Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Amersfoort

Verordening toeslagen en verlagingen Wet werk en bijstand 2004

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieAmersfoort
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingVerordening toeslagen en verlagingen Wet werk en bijstand 2004
CiteertitelOnbekend
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

WWB

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

16-11-200401-07-2010Onbekend

02-11-2004

stadberichten

1516923

Tekst van de regeling

Intitulé

Gemeente Amersfoort Verordening

Reg.nr. 1493439

De raad van de gemeente Amersfoort;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 21 oktober 2004, sector WSO/MO

(nr. 1516923);

overwegende dat het gewenst is het verstrekken van toeslagen en het verlagen van uitkeringen van bijstandsgerechtigden van 21 jaar of ouder maar jonger dan 65 jaar bij verordening te regelen;

gelet op artikel 147 eerste lid van de Gemeentewet, op de Tijdelijke referendumwet, op de Algemene wet

bestuursrecht en op de artikelen 8, eerste lid, onderdeel c en 30 van de Wet werk en bijstand;

b e s l u i t:

vast te stellen de volgende verordening:

Verordening toeslagen en verlagingen Wet werk en bijstand 2004

HOOFDSTUK I ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1 Begripsbepalingen

  • 1.

    Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand en de Algemene wet bestuursrecht.

  • 2.

    In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a. de wet: de Wet werk en bijstand;

    • b. de gehuwdennorm: de bijstandsnorm voor gehuwden zoals bedoeld in artikel 21 onder c. van de wet;

    • c.

      verzorgingsbehoevende: degene die is aangewezen op verzorging ter voorkoming van

opname in een verpleeg-of verzorgingshuis;

d.dakloze persoon zonder vaste woon- of verblijfplaats die de nacht doorgaans

buiten doorbrengt of in een instelling bedoeld voor de opvang van

daklozen.

Artikel 2 Bereik

  • 1.

    De bepalingen van deze verordening gelden alleen voor belanghebbenden van 21 jaar of ouder maar jonger dan 65 jaar. In geval van gehuwden gelden de bepalingen van deze verordening alleen indien beide echtgenoten 21 jaar of ouder maar jonger dan 65 jaar zijn.

  • 2.

    De bepalingen in hoofdstuk II en III laten de toepassing artikel 18, eerste lid, van de wet onverlet.

HOOFDSTUK II CRITERIA VOOR HET VERHOGEN VAN DE BIJSTANDSNORM

Artikel 3 Toeslagen

  • 1.

    De toeslag als bedoeld in artikel 25 eerste lid, van de wet bedraagt 20% van de gehuwdennorm voor de alleenstaande en alleenstaande ouder in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft.

  • 2.

    De toeslag als bedoeld in artikel 25 eerste lid, van de wet bedraagt 10% van de gehuwdennorm voor de alleenstaande en alleenstaande ouder in wiens woning één of meer anderen hun hoofdverblijf hebben.

  • 3.

    Voor de toepassing van dit artikel worden de volgende personen niet in aanmerking genomen als een ander die in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft:

  • a. kinderen van 18 jaar of ouder maar jonger dan 21 jaar met een inkomen van ten hoogste de norm als bedoeld in artikel 20, onder a, van de wet vermeerderd met 10 % van de gehuwdennorm;

  • b. meerderjarige kinderen met studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000;

  • c. meerderjarige kinderen met een tegemoetkoming op grond van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten;

  • d. verzorgingsbehoevenden die door belanghebbende worden verzorgd.

  • 4.

    De toeslag als bedoeld in artikel 25 eerste lid, van de wet bedraagt 5% van de gehuwdennorm voor een dakloze.

HOOFDSTUK III CRITERIA VOOR HET VERLAGEN VAN DE BIJSTANDSNORM

Artikel 4. Verlaging gehuwden

  • 1.

    De verlaging als bedoeld in artikel 26 van de wet bedraagt 10% van de gehuwdennorm voor gehuwden die een woning delen met één of meer anderen.

  • 2.

