Organisatie | Smallingerland |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Re-integratieverordening Wet werk en bijstand 2013 |
Citeertitel | Re-integratieverordening Wet werk en bijstand gemeente Smallingerland 2013 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Deze regeling is vervangen door de PARTICIPATIEVERORDENING GEMEENTE SMALLINGERLAND 2015.
Geen.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2015 | 01-01-2015 | intrekking | 09-12-2014 | 9 december 2014, volgnr. 6 | |
02-08-2013 | 01-01-2013 | 01-01-2015 | Nieuwe regeling | 11-06-2013 Breeduit, 01-08-2013 | 11-06-2013, volgnr. 5 |
Bij de keuze van de mogelijkheden van ondersteuning wordt door het college een afweging gemaakt, waarbij gekeken wordt of de ondersteuning, gelet op de mogelijk-heden en capaciteiten van de belanghebbende, het meest doelmatig is met het oog
op de arbeidsinschakeling. Het college draagt zorg voor een voldoende gevarieerd aanbod van voorzieningen.
Bij het aanbieden van ondersteuning als bedoeld in lid 1 van dit artikel heeft het college aandacht voor een evenwichtige aanpak van groepen belanghebbenden als bedoeld in artikel 7, lid 1, onder a, van de WWB. Binnen de primaire doelgroepen van de wet kan het college extra aandacht geven aan specifieke categorieën belanghebbenden.
Het college kan, voor zover het college dat noodzakelijk acht, een voorziening als bedoeld in deze verordening aanbieden aan personen aan wie het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen een uitkering verstrekt indien het college en het Uitvoerings-instituut werknemersverzekeringen daarover een overeenkomst hebben gesloten.
De aanspraak op een traject bedoeld in artikel 4 lid 1 van deze verordening kan door het college worden geweigerd indien naar het oordeel van het college een dergelijk traject voor de belanghebbende niet noodzakelijk is, of wanneer met het aanbieden van een dergelijk traject het subsidieplafond bedoeld in artikel 15 wordt overschreden.
Onverminderd andere verplichtingen, voortvloeiend uit wet- of regelgeving, geldt voor een belanghebbende die deelneemt aan een traject de verplichting:
alle inlichtingen te verstrekken aan het College over de passendheid en de voortgang van het traject en wijzigingen in zijn persoonlijke situatie die van belang kunnen zijn voor de beoordeling van de aanspraak op ondersteuning en de noodzaak van voortzetting van een traject, daaronder in ieder geval begrepen wijzigingen in woonplaats, wijzigingen met betrekking tot gezondheidssituatie of arbeidshandicaps en wijzigingen met betrekking tot nevenwerkzaamheden of neveninkomsten;
Criteria ontheffing arbeidsplicht.
Het college kan met inachtneming van artikel 9, tweede lid, van de WWB, onderscheidenlijk artikel 37a van de loaw en de loaz bepalen dat aan belanghebbende tijdelijk, geheel of gedeeltelijk, ontheffing wordt verleend van de in artikel 7, lid 1 en lid 2 van deze verordening genoemde verplichtingen, onder meer:
Het traject kan bestaan uit de volgende voorzieningen:
het verstrekken van een premie per kalenderjaar aan de uitkeringsgerechtigden ( fase 3 en 4) met een grote afstand tot de arbeidsmarkt en alleenstaande ouders en arbeidsgehandicapten, die zich hebben ingespannen richting arbeidsmarkt door bijvoorbeeld een traject te doorlopen en in voltijd en/of in deeltijd zijn gaan werken;het verstrekken van een premie voor de uitkeringsgerechtigde die zes maanden onbeloonde additionele werkzaamheden als bedoeld in artikel 10a , zesde lid van de WWB heeft verricht en naar het oordeel van het College in die zes maanden voldoende heeft meegewerkt aan het vergroten van zijn kans op arbeidsinschakeling in het arbeidsproces.
Voor zover de belanghebbende niet beschikt over een startkwalificatie wordt binnen 6 maanden na aanvang van de onbeloonde additionele werkzaamheden als bedoeld in artikel 10a van de WWB door het College beoordeeld in hoeverre scholing of opleiding kan bijdragen aan vergroting van de kans op inschakeling in het arbeidsproces.
Het college betrekt bij deze beoordeling :
Voor het bepalen van de vorm en inhoud van het plan van aanpak, bedoeld in artikel 44a van de WWB , gelden de volgende regels:
het college stemt de ondersteuning af op de individuele omstandigheden van de belanghebbende. De ondersteuning kan bestaan uit de voorzieningen, bedoeld in artikel 9 lid 2 van deze verordening met uitzondering van de voorzieningen, bedoeld
in artikel 10a van de WWB en in artikel 31, vijfde lid van de WWB.
