Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Gouda

Beleidsregels en uitvoeringsvoorschriften, terugvordering, boete en verhaal Gouda 2013

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieGouda
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingBeleidsregels en uitvoeringsvoorschriften, terugvordering, boete en verhaal Gouda 2013
CiteertitelBeleidsregels en uitvoeringsvoorschriften, terugvordering, boete en verhaal Gouda 2013
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

terugwerkende kracht

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Wet werk en bijstand, art. 18a, 54, lid 3 en 4, art. 58, art. 59, art. 60.
  2. Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers, art. 20a, art. 17, lid 3 en 4, art. 25, art. 26.
  3. Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen, art. 20a, art. 17, lid 3 en 4, art. 25, art. 26.

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-08-201301-01-2013nieuwe regeling

19-03-2013

De Goudse Post, 31-07-2013

810307

Tekst van de regeling

Intitulé

Beleidsregels en uitvoeringsvoorschriften, terugvordering, boete en verhaal Gouda 2013

 

 

Beleidsregels en uitvoeringsvoorschriften terugvordering, boete en verhaal Gouda 2013

1.Voorwoord

Terugvorderen

Sinds 1 januari 2004 is met de inwerkingtreding van de Wet werk en bijstand (WWB) het terugvorderen van bijstand en het verhalen van bijstand van een verplichting tot een gemeentelijke bevoegdheid geworden. Dit geldt sinds 1 januari 2010 ook voor de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW) en de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ).

Terugvorderen bij fraude

Met ingang van 1 januari 2013 zijn gemeenten als gevolg van de inwerkingtreding van de Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving verplicht om ten onrechte verstrekte uitkering (WWB, Bbz, IOAW en IOAZ) na schending van de informatieplicht (fraude) terug te vorderen.

Daarnaast moet dan een boete worden opgelegd ter hoogte van 100% van het benadelingsbedrag.

Bij recidive is de boete 150% van het benadelingsbedrag. Deze dient dan volledig verrekend te worden met de uitkering, behoudens uitzonderingen van verminderde verwijtbaarheid of in bijzondere omstandigheden.

Fraudeschulden kunnen in principe ook niet worden meegenomen in een eventuele schuldregeling.

Op grond van artikel 18a, WWB en artikel 20a IOAW en IOAZ is het college verplicht om een boete op te leggen indien een belanghebbende zijn inlichtingenverplichting schendt. De gemeente heeft beleidsvrijheid om te volstaan met het geven van een waarschuwing (bij ‘nulfraude’) of wegens dringende redenen geen boete op te leggen.

Dit document omvat de Beleidsregels en Uitvoeringsvoorschriften Terugvordering, boete en verhaal van de gemeente Gouda.

 

2. Beleidsregels en uitvoeringsvoorschriften terugvordering2013

 

1.Gebruikmaking van de wettelijke bevoegdheid

 

Het college maakt gebruik van de bevoegdheid tot:

a. het herzien of intrekken van het toekenningsbesluit ingevolge artikel 54 lid 3 en 4 van de WWB, artikel 17 lid 3 en 4 van de IOAW en de IOAZ;

b. het terugvorderen van uitkeringen zoals neergelegd in de artikelen 58 tot en met 60 van de WWB, en de artikelen 25 en 26 van de IOAW en IOAZ.

2. Herziening of intrekking van het toekenningsbesluit

 

Een besluit tot toekenning van een uitkering wordt herzien of ingetrokken indien:

a. het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting als bedoeld in de artikelen 28 lid 2 en 29 lid 1 van de Wet SUWI, artikel 17 lid 1 WWB, of artikel 17 lid 1 van de IOAW en IOAZ heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van uitkering.

b. anderszins de uitkering ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.

 

Van het nemen van een herzienings- of intrekkingsbesluit kan op grond van dringende redenen worden afgezien.

