Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Leiderdorp

VERORDENING OP DE HEFFING EN DE INVORDERING VAN AFVALSTOFFENHEFFING EN REININGINGSRECHTEN 2006

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieLeiderdorp
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingVERORDENING OP DE HEFFING EN DE INVORDERING VAN AFVALSTOFFENHEFFING EN REININGINGSRECHTEN 2006
CiteertitelVerordening op de heffing en de invordering van Afvalstoffenheffing en Reiningingsrechten 2006
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmilieu
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Gemeentewet, art. 229 lid 1 sub a, b
  2. Wet milieubeheer, art. 15.33

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-200601-01-2007Onbekend

21-11-2005

Onbekend

Onbekend

Tekst van de regeling

Intitulé

VERORDENING OP DE HEFFING EN DE INVORDERING VAN AFVALSTOFFENHEFFING EN REININGINGSRECHTEN 2006

 

De raad der gemeente Leiderdorp;

gelezen het voorstel van 18 oktober 2005, nr. 143;

gezien het advies van commissie 1 van 7 november 2005;

gelet op het bepaalde in artikel 229, eerste lid, aanhef en onderdelen a en b van de Gemeente- wet en artikel 15.33 van de Wet milieubeheer;

 

besluit:

 

vast te stellen de volgende verordening:

VERORDENING OP DE HEFFING EN DE INVORDERING VAN AFVALSTOFFENHEFFING EN REININGINGSRECHTEN 2006

Hoofdstuk I ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1 Inleidende bepaling

Krachtens deze verordening worden geheven:

  • a.

    een afvalstoffenheffing;

  • b.

    reinigingsrechten

Artikel 2 Begripsomschrijvingen

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder grof bedrijfsafval: afvalstoffen, met uitzondering van autowrakken, afkomstig van bedrijven en instellingen, welke door aard, omvang of hoeveelheid niet periodiek worden ingezameld.

Hoofdstuk II AFVALSTOFFENHEFFING

Artikel 3 Aard van de belasting en belastbaar feit

  • 1.

    Onder de naam “afvalstoffenheffing” wordt een directe belasting geheven als bedoeld in artikel 15.33 van de Wet milieubeheer (Stbl. 1994, 80).

  • 2.

    De afvalstoffenheffing als bedoeld in deze verordening en de daarbij behorende tarieven- tabel wordt naar afzonderlijke grondslagen geheven ter zake van het feitelijk gebruik van een perceel ten aanzien waarvan krachtens artikel 10.11 van de Wet milieubeheer een verplichting tot het inzamelen van huishoudelijke afvalstoffen geldt.

Artikel 4 Belastingplicht

  • 1.

    De belasting wordt geheven van diegene die in de gemeente feitelijk gebruik maakt van een perceel ten aanzien waarvan ingevolge artikel 10.11 van de Wet milieubeheer een verplichting tot het inzamelen van huishoudelijke afvalstoffen geldt.

  • 2.

    Voor de toepassing van het eerste lid wordt als gebruiker aangemerkt:

    • a.

      diegene die naar de omstandigheden beoordeelt al dan niet krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht feitelijk gebruik maakt van het perceel.

    • b.

      ingeval een gedeelte van een perceel ten gebruike is afgestaan: diegene die dat ge- deelte ten gebruike heeft afgestaan.

Artikel 5 Maatstaf van heffing en belastingtarief

De belasting wordt geheven naar de maatstaven en de tarieven, opgenomen in hoofdstuk 1 van de bij deze verordening behorende tarieventabel.

Artikel 6 Belastingtijdvak

Het belastingtijdvak is gelijk aan het kalenderjaar.

Artikel 7 Wijze van heffing

De belasting wordt bij wege van aanslag geheven.

Artikel 8 Ontstaan van de belastingschuld en heffing naar tijdsgelang

  • 1.

    De belasting is verschuldigd bij het begin van het belastingtijdvak of, zo dit later is, bij de aanvang van de belastingplicht.

  • 2.

    Indien de belastingplicht in de loop van het belastingtijdvak aanvangt, is de belasting ver- schuldigd voor de nog volle kalendermaanden die na de aanvang van de belastingplicht, in het belastingtijdvak overblijven.

