschelding na het voldoen aan de betalingsverplichting
1) Indien aan de voorwaarde onder 3 is voldaan kan worden besloten van terugvordering of van
verdere terugvordering af te zien, indien de belanghebbende aan een of meer van de
a) gedurende 60 maanden volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan;
b) gedurende 60 maanden niet volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan, maar het
achterstallige bedrag over die periode en de op de invordering betrekking hebbende kosten,
c) een bedrag, overeenkomend met ten minste 50% van de restsom in één keer aflost en de
verwachting bestaat dat afkoop van de schuld meer oplevert dan voortzetting van de
d) bij een vordering ontstaan door schending van de inlichtingenplicht gedurende 120 maanden
volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan en een bedrag, overeenkomende met ten
minste 10% van de restsom in één keer aflost;
e) bij een vordering ontstaan door schending van de inlichtingenplicht gedurende 120 maanden
niet volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan, maar het achterstallige bedrag over
die periode, en de op de invordering betrekking hebbende kosten, alsnog heeft betaald en een
bedrag, overeenkomend met ten minste 10% van de restsom in één keer aflost.
2) Het eerste lid is niet van toepassing ten aanzien van vorderingen:
a) welke zijn ontstaan door schending van de inlichtingenplicht (fraudevordering). Gedurende de
eerste 10 jaar is kwijtschelding hiervan niet mogelijk.
b) die een bestuurlijke boete betreffen. Een boete kan niet kwijtgescholden worden.
c) als de vordering wordt gedekt door pand of hypotheek op een goed of goederen, voorzover zij
niet op die goederen verhaald kunnen worden.
3) Indien het kwijtscheldingsverzoek betrekking heeft op meerdere fraudeschulden of indien er in het
verleden reeds is eerder is gefraudeerd kan alléén kwijtschelding worden verleend indien reeds 10 jaar zijn verstreken en er sprake is van een voorstel zoals genoemd bij punt 4, onder 1 sub c (afkoop)
1) Bij uitzichtloze schuldensituaties of in situaties waarbij de schuldenlast een terugkeer op de arbeidsmarkt bemoeilijkt, kan het noodzakelijk zijn een schuldregeling tot stand te brengen. Door gehele of gedeeltelijke kwijtschelding van de betreffende vordering kan wellicht wel een schuldregeling tot stand worden gebracht.
Er kan besloten worden gedeeltelijk van terugvordering of gedeeltelijk van verdere terugvordering
van bijstand af te zien, indien:
a) fraudeschulden die korter dan 10 jaar open staan;
b) de terugvordering van bijstand als gevolg van meervoudige frauduleus handelen van de
c) vorderingen welke door pand of hypotheek op een goed of goederen zijn gedekt, behoudens
voor zover zij niet op die goederen verhaald kunnen worden.
d) indien het een boete betreft. Boeten mogen niet worden kwijtgescholden.
3) Het besluit tot het gedeeltelijk afzien van terugvordering of tot het gedeeltelijk afzien van verdere
terugvordering wordt ingetrokken of ten nadele van de belanghebbende gewijzigd indien:
a) niet binnen 6 maanden nadat het besluit is bekendgemaakt, een schuldenregeling is tot stand gekomen die voldoet aan de eisen bedoeld in het eerste lid of
b) de belanghebbende zijn schuld aan de gemeente niet overeenkomstig de schuldenregeling voldoet; of
c) onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een ander besluit zou hebben geleid.
Indien belanghebbende voldoet aan de punten 3, 4, onder 1, 12 en 13 kan ingestemd worden met een dergelijk verzoek, indien toetsing aan de navolgende criteria heeft plaatsgevonden;
Als er meer dan één vordering bestaat, wordt elke vordering afzonderlijk beoordeeld met betrekking tot de vraag of kwijtschelding mogelijk is, dan wel tot afkoop kan worden overgegaan. Kwijtschelding vindt niet plaats met terugwerkende kracht.