 

3. Terugvordering

 

Het college vordert de uitkering terug voor zover deze:

a. ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend bedoeld in artikel 17, eerste lid, of de verplichtingen, bedoeld in artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen

b. in de vorm van een geldlening is verleend en de uit de geldlening voortvloeiende verplichtingen niet of niet behoorlijk worden nagekomen (artikel 58 lid 1 sub b WWB);

c. voortvloeit uit gestelde borgtocht (artikel 58 lid 1 sub c WWB);

d. bij wijze van voorschot is verleend en nadien is vastgesteld dat geen recht op uitkering bestaat (artikel 52;

e. anderszins onverschuldigd is betaald voorzover de belanghebbende dit redelijkerwijs kon begrijpen (artikel 58 lid 1 sub e WWB), of;

f. anderszins onverschuldigd is betaald (artikel 25 lid 2 IOAW en IOAZ), waaronder tevens begrepen wordt dat:

1. de belanghebbende naderhand met betrekking tot de periode waarover een uitkering is verleend, over in aanmerking te nemen middelen beschikt of kan beschikken(in paragraaf 3.4, of artikel 25 lid 3 IOAW en IOAZ);

2.een uitkering is toegekend met een bepaalde bestemming en naderhand door de belanghebbendevergoedingen of tegemoetkomingen worden ontvangen met het oog op die bestemming (artikel 58 lid 1sub f onder 2 WWB);

g.terugvordering als bedoeld onder e vindt niet plaats, indien de betreffende kosten zijn gemaakt meer dan twee jaar vóór de datum van verzending van het besluit tot terugvordering.

 

4. Terugvordering van gezinsleden

 

a. onverminderd het bepaalde onder beleidsregel 3 wordt de uitkering, indien deze aan een gezin is verleend, van alle gezinsleden teruggevorderd (artikel 59 lid 1 WWB en artikel 26 lid 1 IOAW en IOAZ);

b.indien de uitkering naar de norm voor gehuwden had moeten worden verleend, maar zulks achterwege is gebleven omdat belanghebbende zijn inlichtingenverplichting niet of niet behoorlijk is nagekomen, wordt de uitkering mede teruggevorderd van de persoon met wiens middelen bij de verlening van de uitkering rekening had moeten worden gehouden (artikel 59, lid 2 WWB, en artikel 26 lid 2 IOAW en IOAZ).

 

5. Afzien van terugvordering

 

Het college ziet af van terugvordering indien:

a.het terug te vorderen bedrag lager is dan € 20,00, tenzij de vordering kan worden verrekend met de

uitkering of kan worden gevoegd bij een andere schuld, en voor zover de vordering niet het gevolg is van een schending van de inlichtingenverplichting;

b.hiertoe een dringende reden aanwezig is.

 

6. Kwijtschelding wegens schuldenproblematiek

 

Het college besluit tot gedeeltelijke kwijtschelding van de teruggevorderde uitkering indien:

a. redelijkerwijs te voorzien is dat de belanghebbende niet zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden;

b. redelijkerwijs te voorzien is dat een schuldregeling met betrekking tot alle vorderingen, behoudens de in beleidsregel 7 onder b bedoelde vorderingen, van de overige schuldeisers zonder een zodanig besluit niet tot stand zal komen; én

c. de vordering van de gemeente wegens teruggevorderde uitkering ten minste zal worden voldaan naar evenredigheid met de vorderingen van de schuldeisers van gelijke rang.

 

7. Afzien van kwijtschelding wegens schuldenproblematiek

 

Van kwijtschelding als bedoeld in beleidsregel 6 wordt afgezien indien:

a.de terugvordering van de uitkering het gevolg is van verwijtbaar gedrag vande belanghebbende, waaronder in ieder geval wordt begrepen dat de terugvordering is ontstaan doordat belanghebbende zijn inlichtingenplicht heeft geschonden;

b.de vordering wordt gedekt door pand of hypotheek op een goed of goederen, behoudens voor zover de vordering niet op dat goed of die goederen verhaald kan worden.

 

8. Inwerkingtreding van het besluit tot afzien van terugvordering wegens schuldenproblematiek

 

Het besluit tot gedeeltelijk afzien van (verdere) terugvordering als bedoeld in beleidsregel 6 treedt niet in werking voordat een schuldregeling tot stand is gekomen.