  • 3.

    Indien de belastingplicht in de loop van het belastingjaar eindigt, bestaat aanspraak op ont- heffing voor zoveel nog volle kalendermaanden die na het einde van de belastingplicht, in het belastingtijdvak overblijven.

  • 4.

    Het tweede en derde lid zijn niet van toepassing, indien de belastingplichtige binnen de gemeente verhuist en aldaar een ander perceel in feitelijk gebruik neemt.

Artikel 9 Termijnen van betaling

  • 1.

    De aanslagen moeten betaald worden in drie gelijke termijnen waarvan de eerste termijn vervalt op de laatste dag van de maand volgend op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld en elk van de volgende termijnen telkens een maand later.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid geldt, in geval het totaalbedrag van de op een aanslagbiljet verenigde aanslagen, of als het aanslagbiljet maar een aanslag bevat het bedrag daarvan meer is dan Euro 200,00 doch minder is dan Euro 2.000,00 en zolang de verschuldigde be- dragen door middel van automatische incasso van de daartoe door de belastingplichtige aangewezen bank- of girorekening kunnen worden afgeschreven, dat de aanslagen betaald moeten worden in zes gelijke termijnen. De eerste termijn vervalt op de laatste dag van de maand volgend op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld en elk van de volgende termijnen telkens een maand later.

  • 3.

    In afwijking van het tweede lid geld dat in geval het totaalbedrag van de op een aanslag- biljet verenigde aanslagen, of als het aanslagbiljet maar een aanslag bevat het bedrag daarvan minder is dan Euro 200,00, en zolang de verschuldigde bedragen door middel van automatische betalingsincasso van de daartoe door de belastingplichtige aangewe- zen bank- of girorekening kunnen worden afgeschreven, dat de aanslagen betaald moe- ten worden in drie gelijke termijnen. De eerste termijn vervalt op de laatste dag van de maand volgend op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld en elk van de volgende termijnen telkens een maand later.

Hoofdstuk III REININGINGSRECHTEN

Artikel 10 Belastbaar feit

Onder de naam “reinigingsrechten” worden rechten geheven zowel voor het genot van door of vanwege het gemeentebestuur verstrekte diensten als voor het gebruik van voor de openbare dienst bestemde gemeentebezittingen, werken of inrichtingen die bij de gemeente in beheer ofonderhoud zijn.

Artikel 11 Belastingplicht

De rechten worden geheven van diegene op wiens aanvraag dan wel ten behoeve van wie de dienst wordt verricht of van diegene die van de bezittingen, werken of inrichtingen gebruik maakt.

Artikel 12 Maatstaf van heffing en belastingtarief

  • 1.

    De rechten worden geheven naar de maatstaven en tarieven, opgenomen in hoofdstuk 2 van de bij deze verordening behorende tarieventabel.

  • 2.

    Voor de berekening van de rechten wordt een gedeelte van een in de tarieventabel ge- noemde eenheid als een volle eenheid aangemerkt.

Artikel 13 Belastingtijdvak

Het belastingtijdvak is gelijk aan het kalenderjaar.

Artikel 14 Wijze van heffing

  • 1.

    De rechten bedoeld in hoofdstuk 2, onderdeel 2.1.1 van de tarieventabel worden geheven bij wege van aanslag met dien verstande dat per belastbaar feit een afzonderlijke aanslag kan worden opgelegd.

Artikel 15 Ontstaan van de belastingschuld en de heffing naar tijdsgelang voor de verschuldigde rechten

  • 1.

    De rechten bedoeld in hoofdstuk 2, onderdeel 2.1.1 van de tarieventabel zijn verschuldigd bij het begin van het belastingtijdvak of, zo dit later is bij de aanvang van de belastingplicht.

  • 2.

    Indien de belastingplicht in de loop van het belastingtijdvak aanvangt, is de belasting ver- schuldigd voor de nog volle kalendermaanden die na de aanvang van de belastingplicht, in het tijdvak overblijven.

  • 3.

    Indien de belastingplicht in de loop van het belastingtijdvak aanvangt, is de belasting ver- schuldigd voor de nog volle kalendermaanden die na de aanvang van de belastingplicht, in het belastingtijdvak overblijven.