    Het derde lid van artikel 3 is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 5. Verlaging woonsituatie

De verlaging als bedoeld in artikel 27 van de wet is gelijk aan de minimale normhuur als bedoeld in artikel 16 en 17 van de Huursubsidiewet indien een woning wordt bewoond waaraan voor de belanghebbende geen kosten van huur of hypotheeklasten verbonden zijn.

Artikel 6. Verlaging toeslag alleenstaanden van 21 en 22 jaar

  • 1.

    De verlaging als bedoeld in artikel 29 van de wet bedraagt:

  • a. 20% van de gehuwdennorm indien het een belanghebbende van 21 jaar betreft;

  • b. 10% van de gehuwdennorm indien het een belanghebbende van 22 jaar betreft.

  • 2.

    In afwijking van lid 1 wordt de verlaging vastgesteld op de hoogte van de op de grond van artikel 3 toegekende toeslag, indien deze toeslag minder bedraagt dan de verlaging waartoe toepassing van lid 1 zou leiden.

HOOFDSTUK IV SLOTBEPALINGEN

Artikel 7. Overgangsbepalingen

  • 1. Belanghebbenden die vóór de invoering van de Verordening toeslagen en verlagingen Wet werk en bijstand 2004 een hogere bijstand ontvingen door de toepassing van de verordening toeslagen en verlagingenbeleid Algemene bijstandswet 2002 en nog steeds in dezelfde woonsituatie verkeren, hebben recht op een aanvullende toeslag.

  • 2.

    De aanvullende toeslag bedraagt maximaal 10% van de gehuwdennorm.

Artikel 8. Uitvoering

De uitvoering van deze verordening berust bij het college van burgemeester en wethouders.

Artikel 9. Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen van de bepalingen in deze verordening afwijken, indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 10. Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als Verordening toeslagen en verlagingen Wet werk en bijstand 2004.

Artikel 11. Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met ingang van zes weken na de dag waarop zij is bekendgemaakt.

Vastgesteld in de openbare vergadering van 2 november 2004.

de griffier, de voorzitter,

PUBLICATIEDATUM: 10 november 2004

HOOFDSTUK V TOELICHTING OP VERORDENING TOESLAGEN EN VERLAGINGEN WET WERK EN BIJSTAND 2004

Algemene toelichting

De systematiek in de Abw van centrale normen en gemeentelijke toeslagen vinden we ongewijzigd terug in de WWB. Door het rijk vastgestelde standaardnormen bepalen de hoogte van de WWB-uitkering. Daarnaast hebben gemeenten beperkte ruimte om af te wijken van de toeslag van 20% (bij alleenstaanden en alleenstaande ouders) of om een verlaging (van de 100% norm van gehuwden en samenwonenden) toe te passen. De hoogte van de toeslag of de verlaging heeft vooral te maken met de mate waarin kosten in verband met het wonen met anderen kunnen worden gedeeld.

Basisnormen

Voor personen van 21 jaar tot en met 65 jaar bestaan er een drietal basisnormen (artikel 21 WWB), te weten:

  • • gehuwden: 100% van het wettelijk minimumloon (= de gehuwdennorm)

  • • alleenstaande ouders: 70% van de gehuwdennorm

  • • alleenstaanden: 50% van de gehuwdennorm.

Toeslagen

Een toeslag kan worden verstrekt aan een alleenstaande of alleenstaande ouder indien de algemeen noodzakelijke bestaanskosten niet of niet geheel gedeeld kunnen worden. De mogelijkheid tot het delen van kosten wordt aanwezig geacht als naast betreffende belanghebbende nog één of meer anderen hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning. De toeslag bedraagt ten hoogste 20% van de gehuwdennorm, zodat de uitkering, als geen woonkosten kunnen worden gedeeld, bedraagt:

• alleenstaande ouders: 90% van de gehuwdennorm

• alleenstaanden: 70% van de gehuwdennorm.

Verlagingen

De WWB noemt de volgende verlagingen:

• verlaging bij gehuwden in verband met lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan als gevolg van het geheel of gedeeltelijk kunnen delen van deze kosten met een ander van (artikel 26 WWB);

• verlaging in verband met de woonsituatie (artikel 27 WWB);

• verlaging in verband met het recentelijk beëindigen van een studie (artikel 28 WWB);

• verlaging in verband met de leeftijd van 21 of 22 jaar bij alleenstaanden (artikel 29 WWB).

De verlagingen zijn uitgewerkt in de artikelen 4, 5 en 6 van de verordening.

2. De Toeslagenverordening

In artikel 8 lid 1 onder c van de WWB is geregeld dat de gemeenteraad bij verordening regels vaststelt met betrekking tot het verhogen en verlagen van de bijstandsnorm.

Artikel 30 WWB bepaalt dat de Toeslagenverordening een categoriaal karakter moet hebben. Bij het afbakenen van categorieën is steeds rekening gehouden met in de praktijk eenvoudig te hanteren criteria en anderzijds wordt rekening gehouden met de werkelijke kosten van belanghebbenden.

Er is gekozen voor een simpel en overzichtelijk te hanteren normensysteem. De toeslag voor alleenstaande ouders zonder woonkosten komt in de nieuwe verordening niet meer voor. Tevens zijn de bepalingen waarin werd geregeld dat de hoogte van de woonlasten die een alleenstaande had bepalend was voor de hoogte van de toeslag niet meer in de nieuwe verordening opgenomen. Uit regelmatige jurisprudentie blijkt dat het niet aan de gemeente is om te bepalen dat iemand die zuinig leeft en er voor kiest goedkoop te wonen daardoor minder toeslag krijgt. Er werd met verschillende percentages (10%, 15% en 20%) toeslagen gewerkt. In de nieuwe verordening krijgt de alleenstaande een toeslag van 20% indien de belanghebbende alleen woont en woonlasten heeft (ongeacht de hoogte daarvan). Woont de belanghebbende niet alleen en kunnen de kosten gedeeld worden heeft men recht op een toeslag van 10%.

In deze Toeslagenverordening wordt, naast de toeslagen, invulling gegeven aan een aantal verlagingen die de WWB mogelijk maakt. Van de mogelijkheid om categoriale verlagingen toe te passen voor de belanghebbenden van 18, 19 of 20 jaar en voor schoolverlaters wordt geen gebruik gemaakt. Waarom we voor deze categorieën hier geen gebruik maken wordt nader toegelicht. In ieder geval willen we de uitvoering van de Toeslagenverordening niet nodeloos ingewikkeld maken. Bovendien blijkt uit de praktijk dat de noodzaak om bijstand aan te vragen door deze groepen voornamelijk veroorzaakt wordt door de economische conjunctuur. Wij zijn van mening dat het toepassen van bepaalde verlagingen, bijvoorbeeld als instrument om de instroom te beperken, niet nodig zijn.

Het beleid van Amersfoort is streng aan de poort. Wie kan werken krijgt geen uitkering. Ook zijn we streng voor wie niet of onvoldoende zijn best doet om uit de bijstand te komen. Wij bieden hiervoor faciliteiten aan en verwachten van de mensen dat zij in hun toekomst investeren. Wie zich niet aan de verplichtingen van de bijstand houdt kan rekenen op een verlaging van de uitkering op grond van de maatregelenverordening.

18, 19 of 20 jarigen:

De bepalingen uit deze Toeslagenverordening gelden alleen voor belanghebbenden van 21 jaar of ouder, maar jonger dan 65 jaar. De normen in artikel 20 WWB voor belanghebbenden van 18, 19 of 20 jaar zijn al laag vastgesteld vanwege de onderhoudsplicht van de ouders van belanghebbenden. De ouders kunnen voldoen aan hun onderhoudsplicht door bijvoorbeeld hun kind bij hen in te laten wonen of de huur voor hen te betalen. In dergelijke gevallen zou als het ware 'dubbel gekort' worden als hierdoor ook nog krachtens de Toeslagenverordening de uitkering verlaagd zou worden.

Schoolverlaters:

De schoolverlatersverlaging van artikel 28 WWB is volgens de toelichting op dat artikel bedoeld om de schoolverlater gedurende het eerste half jaar niet in een veel betere financiële positie te brengen dan toen hij nog aangewezen was op studiefinanciering of een tegemoetkoming krachtens de Wtos.

Van schoolverlaters kan echter niet zonder meer gesteld worden dat de noodzakelijke algemene kosten van het bestaan lager liggen dan voor de niet-schoolverlater. Studenten hebben immers vaak een baantje gehad tijdens de studie en hebben daar hun bestaanskosten op afgestemd. Weliswaar wordt in de toelichting op artikel 28 WWB gesteld dat daarmee geen rekening mag worden gehouden, maar dat is in strijd met de opvatting van de CRvB ten aanzien van het met artikel 28 WWB overeenkomstige artikel 36 Abw. (Zie CRvB 07-12-1999, nr. 98/1937 NABW.)

Wij zijn van mening dat het toepassen van de schoolverlatersregeling leidt tot rechtsongelijkheid ten opzichte van jongeren die voorafgaand aan de bijstandsverlening niet studeerden maar bijvoorbeeld werkten, een andere uitkering genoten, een zwervend bestaan leiden, of gedetineerd waren.

Alleenstaande ouders zonder woonlasten

Indien de alleenstaande of de gehuwde een woning bewoonde waaraan geen woonkosten verbonden zijn, werd op grond van Toeslagenverordening uit 2002 de bijstandsnorm of de toeslag met 20% van het minimumloon lager vastgesteld. Voor de alleenstaande ouder bedroeg de verlaging 10%. Wat hierbij de achterliggende gedachte is geweest is niet duidelijk. In deze situatie heeft een alleenstaande ouder een voordeel van 10% ten opzichte van een gehuwde of alleenstaande. In het geval dat betrokkene de overige kosten niet met een ander kan delen heeft de alleenstaande ouder recht op 80% van de bijstandsnorm (norm 70% plus een toeslag van 20% minus een verlaging van 10%). Een echtpaar die in dezelfde situatie verkeert krijgt ook 80% van de bijstandsnorm (norm 100% minus verlaging 20%). In het kader van de rechtsgelijkheid wordt, voor de toepassing van de verlaging bij het ontbreken van woonlasten, in de nieuwe verordening geen onderscheid meer gemaakt tussen alleenstaande ouders, gehuwden en alleenstaanden.

Deze wijziging gaat in voor nieuwe cliënten vanaf 1-1-2005.

Artikelsgewijze toelichting

.

Artikel 1

De begrippen die zijn omschreven in de WWB of Awb worden niet afzonderlijk gedefinieerd in de verordening. Dit voorkomt dat bij wijzigingen van de betreffende definities in de WWB of Awb ook de verordening moet worden gewijzigd.

Voor het gebruik van het begrip gehuwdennorm is gekozen, omdat de hoogte van deze norm in de WWB zelf wordt gegeven in artikel 21 onder c WWB. Dit bedrag is gelijk aan het netto minimumloon.

Artikel 2

Het college heeft de verplichting de bijstand en de daaraan verbonden verplichtingen af te stemmen aan de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van belanghebbende. Dat de individualiseringsplicht ook geldt in situaties waarin de Toeslagenverordening niet voorziet volgt uit artikel 30 lid 4 WWB. Om hierover bij de uitvoering van de Toeslagenverordening geen misverstand te laten bestaan is er voor gekozen om deze plicht expliciet in de Toeslagenverordening op te nemen.

Artikel 3

De hoogte van 20 procent van de gehuwdennorm als hoogte van de toeslag voor de alleenstaande of alleenstaande ouder in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft is verplicht op grond van artikel 30 lid 2 onder a WWB. Onder woning wordt ook verstaan zelfstandige woonruimte bijvoorbeeld op kamers, een woonwagen of een woonschip.

Indien in de woning een ander zijn hoofdverblijf heeft, wordt verondersteld dat de noodzakelijke kosten van het bestaan gedeeld kunnen worden (bijvoorbeeld huur, elektra, water en stookkosten). Daarbij is de mate waarin de kosten ook daadwerkelijk gedeeld worden niet van belang. Dat is een verantwoordelijkheid van belanghebbende zelf. Zolang er geen sprake is van een gezamenlijke huishouding moet er echter van worden uitgegaan dat niet alle kosten gedeeld kunnen worden. Een toeslag blijft op zijn plaats. In de toeslagen verordening is daarom gekozen voor een toeslag van 10 procent van de gehuwdennorm in het geval er één of meer anderen in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft.

In het derde lid wordt geregeld dat kinderen die niet (meer) in de norm begrepen zijn, maar die tevens in omstandigheden verkeren waardoor het niet aannemelijk is, dat zij kunnen bijdragen in de kosten van het huishouden, niet meetellen als personen die in de woning hun hoofdverblijf hebben. Daarbij is nadrukkelijk overwogen dat in de WSF 2000 en Wtos aan thuiswonende studenten reeds een lager bedrag wordt verstrekt. Aangezien de betreffende kinderen niet in de bijstand begrepen zijn, is het aan de alleenstaande ouder om zodanige inlichtingen te verstrekken dat kan worden vastgesteld of de onderdelen a, b of c van toepassing zijn.

In onderdeel d van het vierde lid wordt geregeld dat zorgbehoevenden eveneens niet worden meegeteld als personen die in dezelfde woning hun hoofdverblijf hebben. Uitgangspunt daarbij is dat het niet wenselijk is om belanghebbende vanwege deze verzorgingstaken te confronteren met een lagere toeslag.

In het vierde lid wordt, evenals in de oude toeslagenverordening onder de Abw, aan alleenstaande daklozen een toeslag van 5% verstrekt. Hiervoor is gekozen omdat het leven op straat extra kosten met zich meebrengt. Wel wordt benadrukt dat belanghebbenden vaak niet zonder hulp in staat zijn tot een verantwoorde besteding van zijn bestaansmiddelen. Indien bijstand verleend wordt aan daklozen, kan het college gebruik maken van zijn bevoegdheid om een budgetteringsplicht op te leggen of de bijstand in natura (bijvoorbeeld in de vorm van opvang) te verlenen.

Artikel 4

In de gehuwdennorm is reeds rekening gehouden met het feit dat beide echtgenoten de kosten van hun huishouden volledig kunnen delen met elkaar. Indien in de woning nog een ander zijn hoofdverblijf heeft, kunnen de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan nog verder gedeeld worden. Daarbij is de mate

7 van totaal 9 Gemeente Amersfoort Bijlage verordening 1295931

waarin de kosten ook daadwerkelijk gedeeld worden niet van belang. Dat is een verantwoordelijkheid van belanghebbenden zelf.

In het tweede lid wordt geregeld dat kinderen die niet (meer) in de norm begrepen zijn, maar die tevens in omstandigheden verkeren waardoor het niet aannemelijk is, dat zij kunnen bijdragen in de kosten van het huishouden, niet meetellen als personen die in de woning hun hoofdverblijf hebben. Daarbij is nadrukkelijk overwogen dat in de WSF 2000 en Wtos aan thuiswonende studenten reeds een lager bedrag wordt verstrekt. Aangezien de in het tweede lid bedoelde kinderen niet in de bijstand begrepen zijn, is het aan de ouders om zodanige inlichtingen te verstrekken, dat kan worden vastgesteld of de onderdelen a, b of c van toepassing zijn.

Artikel 5

Artikel 27 WWB geeft het college de mogelijkheid de norm of de toeslag te verlagen wanneer een belanghebbende lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft ten gevolge van zijn woonsituatie. Artikel 27 WWB is aanvullend bedoeld op de artikelen 25 en 26 WWB. Ten opzichte van artikel 35 lid 1 Abw is artikel 27 WWB ruimer. Artikel 35 lid 1 Abw voorzag enkel in een verlaging in het geval aan de door belanghebbende bewoonde woning geen woonkosten verbonden waren. Blijkens de toelichting op artikel 27 WWB is de verruiming bedoeld om ook ingeval er helemaal geen woning wordt bewoond, een verlaging te kunnen te kunnen toepassen.

Er wordt geen onderscheid meer gemaakt naar de mate waarin woonkosten ontbreken. In de verordening wordt overigens niet het begrip 'woonkosten' gehanteerd, maar 'kosten van huur of hypotheeklasten'. Daarmee wordt duidelijk, dat het hebben van kosten voor water, gas, licht en dergelijke, voor belanghebbende niet afdoende is om een verlaging krachtens dit artikel te voorkomen. Dit verdraagt zich ook met de invulling die de Centrale Raad van Beroep heeft gegeven aan de invulling van het begrip woonkosten in de zin van artikel 35 lid 1 Abw. (Zie CRvB 06-11-2001, nrs. 99/7 en 99/29 NABW en CRvB 06-05-2003, nr. 00/4951 NABW.)

In de oude op de Abw gestoelde verordening bedroeg de verlaging 20% bij het ontbreken van woonkosten. Wij vinden het redelijker een verlaging ter hoogte van de ondergrens (minimumhuur) die wordt gehanteerd in het kader van de huursubsidie (€ 176,43 in 2003/2004) toe te passen bij het ontbreken van huur of hypotheeklasten. Immers belanghebbende met een inkomen op bijstandsniveau hoeft nooit meer huur te betalen dat dit bedrag.

Artikel 6

Artikel 29 WWB geeft het college de bevoegdheid om een verlaging toe te passen indien het van oordeel is, dat gezien de hoogte van het minimum jeugdloon er een drempel zou kunnen zijn om werk te aanvaarden. Aangezien het minimumjeugdloon voor een 21 jarige lager is dan voor een 22 jarige ligt het voor de hand om voor een 21 jarige en grotere verlaging toe te passen dan voor een 22 jarige.

In het tweede lid wordt geregeld, dat –overeenkomstig het bepaalde in artikel 29 WWB- de verlaging voor een 21-of 22 jarige alleen kan plaatsvinden op de toeslag van artikel 25 WWB.

Artikel 7

Belanghebbenden die voor de invoering van de Verordening toeslagen en verlagingen Wet werk en bijstand 2004 een hogere bijstandsnorm ontvingen op grond van verordening toeslagen en verlagingenbeleid Algemene bijstandswet 2002 en nog steeds in dezelfde omstandigheden verkeren kunnen in aanmerking komen voor een aanvullende toeslag. De bepaling is bedoeld om de belanghebbenden die in de genoemde situatie verkeren niet met een inkomensachteruitgang te confronteren.

Dit artikel is van toepassing op alleenstaande ouders bij wie de bijstandsnorm of de toeslag 10% lager werd vastgesteld grond van artikel 6 lid 3 van de Verordening toeslagen en verlagingenbeleid Algemene bijstandswet 2002. Bij gehuwden en alleenstaanden werd een de verlaging van 20% toegepast. Vooral ten opzichte van gehuwden was de bijstandsverlening voor alleenstaande ouders zonder woonkosten

8 van totaal 9 Gemeente Amersfoort Bijlage verordening 1295931 9 van totaal 9

verhoudingsgewijs gunstiger in relatie tot de wettelijk vastgestelde normen. In het kader van de rechtsgelijkheid wordt, voor de toepassing van de verlaging bij het ontbreken van woonlasten in deze nieuwe verordening met ingang van 1-1-2005 geen onderscheid gemaakt tussen gehuwden, alleenstaanden en alleenstaande ouders.

Artikel 8

Evenals de uitvoering van de WWB ligt de uitvoering van de verordening toeslagen en verlagingen Wet werk en bijstand 2004 bij het college.

Artikel 10

Voor de te gebruiken citeertitel is aansluiting gezocht bij de terminologie van de wetgever, als gebruikt in de toelichting bij artikel 3 Invoeringswet WWB (zie TK 2002-2003, 28 960, nr. 3, p. 8).

Artikel 11

De toeslagenverordening is op grond van artikel 8 Tijdelijke referendumwet referendabel. De datum van de inwerkingtreding van de verordening toeslagen en verlagingen Wet werk en bijstand moet daarom, met in acht name van artikel 22 Tijdelijke referendumwet, op tenminste 6 weken na datum publicatie gesteld worden.