Organisatie | Waterschap De Dommel |
---|---|
Organisatietype | Waterschap |
Officiële naam regeling | Algemene regels Keur Waterschap De Dommel 2013 |
Citeertitel | Algemene regels Keur Waterschap De Dommel 2013 |
Vastgesteld door | algemeen bestuur |
Onderwerp | milieu |
Eigen onderwerp | milieu-water |
Geen.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-09-2013 | 01-03-2015 | Nieuwe regeling | 26-06-2013 | Onbekend |
Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen
In deze regeling wordt verstaan onder:
Artikel 2.1 Eénjarige gewassen langs a-wateren
Vrijstelling wordt verleend van het verbod, bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, sub d, van de Keur voor het hebben van éénjarige gewassen binnen de beschermingszone van a-wateren.
Artikel 2.2 Overhangende takken langs a-wateren
Vrijstelling wordt verleend van het verbod, bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, sub d, van de Keur voor het aanbrengen, hebben of doen groeien van takken of obstakels op een hoogte van ten minste 3,5 meter boven de hoogst gelegen oever.
Artikel 2.3 Activiteiten in en nabij b-wateren
Vrijstelling wordt verleend van de verboden, bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, sub d, van de Keur voor handelingen in en nabij b-wateren.
Artikel 2.4 Oeverbeschoeiing in b-wateren
Vrijstelling wordt verleend van het verbod, bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, sub b, van de Keur, voor het aanleggen, verwijderen of behouden van een oeverbeschoeiing in b-wateren.
Artikel 2.5 LOP-stuwen in b-wateren
Vrijstelling wordt verleend van het verbod, bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, sub b en c, van de Keur, voor het aanleggen, behouden, bedienen of verwijderen van LOP-stuwen in b-wateren.
Artikel 2.6 Activiteiten in en nabij c-wateren
Artikel 2.7 Agrarische activiteiten in de beschermingszone van waterkeringen
Vrijstelling wordt verleend van het verbod, bedoeld in artikel 3.6, sub a, van de Keur, voor agrarische activiteiten binnen de beschermingszone van een waterkering.
3. Vrijstellingen onder algemene regels
Artikel 3.1 Duikers in b-wateren
Artikel 3.2 Lozingsconstructies en onttrekkingswerken in en nabij oppervlaktewaterlichamen
Artikel 3.3 Kabels en leidingen in de nabijheid van a-wateren en in de beschermingszone van waterkeringen
Vrijstelling wordt verleend van het verbod, bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, sub d, van de Keur voor het aanleggen en behouden van kabels en leidingen over a-wateren en de daarbij behorende beschermingszone, indien die kabels en leidingen bevestigd zijn aan, dan wel samenvallen met bestaande infrastructurele werken over het oppervlaktewaterlichaam.
Artikel 3.4 Natuurvriendelijke oevers langs b- en c-wateren in overige gebieden
Vrijstelling wordt verleend van het verbod, bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, sub a, van de Keur voor het aanleggen, verwijderen of wijzigen van natuurvriendelijke oevers langs b- en c-wateren in overig gebied, indien deze oevers zodanig worden aangelegd en onderhouden dat het natte profiel van de watergang niet verandert.
Artikel 3.5 Afvoeren van neerslag afkomstig van verhard oppervlak groter dan 2000 m2
Voor zover een gemeentelijk bestemmingsplan, provinciaal inpassingsplan, of gemeentelijk afkoppelplan op de in het eerste lid bedoelde activiteit betrekking heeft, is de vrijstelling slechts van toepassing indien de waterparagraaf van dat plan, dan wel de lozingen als bedoeld in het afkoppelplan, de schriftelijke instemming hebben verkregen van het waterschap.
Artikel 3.6 Profiel van vrije ruimte bij oppervlaktewaterlichamen
Vrijstelling wordt verleend van het verbod, bedoeld in artikel 3.2, sub a, van de Keur voor het maken, hebben, wijzigen of opruimen van werken binnen het profiel van vrije ruimte van een oppervlaktewaterlichaam, voor zover deze werken niet onomkeerbaar zijn.
Artikel 3.7 Kortdurende activiteiten in en nabij a-wateren
Artikel 3.8 Bebording ten behoeve van wandelroutes langs a-wateren
4. Vrijstellingen onder algemene regels
(Kleine onttrekkingen en agrarische graslandbereging; artikel 3 en 4) | Max. diepte minus maaiveld bij afwezigheid van scheidende lagen | |||
*) Wp 1b is het eerst aangewezen pakket. Daar waar dit pakket niet aanwezig is of ondieper is dan 30 meter, mag worden uitgeweken worden naar Wp 2a.
**) Afhankelijk van welke laag aanwezig is.
Artikel 4.2 Algemene voorschriften voor onttrekking en infiltreren
Artikel 4.3 Algehele vrijstellingen van vergunningplicht (kleine onttrekkingen)
Artikel 4.4 Agrarische graslandberegening
Artikel 4.5 Akker- en tuinbouw
Artikel 4.6 Brandblusvoorzieningen
Vrijstelling wordt verleend van het verbod, bedoeld in artikel 3.9 van de Keur, voor het onttrekken van grondwater ten behoeve van het blussen van branden, indien voldaan wordt aan de volgende voorschriften.
Artikel 4.7 Bronbemalingen van tijdelijke aard
Artikel 4.8 Grondwatersanering
Vrijstelling wordt verleend van het verbod, bedoeld in artikel 3.9 van de Keur, voor het onttrekken van grondwater, indien de onttrekkingsinrichting is gelegen buiten de beschermde gebieden grondwater, die inrichting uitsluitend wordt gebruikt voor grondwatersanering, en de te onttrekken hoeveelheid grondwater niet meer bedraagt dan 20.000m³ per maand en de onttrekking niet langer duurt dan 30 maanden.
In aanvulling op het bepaalde in het Waterbesluit en het Besluit Bodemkwaliteit gelden de volgende regels:
Bijlage 1: randvoorwaarden en voorschriften poelen
Toelichting grondwaterstand en grondwatertrap
GLG: Gemiddeld laagste grondwaterstand
In onze viewer op de website van Waterschap de Dommel kunt u de GLG in voor uw planlocatie vinden. De link naar deze viewer:
Externe link of Wateratlas Noord Brabant
Toelichting Algemene regels Keur Waterschap De Dommel 2013
Sinds 2005 hanteert Waterschap De Dommel een bestendige lijn op het gebied van deregulering en vermindering van administratieve lasten. Met de Keur Waterschap De Dommel 2013 (hierna: Keur) wordt deze lijn voortgezet en wordt, waar mogelijk en zinvol, het aantal vergunningplichtige handelingen in/langs waterstaatswerken nog verder teruggebracht. Met name voor de waterhuishoudkundig gezien minder relevante b- en c-wateren is het niet nodig dat het volledige beschermingsregime van de Keur daarop van toepassing is. Handelingen die weinig tot geen invloed op het functioneren van het watersysteem hebben kunnen worden vrijgesteld van de vergunningplicht. Voor zover die invloed wel te verwachten is, worden aan de vrijstelling algemene regels verbonden die zien op de bescherming van het belang van een goede waterbeheersing. Ook voor veelvuldig voorkomende handelingen in of langs waterstaatswerken, waarvoor voorheen een ‘standaard-vergunning’ werd verleend, kunnen onder de werkingssfeer van vrijstellingen en/of algemene regels worden gebracht.
Bovenomschreven uitgangspunten zijn geheel in lijn met de (landelijke) tendens om steeds meer met vrijstellingen en/of algemene regels te werken ter vervanging van de vergunningplicht. De grondslag tot het stellen van algemene regels is opgenomen in artikel 3.13 van de Keur en is door het algemeen bestuur toegekend aan het dagelijks bestuur. Deze regeling is daarvan het resultaat.
De regeling bestaat uit vier hoofdstukken: begripsomschrijvingen, vrijstellingen, vrijstellingen onder algemene regels (oppervlaktewater en waterkeringen) en vrijstellingen onder algemene regels ten aanzien van grondwater. Het hoofdstuk met begripsomschrijvingen is kort gehouden, omdat vrijwel alle begrippen reeds gedefinieerd zijn in de Waterwet en/of de Keur. Wat volgt is een hoofdstuk met activiteiten waarvoor algehele vrijstellingen worden verleend. Dit zijn handelingen die geen noemenswaardige invloed hebben op het functioneren van het watersysteem. Het derde en vierde hoofdstuk bevatten vrijstellingen onder specifieke voorschriften. Dit, met het oog op de bescherming van de betrokken waterhuishoudkundige belangen.
Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen
Er is aansluiting gezocht bij de begripsomschrijvingen uit de Waterwet en/of Keur, zodat er slechts enkele aanvullende begripsomschrijvingen zijn opgenomen, met name op het gebied van grondwater. Aangezien de aanleg van ‘poelen’ een van de vergunningplicht vrijgestelde categorie oppervlaktewaterlichamen is (artikel 3.9) is een specifieke begripsomschrijving noodzakelijk.
• Scheidende laag: deze begripsbepaling sluit aan op de begrippen die krachtens het Besluit Bodemkwaliteit gebruikt worden.
• Watervoerend pakket: dit wordt in de bodemkunde ook wel aquifer genoemd.
• Veldwerkverslag: dit begrip is overgenomen uit het Protocol Mechanisch Boren welke krachtens het Besluit Bodemkwaliteit van toepassing is op het slaan van putten. In dit veldwerkverslag behoren onder andere opgenomen te zijn, de XY-coördinaten van de boorlocatie en bereikte boordiepte, de bodemopbouw (boorstaat) en de toegepaste aanvullingsmaterialen en de diepte waarop deze zijn toegepast.
• Sleufbemaling: sleufbemalingen worden meestal uitgevoerd in het kader van de aanleg van kabels of leidingen.
Artikel 2.1 Eénjarige gewassen langs a-wateren
Op grond van artikel 3.1, eerste lid, sub d, van de Keur is het verboden om langs a-wateren opgaande beplanting aanwezig te hebben. Hieronder valt ook het hebben van éénjarige gewassen. De Dommel hanteert tot nu toe als vaste gedragslijn dat gewassen binnen de beschermingszone zijn toegestaan en houdt bij het onderhoud aan a-wateren rekening met die gewassen. Deze vrijstelling bevestigt die gedragslijn. Het aanbrengen en behouden van eenjarige gewassen heeft een zeer gering effect op het betrokken oppervlaktewaterlichaam. Voor het aanbrengen en behouden van eenjarige gewassen binnen de beschermingszones van een oppervlaktewaterlichaam is dan ook geen vergunning vereist.
Artikel 2.2 Overhangende takken langs a-wateren
Op grond van artikel 3.1, eerste lid, sub d, van de Keur geldt er een verbod om langs a-wateren opgaande beplanting aanwezig te hebben. Met deze vrijstelling wordt bereikt dat ‘overhangende takken’ die het onderhoud belemmeren moeten worden teruggesnoeid tot een hoogte van ten minste 3,5 meter boven de hoogstgelegen oever. Op die manier is het machinaal onderhoud aan het betreffende oppervlaktewaterlichaam gewaarborgd.
Artikel 2.3 Activiteiten in en nabij b-wateren
Onder de Keur 2009 waren de meeste handelingen in/langs b-wateren reeds vrijgesteld van de vergunningplicht. Met deze vrijstelling wordt die lijn voorgezet.
Artikel 2.4 Oeverbeschoeiing in b-wateren
Oeverbeschoeiingen zijn kunstwerken in de zin van artikel 3.1, eerste lid, sub b, van de Keur, zodat voor de aanleg daarvan een vergunningplicht geldt. Dit is met name relevant voor de grotere a-wateren waaraan veelal een natuurfunctie is toegekend. Oeverbeschoeiing past daar niet bij. Voor de kleinere en waterhuishoudkundig minder relevante wateren speelt dit niet of nauwelijks, zodat een vrijstelling geldt van het verbod uit de Keur. Reeds onder de Keur 2009 was dit het geval.
Artikel 2.5 LOP-stuwen in b-wateren
In de afgelopen jaren zijn in het kader van waterconservering op diverse plaatsen in het beheergebied zogeheten LOP-stuwen geplaatst (LOP staat voor Landbouw OntwikkelingsPlan). Na afloop van het project gaat het beheer en onderhoud van dergelijke stuwen over naar de aangelanden. Middels deze vrijstelling wordt voorkómen dat eigenaren ook een vergunning nodig hebben naast hetgeen in het deelnameformulier over de LOP-stuwen is opgenomen. LOP-stuwen in a-wateren zijn uitgezonderd; deze blijven in beheer en onderhoud bij het waterschap.
Artikel 2.6 Activiteiten in en nabij c-wateren
Waterhuishoudkundig gezien hebben c-wateren de geringste relevantie. Alleen de eigenaar is belanghebbende bij een c-water en het is dan ook aan hem om verstandig om te gaan met zo’n water. Deze categorie waterlopen is dan ook geheel vrijgesteld van de leggerplicht in de Verordening Water Noord-Brabant. Waterschap De Dommel kiest ervoor om vrijwel alle handelingen ten aanzien van deze wateren vrij te stellen van de vergunningplicht. Alleen het graven van nieuwe c-wateren in keurbeschermings- of attentiegebied blijft vergunningplichtig. Dit met het oog op het anti-verdrogingsbeleid in die gebieden.
Mochten er, wat gezien de ervaringen van de afgelopen jaren niet te verwachten valt, toch problemen met de waterhuishouding ontstaan, dan heeft het waterschap altijd nog de mogelijkheid om op te treden op basis van de zorgplichtbepaling uit de Keur (artikel 1.3).
Artikel 2.7 Agrarische activiteiten in de beschermingszone van waterkeringen
Binnen de beschermingszone van regionale keringen zijn agrarische activiteiten vrijgesteld. Hieronder dienen éénjarige gewassen te worden begrepen, normaal spit- en ploegwerk, alsmede het aanwezig hebben, beweiden en maaien van grasland.
Artikel 3.1 Duikers in b-wateren
Dit artikel bevat algemene regels voor duikers en overkluizingen in b-wateren en verklaart de vergunningplicht niet van toepassing. Indien het gaat om de aanleg van een duiker of overkluizing van ten hoogste 15 meter lengte in b-wateren is geen vergunning vereist. Voorwaarde is wel dat de te leggen duiker redelijkerwijs noodzakelijk is ten behoeve van perceelsontsluiting. Indien enige andere wettelijke bepaling ertoe verplicht dat perceels-ontsluiting plaatsvindt met meer dan één duiker, dan moet dit begrepen worden onder de term ‘redelijkerwijs noodzakelijk’ en is de vrijstelling van toepassing. In alle andere gevallen geldt dat indien de bereikbaarheid van een perceel reeds gewaarborgd is, met gebruikmaking van dit artikel geen (extra) duiker kan worden aangelegd.
Bij het aanleggen dienen de bepalingen uit het tweede lid in acht te worden genomen.
Om te waarborgen dat eventueel machinaal onderhoud aan de betreffende waterloop doorgang kan blijven vinden, is een minimale afstand van 5 meter ten opzichte van andere, reeds aanwezige kunstwerken voorgeschreven.
Valt een duiker niet onder de werkingssfeer van deze vrijstelling, dan blijft het verbod behoudens vergunning van toepassing. In de beleidsregels is verwoord of, en zo ja, onder welke voorwaarden vergunning verleend kan worden.
Artikel 3.2 Lozingsconstructies en onttrekkingswerken in en nabij oppervlaktewaterlichamen
Lozingsconstructies en onttrekkingswerken in en langs oppervlaktewaterlichamen kunnen belemmerend werken voor onderhoud. Met deze algemene regel wordt een uniforme regeling geboden voor dergelijke werken. Deze moeten zodanig worden aangebracht
dat hierdoor het onderhoud aan het betreffende oppervlaktewaterlichaam niet belemmerd wordt. Hierbij kan in het geval van een waterlozingspunt (buis) of drainagebuizen aan het volgende worden gedacht (niet-limitatief):
• de uitmondingen van de drainagebuizen moeten zo worden aangelegd en gehouden, dat geen aantasting van het profiel van de watergang kan plaatsvinden;
• het talud van de watergang vanaf de uitmonding van de drainagebuizen moet beschermd worden door het aanbrengen en onderhouden van uitloopgoten;
• deze uitloopgoten moeten minimaal 0,15 m ingezonken in het talud van de watergang worden aangebracht en gehouden;
• (drainage)buizen moeten worden afgeschuind overeenkomstig de taludhelling van de watergang;
• na het aanbrengen van het waterlozingspunt moet de onderhoudsstrook goed geëgaliseerd zijn en vrij van (overige) obstakels.
Voor onttrekkingen aan oppervlaktewaterlichamen gelden dezelfde uitgangspunten ten aanzien van de daarvoor benodigde werken.
Artikel 3.3 Kabels en leidingen in de nabijheid van a-wateren en in de beschermingszone van waterkeringen
Het leggen van kabels en leidingen onder of over oppervlaktewaterlichamen en hun beschermingszone en in de beschermingszone van waterkeringen komt regelmatig voor. Het gebeurt veelal door gespecialiseerde bedrijven in opdracht van nutsbedrijven. Indien de initiatiefnemer voldoet aan de voorwaarden zoals vermeld in dit artikel, is geen watervergunning vereist. Middels voorschriften verbonden aan de vrijstelling, is het waterhuishoudkundig belang voldoende geborgd.
Artikel 3.4 Natuurvriendelijke oevers langs b- en c-wateren in overige gebieden
Natuurvriendelijke oevers zijn oevers waar uitdrukkelijk rekening gehouden wordt met natuur, landschap en ecologie. Het aanleggen van een natuurvriendelijke oever betreft vanuit waterhuishoudkundig oogpunt een relatief eenvoudig en veel voorkomend werk. De relevante waterhuishoudkundige belangen kunnen in dit geval voldoende worden gewaarborgd door het stellen van algemene regels. Als randvoorwaarde geldt, dat het natte profiel van de watergang niet verandert. Verder is de vrijstelling alleen van toepassing op b- en c-wateren in overig gebied; dit met het oog op het anti-verdrogingsbeleid in keurbeschermings- en attentiegebieden.
A-wateren vallen niet onder de vrijstelling; dergelijke waterlopen vormen de kern van het oppervlaktewatersysteem en die wateren zijn om die reden veelal in beheer en onderhoud bij het waterschap. Het is daarom onwenselijk dat derden met gebruikmaking van een algemene regel wijzigingen in het hoofdwatersysteem kunnen aanbrengen.
Artikel 3.5 Afvoeren van neerslag afkomstig van verhard oppervlak groter dan 2000 m2
Het tot afvoer laten komen van hemelwater via verhard oppervlak betreft vanuit waterhuishoudkundig oogpunt een relatief eenvoudig en veel voorkomende activiteit in of langs een oppervlaktewaterlichaam. De relevante waterhuishoudkundige belangen kunnen in dit geval voldoende worden gewaarborgd door het stellen van een algemene regel.
De toename van verhard oppervlak leidt tot een zwaardere belasting van het oppervlaktewatersysteem en met regelmaat tot wateroverlast stroomafwaarts. Dit komt doordat neerslag via het verharde oppervlak sneller wordt afgevoerd naar het oppervlaktewater dan wanneer het oppervlak onverhard was gebleven. Deze versnelde afvoer kan wateroverlast benedenstrooms veroorzaken omdat de piekafvoer toeneemt. Dit effect wordt versterkt, wanneer er meerdere van deze ingrepen plaatsvinden die leiden tot een toename van het verhard oppervlak dat afwatert op een oppervlaktewater (cumulatief effect).
Om versnelde afvoer van neerslag te voorkomen dienen maatregelen te worden getroffen. De piekneerslag zal ter plaatse verwerkt moeten worden, bijvoorbeeld door te zorgen voor voldoende infiltratie, ondergrondse buffering of bovengrondse buffering. Hiervoor gelden hydraulische voorwaarden op basis van de nota “Ontwikkelen met duurzaam wateroogmerk” en de praktische vertaling van deze nota in de vorm van een rekeninstrumentarium (HNO-tool), door het waterschap beschikbaar gesteld via de Dommelwebsite. Ter voorkoming van een (toename van) een lozing wordt een buffering tot een T=10 situatie en een vrijwaring van overlast in een T=100 situatie voorgeschreven.
Uitgangspunt van de algemene regel is, dat alleen neerslag tot afvoer mag worden gebracht indien overeenkomstig HNO gewerkt wordt. Bovendien geldt als eis, dat de neerslag niet eerder tot afvoer mag worden gebracht dan nadat de bergingsopgave, overeenkomstig HNO, is gerealiseerd.
Voor het afvoeren via een lozingswerk is een aparte algemene regel gemaakt. Hierin worden voorwaarden gesteld aan het voorkomen en herstellen van eventuele beschadigingen van het talud van een oppervlaktewaterlichaam.
Artikel 3.6 Profiel van vrije ruimte bij oppervlaktewaterlichamen
Beekherstel betekent in de regel dat de betreffende beek meanderend gemaakt wordt. De beek volgt dan het reliëf van het landschap en aldus wordt een meer natuurlijke afwatering bereikt. Hierdoor ontstaan verschillen in stroomsnelheid en daardoor meer ecologische variatie.
Doel van de regeling is het voorkomen van ingrepen die afbreuk doen aan het meanderende en/of natuurlijke karakter van een beek. Voorts dient te worden voorkomen dat nog uit te voeren beekherstel niet onmogelijk gemaakt wordt.
De vrijstelling is slechts van toepassing voor ingrepen die geen onomkeerbaar karakter hebben in relatie tot beekherstel, het meanderende en/of natuurlijke karakter van de beek en/of de aanleg van een EVZ. In ieder geval worden de volgende werken als onomkeerbaar aangemerkt:
Dergelijke werken vallen dan ook niet onder de vrijstelling.
Artikel 3.7 Kortdurende activiteiten in en nabij a-wateren
Dit artikel bevat algemene regels voor kortdurende activiteiten in of langs a-wateren. Deze activiteiten kunnen, naast tijdelijke werken, ook bestaan uit ‘evenementen’ in of langs het water. Het waterschap heeft daartegen geen bezwaar, indien de watergang en de beschermingszones na afloop in de oorspronkelijke staat worden teruggebracht. In verband met doelmatig beheer en onderhoud is een meldplicht opgenomen. Het waterschap zal de initiatiefnemer naar aanleiding van een melding tevens nader informeren over eventuele veiligheidsaspecten (met name in het geval van een evenement). Deze bepaling heeft geen betrekking op gehele of gedeeltelijke tijdelijke stremming van de doorstroming van het water. Hiervoor blijft een vergunning vereist.
Artikel 3.8 Bebording ten behoeve van wandelroutes langs a-wateren
Het aanleggen van dergelijke werken betreft vanuit waterhuishoudkundig oogpunt een relatief eenvoudig en veel voorkomend werk. De relevante waterhuishoudkundige belangen kunnen in dit geval voldoende worden gewaarborgd door het stellen van algemene regels. Als randvoorwaarde geldt dat de bebording zo min mogelijk hinder oplevert voor het door het waterschap uit te voeren onderhoud.
De aanleg van poelen komt frequent voor in het beheergebied van Waterschap De Dommel. Het accent ligt hierbij op de natuurfunctie. Een poel als geïsoleerd water heeft weinig invloed op de waterhuishouding als geheel. Om die reden wordt, onder bepaalde voorwaarden, vrijstelling verleend voor de aanleg van poelen. De initiatiefnemer dient het bepaalde in bijlage 1 in acht te nemen.
De in lid 1 gebezigde term ‘waterbergende functie’ moet worden uitgelegd als ‘bufferfunctie in relatie tot de afvoer van hemelwater afkomstig van verhard oppervlak’.
Indien sprake is van de aanleg van meerdere poelen in elkaars nabijheid, moet dit artikel worden toegepast op het geheel. De aanleg van twee poelen die samen meer dan 5000 m2 oppervlak beslaan, valt dan ook niet onder de vrijstelling.
Dit artikel regelt het vaststellen van de kaart waarop de gebiedsindeling voor het grondwaterbeleid is weergegeven. Dit artikel regelt niet de aanwijzing van de beschermde gebieden en de attentiegebieden, want dat is in de keur geregeld, omdat die kaart de basis vormt voor een onderscheid in twee soorten vergunningplicht (grondwater respectievelijk oppervlaktewaterlichamen).
Voor het aanduiden van de bodemopbouw bestaan meerdere typologieën in Nederland. In de algemene regels en beleidsregels sluit het waterschap aan op de typologie van Regis II van TNO-NITG. Dit is een landelijke erkende digitale database die een model geeft van de landelijke geologische kartering van de Nederlandse ondergrond. Deze standaard wordt ook in andere regelgeving toegepast zoals het Protocol mechanisch boren krachtens artikel 25 Besluit Bodemkwaliteit.
Artikel 4.2 Algemene voorschriften voor onttrekking en infiltreren
Dit artikel omvat regels die gelden voor alle onttrekkingen en het infiltreren van water die daarna in de algemene regels worden genoemd. Voorheen golden veel meer algemeen geldende regels via de algemene voorschriften grondwateronttrekkingen. Ondertussen is er landelijke regelgeving gekomen die deze aspecten regelt, namelijk het Protocol Mechanisch boren, krachtens artikel 25 van het Besluit Bodemkwaliteit. Elders in het land komen in algemene regels nog voorschriften voor zoals de regel dat bij de aanleg en het beheer van een onttrekkingsinrichting uitwisseling van grondwater tussen de verschillende watervoerende pakketten voorkomen moet worden. Ook daarin voorziet het Protocol Mechanisch boren reeds.
Artikel 4.3 Algehele vrijstellingen van vergunningplicht (kleine onttrekkingen)
Dit artikel regelt enkele algehele vrijstellingen van de vergunningplicht, zonder nadere bijzondere voorwaarden. De strekking van de leden 1 en 2 is niet nieuw. Deze komt overeen met bestaande vrijstellingen uit de vorige keur die nog teruggaan tot de periode voor 2009, toen deze regels nog in de provinciale verordening opgenomen waren. Lid 3 is opgenomen met het oog op deregulering.
Artikel 4.4 Agrarische graslandberegening
Artikel 4.5 Akker- en tuinbouw
Artikel 4.6 Brandblusvoorzieningen
Tot op heden waren brandblusvoorzieningen (voorheen ‘noodvoorzieningen’ geheten en in richtlijnen voor de brandweerzorg ook wel bluswatervoorziening geheten) vrijgesteld van de vergunningplicht, mits de put niet dieper was dan 30 meter. Bij die vrijstelling gelden wel twee kanttekeningen. De eerste is dat brandblusvoorzieningen nog steeds onder de algemene voorschriften grondwateronttrekkingen vielen. Er was dan wel geen vergunning nodig, maar er golden toch nog steeds regels. Ten tweede werd toen deze regels opgesteld werd nog beduidend minder vaak naar grondwater uitgeweken voor de bluswatervoorziening dan thans. De oorzaak ligt in aangescherpte landelijke regelgeving voor bluswatervoorzieningen. Die aangescherpte regels leiden in de praktijk al langer tot een toename van het aantal noodvoorzieningen die dieper dan 30 meter moeten zijn, omdat anders de wettelijk voorgeschreven debieten bluswater niet gerealiseerd kunnen worden. Dit betekent op zijn beurt dat het aantal diepe putten en daarmee doorboringen van scheidende lagen verder zal toenemen. Voortzetting van de vergunningplicht zoals deze voorheen gold, heeft geen meerwaarde, omdat gezien de landelijke regelgeving het weigeren van een vergunning na een eenvoudige toetsing eigenlijk niet meer aan de orde is. Het is dan ook effectiever om betere randvoorwaarden te stellen via algemene regels dan tot nu toe gebruikelijk was. Een belangrijk aandachtspunt daarbij is het tegengaan van misbruik van brandblusvoorzieningen voor ander gebruik. Een brandblusvoorziening is immers alleen bedoeld voor incidenteel gebruik door de brandweer of voor een sprinklerinstallatie, waarbij het regulier spuien ten behoeve van het onderhoud van de put is inbegrepen. Een brandblusvoorziening is echter nadrukkelijk niet bedoeld voor bijvoorbeeld beregening. Misbruik wordt ondervangen door aan te sluiten bij de landelijk geldende normen voor brandblusvoorzieningen. Die normen zijn bedoeld om het gebruik door de brandweer of een sprinklerinstallatie, en om de leveringszekerheid van voldoende bluswater te waarborgen. Deze eisen omvatten onder andere het soort aansluiting voor brandslangen, bereikbaarheid, afdichting en het beheer en onderhoud van de put. Deze eisen zorgen er bijna vanzelf voor dat een ander gebruik niet mogelijk is. In de algemene regels is dan ook een clausule opgenomen dat een onttrekkingsput bedoeld voor de brandweer of een sprinklerinstallatie slechts een brandblusvoorziening is als bedoeld in de algemene regels, als deze ook daadwerkelijk aan die landelijke regels voldoet.
Mocht een brandblusvoorziening toch anders aangelegd moeten worden dan de algemene regels toestaan, met name een grotere diepte dan in de algemene regels is opgenomen (om aan de leveringszekerheid te kunnen voldoen van de wettelijk voorgeschreven debieten bluswater), dan geldt nog steeds een vergunningsplicht zodat specifieke toetsing naar de noodzakelijkheid mogelijk is.
In vergunningen en algemene regels is veelal bepaald dat een onttrekkingsinrichting (en daar maakt de put deel van uit) alleen voor het doel aangewend mag worden waarvoor deze bedoeld was. Bijvoorbeeld een beregeningsput mag alleen voor beregening gebruikt worden. Dit betekent echter niet dat bijvoorbeeld een beregeningsput niet als brandblusvoorziening gebruikt mag worden door de brandweer, ook al is hier niet specifiek in voorzien in de algemene regels of vergunningsvoorwaarden. De wettelijke basis is dan artikel 62, tweede lid, van de Wet veiligheidsregio’s die bepaald dat de brandweer bevoegd is alle benodigde uitrustingsstukken en hulpmiddelen ter plaatse zodanig te gebruiken als zij noodzakelijk achten voor een goede vervulling van hun taak. In de algemene regels is hiervoor dan ook geen nadere regel opgenomen.
Artikel 4.7 Bronbemalingen van tijdelijke aard
Dit artikel regelt vrijstelling van vergunningplicht voor tijdelijke bronbemalingen in beginsel zoals dat voorheen in de keur en daarvoor in de provinciale verordening geregeld was. Ook lid 2 kent zijn oorsprong in de voormalige keur en de daarvoor geldende provinciale verordening. Onttrekkingen met een langere duur en/of een groter debiet en met een ander doel dan in de algemene regel is aangegeven, blijven vergunningplichtig. Noviteit in de algemene regel is de voorziening voor sleufbemalingen, oftewel mobiele bronbemalingen (lid 1 onder b). Dit zijn bijvoorbeeld bronbemalingen voor het drooghouden van bouwputten voor ondergrondse leidingtracés. In dergelijke gevallen verplaatst de bronbemaling zich steeds langs het tracé van de aanleg en bevindt zich zodoende slechts enkele dagen op dezelfde plaats. Dit type onttrekking komt in de praktijk regelmatig voor, maar viel niet onder de vrijstelling voor bronbemalingen. In de praktijk blijkt behoefte te zijn aan soortgelijke regeling en blijkt deze ook realiseerbaar via algemene regels, zodat deze nu is opgenomen. Tevens wordt hiermee voorkomen dat, ondanks een algemene regel, voor veel ondergrondse leidingen nog steeds een vergunning nodig blijft omdat een deel van het tracé een beschermd gebied doorkruist. Bij het formuleren van de algemene regel is voor het debiet en de tijdsduur aansluiting gezocht bij wat in de praktijk gangbaar en acceptabel is qua werkdruk en grondwatergebruik. Daarbij is tevens geen onderscheidt gemaakt naar ligging binnen of buiten beschermde gebieden. Dit wordt verantwoord geacht gezien de minimale en zeer tijdelijke impact van een dergelijke bemaling vanwege de korte tijdsduur en het gering debiet dat toegestaan is. Hiermee is de beoogde standstill ten behoeve van verdrogingsbestrijding in deze gebieden nog steeds afdoende geborgd.
Artikel 4.8 Grondwatersanering
Dit artikel regelt volgens dezelfde opbouw als artikel 4.7 de vrijstelling van vergunningplicht specifiek voor grondwatersaneringen. De enige noviteit ten opzichte van de regels zoals deze voorheen in de keur opgenomen waren, is het gebruik van het begrip grondwatersaneringen in plaats van grondsanering omdat dit duidelijker is en landelijk gebruikelijk is. Bodemsaneringen vallen onder artikel 4.7.
Lid 1 en 2 zijn een omzetting van de bestaande regels uit de keuren en de voorgaande algemene voorschriften grondwateronttrekkingen. Wat in deze leden anders is dan voorheen, is dat aansluiting gezocht is bij de wettelijke eisen krachtens het Besluit Bodemkwaliteit. Voorheen werden via de algemene voorschriften regels gesteld voor de wijze waarop putten aangebracht, beheerd en verwijderd moesten worden, inclusief regels voor de te overleggen gegevens in de melding. Ondertussen voorziet het Protocol mechanisch boren krachtens het Besluit Bodemkwaliteit daarin. Zo is geregeld dat putten alleen door een erkend bedrijf aangelegd mogen worden en dat er boorstaten aangeleverd dienen te worden, voorzien van nadere gegevens over bijvoorbeeld de exacte plaats van de put. In het Protocol mechanisch boren wordt deze rapportage (die bij de melding krachtens het Besluit Bodemkwaliteit moet worden ingediend) aangeduid met de term ‘beschrijving van het veldwerk’. Het volstaat dan ook om hier als regel te stellen dat de melding die men krachtens het Besluit Bodemkwaliteit bij het bevoegd gezag dient in te dienen, tevens bij het waterschap moet worden ingediend.
Lid 3 voorziet in een aanvulling op de Waterwet. De Waterwet (artikel 7.18) legt onttrekkers van grondwater een zorgplicht op om nadelige gevolgen van de onttrekking voor derden te voorkomen en als dat niet kan zo veel mogelijk te beperken. Nadelige gevolgen kunnen onverwacht of onvoorzien zijn en dan kan het bijvoorbeeld gaan om schade aan landbouw of natuur, verplaatsing van bodemverontreiniging, schade aan bouwwerken (verzakking). De Waterwet heeft verschillende regels die hierop betrekking hebben, maar voorziet niet in een meldplicht bij het waterschap. Dit is wel gewenst om eventueel controle uit te kunnen voeren.
Globaal overzicht belangrijkste algemene regels / vergunningplichten oppervlaktewaterlichamen *
Vergunning / AR voor gewassen, overhangende takken, kabels en leidingen, kortdurende activiteiten, wandelroutes | |||
(*) Dit overzicht geldt slechts als indicatie! De tekst van de Keur en de Algemene regels is doorslaggevend.