 

9. Intrekking kwijtscheldingsbesluit schuldenproblematiek

 

Het besluit tot het gedeeltelijk afzien van (verdere) terugvordering als bedoeld in beleidsregel 6 wordtingetrokken of ten nadele van de belanghebbende gewijzigd indien:

a. niet binnen twaalf maanden nadat dat besluit is bekendgemaakt, een schuldregeling tot stand is gekomen die voldoet aan de eisen genoemd in beleidsregel 6;

b. de belanghebbende zijn schuld aan de gemeente niet overeenkomstig de schuldregeling voldoet, of

c. onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een ander besluit zou hebben geleid.

 

10. Kwijtschelding na het voldoen aan de betalingsverplichting

1. Het college ziet van (verdere) terugvordering af , indien de belanghebbende:

a. gedurende vijf jaar volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan;

b. gedurende vijf jaar niet volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan, maar het achterstallige bedrag over die periode, vermeerderd met de daarover verschuldigde wettelijke rente en de op de invordering betrekking hebbende kosten, alsnog heeft betaald;

c. een bedrag, overeenkomend met ten minste 50% van de restsom in één keer aflost.

2. Voor zover de terugvordering het gevolg was van een schending van de inlichtingenverplichting, bedraagt de in het eerste lid, onderdeel a en b genoemde termijn tien jaar.

 

 

Indien wel sprake is van fraude, kan het college op grond van de aanvulling in art. 58 lid 7 WWB alleen afzien van terugvordering (n.b. de boete blijft wel staan!) indien 10 jaren zijn verstreken en

  • ·

    In die 10 jaar volledig aan de aflosverplichtingen op deze vordering is voldaan; of

  • ·

    In die 10 jaar niets is afgelost en ook niet de verwachting bestaat dat er zal worden afgelost; of

  • ·

    In die 10 jaar niet volledig aan de aflosverplichtingen is voldaan, maar betrokkene alsnog het achterstallige bedrag over die periode met evt. wettelijke rente en invorderingskosten heeft voldaan; of

  • ·

    Betrokkene via een eenmalige betaling 50% van de restsom aflost.

     

11. Kwijtschelding zonder te voldoen aan de betalingsverplichting

 

1. Het college ziet van (verdere) terugvordering af , indien:

  • a.

    de belanghebbende gedurende vijf jaar geen betalingen heeft verricht en niet aannemelijk is dat hij deze op enig moment zal gaan verrichten; of

  • b.

    de totale schuld lager is dan € 120,00, belanghebbende op twee aanmaningen niet heeft gereageerd en de schuld niet is in te vorderen, mits de vordering niet het gevolg is van een schending van de inlichtingenverplichting.

2. Voor zover de terugvordering het gevolg was van een schending van de inlichtingenverplichting, bedraagt de in het eerste lid, onderdeel a genoemde termijn tien jaar.

 

 

12. Afzien van kwijtschelding

 

Kwijtschelding als bedoeld in beleidsregel 10 vindt niet plaats ten aanzien van vorderingen welke door pand of hypotheek op een goed of goederen zijn gedekt, behoudens voor zover zij niet op die goederen verhaald kunnen worden.

 

13. Invorderingsbesluit

 

In de terugvorderingsbeschikking wordt tevens een invorderingsbesluit genomen met betrekking tot:

a. de termijn of termijnen waarbinnen de belanghebbende de ten onrechte ontvangen bijstand dient terug te betalen;

b. de wijze waarop het besluit, bij gebrekkige betaling, ten uitvoer zal worden gelegd.

Indien belanghebbende een uitkering van de gemeente ontvangt maakt het college gebruik van de mogelijkheid om de vordering te verrekenen met de maandelijks te verlenen uitkering.

 

14. Beslaglegging

 

Indien de belanghebbende niet bereid is tot het treffen van een minnelijke betalingsregeling, of een eerder opgelegde betalingsverplichting niet meer nakomt, wordt het terugvorderingsbesluit ten uitvoer gelegd door middel van:

a. een executoriaal beslag door middel van een gemeentelijk dwangbevel overeenkomstig artikel 60 lid 2 WWB, of artikel 28 lid 1 IOAW en IOAZ en 4:116 van de Algemene wet bestuursrecht en de artikelen 479b tot en met 479g, behoudens artikel 479e, lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, of;

b. beslag door een deurwaarder in de zin van het Tweede Boek van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering.

