De raad van de gemeente Haarlem;
gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders;
gelet op artikel 225 van de Gemeentewet en de Parkeerverordening 2012;
besluit vast te stellen de volgende verordening:
Verordening op de heffing en de invordering van parkeerbelastingen 2014
Artikel 1 Begripsomschrijvingen
Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:
- a.
parkeren: het gedurende een aaneengesloten periode doen of laten
staan van een voertuig, anders dan gedurende de tijd die nodig is
voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- of uitstappen van
personen dan wel het onmiddellijk laden of lossen van zaken, op
binnen de gemeente gelegen voor het openbaar verkeer openstaande
terreinen of weggedeelten, waarop dit doen of laten staan niet
ingevolge een wettelijk voorschrift is veboden;
- b.
motorvoertuigen: hetgeen daaronder wordt verstaan in het Reglement
verkeersregels en verkeerstekens (RVV 1990) met inbegrip van
brommobielen, zoals bedoeld in artikel 1 onder ia van het RVV
1990;
- c.
houder: degene op wiens naam het voor het motorrijtuig opgegeven
kenteken ten tijde van het parkeren was ingeschreven in het
krachtens de Wegenverkeerswet 1994 aangehouden register van
opgegeven kentekens;
- d.
parkeerapparatuur: parkeermeters, parkeerautomaten, met inbegrip van
verzamelparkeermeters, centrale computer, en hetgeen naar
maatschappelijke opvatting overigens onder parkeerapparatuur wordt
verstaan;
- e.
centrale computer: computer van het bedrijf waarmee de gemeente
Haarlem een overeenkomst heeft gesloten, bestemd voor de registratie
van parkeerbewegingen in het kader van het verlenen van diensten op
het gebied van betaald parkeren met gebruik van een telefoon;
- f.
autodate: het herhaald en opeenvolgend gezamenlijk gebruik van
motorvoertuigen op grond van een overeenkomst tussen natuurlijke
personen en een aanbieder of tussen natuurlijke personen uit meer
dan een huishouden;
- g.
- i.
een gebouwd eigendom, of gedeelte daarvan dat blijkens zijn
indeling is bestemd om als een afzonderlijk geheel te worden
gebruikt, die bij dezelfde natuurlijke- of rechtspersoon in
gebruik zijn;
- ii.
een samenstel van twee of meer van de in de voorgaande
zinsnede bedoelde eigendommen of gedeelten daarvan die bij
dezelfde natuurlijke- of rechtspersoon in gebruik zijn en
die, naar de omstandigheden beoordeeld, bij elkaar
behoren;
- iii.
kamerverhuur wordt alleen aanwezig geacht indien een gebouwd
eigendom volgens de WOZ-administratie voor kamerverhuur
bestemd;
- h.
kalenderjaar: de periode van 1 januari tot en met 31 december.
Artikel 2 Belastbaar feit
Onder de naam 'parkeerbelastingen' worden de volgende belastingen geheven:
- a.
een belasting ter zake van het parkeren van een voertuig op een bij,
dan wel krachtens deze verordening in de daarin aangewezen gevallen
door het college van burgemeester en wethouders te bepalen plaats,
tijdstip en wijze;
- b.
een belasting ter zake van een van gemeentewege verleende vergunning
voor het parkeren van een voertuig op de in die vergunning
aangegeven plaats en wijze.
Artikel 3 Belastingplicht
- 1.
De belasting bedoeld in artikel 2, onderdeel a, wordt geheven van de
degene die het voertuig heeft geparkeerd.
- 2.
Als degene die het voertuig heeft geparkeerd wordt mede aangemerkt:
- a.
degene die de belasting voldoet, dan wel te kennen geeft of
heeft gegeven de belasting te willen voldoen;
- b.
zolang geen voldoening van de belasting genoemd in artikel 2,
onderdeel a, heeft plaatsgevonden: de houder van het voertuig,
met dien verstande dat:
- i.
als een voor ten hoogste drie maanden aangegane
huurovereenkomst wordt overgelegd waaruit blijkt wie ten
tijde van het parkeren ingevolge deze overeenkomst de
huurder van het motorvoertuig was, niet de houder maar
de huurder wordt aangemerkt als degene die het
motorvoertuig heeft geparkeerd;
- ii.
als blijkt dat een ander in het kentekenregister had
moeten staan ingeschreven, die ander wordt aangemerkt
als degene die het motorvoertuig heeft geparkeerd.
- 3.
De belasting bedoeld in artikel 2, onderdeel a, wordt niet geheven van
degene die op de voet van het tweede lid, onderdeel b, als degene die
het voertuig heeft geparkeerd wordt aangemerkt, als deze aannemelijk
maakt dat ten tijde van het parkeren een ander tegen zijn wil van het
voertuig heeft gebruik gemaakt en dat hij dit gebruik redelijkerwijs
niet heeft kunnen voorkomen.
- 4.
De belasting bedoeld in artikel 2, onderdeel b, wordt geheven van degene
die de vergunning heeft aangevraagd.
- 5.
De belastingen genoemd in artikel 2, onderdeel a en b zijn niet
verschuldigd indien het voertuig voorzien is van een geldige
gehandicaptenparkeerkaart, mits deze duidelijk zichtbaar achter de
voorruit van het voertuig is aangebracht.
Artikel 4 Maatstaf van heffing, belastingtarief en belastingtijdvak
De maatstaf van heffing, het belastingtarief en het belastingtijdvak zijn
vermeld in de bij deze verordening behorende en daarvan deel uitmakende
tarieventabel.
Artikel 5 Wijze van heffing
- 1.
De belasting bedoeld in artikel 2, onderdeel a, wordt geheven bij wege
van voldoening op aangifte. Als voldoening op aangifte wordt aangemerkt
het bij de aanvang van het parkeren in werking stellen van de
parkeerapparatuur op de daartoe bestemde wijze en met inachtneming van
de door het college van burgemeester en wethouders gestelde
voorschriften.
- 2.
De belasting bedoeld in artikel 2, onderdeel b, wordt bij wege
vanaanslag geheven.
Artikel 6 Ontstaan van de belastingschuld
- 1.
De belasting bedoeld in artikel 2, onderdeel a, is verschuldigd bij de
aanvang van het parkeren, tenzij het bij de aanvang van het parkeren in
werking stellen van de parkeerapparatuur geschiedt door het via een
telefoon inloggen op de centrale computer.
- 2.
De belasting bedoeld in artikel 2, onderdeel b, is verschuldigd op het
tijdstip waarop de vergunning wordt verleend.
Artikel 7 Termijnen van betaling
- 1.
De belasting bedoeld in artikel 2, onderdeel a, moet overeenkomstig de
aangifte betaald worden bij de aanvang van het parkeren.
- 2.
In afwijking van het bepaalde in het vorige lid moet de belasting
overeenkomstig de aangifte worden betaald binnen een maand na het einde
van het parkeren, indien het bij de aanvang van het parkeren in werking
stellen van de parkeerapparatuur geschiedt door het via een telefoon
inloggen op de centrale computer.
- 3.
De belasting bedoeld in artikel 2, onderdeel b, moet worden betaald
binnen twee maanden na dagtekening van het aanslagbiljet.
- 4.
In afwijking van het derde lid geldt met betrekking tot de belasting
bedoeld in artikel 2, onderdeel b ingeval het totaalbedrag van de op één
aanslagbiljet verenigde aanslagen, of als het aanslagbiljet één aanslag
bevat, het bedrag daarvan meer is dan € 100,00 en minder is dan €
5.000,00 en zolang de verschuldigde bedragen door middel van
automatische incasso kunnen worden afgeschreven, moeten de aanslagen
worden betaald in vijf gelijke termijnen.
De eerste termijn vervalt op de laatste dag van de tweede maand volgend
op die welke in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld en elk
van de volgende termijnen steeds één maand later.
- 5.
Een naheffingsaanslag moet terstond worden betaald.
Artikel 8 Bevoegdheid tot aanwijzing parkeerplaatsen
De aanwijzing van de plaats waar, het tijdstip en de wijze waarop tegen
betaling van de belasting bedoeld in artikel 2, onderdeel a, mag worden
geparkeerd geschiedt in alle gevallen door het college van burgemeester en
wethouders bij openbaar te maken besluit.
Artikel 9 Kosten
De kosten van de naheffingsaanslag ter zake van de belasting bedoeld in
artikel 2, onderdeel a, zijn vermeld in de bij deze verordening behorende en
daarvan deel uitmakende tarieventabel.
Artikel 10 Nadere regels door het college van burgemeester en wethouders
Het college van burgemeester en wethouders kan nadere regels geven met
betrekking tot de heffing en de invordering van de parkeerbelasting.
Artikel 11 Nadere bepalingen inzake vergunningen
- 1.
Als een vergunning, als bedoeld in artikel 3 van de Parkeerverordening
2012, wordt ingetrokken of vervalt, wordt op schriftelijk verzoek
ontheffing van de ter zake verschuldigde parkeerbelasting verleend over
de nog niet aangevangen kalendermaanden waarop de vergunning betrekking
heeft.
- 2.
Indien als gevolg van maatregelen door of met instemming van het college
van burgemeester en wethouders de vergunninghouder over een gedeelte van
het tijdvak waarvoor de parkeervergunning geldt, geen gebruik kan maken
van de parkeervergunning, wordt ontheffing van de parkeerbelasting als
bedoeld in artikel 2, onderdeel b, verleend over het aantal volle
kalendermaanden waarin dat gebruik niet mogelijk is geweest.
- 3.
Over aanslagbedragen welke op jaarbasis lager zijn dan € 12,50 wordt
geen ontheffing op basis van het voorgaande lid verleend.
Artikel 12 Inwerkingtreding en citeertitel
- 1.
De 'Verordening Parkeerbelasting 2013' wordt ingetrokken met ingang van
de in het derde lid genoemde datum van ingang van de heffing, met dien
verstande dat zij van toepassing blijven op de belastbare feiten die
zich voor die datum hebben voorgedaan.
- 2.
Deze verordening treedt in werking met ingang van de dag na die van
bekendmaking.
- 3.
De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2014.
- 4.
Deze verordening wordt aangehaald als 'Verordening parkeerbelastingen
2014’.