Indien de alleenstaande ouder die de volledige zorg heeft voor een tot zijn last komend kind tot vijf jaar een verzoek om ontheffing van de arbeidsverplichting indient, verleent het College op grond van artikel 9a algehele ontheffing van de verplichting tot het verkrijgen en aanvaarden van algemene geaccepteerde arbeid als bedoeld in artikel 9, eerste lid onderdeel a, van de WWB.
Indien aan een alleenstaande ouder ontheffing is verleend als bedoeld in artikel 9a, eerste lid van de wet en die beschikt niet over een startkwalificatie, beoordeelt het College in hoeverre scholing of opleiding de toegang tot de arbeidsmarkt bevordert. Ten aanzien van een alleenstaande ouder die al beschikt over een startkwalificatie kan het College na overleg met belanghebbende beoordelen of scholing of opleiding die leidt tot een hoger kwalificatieniveau de toegang tot de arbeidsmarkt verder bevordert.
Als een belanghebbende die deelneemt of heeft deelgenomen aan traject zijn verplichtingen als bedoeld in artikel 7 van deze verordening niet nakomt of niet is nagekomen, kan het College de kosten van het traject alsmede de kosten van de in het kader van het traject ten behoeve van de belanghebbende ingezette voorzieningen geheel of gedeeltelijk terugvorderen.
De uitkeringsgerechtigde die arbeid verricht in deeltijd waarmee een inkomen wordt verworven dat minder bedraagt dan de voor de uitkeringsgerechtigde van toepassing zijnde bijstandsnorm komt in aanmerking voor vrijlating van inkomsten uit arbeid als bedoeld in artikel 31, lid 2 onder n van de WWB en als bedoeld in artikel 8 lid 2 van de Ioaw en in artikel 8 lid 3 van de Ioaz ,indien het College heeft vastgesteld dat de uitkeringsgerechtigde binnen 6 maanden volledig in de bestaanskosten kan voorzien.
Per 1 januari 2004 is de Wet werk en bijstand (WWB) in werking getreden. Deze wet ver-vangt de Algemene bijstandswet (Abw), de Wet inschakeling werkzoekenden (Wiw), de Wet financiering Abw, Ioaw en Ioaz (WFA) en het Besluit In- en doorstroombanen (ID-besluit).
De WWB stelt nog meer dan de Abw de eigen verantwoordelijkheid van de burger centraal om te voorzien in de noodzakelijke kosten van het bestaan door middel van het verrichten van arbeid. Pas als mensen niet in staat blijken te zijn in het eigen bestaan te voorzien hebben zij aanspraak op ondersteuning door de gemeente. De gemeente krijgt hiertoe de volledige verantwoordelijkheid, de middelen en de ruimte voor het voeren van een actief re-integratiebeleid. Voorwaarde is dat de gemeente voor de uitvoering van haar re-integratie-taak regels stelt bij verordening. De Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers (Ioaw), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (Ioaz) zijn niet ingetrokken. De artikelen uit de WWB die betrekking hebben op de reïntegratie zijn ook van toepassing op de Ioaw/z .
Deze verordening is ook hiervoor geldend.
In de Re-integratieverordening Wet werk en bijstand gemeente Smallingerland is vastgelegd op welke wijze het beleid bepaald wordt, hoe de verhouding tussen Raad en College is en bevat enkele algemene artikelen over de opdracht aan het College, de aanspraak op ondersteuning, de inzet van een traject specifieke voorzieningen en de rechten en plichten van de belanghebbende. In de beleidsnota MensenenActiveren 2010-2013 zijn de kaders voor het re-integratiebeleid aangegeven. Met deze verordening en het re-integratiebesluit, waarin de verdere uitwerking van de re-integratie wordt vastgelegd, wordt uitvoering gegeven aan de beleidsnota Smallingerland MensenActiveren 2010-2013.
Doel van het re-integratiebeleid is daar waar mogelijk personen die tot de doelgroep behoren te helpen regulier werk te vinden en daar waar dat (nog) niet kan alles in het werk te stellen om belemmeringen weg te nemen, problemen op te lossen, uitstroomkansen te vergroten en (ondertussen) sociaal isolement te voorkomen. De gemeente is verantwoordelijk voor het aanbieden van ondersteuning voor de tot de doelgroep behorende burgers die niet op eigen kracht aan de slag kunnen komen. Op grond van de WWB hebben deze personen aanspraak op deze ondersteuning. Het is echter aan de gemeente te beoordelen of de ondersteuning noodzakelijk is voor arbeidsinschakeling en op welke wijze de ondersteuning wordt ingezet.
Naast de re-integratieverordening geeft de WWB de gemeenteraad ook opdracht een afstemmingsverordening vast te stellen alsmede een verordening cliëntparticipatie.
De re-integratieverordening en de afstemmingsverordening zijn nauw met elkaar verbonden. Immers, aan de plicht tot meewerken aan een traject kunnen sancties worden verbonden die gevolgen hebben voor de hoogte van de uitkering. Dit sanctiebeleid wordt geregeld in de afstemmingsverordening. In de verordening cliëntenparticipatie dient onder andere te worden geregeld welke zaken er in ieder geval aan cliëntenparticipatie onderworpen zullen worden.
In verband met de invoering van een tweetal nieuwe artikelen in de Wet werk en bijstand (WWB) is de re-integratieverordening WWB per 1-1-2009 gewijzigd. Het gaat om artikel 9a en 10a WWB. Artikel 9a WWB is een gevolg van de Wet verbetering arbeidsmarktpositie alleenstaande ouders. Daarin is geregeld dat alleenstaande ouders met de zorg voor een kind onder de vijf jaar om een ontheffing van de arbeidsplicht kunnen verzoeken en daar ook recht op hebben, waarbij dan gelijktijdig een scholing- of re-integratieaanbod geldt.
De arbeidsverplichting wordt dan omgezet in een scholingsplicht die de toegang tot de arbeidsmarkt bevordert. Artikel 10a WWB is een gevolg van de invoering van de wet Stap en vormt het kader voor de participatieplaatsen (inclusief scholing en premie).
Voorts is de doelgroep van de re-integratieverordening verruimd in verband met de per 1-1-2009 ingevoerde Wet Participatiebudget.
Per 1 januari 2012 is de Wet Werk en Bijstand opnieuw gewijzigd. Op het gebied van re-integratie heeft dit de volgende gevolgen. De Wet Investeren in Jongeren is ingetrokken. Uitkeringsgerechtigden onder de 27 jaar komen in aanmerking voor een WWB-uitkering na een zoekperiode van 4 weken. Kunnen zij aanspraak maken op uit ’s Rijks kas bekostigd onderwijs dan komen zij niet in aanmerking voor een uitkering. Jongeren komen ook niet in aanmerking voor een premie, inkomstenvrijlating en een participatiebaan. De re-integratie +van de jongere wordt samen met de jongere vastgelegd in een plan van aanpak. Als gevolg van deze wijziging is de re-integratieverordening op een aantal onderdelen gewijzigd.
In dit artikel wordt o.a. een aantal wettelijke afkortingen ( a - f ) omschreven , de doelgroep.
van de re-integratieverordening wordt nader gedefinieerd ( j - n ) en er wordt een aantal re-integratiebegrippen verduidelijkt. ( o – x )
Dit artikel verwijst naar de doelgroep genoemd in artikel 7 van de WWB namelijk de uitkeringsgerechtigden op grond van de WWB, de niet-uitkeringsgerechtigde werkzoeken-den (nuggers) en personen met een uitkering op grond van de Algemene Nabestaandenwet (Anw-ers) alsmede de personen die een uitkering ontvangen o.g.v. de Ioaw en Ioaz.
Voorts behoren tot de doelgroep de personen aan wie het Uitvoeringsinstituut Werknemers-verzekeringen ( UWV) een uitkering verstrekt en personen die behoren tot de doelgroep als beschreven in artikel 1, sub 1,2 en 3 van de Wet Participatiebudget.
Binnen de doelgroep kan de gemeente extra aandacht geven aan specifieke categorieën zoals bijvoorbeeld alleenstaande ouders, arbeidsgehandicapten, langdurig werklozen, nieuw-komers of oudkomers. Met betrekking tot de verplichting om aandacht te besteden aan een evenwichtige aanpak van de verschillende in de wet genoemde groepen en de doelgroepen daarbinnen kan het volgende worden opgemerkt. Uitgangspunt voor het aanbieden van voorzieningen is individueel maatwerk. Individueel maatwerk verhoudt zich slecht met het indelen van doelgroepen.
Artikel 3 - Opdracht aan het College
In lid 1 van artikel 3 wordt de doelgroep die onder de WWB valt en aanspraak kunnen maken op ondersteuning van de gemeente bij de arbeidsinschakeling expliciet benoemd.