 

15. Rente en kosten

 

Bij gebreke van tijdige betaling wordt de vordering verhoogd met de wettelijke rente en de invorderingskosten als bedoeld in artikel 58, vierde lid, WWB, en artikel 25, vierde lid, IOAW en IOAZ, in geval moet worden overgegaan tot beslaglegging.

Voor zover de gemeente zelf beslag legt, worden de kosten gesteld op 10% van de openstaande schuld, met dien verstande dat de kosten minimaal € 25,-- en maximaal € 500,-- bedragen.

 

16. Brutering

 

Loonbelasting en de premies volksverzekeringen waarvoor de gemeente die de uitkering verstrekt krachtens de Wet op de loonbelasting 1964 inhoudingsplichtige is, alsmede de vergoeding, bedoeld in artikel 46 van de Zorgverzekeringswet, worden teruggevorderd, voor zover deze belasting, premies en vergoeding niet verrekend kunnen worden met de belastingdienst en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.

 

17. Intrekken oude regeling

 

DeBeleidsregels en Uitvoeringsvoorschriften Terugvordering Gouda worden ingetrokken.

 

18. Inwerkingtreding

 

Deze Beleidsregels en uitvoeringsvoorschriften terugvordering 2013 treden in werking met ingang van de dag volgende op de dag van bekendmaking en werken terug tot 1 januari 2013.

 

19. Citeertitel

 

Deze beleidsregels worden aangehaald als: Beleidsregels en uitvoeringsvoorschriften terugvordering 2013.

 

Aldus op 19-03-2013 vastgesteld door burgemeester en wethouders van de gemeente Gouda.

 

3. Beleidsregels en uitvoeringsvoorschriften boete

 

1. Volstaan met waarschuwing

 

Indien de schending van de inlichtingenplicht niet heeft geleid tot een benadelingsbedrag volstaat het college met het geven van een schriftelijke waarschuwing, tenzij in de afgelopen 2 jaar eerder een waarschuwing is gegeven of een boete is opgelegd.

 

2.Afzien van boete wegens dringende redenen

 

Het college ziet geheel of gedeeltelijk af van het opleggen van een boete indien daartoe dringende redenen zijn.

Van dringende redenen is sprake indien de boeteoplegging te ernstige gevolgen voor belanghebbende of zijn gezin heeft. Zowel financiële als niet-financiële omstandigheden worden hierin meegewogen.

 

3.Volgorde aflossingen

 

Belanghebbende, die een boete en een terugvordering heeft opgelegd gekregen in verband met schending van de inlichtingenplicht dient eerst de boete af te lossen, en daarna de terugvordering.

 

4. Inwerkingtreding

 

Deze Beleidsregels en uitvoeringsvoorschriften boete treden in werking met ingang van de dag volgende op de dag van bekendmaking en werken terug tot 1 januari 2013.

 

5. Citeertitel

 

Deze beleidsregels worden aangehaald als: Beleidsregels en uitvoeringsvoorschriften boete.

 

Aldus op 19-03-2013 vastgesteld door burgemeester en wethouders van de gemeente Gouda.

 

4. Beleidsregels en uitvoeringsvoorschriften verhaal 2013

 

Algemeen

 

1. Gebruikmaking wettelijke bevoegdheid

 

Het college maakt gebruik van de bevoegdheid als bedoeld in artikel 61 WWB om de kosten van bijstand te verhalen.

 

2. Verhaal van bijstand

 

Het college verhaalt kosten van bijstand:

a.tot de grens van de onderhoudsplicht als bedoeld in Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek: op degene die bij het ontbreken van gezinsverband zijn onderhoudsplicht jegens zijn echtgenoot, of minderjarig kind niet of niet behoorlijk nakomt en op het minderjarige kind dat zijn onderhoudsplicht jegens zijn ouders niet of niet behoorlijk nakomt;

b. tot de grens van de onderhoudsplicht als bedoeld in Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek: op degene die zijn onderhoudsplicht na echtscheiding of ontbinding van het huwelijk na scheiding van tafel en bed niet of niet behoorlijk nakomt;

c. tot de grens van de onderhoudsplicht als bedoeld in Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek: op degene die zijn onderhoudsplicht op grond van artikel 395a van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek niet of niet behoorlijk nakomt jegens zijn meerderjarig kind aan wie bijzondere bijstand is verleend;

d. op degene aan wie de persoon die bijstand ontvangt of heeft ontvangen een schenking heeft gedaan voor zover bij het besluit tot toekenning van de bijstand met de geschonken middelen rekening zou zijn gehouden indien de schenking niet had plaatsgevonden, tenzij gelet op alle omstandigheden aannemelijk is dat de schenker ten tijde van de schenking de noodzaak tot toekenning van bijstand redelijkerwijs niet heeft kunnen voorzien;

e. op de nalatenschap van de persoon indien:

1. aan die persoon ten onrechte bijstand is verleend indien sprake is van een situatie als beschreven in de beleidsregels terugvordering 3 onder a en e en voorzover voor het overlijden nog geen terugvordering heeft plaatsgevonden;

2. de bijstand is verleend in de vorm van geldlening of als gevolg van borgtocht.

 

Behoudens in de gevallen als bedoeld in onderdeel e, ten tweede, worden kosten van bijstand die meer dan vijf jaar vóór de datum van verzending van het besluit tot verhaal zijn gemaakt, niet verhaald.

 

3. Afzien van het nemen van een verhaalsbesluit

 

Het college ziet geheel of gedeeltelijk af verhaal van bijstand indien:

a. het op te leggen verhaalsbedrag lager is dan € 45,-- per maand;

b. daarvoor gelet op de omstandigheden van degene op wie verhaal wordt gezocht of degene die debijstand ontvangt of heeft ontvangen, dringende redenen aanwezig zijn.

 

4. Kwijtschelding wegens schuldenproblematiek

 

In afwijking van beleidsregel 1 kan het college, op verzoek van degene op wie verhaald wordt, besluiten gedeeltelijk af te zien van verhaal van de kosten van bijstand voor zover het betreft verschuldigde verhaalsbedragen die op het moment van het besluit opeisbaar zijn, indien:

a. redelijkerwijs te voorzien is dat degene op wie wordt verhaald niet zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden;

b. redelijkerwijs te voorzien is dat een schuldregeling met betrekking tot alle vorderingen van de overige schuldeisers zonder een zodanig besluit niet tot stand zal komen; en

c. de vordering van de gemeente wegens verhaal van bijstand ten minste zal worden voldaan naar evenredigheid met de vorderingen van de schuldeisers van gelijke rang.

 

5. Inwerkingtreding van het besluit tot afzien van verhaal wegens schuldenproblematiek

 

Het besluit tot het gedeeltelijk afzien van verhaal treedt niet in werking voordat een schuldregeling als bedoeld in beleidsregel 4 tot stand is gekomen.

 

6. Intrekking van het besluit tot afzien van verhaal wegens schuldenproblematiek

 

Het besluit tot het gedeeltelijk afzien van verhaal wordt ingetrokken of ten nadele van de belanghebbende gewijzigd indien:

a. niet binnen twaalf maanden nadat dat besluit is bekendgemaakt, een schuldregeling is tot stand gekomen die voldoet aan de eisen bedoeld in de beleidsregel 4 genoemde voorwaarden a, b en c;

b. de belanghebbende zijn schuld aan de gemeente niet overeenkomstig de schuldregeling voldoet, of

c. onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een ander besluit zou hebben geleid.

 

7. Kwijtschelding van een verhaalsvordering over een afgesloten periode

 

Het college kan van verdere inning van de verhaalsvordering afzien indien het een vordering over eenafgesloten periode betreft, indien de betalingsplichtige:

a. gedurende vijf jaar volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan;

b. gedurende vijf jaar niet volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan, maar het achterstallige bedrag over die periode, vermeerderd met de daarover verschuldigde wettelijke rente en de op de invordering betrekking hebbende kosten, alsnog heeft betaald;

c. een bedrag, overeenkomend met ten minste 50% van de restsom in één keer aflost;

d. gedurende vijf jaar geen betalingen heeft verricht en niet aannemelijk is dat hij deze op enig moment zal gaan verrichten.

 

8. Nihilbeding

 

Een overeenkomst waarbij echtgenoten of gewezen echtgenoten hebben bepaald dat na echtscheiding, scheiding van tafel en bed of ontbinding van het huwelijk na scheiding van tafel en bed, de een tegenover de ander in het geheel niet dan wel slechts tot een bepaald bedrag tot een uitkering tot diens levensonderhoud zal zijn gehouden, al dan niet met het beding bedoeld in artikel 159 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek,staat niet in de weg aan verhaal op een der partijen en laat de vaststelling van het te verhalen bedrag onverlet.

 

9. Beoordeling verhaalsrecht

 

Bij de beoordeling van het bestaan van het verhaalsrecht als bedoeld in beleidsregel 1 onder a, b en c of beleidsregel 8 en de omvang van het te verhalen bedrag wordt rekening gehouden met de maatstaven die gelden en de omstandigheden die van belang zijn in het geval de rechter dient te beslissen over de vraag of en, zo ja, tot welk bedrag een uitkering tot levensonderhoud na echtscheiding, scheiding van tafel en bed of ontbinding van het huwelijk na scheiding van tafel en bed zou moeten worden toegekend.

 

10. Verhaal op grond van een rechterlijke uitspraak

a. Indien een rechterlijke uitspraak betreffende levensonderhoud verschuldigd krachtens Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek die uitvoerbaar is, niet wordt nagekomen, wordt verhaald in overeenstemming met deze uitspraak.

b. Het besluit tot verhaal wordt in dat geval bij brief medegedeeld aan degene op wie wordt verhaald, met de aanmaning het verschuldigde binnen dertig dagen na verzending van de brief te voldoen.

c. Indien de schuldenaar niet betaalt, wordt hij aangemaand. Blijft betaling betaling opnieuw uit, dan wordt overgegaan tot invordering door middel van een dwangbevel.

d. Het dwangbevel levert een executoriale titel op, die op kosten van de schuldenaar wordt betekend en met toepassing van de voorschriften van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering ten uitvoer gelegd.

 

11. Indexering

 

1. Het door de rechter vastgestelde verhaalsbedrag wordt jaarlijks met ingang van 1 januari van rechtswege gewijzigd met het ingevolge artikel 402a van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek vast te stellen percentage.

 

2. De toepassing van het eerste lid blijft achterwege indien de wijziging van rechtswege bij rechterlijke uitspraak is uitgesloten.

 

12. Wijziging door de rechter vastgestelde onderhoudsbijdrage

 

De gemeente verzoekt de rechter het verhaalsbedrag in afwijking van een rechterlijke uitspraak betreffende levensonderhoud verschuldigd krachtens Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek vast te stellen, indien de rechter:

a.deze uitspraak zou kunnen wijzigen op de gronden genoemd in de artikelen 157 en 401 van datboek;

b.geen rekening heeft kunnen houden met alle voor de betrokken beslissing in aanmerking komendegegevens en omstandigheden betreffende beide partijen.

 

13. Het verhaalsbesluit

 

Een besluit tot verhaal op grond van beleidsregel 1 wordt door het college aan degene op wie verhaal wordt gezocht medegedeeld. Het besluit vermeldt het bedrag of de bedragen waarvan, evenals de termijn of termijnen waarbinnen, betaling wordt verlangd.

Bij verhaal op de nalatenschap kan de mededeling worden gericht tot de langstlevende echtgenoot of een der erfgenamen die geacht kan worden bij de afwikkeling van de nalatenschap te zijn betrokken.

 

14. Verhaal in rechte

 

Indien de belanghebbende niet uit eigen beweging bereid is de verlangde gelden aan de gemeente te betalen dan wel niet of niet tijdig tot betaling daarvan overgaat, besluiten burgemeester en wethouders tot verhaal in rechte. Burgemeester en wethouders zien af van verhaal in rechte indien het te verhalen bedrag een bedrag van € 250,-- niet te boven gaat.