  • 4.

    Het tweede en derde lid zijn niet van toepassing indien de belastingplichtige binnen de ge- meente verhuist en aldaar een ander perceel in feitelijk gebruik neemt.

Artikel 16 Termijnen van betaling

  • 1.

    De op grond van artikel 14, eerste lid, verschuldigde rechten moeten worden betaald in drie gelijke termijnen waarvan de eerste termijn vervalt op de laatste dag van de maand volgend op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld en elk van de volgende termijnen telkens een maand later.

Hoofdstuk IV AANVULLENDE BEPALINGEN

Artikel 17 Machtiging tot overdracht bevoegdheden

Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd tot het verlenen van schriftelijke toe- stemming met betrekking tot het verdagen van de uitspraak op het bezwaarschrift voor ten hoogste een jaar.

Artikel 18 Verzenden van aanslagbiljetten

Het college van burgemeester en wethouders kan bepalen dat voor de toezending of uitreiking van aanslagbiljetten, ingevolge artikel 8, eerste lid, van de invorderingswet 1990 (Stbl. 221) voor de met de invordering van gemeentelijke belastingen belaste gemeenteambtenaar een andere gemeenteambtenaar in de plaats treedt.

Artikel 19 Nakomen van verplichtingen

De verplichtingen bedoeld in de artikelen 47,49 en 50 van de Algemene wet inzake rijksbelas- tingen (Stbl. 1959,301) en in de artikelen 58 en 60 van de Invorderingswet 1990, dan wel be- doeld of van toepassing verklaard in de algemene maatregel van bestuur krachten artikel 246a van de Gemeentewet, gelden mede jegens de door het college van burgemeester en wethou- ders aangewezen ambtenaren belast met de heffing of de invordering van gemeentelijk belastingen.

Artikel 20 Rente

  • 1.

    Het bepaalde in Hoofdstuk V van de Invorderingswet 1990 inzake invorderingsrente vindt toepassing op de invordering van deze rechten.

  • 2.

    De ministeriele regeling bedoeld in artikel 31 van de Invorderingswet vindt daarbij overeen- komstige toepassing.

Artikel 21 Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen in de verordening, indien strikte toepassing ervan tot onbillijkheden van zwaarwegende aard zou leiden.

Artikel 22 Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    De “Verordening Reinigingsheffing 2005” van 20 december 2004, wordt ingetrokken met in- gang van de in het derde lid genoemde datum van ingang van heffing, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorge- daan.

  • 2.

    Deze verordening treedt in werking met ingang van de achtste dag na die van de bekend- making.

  • 3.

    De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2006.

  • 4.

    Deze verordening kan worden aangehaald als “Verordening op de heffing en de invordering van Afvalstoffenheffing en Reiningingsrechten 2006”

Vastgesteld in de openbare vergadering van

de raad van Leiderdorp op 21 november 2005,

de voorzitter, M.Zonnevylle

de griffier, mw. J.C. Zantingh

Tarieventabel behorende bij verordening reinigingsheffingen 2006

Rubriek

Omschrijving

Euro

 

 

 

 

 

 

 

HOOFDSTUK 1 MAATSTAVEN EN TARIEVEN

AFVALSTOFFENHEFFING

 

1.1

De belasting bedraagt per perceel per jaar

 

1.1.1

Indien dat perceel wordt gebruikt door één persoon

225,89

1.1.2

Indien dat perceel wordt gebruikt door twee personen

291,89

1.1.3

Indien dat perceel wordt gebruikt door meer dan twee personen

310,52

 

 

 

 

 

 

 

HOOFDSTUK 2 MAATSTAVEN EN TARIEVEN

REINIGINGSRECHTEN

 

2.1

Het recht bedraagt voor:

 

2.1.1

Het verwijderen van bedrijfsafval van beperkte omvang of hoeveelheid per jaar per bedrijfspand

331,80

2.2

De tarieven als bedoeld in artikel 2.1 zijn exclusief omzetbelasting

 

Behorende bij raadsbesluit van 21 november 2005, nr.

De griffier van de gemeente Leiderdorp,

 

mw. T.C. Zantingh.