Hiermee wordt ook een duidelijk onderscheid gemaakt tussen deze doelgroep en de personen die een uitkering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen ( UWV ) ontvangen en personen die onder de doelgroep van de Wet participatiebudget vallen.
In lid 9 van artikel 3 is opgenomen dat het College re-integratievoorzieningen kan aanbieden aan personen die van het UWV een uitkering ontvangen bijvoorbeeld personen met een WW uitkering of met een Wajong uitkering. Het UWV en de personen die van het UWV een uitkering ontvangen kunnen echter alleen aanspraak maken op re-integratievoorzieningen van de gemeente indien er een overeenkomst tussen het College en het UWV is gesloten over het aanbieden van re-integratievoorzieningen aan personen met een uitkering van het UWV. Het is aan de gemeente om te beoordelen, mede met behulp van het advies van het UWV, of betrokkene op eigen kracht in staat is algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaar-den of dat betrokkene ondersteuning nodig heeft bij arbeidsinschakeling. In dat laatste geval is de gemeente verantwoordelijk voor het leveren van deze ondersteuning in de vorm van trajecten.
In lid 10 van artikel 3 is opgenomen dat het College ook re-integratievoorzieningen kan aanbieden aan personen die onder de doelgroep van de Wet participatiebudget vallen. De doelgroep van de Wet participatiebudget waaruit re-integratievoorzieningen gefinan-cierd worden is ruimer dan de doelgroep van de WWB voor wie de gemeente verplicht is ondersteuning aan te bieden bij de inschakeling naar arbeid. De doelgroep van de Wet participatiebudget is in grote lijnen alle personen van 18 jaar en ouder, die rechtmatig in Nederland verblijven. De doelgroepomschrijving is benoemd in de Wet participatiebudget.
Op grond van de WWB hebben betrokkenen de verplichting om naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen, de verplichting om gebruik te maken van een door het College aangeboden traject gericht op arbeidsinschakeling en de verplichting om mee te werken aan een onderzoek naar zijn of haar mogelijkheden tot arbeidsinschakeling.
De werkzaamheden in het kader van de trajecten gericht op arbeidsinschakeling worden in opdracht van het College in beginsel uitgevoerd door één of meer externe opdrachtnemers.
Ingevolge de Wet Structuur Uitvoeringsorganisatie Werk en Inkomen zal de gemeente gebruik moeten maken van transparante en toetsbare aanbestedingsprocedures.
Het College krijgt de opdracht de ondersteuningszorg uit te voeren. Binnen de door de gemeenteraad vastgestelde kaders zal het College jaarlijks een nota opstellen over de aard en het aantal uit te voeren trajecten
Over de uitvoering wordt de gemeenteraad 2x per jaar geïnformeerd. De WWB geeft aan dat het College elk jaar een voorlopig en een definitief verslag over de uitvoering naar het rijk zendt. Het definitief verslag dient gepaard te gaan met een verklaring van de gemeenteraad. Daarom is lid 7 van dit artikel expliciet opgenomen dat er een beleidsverslag aan de raad moet worden gezonden. Bij de vormgeving van dit verslag wordt aangesloten bij de inhoud van het verslag over de uitvoering aan het rijk.
In lid 8 van dit artikel is geregeld dat de Cliëntenraad nadrukkelijk wordt betrokken bij de wijze van uitvoering en de verantwoording over het beleid. Hier is ook een relatie gelegd met de verordening cliëntenparticipatie.
Artikel 4 - Aanspraak op en vormen van ondersteuning.
Ondersteuning vindt primair plaats in de vorm van het aanbieden van een traject. Hieronder valt ook het plan van aanpak als bedoeld in artikel 44a WWB
De uiteindelijke verantwoordelijkheid voor de inhoud van het traject ligt bij het College, die immers ook verantwoordelijk is voor de effectieve en doelmatige inzet van de middelen. Binnen de grenzen van die verantwoordelijkheid wordt rekening gehouden met de wensen van de belanghebbende. Voor het slagen van het traject is de motivatie van de belanghebbende belangrijk. De inhoud van het trajectplan dat ten grondslag ligt aan het traject wordt met de belanghebbende besproken. Nadat de gemeente, de belanghebbende en het re-integratiebedrijf met het trajectplan schriftelijk hebben ingestemd wordt het traject in uitvoering genomen.
Naast de verantwoordelijkheid van gemeenten om ondersteuning te bieden bij de arbeids-inschakeling, is in artikel 10 van de WWB opgenomen dat de belanghebbende ook aan-spraak kan maken op deze ondersteuning door de gemeente. Het gaat daarbij om een recht om door de gemeente geholpen te worden bij reïntegratie en moet ertoe bijdragen dat gemeenten niet ten onrechte belanghebbenden negeren of over het hoofd zien bij het aanbieden van ondersteuning Het is aan het college om te beoordelen op welke wijze het verzoek van de belanghebbende wordt gehonoreerd.
Ondersteuning hoeft niet altijd te bestaan uit een door derden uitgevoerde diagnose, gevolgd door een vastgesteld traject met één of meerdere voorzieningen. Soms kan worden volstaan met advies of doorverwijzing naar andere instanties. Er wordt alleen een traject ingezet als zonder die inzet het vinden van algemeen geaccepteerde arbeid niet mogelijk is of erg moeizaam te verkrijgen is. Bovendien worden de voorzieningen alleen ingezet als aan de hand van onderzoek is gebleken dat door de inzet van die voorziening het vinden van algemeen geaccepteerde arbeid binnen afzienbare tijd mogelijk wordt.
Re-integratie moet in principe de kortste weg naar arbeid zijn. Daarmee wordt niet alleen de tijd tussen inzet van het instrument en de werkaanvaarding bedoeld, maar ook de inspan-ningen die het kost om dat doel te bereiken.
Indien gebruik gemaakt kan worden van een voorliggende "voorziening" (bijvoorbeeld studiefinanciering) vindt geen ondersteuning op basis van deze wet plaats. Indien het college een aanvraag om ondersteuning afwijst zal zij dit met redenen omkleed moeten doen.
Het College zal altijd een individuele afweging moeten maken of zij een aanspraak wil en kan honoreren. Tegen deze beslissing staat bezwaar en beroep open voor belanghebbende.
Aan de andere kant is het uitdrukkelijk aan de gemeente om te beoordelen of er onder-
steuning noodzakelijk is en welke vorm deze moet krijgen, gelet op het te bereiken doel.
De aanspraak op een traject kan worden geweigerd wanneer als gevolg van het aanbieden van dit traject het vastgestelde subsidieplafond als bedoeld in artikel 15 van deze verordening wordt overschreden.
In het 3e lid van artikel 5 van deze verordening is bepaald dat van de doelgroep Nuggers en Anw-ers een eigen bijdrage wordt gevraagd voor de kosten van het ingekochte traject of voor de kosten van de ingezette voorziening indien het netto inkomen van hoger is dan 110 % van het wettelijk minimumloon. Voor de vaststelling van de hoogte van de eigen bijdrage worden in het re-integratiebesluit nadere regels gesteld.
Uitgangspunt is dat elke uitkeringsgerechtigde met een arbeidsverplichting in aanmerking komt voor een traject. Met een sluitende aanpak binnen de periode van 6 maanden wordt aangesloten bij de algemene toelichting op de wet. De volledige ontheffing van de arbeidsverplichting is gebaseerd op artikel 8 van deze verordening. Het recht om in aanmerking te komen voor een IRO is niet in de WWB opgenomen maar kan wel in de praktijk voor individuele situaties incidenteel worden toegepast. Kenmerk van een IRO is dat de cliënt een budget ontvangt waarmee de cliënt zijn ( of haar ) eigen re-integratie kan regelen en financieren. De cliënt kiest dan zelf een re-integratiebedrijf en stelt samen met dat bedrijf een plan op om weer aan het werk te gaan.
Deelname aan re-integratie is niet vrijblijvend. Uitkeringsgerechtigden zijn reeds door het ontvangen van een uitkering aan bepaalde verplichtingen gehouden. Voor diegenen zonder uitkering moeten voorwaarden aan het traject gekoppeld worden. Deze gelden vanzelfsprekend ook voor de uitkeringsgerechtigden.
Het niet nakomen van de verplichtingen geeft de mogelijkheid om een traject af te breken of gevraagde ondersteuning te weigeren, bijvoorbeeld als iemand niet mee wil werken aan een onderzoek. Als het reïntegratietraject van een uitkeringsgerechtigde door verwijtbaar handelen niet tot het gewenste resultaat leidt, wordt de uitkering afgestemd conform hetgeen hierover is bepaald in de afstemmingsverordening WWB ,Ioaw en Ioaz. De belanghebbende kan voor een periode van maximaal 2 jaar worden uitgesloten van verdere trajectdeelname.
Voor deelname aan een traject worden de verplichtingen schriftelijk opgelegd aan de belanghebbende, zodat deze vooraf bekend zijn.
Artikel 8 - Criteria ontheffing arbeidsverplichting
De in het eerste lid onder a opgenomen situatie dient aan te sluiten bij hetgeen in artikel 9 vierde lid van de WWB is opgenomen. Hierin is bepaald dat de verplichting om algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden voor de alleenstaande ouder met kinderen tot 12 jaar slechts geldt nadat het college zich genoegzaam heeft overtuigd van de beschikbaarheid van passende kinderopvang, de toepassing van voldoende scholing en de belastbaarheid van de cliënt. De belastbaarheid wordt beoordeeld door een onafhankelijke externe deskundige.
Onder passende kinderopvang wordt verstaan de opvang die op grond van de Wet Kinder-opvang wordt gefinancierd.
De in lid 1 onder b genoemde situatie wordt vastgesteld op basis van een extern onafhanke-lijk deskundig advies. Onder deze omschrijving valt overigens ook psychische problematiek.
In de Algemene bijstandswet was het mogelijk de groep van 57½ jaar en ouder categoriaal te ontheffen van de arbeidsverplichting. In de WWB is dit niet meer mogelijk. De minister heeft naar aanleiding van discussie in de Eerste Kamer bepaald dat de consequentie is dat gemeenten onder de WWB ook het zittend bestand ouderen individueel zal moeten beoordelen op de kansen om uit te stromen naar een betaalde baan. Echter als de arbeids-markt weinig ruimte biedt voor nieuwe instroom en een gedeelte van de ouderen al langere tijd werkzoekend is, kan de gemeente volstaan met een éénmalige individuele beoordeling van de mogelijkheden op de arbeidsmarkt.
Als vastgesteld wordt dat er kansen aanwezig zijn ligt het voor de hand om deze kansen te benutten en de uitstroom te bevorderen. Wanneer tijdens deze eerste beoordeling geconcludeerd wordt dat de afstand tot de arbeidsmarkt nauwelijks meer valt te overbruggen heeft de gemeente de bevoegdheid om te volstaan met een ontheffing van de arbeids-
verplichtingen voor de resterende periode dat de oudere bijstand ontvangt.
In de WWB is bepaald dat een ontheffing slechts tijdelijk wordt verleend. Het tweede lid van dit artikel sluit hierbij aan. In het derde lid van dit artikel is bepaald dat het College deze periode kan verlengen nadat een herbeoordeling heeft plaatsgevonden.
Dit is aan de orde als na afloop van de ontheffingsperiode de omstandigheden ongewijzigd zijn of er nieuwe zwaarwegende factoren voor een nieuwe ontheffing aanwezig zijn.
Indien een alleenstaande ouder met een kind onder de 12 jaar ontheffing van de arbeidsplicht krijgt, zal dit zijn voor de duur van 1 jaar. Jaarlijks dient een herbeoordeling plaats te vinden.
Indien cliënten door een arts onafhankelijk en objectief beoordeeld zijn wordt ontheffing gegeven voor de duur die aangegeven is in het medisch advies, echter maximaal voor de duur van 1 jaar.
In dit artikel wordt bepaald dat het college de belanghebbende ondersteuning in de vorm van een traject kan bieden en als onderdeel daarvan voorzieningen kan aanbieden.
Bij uitvoeringsbesluit stelt het College nadere regels voor de toepassing van de voorzieningen die in lid 2 van artikel 9 zijn genoemd (zie ook de toelichting bij artikel 3 )
Van belang is te vermelden dat de Europese regelgeving voorwaarden stelt aan gesubsi-dieerd werk. Er is geen sprake van verboden staatssteun in de zin van artikel 87 lid 1 EG indien de subsidieregeling als een generieke subsidiemaatregel kan worden aangemerkt die in zijn uitwerking non-discriminatoir is voor alle ondernemingen, in alle sectoren van de economie in heel Nederland of indien de subsidieontvanger geen economische activiteit uitvoert. De voorzieningen gesubsidieerd werk en loonkostensubsidie die in deze verordening zijn opgenomen voldoen aan deze criteria.
Artikel 9 lid 2 sub i biedt de mogelijkheid een "Work-first"-project op te starten. Het doel van Work-first is om personen van een bepaalde doelgroep, bij wijze van spreken, 24 uur na een aanvraag om een uitkering, voor een bepaalde periode en voor een bepaald aantal uur betaald of onbetaald werk aan te bieden. Ondertussen blijft de belanghebbende op zoek naar regulier werk.
Het College stelt samen met de belanghebbende vast wat de beste manier is om verdere ondersteuning te bieden. Dat kan variëren van sollicitatietraining tot het volgen van scholing. Wanneer het "work-first model" wordt toegepast zal moeten worden vastgesteld op welke wijze het werk gefinancierd zal worden. In de toelichting bij artikel 10 van de wet wordt gesteld dat werken met behoud van uitkering tot de mogelijkheid behoort.
De positieve bijdrage aan de mogelijkheden voor arbeidsinschakeling staat hierbij centraal. Overigens kan een dergelijk project nooit louter dienen als een budgetvriendelijke oplossing voor het doen verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten waarvoor geen of onvoldoende publieke financiering voor handen is. Hieruit volgt dat de verplichting om mee te werken aan werken met behoud van uitkering alleen mag worden opgelegd indien de te verrichten werkzaamheden noodzakelijk zijn om uit te stromen naar regulier werk.
Tenslotte dient uiteraard rekening gehouden te worden met de grenzen van het arbeidsrecht.
Vanaf 1 januari 2009 komt een uitkeringsgerechtigde die met behoud van uitkering werk-zaamheden verricht in het kader van een participatieplaats, iedere 6 maanden in aanmerking voor een premie. Dit vloeit voort uit artikel 10a zesde lid van de WWB. De hoogte van de premie is vastgesteld door het College en is vastgelegd in het Re-integratiebesluit.
Deze mogelijkheid is opgenomen in artikel 9 lid 2 onder f tweede zin.
Het derde Iid van artikel 9 van de verordening is een uitwerking van artikel 8, eerste lid, aanhef en onderdeel e en van artikel 10a, vijfde lid van de WWB. Wanneer een uitkerings-gerechtigde ( in dit geval de persoon die algemene bijstand ontvangt ) niet over een startkwalificatie beschikt, dient de gemeente nadat deze persoon 6 maanden werkzaamheden op een participatieplaats heeft verricht, scholing aan te bieden die de toegang tot de arbeidsmarkt bevordert, tenzij een dergelijke scholing of opleiding de krachten en bekwaamheden van deze persoon te boven gaat of naar het oordeel van het College niet bijdraagt aan vergroting van de kans op inschakeling in het arbeidsproces
In artikel 31, vijfde lid van de WWB nieuw is opgenomen dat de inkomstenvrijlating, de nieuwe inkomstenvrijlating voor alleenstaande ouders , een ( uitstroom) premie, een vergoeding voor het verrichten van vrijwilligerswerk tot de middelen worden gerekend voor de personen die jongeren zijn dan 27 jaar. Het ligt dus voor de hand dat deze instrumenten dan ook niet worden ingezet voor jongeren. Immers deze "incentives" moeten worden gekort op de uitkering. Dit is opgenomen in artikel 9 lid 6 van deze verordening.
Wat ook nieuw is, is dat ten aanzien van jongeren "een plan van aanpak"verplicht wordt gesteld. Bij een besluit tot toekenning van algemene bijstand wordt in een bijlage, een plan van aanpak opgenomen. Dat plan van aanpak bevat een uitwerking van de ondersteuning van de gemeente (als die wordt verleend) en de verplichtingen die de jongere heeft, gericht op de arbeidsinschakeling.
In artikel 9 lid 6 van deze verordening is een bepaling opgenomen ten aanzien van vorm en inhoud van het plan van aanpak. Het college stemt de ondersteuning af op de individuele omstandigheden van de belanghebbende Voorts is dit lid opgenomen dat het college de wijze waarop en de mate waarin de evaluatie van het plan van aanpak als bedoeld in artikel 44a van de WWB plaatsvindt bepaalt.
Over de afwegingen is in toelichting bij artikel 4 van deze verordening reeds ingegaan. Van belang is dat in lid 4 van artikel 10 van deze verordening is bepaald dat de alleenstaande ouder pas verplicht kan worden deel te nemen aan een voorziening indien een kinder-opvangvoorziening beschikbaar is.
De leden 5 en 6 van artikel 10 vloeit voort uit de invoering van artikel 9a WWB ( bekend onder de naam Wet verbetering arbeidsmarktpositie alleenstaande ouders). In dit artikel is geregeld dat alleenstaande ouders om een ontheffing van de arbeidsplicht kunnen verzoeken, waarbij dan gelijktijdig een scholings- of re-integratieaanbod geldt. Het doel van dit nieuwe artikel is alleenstaande ouders keuzemogelijkheden te bieden in de combinatie van werken en zorgen. Door middel van maatwerk zullen gemeenten alleenstaande ouders hierin begeleiden. Alleenstaande ouders die de volledige zorg hebben voor een of meer kinderen onder de vijf jaar hebben de keuze te gaan werken of te werken aan betere kwalificaties door scholing. Wanneer de alleenstaande ouder kiest voor scholing kunnen zij ontheffing krijgen van de arbeidsverplichting voor een maximale duur van zes jaar.
De arbeidsverplichting wordt omgezet in een scholingsverplichting. Artikel 38 van de Wet Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijke arbeidsongeschikte werkloze werknemers (loaw) en artikel 38 van de Wet Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijke arbeids-ongeschikte gewezen zelfstandigen (loaz) is identiek aan artikel 9 a WWB en geldt derhalve voor uitkeringsgerechtigden die een uitkering ontvangen op grond van de loaw/loaz.
Artikel 11 Loonkostensubsidie gericht op re-integratie
Op grond van dit artikel kan het college aan een werkgever die een uitkeringsgerechtigde een arbeidsovereenkomst aanbiedt een loonkostensubsidie verstrekken. Deze mogelijkheid kan worden benut indien werkgevers door het gebrek aan werkervaring van de uitkeringsgerechtigde of doordat de uitkeringsgerechtigde nog onvoldoende productief is huiverig zijn de uitkeringsgerechtigde in dienst te nemen vanwege de extra financiële risico’s die hiermee gepaard gaan. Door deze subsidie worden de financiële risico’s gecompenseerd er is er een extra instrument op het terrein van re-integratie beschikbaar.
Artikel 12 en 13 Handhaving en Beëindiging
In artikel 12 zijn bepalingen opgenomen wanneer de belanghebbende niet aan de opgelegde verplichtingen voldoet. Er ligt hier een relatie met de bepalingen in de Afstemmingsverorde-ning WWB , Ioaw en Ioaz. Bij deze maatregelen zal het College er zich van vergewissen dat de afstemming in verhouding is tot de gepleegde feiten. Voor de uitkeringsgerechtigden hebben de benoemde gedragingen tevens gevolgen in het kader van de afstemming van de uitkering conform de afstemmingsverordening. Het College is bevoegd om bij niet nakomen van de verplichtingen de kosten van de voorziening terug te vorderen. In artikel 13 wordt aangegeven in welke situaties het College het traject kan beëindigen.
Artikel 14 Inkomstenvrijlating
In artikel 14 wordt bepaald dat door het College de wettelijke vrijlating van inkomsten uit arbeid alleen wordt toegepast indien het College heeft vastgesteld dat de uitkerings-gerechtigde binnen 6 maanden volledig in de bestaanskosten kan voorzien.
Artikel 15 Budget- en subsidieplafonds
Het College kan, om financiële risico's te beheersen, een verdeling maken van de middelen ten behoeve van de verschillende trajecten/voorzieningen. Dit kan in de in artikel 3 genoemde nota gebeuren. Het uitgeput zijn van begrotingsposten kan echter nooit een reden zijn om aanvragen voor voorzieningen te weigeren. Om dat wel mogelijk te maken kan het Collge een subsidie- en budgetplafonds instellen voor de uitvoering van re-integratie-trajecten of voor de verstrekking van loonkostensubsidies.
De WWB stelt dat het ontbreken van financiële middelen alleen geen reden kan zijn voor de afwijzing van een aanvraag. Het College dient dan na te gaan welke andere, goedkopere alternatieven beschikbaar zijn.
Dit houdt dus in dat er geen algemeen plafond ingesteld kan worden. Wel kan voor de toepassing van trajecten of voor de verstrekking van een loonkostensubsidie een plafond worden ingebouwd.
Artikel 16 – Uitvoering Wet Inschakeling werkzoekeneden.
Omdat de WIW- regelgeving per 1 januari 2004 is vervallen is het noodzakelijk de huidige afspraken met WIW-ers , inleners te herzien. Dit is geregeld in artikel 16 van de verordening. Het College stelt bij uitvoeringsbesluit nadere regels vast voor wat betreft de hoogte, duur en voorwaarden van de subsidievaststelling.
Artikel 17 - Hardheidsclausule
Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.
Voor de juiste uitvoering van de verordening is het College bevoegd nadere uitvoerings-regels vast te stellen. Dit artikel geeft het College de bevoegdheid om dergelijke regels vast te stellen.
Evenals de uitvoering van de WWB ligt de uitvoering van deze verordening bij het College.
Deze verordening is met terugwerkende kracht op 1 januari 2013 in werking getreden.