Wanneer een belanghebbende leenbijstand heeft ontvangen en gedurende een periode van 36 maanden het voor cliënt maximale bedrag(heeft) af(ge)lost, kan het restant ambtshalve of op verzoek worden kwijtgescholden.
Wanneer een belanghebbende 60% van de lening heeft afgelost dan kan het restant van de leenbijstand worden kwijtgescholden. Dit geldt niet voor verstrekte geldleningen welke door pand of (krediet)hypotheek zijn gedekt. Voor deze leningen bestaat er een aparte beleidsregel over krediethypotheek.
8. Bijstandsbesluit Zelfstandigen / Besluit bijstandsverlening zelfstandigen
Indien het kwijtscheldingsverzoek (mede) betrekking heeft op een openstaande schuld in het kader van het Bijstandsbesluit Zelfstandigen (BZ) dan wel het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen (Bbz), vindt beoordeling van het verzoek voor wat betreft deze schuld(en) in eerste instantie plaats met in acht name van de wettelijke bepalingen zoals vermeld in de artikelen 42 en 43 van het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004 (Bbz 2004).
Indien het kwijtscheldingsverzoek (mede) betrekking heeft op een openstaande schuld in het kader van verhaal- / onderhoudsplicht, vindt beoordeling van het verzoek voor wat betreft deze schuld, plaats met in acht name van de bepalingen zoals verwoord in de punten 2, 3, 4, 5 en 6. Een schuld in het kader van verhaal- / onderhoudsplicht wordt voor deze beoordeling gelijkgesteld aan een niet-fraudeschuld.
Indien de inning alimentatie wordt overgenomen kan hier geen kwijtschelding voor worden aangevraagd. Hiervoor dient men een wijzigingsverzoek in te dienen bij de rechtbank. Er wordt in dit geval geïnd door Sociale Zaken, maar dit is op basis van een beschikking van de rechtbank.
De gemeente onderzoekt periodiek de stand van zaken met betrekking tot haar debiteuren. Bij het bepalen van de termijnen van de onderzoeken zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:
Bij het vaststellen van de termijnen is een onderscheid gemaakt tussen incasso-onderzoeken en verhaalsonderzoeken. Bij verhaalsonderzoek wordt bij de aanvang van de uitkering en daarna periodiek bepaald of de onderhoudsplichtige een verhaalsbijdrage kan voldoen. Indien de onderhoudsplichtige de opgelegde verhaalsbijdrage correct en tijdig voldoet, dan wordt elke 24 maanden een heronderzoek gepland naar de draagkracht van de onderhoudsplichtige. Op het moment dat de onderhoudsplichtige niet de opgelegde bijdrage voldoet, wordt het executietraject opgestart.
De hier genoemde termijnen, zijn termijnen die in het algemeen worden gehanteerd. In individuele gevallen kan er aanleiding zijn een afwijkende kortere termijn voor te stellen. Het is aan de medewerker sociale zaken deze termijn te bepalen. Voorbeelden van situaties waarin een afwijkende termijn aan de orde kan zijn:
Bij het TOM systeem (Terugvordering Op Maat) worden afgesproken termijnen gehandhaafd. Dit geldt voor debiteuren zonder bijstandsuitkering. Hierbij hangt de frequentie van de hercontrole af of er regelmatig wordt terugbetaald met het afgesproken bedrag of niet.
Het heronderzoek vindt plaats via controle van de status van de vordering en de inkomsten van de debiteur. Aan de hand hiervan wordt een beoordeling gemaakt over handhaving of wijziging van de aflossing. Ook wordt bij verhaalsonderzoek gebruik gemaakt van een inlichtingenformulier dat naar de debiteur wordt verzonden.
Voor de herbeoordeling van de draagkracht wordt aan de debiteur een vragenformulier toegezonden met het verzoek dit met de gevraagde gegevens binnen 7 kalenderdagen terug te zenden. Daarbij wordt gewezen op de bijzondere inlichtingenplicht inzake terugvordering en verhaal (artikel 60 lid 1 WWB). De IOAW resp. IOAZ kennen een dergelijk artikel niet. Geen vragenformulier wordt toegezonden aan de debiteur: