Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Schiedam

Nadere regels kamerverhuur gemeente Schiedam 2013

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieSchiedam
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingNadere regels kamerverhuur gemeente Schiedam 2013
CiteertitelNadere regels kamerverhuur gemeente Schiedam 2013
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpvolkshuisvesting en woningbouw
Eigen onderwerp
Externe bijlagebijlage

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Deze regeling treedt met terugwerkende kracht inwerking op 04-12-2014.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Gemeentewet, art. 156
  2. Huisvestingsverordening Stadsregio Rotterdam 2006, art. 16f

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen.

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

25-12-201404-12-2014art. 9, toelichting

02-12-2014

Elektronisch Gemeenteblad, 17-12-2014

14BIJ00763
11-07-201304-12-2014Nieuwe regeling

25-06-2013

Het Nieuwe Stadsblad, gemeenteberichten d.d. 10 juli 2013

IVBHH 13INT00322

Tekst van de regeling

Intitulé

Nadere regels kamerverhuur gemeente Schiedam 2013

Het college van burgemeester en wethouders van Schiedam,

 

gelet op het bepaalde in de artikelen 156 Gemeentewet en artikel 16f van de Huisvestingsverordening Stadsregio Rotterdam 2006,

 

overwegende dat het gewenst is nadere regels te stellen voor het verstrekken van een vergunning zoals bedoeld in artikel 30 lid 1 onder c van de Huisvestingsverordening Stadsregio Rotterdam 2006,

 

BESLUIT de:

"Nadere regels kamerverhuur 2013”

 

vast te stellen.

Artikel 1 begripsbepalingen

In dit besluit wordt verstaan onder:

  • a.

    het college: het college van burgemeester en wethouders van Schiedam;

  • b.

    wet: de Huisvestingswet;

  • c.

    verordening: de Huisvestingsverordening stadsregio Rotterdam 2006;

  • d.

    huishouden: een alleenstaande dan wel twee of meer personen die een duurzame gemeenschappelijke huishouding voeren of willen gaan voeren;

  • e.

    vergunning: de vergunning, bedoeld in artikel 30, eerste lid, onderdeel c, van de wet;

  • f.

    woonruimte: de woonruimte, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel b, van de wet;

  • g.

    zelfstandige woonruimte: de woonruimte, bedoeld in artikel 30, eerste lid, onderdeel c, van de wet;

  • h.

    onzelfstandige woonruimte: woonruimte die geen eigen toegang heeft en die niet door een huishouden kan worden bewoond zonder afhankelijk te zijn van wezenlijke voorzieningen buiten die woonruimte;

  • i.

    kamerverhuurpand: gebouw of deel van een gebouw met onzelfstandige woonruimten;

  • j.

    portiekwoning: een portiekwoning is een etagewoning waarbij de voordeur uitkomt in een portiek. Een portiek is een toegangsportaal gelegen achter de voorgevel van een meergezinsgebouw en grenzend aan de openbare weg, van waaruit de afzonderlijke woningen direct worden ontsloten via een gemeenschappelijke trap en bordessen;

  • k.

    flatwoning: een flatwoning is een woning gelegen in een meergezinsgebouw waarbij de toegang en eventuele andere voorzieningen gezamenlijk worden gebruikt;

  • l.

    eigenaar: degene die in het kadaster als eigenaar bekend staat;

  • m.

    buurt: deel van een wijk volgens de CBS wijk- en buurtindeling van de gemeente Schiedam.

Artikel 2 Werkingsgebied

Het bepaalde in deze regeling is van toepassing op alle woonruimten en gebouwen in de gemeente Schiedam.

Artikel 3 Aanvraag

De aanvraag tot vergunning wordt gedaan door de eigenaar.

Artikel 4 Gegevens bij de aanvraag

Naast de gegevens, vermeld in artikel 16b, derde lid, van de verordening worden bij de aanvraag voor een vergunning de volgende gegevens overgelegd:

  • a.

    adres en kadastrale gegevens van de woonruimte;

  • b.

    een plattegrond van de bestaande situatie voorzien van oppervlaktematen;

  • c.

    een plattegrond van de gewijzigde situatie voorzien van oppervlaktematen, waarbij is aangegeven welke ruimten als onzelfstandige woonruimten zullen worden gebruikt en hoeveel slaapplaatsen tot stand worden gebracht.

Artikel 4a Vrijstelling vergunningplicht

Een vergunning als bedoeld in artikel 16 b, eerste lid onder c van de Huisvestingsverordening is niet vereist:

  • 1.

    Indien de eigenaar, tevens woonachtig in de betreffende woning, onzelfstandige woonruimte van deze woning in gebruik geeft aan ten hoogste twee personen die geen deel uitmaken van het huishouden van de eigenaar.

  • 2.

    Indien een woning door ten hoogste drie personen onzelfstandig wordt gebruikt. De in dit lid bedoelde vrijstelling geldt niet voor flatwoningen en portiekwoningen.

Artikel 5 Gronden tot weigering van de vergunning

  • 1.

    Het college weigert een vergunning indien vaststaat of redelijkerwijs moet worden aangenomen dat verlening van de onttrekkingvergunning zou leiden tot een ontoelaatbare inbreuk op een geordend woon- en leefmilieu in de omgeving van de woonruimte waarop de aanvraag betrekking heeft.

  • 2.

    Een ontoelaatbare inbreuk op een geordend woon- en leefmilieu in de omgeving van de woonruimte wordt aanwezig geacht indien:

    • a.

      de aanvraag betrekking heeft op een woonruimte die gelegen is in een buurt waarvan de indicatorscore Overbewoning slechter is dan het Schiedamse gemiddelde;

    • b.

      de verlening van de vergunning ertoe zou leiden dat het aantal slaapplaatsen kamerverhuurbedrijven meer dan 5% bedraagt van het totaal aantal slaapplaatsen in de straat waar de betreffende woonruimte is gelegen, waarbij voor elke woonruimte, niet zijnde een kamerverhuurbedrijf, wordt uitgegaan van de gemiddelde woningbezetting van die betreffende straat;

    • c.

      de aanvraag betrekking heeft op een portiek- of flatwoning;

    • d.

      de minimale gebruiksoppervlakte per persoon minder is dan 18m2

  • 3.

    De indeling in buurten is opgenomen in de bijlage bij dit besluit.

Artikel 6 Inhoud van de vergunning

Onverminderd het bepaalde in artikel 16c, derde lid, van de verordening, bevat de vergunning in ieder geval:

  • a.

    de termijn waarbinnen van de vergunning gebruik moet worden gemaakt;

  • b.

    het aantal onzelfstandige woonruimten dat mag worden gecreëerd, met daarbij het aantal slaapplaatsen;

  • c.

    de duur van de vergunning.

Artikel 7 Compensatie

De aanvrager compenseert de omzetting van zelfstandige woonruimte in onzelfstandige woonruimte door het betalen van een compensatiebedrag van € 3.000,-- per om te zetten woonruimte.

Artikel 8 Persoonsgebonden karakter van de vergunning

  • 1.

    De vergunning is persoons- en objectgebonden

  • 2.

    De vergunning is niet overdraagbaar.

Artikel 9 De tijdsduur van de vergunning

  • 1.

    De vergunning wordt verleend voor de duur van drie jaar.

  • 2.

    Op verzoek van de eigenaar kan het college deze duur tweemaal verlengen, telkens voor een periode van maximaal drie jaar. Op een verzoek tot verlenging is het bepaalde in artikel 5 niet van toepassing.

Artikel 10 Het vervallen van de vergunning

VERVALLEN

Artikel 11 Intrekking van de vergunning

VERVALLEN

Artikel 12 Hardheidclausule

Het college kan van de bepalingen in dit besluit afwijken, indien toepassing daarvan leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard.

Artikel 13 Inwerkingtreding en intrekking

  • 1.

    De “Nadere regels kamerverhuur gemeente Schiedam” van maart 2011 worden ingetrokken.

  • 2.

    Deze regeling treedt in werking op 11 juli 2013.

Artikel 14 Citeertitel

Dit besluit wordt aangehaald als ‘Nadere regels kamerverhuur gemeente Schiedam 2013’.

Aldus vastgesteld d.d. 25 juni 2013 door burgemeester en wethouders van de gemeente Schiedam voor de hen toekomende bevoegdheden,

de secretaris, ir. J.C. van Ginkel MCM

de burgemeester,. C.H.J. Lamers

Toelichting “Nadere regels kamerverhuur gemeente Schiedam 2013” – Algemeen deel

I. Wettelijke bevoegdheid

In artikel 16f lid 1 van de regionale Huisvestingsverordening wordt gesteld dat het college bevoegd is nadere regels op te stellen voor het binnen hun gemeente verstrekken van onttrekkingsvergunningen.

 

Nadere regels doelt op de mogelijkheid die artikel 156 van de Gemeentewet biedt om de regelgevende bevoegdheid van de raad over te dragen aan het college. Een en ander zou bij voorkeur zoveel mogelijk in de huisvestingsverordening geregeld moeten worden. Omdat deze regionaal is, stelt de stadsregio dat gemeenten dit zoveel mogelijk zelf in nadere regels moeten regelen.

 

II. Kamerverhuurbeleid in Schiedam

In de gemeente Schiedam geldt sinds 2008 kamerverhuurbeleid met als doel op wijk- en buurtniveau het woon- en leefklimaat te verbeteren. In 2010 is dit beleid op onderdelen aangescherpt en is het “Uitvoeringsbesluit Kamerverhuur nader geregeld” vastgesteld. Daaraan zijn in maart 2011 de “Nadere regels kamerverhuur gemeente Schiedam” toegevoegd. De gemeenteraad heeft gevraagd om na een jaar de nadere regels 2011 te evalueren.

 

Begin 2013 is een aanvang gemaakt met de evaluatie van de “Nadere regels kamerverhuur” van 2011. In maart 2013 is de evaluatie tot een afronding gekomen. Uit deze evaluatie blijkt dat het wenselijk is de nadere regels onder meer op de volgende punten aan te passen:

  • -

    toevoegen van parkeeroverlast aan de indicatorscore Overbewoning;

  • -

    nader omschrijven van het begrip duurzaam gemeenschappelijk huishouden.

 

Verder wordt ingezet op het doorzetten van het kamerverhuurbeleid en het zo optimaal mogelijk blijven inzetten van capaciteit op handhaving. In de evaluatie hebben burgemeester en wethouders aanleiding gezien de nadere regels met betrekking tot kamerverhuur  integraal te herzien. In het kader van die herziening is ervoor gekozen de “Nadere regels kamerverhuur gemeente Schiedam” van maart 2011 in te trekken en nieuwe nadere regels vast te stellen, de “Nadere regels kamerverhuur gemeente Schiedam 2013”.

 

III. Inhoudelijke wijzigingen nadere regels

In deze paragraaf wordt per artikel aangegeven welke wijzigingen optreden ten opzichte van de nadere regels uit 2011. Eerst wordt de tekst van het artikel zoals dat luidde in de regels van 2011 weergegeven (“WAS”), daarna wordt de nieuwe artikeltekst genoemd (“WORDT”) en in een aantal gevallen een toelichting op de wijziging. Voor de volledigheid wordt opgemerkt dat in de tekst van de “Nadere regels kamerverhuur gemeente Schiedam 2013” alleen de nieuwe artikelteksten zijn opgenomen.

 

Artikel 4a Vrijstelling vergunningplicht

WAS:

Een vergunning als bedoeld in het artikel 16 b, eerste lid onder c van de huisvestingsverordening is niet vereist voor het verlenen van onzelfstandige woonruimte aan ten hoogste twee personen, indien de eigenaar tevens woonachtig is in betreffende woonruimte.

 

WORDT:

Een vergunning als bedoeld in artikel 16 b, eerste lid onder c van de Huisvestingsverordening is niet vereist:

  • 1.

    Indien de eigenaar, tevens woonachtig in de betreffende woning, onzelfstandige woonruimte van deze woning in gebruik geeft aan ten hoogste twee personen die geen deel uitmaken van het huishouden van de eigenaar.

  • 2.

    Indien een woning door ten hoogste drie personen onzelfstandig wordt gebruikt. De in dit lid bedoelde vrijstelling geldt niet voor flatwoningen en portiekwoningen.

 

Toelichting wijziging:

Lid 1: Huidige tekst geeft geen duidelijkheid over de relatie tussen de bewoners.

Lid 2: De huidige regelgeving maakt het onmogelijk om meer dan 1 persoon onzelfstandig te huisvesten in huurwoningen.

Door dit artikel uit te breiden wordt het mogelijk om bijvoorbeeld beperkte studentenhuisvesting (maximaal 3 personen) mogelijk te maken. Dit leidt in de praktijk niet tot overlast, maar is met de huidige regelgeving niet toegestaan. Met de aanpassing wordt het voor studenten aantrekkelijk om zich in Schiedam te vestigen. Dit zal naar verwachting geen deuren openen voor uitzendbureaus die hun personeel veelal in grotere aantallen personen (vanaf 4 personen) in woningen huisvesten, omdat de kosten per bewoner dan te hoog worden. Met betrekking tot het uitsluiten van flat- en portiekwoningen, wordt aangesloten bij artikel 5.

 

Artikel 5 Gronden tot weigering van de vergunning

 

Artikel 5, tweede lid, eerste zin

WAS:

Een ontoelaatbare inbreuk op een geordend woon- en leefmilieu in de omgeving van de woonruimte wordt in ieder geval aanwezig geacht indien:

 

WORDT:

Een ontoelaatbare inbreuk op een geordend woon- en leefmilieu in de omgeving van de woonruimte wordt aanwezig geacht indien:

 

Toelichting wijziging:

“In ieder geval” impliceert dat er mogelijk nog andere gronden zijn om een ontoelaatbare inbreuk op een geordend woon- en leefmilieu aanwezig te achten. Omdat niet omschreven is welke gronden nog meer bestaan om een ontoelaatbare inbreuk op een geordend woon- en leefmilieu aanwezig te achten, is het onduidelijk hoe dit moet worden aangetoond. In verband met bezwaren van omwonenden naar aanleiding van een verleende onttrekkingsvergunning is op dit onderdeel door commissie bezwaarschriften geadviseerd om het artikel aan te passen.

 

Artikel 5, tweede lid: Er wordt een sub d toegevoegd:

d. de minimale gebruiksoppervlakte per persoon minder is dan 18m2.

 

Toelichting wijziging:

in navolging van de gemeente Rotterdam wordt de gebruiksoppervlakte per persoon opgerekt van 12m2 naar 18m2. Dit om te voorkomen dat in woningen van bijvoorbeeld 60m2 vijf personen worden gehuisvest. Dergelijke woningen zijn daar niet voor geschikt, aangezien een substantieel gedeelte van de beschikbare ruimte bestaat uit sanitaire en keukenvoorzieningen.

 

Artikel 8 Persoonsgebonden karakter van de vergunning

WAS:

De vergunning is persoonsgebonden.

 

WORDT:

1. De vergunning is persoons- en objectgebonden

2. De vergunning is niet overdraagbaar.

 

Toelichting wijziging:

Lid 1 ‘objectgebonden’ en lid 2 zijn als reparatie van een omissie toegevoegd.

 

Artikel 9 De tijdsduur van de vergunning

 

Artikel 9, tweede lid, eerste zin

WAS:

Op verzoek van de eigenaar kan het college deze duur ten hoogste drie jaar verlengen.

 

WORDT:

Op verzoek van de eigenaar kan het college deze duur tweemaal, telkens voor een periode van maximaal drie jaar verlengen.

 

Toelichting wijziging:

Vanwege de permanent gebleken behoefte in Schiedam aan huisvesting bij wijze van huur van onzelfstandige woonruimte, is de mogelijkheid een onttrekkingsvergunning éénmalig te verlengen te beperkt. Momenteel wordt nieuw huisvestingsbeleid voorbereid waarbij onder meer de tijdsduur van onttrekkingsvergunningen voorwerp van onderzoek is. Aangezien het nieuwe huisvestingsbeleid sterk samenhangt met de nieuwe Huisvestingswet en de daarop gebaseerde regionale Huisvestingsverordening, is ervoor gekozen in het beleidsproces aansluiting te zoeken bij het moment van inwerkingtreding van de nieuwe wet en verordening. De verwachting is daarom dat het nieuwe beleid medio 2015 wordt vastgesteld.

 

Nu de eerste verlengde onttrekkingsvergunningen in december 2014 zullen vervallen en het nieuwe beleid eerst medio 2015 te verwachten is, ontstaat een knelpunt. Teneinde dit knelpunt het hoofd te bieden, wordt de éénmalige verlengingsmogelijkheid omgezet in een tweemalige verlengingsmogelijkheid. Op deze wijze wordt voorzien in een, in praktisch en juridisch opzicht aanvaardbare, tussentijdse aansluiting van de huidige beleidsperiode met de toekomstige. Verlengde vergunningen die zullen aflopen voordat het nieuwe beleid in werking is getreden, kunnen nog éénmaal voor ten hoogte drie jaar worden verlengd. Voor het bepalen van de tijdsduur van vergunningen die zullen aflopen nadat het nieuwe beleid in werking is getreden, geldt het nieuwe beleid als toetsingsgrond. Ten opzichte van het bestaande beleid zal het nieuwe beleid voor wat betreft de tijdsduur van onttrekkingsvergunningen naar verwachting niet meer beperkingen inhouden.  

 

Artikel 10 Het vervallen van de vergunning

WAS:

Onverminderd het bepaalde in artikel 16e van de verordening, vervalt de vergunning van rechtswege indien:

a. de eigendomssituatie van de woonruimte wijzigt;

b. de woonruimte waarop de vergunning betrekking heeft langer dan één jaar niet als kamerverhuurpand wordt gebruikt.

 

WORDT:

VERVALLEN

 

Toelichting wijziging

De bezwaarschriftencommissie heeft het college geattendeerd op het feit dat in de Nadere regels slechts artikelen mogen worden opgenomen met betrekking tot het verlenen van een onttrekkingsvergunning. Zowel artikel 10 en 11 zijn daarmee onverbindend en dienen te vervallen.

 

Artikel 11 Intrekking van de vergunning

WAS:

Onverminderd het bepaalde in artikel 16e van de verordening kan het college de vergunning intrekken, indien:

a. de aan de vergunning verbonden voorschriften niet worden nagekomen;

b. vaststaat of redelijkerwijs moet worden aangenomen, dat het in stand houden van de

vergunning leidt tot een verstoring van een geordend woon- en leefmilieu van het gebouw en/of de omgeving van het gebouw, waarop de vergunning betrekking heeft. 

 

WORDT:

VERVALLEN

 

Toelichting wijziging:

Zie de toelichting bij artikel 10.

 

Artikel 13 Inwerkingtreding en intrekking

WAS:

1. Het ‘Uitvoeringsbesluit kamerverhuur gemeente Schiedam” wordt ingetrokken.

2. Deze regeling treedt in werking op 1 april 2011.

 

WORDT:

1. De “Nadere regels kamerverhuur Gemeente Schiedam 2011” worden ingetrokken.

2. Deze regeling treedt in werking op 1 juli 2013.

 

Toelichting wijziging:

Redactionele wijziging.

 

Artikel 14 Citeertitel

WAS:

Dit besluit wordt aangehaald als “Nadere regels kamerverhuur gemeente Schiedam.

 

WORDT:

Dit besluit wordt aangehaald als ‘Nadere regels kamerverhuur gemeente Schiedam 2013.

 

Toelichting wijziging:

Redactionele wijziging.

 

IV. Inhoudelijke wijzigingen toelichting op de nadere regels

In deze paragraaf wordt per artikel aangegeven welke wijzigingen optreden in de toelichting op de nadere regels ten opzichte van de toelichting op de nadere regels uit 2011. Eerst wordt de tekst van de toelichting zoals die luidde in het beleid van 2011 weergegeven (“WAS”), daarna wordt de nieuwe tekst van de toelichting genoemd (“WORDT”) en in een aantal gevallen nog een toelichting op de wijziging.

 

Toelichting bij artikel 1 – begrip huishouden

WAS:

“Er is sprake van een duurzaam gemeenschappelijk huishouden als:

  • 1.

    een gezin van twee of meer personen (gehuwd of samenwonend) zijn hoofdverblijf in dezelfde woning heeft. Dit wordt geacht een duurzaam gemeenschappelijk huishouden te zijn;

  • 2.

    een groep van twee of meer personen een gemeenschappelijke duurzame huishouding voert of wil voeren. Hieronder wordt ook een woongroep verstaan. Dit wordt van geval tot geval bepaald. Het gebruik van de woning speelt hierbij een rol. 

Wanneer een persoon in een woning zijn hoofdverblijf heeft, speelt het vraagstuk van een duurzaam gemeenschappelijk huishouden uiteraard niet. Leden van het duurzaam gemeenschappelijk huishouden hebben tenminste 12 m2 per persoon aan gebruiksoppervlakte tot de beschikking. Wordt hier niet aan voldaan, dan is er sprake van strijdigheid met de Bouwverordening Schiedam 1993.

 

Indicaties die een rol spelen bij de beoordeling of er sprake is van (de intentie tot) een duurzaam gemeenschappelijk huishouden zijn:

• er bestaat een band tussen de bewoners, die de enkele wil om gezamenlijk te wonen te boven gaat. Daarnaast bestaat de intentie om langdurig samen te blijven;

• er is sprake van wederzijdse zorg;

• de bewoners beschikken over een gemeenschappelijke rekening, waarvan de

gemeenschappelijke kosten betaald worden;

• indien vereist, beschikken de bewoners over een Huisvestingsvergunning;

• alle bewoners staan ingeschreven in het GBA;

• de ruimtes in de woning zijn van dien aard, dat ze niet zelfstandig bewoond worden. Alle ruimten zijn gemeenschappelijk (dus niet met sloten afsluitbaar, niet allemaal een eigen kooktoestel en koelkast e.d. en in de woning is een gezamenlijke woonkamer aanwezig die niet in gebruik is als slaapkamer);

• de woning is aan te merken als een zelfstandige woonruimte in de zin van de Huisvestingswet.

 

De hierboven genoemde indicaties spelen allemaal een rol bij de beoordeling of er sprake is van (de intentie tot) een duurzaam gemeenschappelijk huishouden. Dit zijn echter slechts de in de jurisprudentie uitgekristalliseerde indicaties. Overige feiten en omstandigheden van het geval dienen meegewogen te worden. Deze lijst van indicaties is dus niet uitputtend. Alle indicaties dienen zorgvuldig afgewogen te worden. Er dient zowel sprake te zijn van duurzaamheid als van gemeenschappelijkheid, voordat van een duurzaam gemeenschappelijk huishouden gesproken kan worden.”

 

WORDT:

“Van een duurzaam gemeenschappelijk huishouden is sprake indien het gaat om een vaste groep van personen tussen wie een band bestaat die het enkel gezamenlijk bewonen van bepaalde woonruimte te boven gaat en die de bedoeling hebben bestendig voor onbepaalde tijd een huishouden te vormen. Er dient sprake te zijn van een samenlevingswens tussen de personen die niet overwegend wordt bepaald door de beslissing om de betrokken woonruimte te delen (zie LJN: BH 0444 en BQ 1887).

 

Een aantal andere punten, naast het bovenstaande, die van belang zijn om te bepalen of er sprake is van een duurzaam gemeenschappelijk huishouden zijn de volgende:

  • a.

    De bewoners zijn van plan om langdurig samen te blijven wonen (duurzaamheid);

  • b.

    er is sprake van wederzijdse zorg;

  • c.

    het huishouden is in een periode van één jaar niet van samenstelling veranderd, tenzij de veranderingen naar algemene maatstaven binnen een duurzaam gemeenschappelijk huishouden passen;

  • d.

    de ruimtes zijn gemeenschappelijk, dit blijkt bijv. uit afwezigheid van sloten op de deuren;

  • e.

    er is een gezamenlijk huurcontract, waarin de namen van alle huurders vermeld staan;

  • f.

    alle bewoners staan op het betreffende adres ingeschreven in de Gemeentelijk Basisadministratie (GBA);

  • g.

    de woning is geschikt voor bewoning door een huishouden van de betreffende grootte;

 

Ad. g. Per bewoner dient er 18 m2 gebruiksoppervlak aanwezig te zijn en dient er een gemeenschappelijke ruimte te zijn zoals een woonkamer of woonkeuken.

Dit zijn indicaties die een rol spelen bij de beoordeling of er sprake is van een duurzaam gemeenschappelijk huishouden. Ook indicaties die niet zijn genoemd kunnen een rol spelen. Iedere situatie wordt daarom apart beoordeeld. Er wordt daarbij gekeken naar de feitelijke bewoning (zie LJN BR 5663).”

 

Toelichting wijziging:

De tekst en indicaties voor een duurzaam gemeenschappelijk huishouden zijn aangepast aan de jurisprudentie die hieromtrent ontwikkeld is.

 

Toelichting bij artikel 5 Gronden tot weigering van de vergunning

  • 1.

    Redactionele wijzigingen.

 

  • 2.

    Toevoeging aan de indicatorscore Overbewoning van de factor parkeeroverlast.

De onttrekkingsvergunning ten behoeve van kamerverhuur wordt geweigerd, indien de aanvraag betrekking heeft op woonruimte die is gelegen in een buurt waarvan de indicatorscore Overbewoning hoger is dan het stedelijk gemiddelde. Daarmee zijn CBS-buurten waar de indicatorscore Overbewoning slechter is dan gemiddeld uitgesloten van kamerverhuur. Op dit moment zijn dat de wijken Centrum, Oost en het westelijk deel van Nieuwland. De huidige uit 2009 daterende indicatorscore Overbewoning is gebaseerd op de volgende overlastfactoren:

  • lawaai van omwonenden/burengerucht;

  • andere vormen van geluidsoverlast;

  • dronken mensen op straat;

  • overlast door omwonenden (anders dan geluidsoverlast).

 

Aan onttrekkingsvergunningen kunnen alleen parkeereisen worden gesteld als tevens sprake is van een omgevingsvergunning, bijvoorbeeld voor het verbouwen van een woning. Aan het verlenen van onttrekkingsvergunningen kunnen dus niet altijd parkeereisen worden gesteld, terwijl de kans dat de parkeerdruk hierdoor toeneemt wel groot is. Door aandacht te schenken aan parkeren in de overbewoningsindicator is parkeren een wezenlijk onderdeel van de afweging waar kamerverhuur wel of niet is toegestaan.

 

Door het toevoegen van parkeeroverlast aan de indicator Overbewoning zal in het noordelijk deel van West geen nieuwe kamerverhuur meer kunnen plaatsvinden. In Groenoord, waar net als in Nieuwland, gemiddeld weinig parkeeroverlast wordt ondervonden, verandert de score voor Overbewoning weinig door toevoeging van parkeeroverlast. Hetgeen recht doet aan de realiteit. Het toevoegen van parkeeroverlast aan de indicatorscore is daarnaast in lijn met het parkeerbeleid. In de Bouwverordening wordt immers opgelegd dat bij het aanvragen van een omgevingsvergunning aangetoond dient te worden dat eventuele extra parkeerdruk die ontstaat door het verlenen van de omgevingsvergunning wordt opgevangen binnen het plan (inpandig of op eigen terrein). Door nu de subjectieve parkeeroverlast toe te voegen aan de indicator Overbewoning wordt meer eenheid in de afweging tussen de verschillende juridische kaders verkregen.

 

Voor meer gedetailleerde informatie wordt verwezen naar de evaluatie van het kamerverhuurbeleid 2011 - 2012 van maart 2013

 

Toelichting bij artikel 8 Persoonsgebonden karakter van de vergunning:

WAS:

Op dit moment ontbreekt een artikel dat regelt wie de vergunning moet aanvragen en is daarnaast de vergunning pandgebonden. Door de vergunning persoonsgebonden te maken wordt een vergunning niet meer overdraagbaar. Het betreft de eigenaar die bevoegd is tot de verhuur van het pand. Dit kan de kadastrale eigenaar zijn, maar ook de huurder die mag doorverhuren.

 

WORDT:

De vergunning vervalt van rechtswege bij verkoop van de woning zodra de overdracht is ingeschreven in de openbare registers (kadaster).

 

Voor de volledigheid wordt nog opgemerkt dat de bovenstaande inhoudelijke wijzigingen in de toelichting op de nadere regels ook volledig zijn verwerkt in de artikelsgewijze toelichting.

 

Toelichting bij artikel 9 De tijdsduur van de vergunning:

Zie Algemeen deel, onderdeel III, van de toelichting.

 

Toelichting “Nadere regels kamerverhuur gemeente Schiedam 2013” – Artikelsgewijs

 

Artikel 1 Begripsbepalingen

In artikel 1, lid d van de nadere regels wordt aangegeven dat onder huishouden wordt verstaan een alleenstaande dan wel twee of meer personen die een gemeenschappelijke huishouding voeren of willen gaan voeren. In deze begripsomschrijving is het woord “duurzame”toegevoegd. Daarnaast zijn begripsomschrijvingen van portiekwoning, flatwoning, eigenaar en buurt toegevoegd. Hiervoor kunnen de definities uit de “Fotowijzer Woningen” Uniformering begrippen en definities woningen o.a. de VNG en de Waarderingskamer gebruikt worden.

 

Verder wordt ter toelichting de volgende begrippen nader verduidelijkt:

 

Zelfstandige woonruimte

Er is sprake van een zelfstandige woonruimte als

  • de woonruimte een eigen toegang heeft en

  • de bewoner exclusief gebruik maakt van zogeheten “wezenlijke voorzieningen” (keuken, douche/badkamer en toilet) binnen zijn woonruimte

 

Kamergewijze verhuur

Er is sprake van kamergewijze verhuur als een samenstel van verblijfsruimten in een woonfunctie uitsluitend of mede bestemd is of gebruikt wordt om daarin aan anderen dan aan de rechthebbende (zoals de eigenaar/bewoner) en de personen behorende tot zijn of haar huishouden, woonverblijf (geen zelfstandige woongelegenheid) te verschaffen. Hiermee richt het begrip kamergewijze verhuur zich op de verhuur van kamers in een woning aan afzonderlijke huurders die geen sociale band met elkaar of de verhuurder hebben en zodoende zelf geen of weinig invloed op de brandveiligheidssituatie kunnen uitoefenen.

 

Huishouden

Van een duurzaam gemeenschappelijk huishouden is sprake indien het gaat om een vaste groep van personen tussen wie een band bestaat die het enkel gezamenlijk bewonen van bepaalde woonruimte te boven gaat en die de bedoeling hebben bestendig voor onbepaalde tijd een huishouden te vormen. Er dient sprake te zijn van een samenlevingswens tussen de personen die niet overwegend wordt bepaald door de beslissing om de betrokken woonruimte te delen (zie LJN: BH 0444 en BQ 1887).

 

Een aantal andere punten, naast het bovenstaande, die van belang zijn om te bepalen of er sprake is van een duurzaam gemeenschappelijk huishouden zijn de volgende:

  • h.

    De bewoners zijn van plan om langdurig samen te blijven wonen (duurzaamheid);

  • i.

    er is sprake van wederzijdse zorg;

  • j.

    het huishouden is in een periode van één jaar niet van samenstelling veranderd, tenzij de veranderingen naar algemene maatstaven binnen een duurzaam gemeenschappelijk huishouden passen;

  • k.

    de ruimtes zijn gemeenschappelijk, dit blijkt bijv. uit afwezigheid van sloten op de deuren;

  • l.

    er is een gezamenlijk huurcontract, waarin de namen van alle huurders vermeld staan;

  • m.

    alle bewoners staan op het betreffende adres ingeschreven in de Gemeentelijk Basisadministratie (GBA);

  • n.

    de woning is geschikt voor bewoning door een huishouden van de betreffende grootte;

Ad. g. Per bewoner dient er 18 m2 gebruiksoppervlak aanwezig te zijn en dient er een gemeenschappelijke ruimte te zijn zoals een woonkamer of woonkeuken.

Dit zijn indicaties die een rol spelen bij de beoordeling of er sprake is van een duurzaam gemeenschappelijk huishouden. Ook indicaties die niet zijn genoemd kunnen een rol spelen.

Iedere situatie wordt daarom apart beoordeeld. Er wordt daarbij gekeken naar de feitelijke bewoning (zie LJN BR 5663).

 

Artikel 3 Aanvraag

De Huisvestingsverordening reguleert niet wie de aanvraag tot een onttrekkingsvergunning kan indienen. Hierdoor zijn de eigenaar, de verhuurder, tussenpersoon of de huurder bevoegd de vergunning aan te vragen. In dit artikel wordt de kring van aanvragers beperkt tot de eigenaar. De eigenaar is uiteindelijk degen die zeggenschap heeft of al dan niet de vergunning wordt aangevraagd.

 

Artikel 4a Vrijstelling vergunningplicht

De Huisvestingsverordening laat niet toe dat bijvoorbeeld een eigenaar-bewoner een kamer, die hij over heeft, kan verhuren aan bijvoorbeeld een student of aan een familielid. De vergunningplicht is ingevoerd om op grond van volkshuisvestelijke argumenten of op grond van leefbaarheidaspecten grip te hebben op het omzetten van zelfstandige woonruimte in onzelfstandige woonruimte. Het is juridisch mogelijk om hier een uitzondering voor te maken door middel van een vrijstelling van vergunningplicht.

 

Lid 2: De regelgeving uit 2011 maakt het onmogelijk om meer dan 1 persoon onzelfstandig te huisvesten in huurwoningen. Door dit artikel uit te breiden wordt het mogelijk om bijvoorbeeld beperkte studentenhuisvesting (maximaal 3 personen) mogelijk te maken. Dit leidt in de praktijk niet tot overlast, maar is met de huidige regelgeving niet toegestaan. Met de aanpassing wordt het voor studenten aantrekkelijk om zich in Schiedam te vestigen. Dit zal naar verwachting geen deuren openen voor uitzendbureaus die hun personeel veelal in grotere aantallen personen (vanaf 4 personen) in woningen huisvesten, omdat de kosten per bewoner dan te hoog worden.

Met betrekking tot het uitsluiten van flat- en portiekwoningen, wordt aangesloten bij artikel 5.

 

Artikel 5 Gronden tot weigering van de vergunning

Om te voorkomen dat in gebieden, waar de indicatorscore overbewoning slechter is dan het Schiedamse gemiddelde en zich te veel kamerverhuurpanden in een straat vestigen, is gekozen voor 5% van het aantal slaapplaatsen per straat. Om de spreiding in langere straten te garanderen geldt voor een straat die in meerdere CBS-buurten is gelegen, de norm van 5% voor elk straatgedeelte afzonderlijk. Daarnaast is de indicatorscore Overbewoning uitgebreid met de factor parkeeroverlast.

 

De onttrekkingsvergunning ten behoeve van kamerverhuur wordt geweigerd, indien de aanvraag betrekking heeft op woonruimte die is gelegen in een buurt waarvan de indicatorscore Overbewoning hoger is dan het stedelijk gemiddelde. Daarmee zijn CBS-buurten waar de indicatorscore Overbewoning slechter is dan gemiddeld uitgesloten van kamerverhuur. Op dit moment zijn dat de wijken Centrum, Oost en het westelijk deel van Nieuwland. De huidige uit 2009 daterende indicatorscore Overbewoning is gebaseerd op de volgende overlastfactoren:

  • lawaai van omwonenden/burengerucht;

  • andere vormen van geluidsoverlast;

  • dronken mensen op straat;

  • overlast door omwonenden (anders dan geluidsoverlast).

 

Aan onttrekkingsvergunningen kunnen alleen parkeereisen worden gesteld als tevens sprake is van een omgevingsvergunning, bijvoorbeeld voor het verbouwen van een woning. Aan het verlenen van onttrekkingsvergunningen kunnen dus niet altijd parkeereisen worden gesteld, terwijl de kans dat de parkeerdruk hierdoor toeneemt wel groot is. Door aandacht te schenken aan parkeren in de overbewoningsindicator is parkeren een wezenlijk onderdeel van de afweging waar kamerverhuur wel of niet is toegestaan.

 

Door het toevoegen van parkeeroverlast aan de indicator Overbewoning zal in het noordelijk deel van West geen nieuwe kamerverhuur meer kunnen plaatsvinden. In Groenoord, waar net als in Nieuwland, gemiddeld weinig parkeeroverlast wordt ondervonden, verandert de score voor Overbewoning weinig door toevoeging van parkeeroverlast. Hetgeen recht doet aan de realiteit. Het toevoegen van parkeeroverlast aan de indicatorscore is daarnaast in lijn met het parkeerbeleid.

 

In de Bouwverordening wordt immers opgelegd dat bij het aanvragen van een omgevingsvergunning aangetoond dient te worden dat eventuele extra parkeerdruk die ontstaat door het verlenen van de omgevingsvergunning wordt opgevangen binnen het plan (inpandig of op eigen terrein). Door nu de subjectieve parkeeroverlast toe te voegen aan de indicator Overbewoning wordt meer eenheid in de afweging tussen de verschillende juridische kaders verkregen.

 

Artikel 6 Inhoud van de vergunning

In dit artikel wordt een tekstuele aanpassing opgenomen ten aanzien van de verwijzing naar de Huisvestingsverordening

 

Artikel 7 Compensatie voor het onttrekken van zelfstandige woonruimte Op grond van artikel 16d lid 1 en 2 van de Huisvestingsverordening kunnen Burgemeester en wethouders aan de verlening van de vergunning de voorwaarde verbinden dat de onttrekking dient te worden gecompenseerd. Compensatie kan worden geboden door het toevoegen aan de woningvoorraad van andere, vervangende woonruimte, die naar het oordeel van burgemeester en wethouders gelijkwaardig is aan de te onttrekken woonruimte. Compensatie kan ook worden geboden door betaling van compensatiegeld. Het fonds dat door deze compensatiegelden wordt gevormd kan uitsluitend binnen het kader van de volkshuisvesting worden aangewend. Dordrecht kent een compensatie van € 5000,-- voor een vergunning van 5 jaar. De vergunningsduur in Schiedam is 3 jaar. Vanwege de kortere vergunningsduur wordt voorgesteld het compensatiebedrag op € 3000,-- vast te stellen.

Artikel 8 Persoonsgebonden karakter van de vergunning

De vergunning vervalt van rechtswege bij verkoop van de woning zodra de overdracht is ingeschreven in de openbare registers (kadaster).

 

Artikel 9 De tijdsduur van de vergunning

Zie Algemeen deel, onderdeel III ,van de toelichting.

 

Artikel 10 Het vervallen van de vergunning

De bezwaarschriftencommissie heeft het college geattendeerd op het feit dat in de Nadere regels slechts artikelen mogen worden opgenomen met betrekking tot het verlenen van een onttrekkingsvergunning. Zowel artikel 10 en 11 zijn daarmee onverbindend en dienen te vervallen.

 

Artikel 11 Intrekking van de vergunning

Zie toelichting onder artikel 10.

Bijlage  

bijlage