 

15. Heronderzoek naar draagkracht

 

Ten minste één keer per 36 maanden verrichten burgemeester en wethouders onderzoek naar de draagkracht voor het voldoen van een verhaalsbijdrage. Indien gewijzigde omstandigheden daartoe aanleiding geven wordt als gevolg van dit onderzoek de betalingsverplichting gewijzigd vastgesteld.

Er wordt niet overgegaan tot het gewijzigd vaststellen van een betalingsverplichting indien de draagkracht niet meer blijkt te zijn vermeerderd ten opzichte van het vorige onderzoek dan met € 45,-- per maand.

 

16. Beslaglegging

 

Indien de belanghebbende niet bereid is tot het treffen van een minnelijke betalingsregeling van de in rechte vastgestelde bijdrage, dan wordt het besluit ten uitvoer gelegd door middel van:

  • ·

    een executoriaal beslag overeenkomstig de artikelen 479b tot en met 479g, behoudens artikel 479e lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, of;

  • ·

    beslag in de zin van het Tweede Boek van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering.

     

17. Rente en kosten

 

Bij gebreke van tijdige betaling wordt de vordering verhoogd met de wettelijke rente en de invorderingskosten, wanneer moet worden overgegaan tot beslaglegging.

De kosten worden gesteld op 10% van de openstaande schuld, met dien verstande dat de kosten minimaal € 25,-- en maximaal € 500,-- bedragen.

 

18. Intrekken oude regeling

 

De Beleidsregels en uitvoeringsvoorschriften verhaal WWB en WIJ worden ingetrokken.

 

19. Inwerkingtreding

 

Deze beleidsregels treden in werking met ingang van de dag volgende op de dag van bekendmaking en werken terug tot 1 januari 2013.

 

20. Citeertitel

 

Deze beleidsregels worden aangehaald als: Beleidsregels en uitvoeringsvoorschriften verhaal 2013.

 

Aldus op 19-03-2013 vastgesteld door burgemeester en wethouders van de gemeente Gouda.

 

5. Toelichting beleidsregels en uitvoeringsvoorschriften terugvordering 2013

 

1.Algemeen

 

De WWB, de IOAW en de IOAZ bepalen dat het college verplicht de bijstand die als gevolg van een schending van de inlichtingenplicht ten onrechte wordt verstrekt, terug te vorderen. Het college heeft wel onder in de wet genoemde voorwaarden de mogelijkheid om af te zien van verdere terugvordering. Voor het overige geldt dat terugvorderen van een uitkering een bevoegdheid is van het college. Met onderhavige Beleidsregels en uitvoeringsvoorschriften terugvordering 2013 wordt aan deze bevoegdheid een invulling gegeven.

 

Gelet op de financiële verantwoordelijkheid voor de kosten van de WWB, IOAW en IOAZ acht het college het van groot belang dat de uitkeringen alleen terechtkomen bij die burgers die hieraan de meeste behoefte hebben. Bovendien komen de ontvangsten uit de terugvorderingen toe aan de gemeente, en kunnen deze ontvangsten bijvoorbeeld besteed worden aan re-integratietrajecten.

 

2. Herziening of intrekking van het toekenningsbesluit

 

Evenals terugvordering is het met terugwerkende kracht wijzigen van het recht op uitkering door middel van een herzienings- of intrekkingsbesluit een bevoegdheid van het college. Gelet op de hierboven geformuleerde uitgangspunten maakt het college in beginsel in alle gevallen waarin er aanleiding is het toekenningsbesluit met terugwerkende kracht te wijzigen gebruik van deze bevoegdheid.

 

3. Terugvordering

 

In deze bepaling is vastgelegd in welke gevallen de gemeente gebruik maakt van zijn bevoegdheid tot

terugvordering. De hier omschreven situaties zijn identiek aan de terugvorderingsbepalingen in de diverse wetten, zij het dat ze in de beleidsregels dwingend zijn geformuleerd.

 

Genoemde terugvorderingsgronden behoeven geen nadere toelichting, met uitzondering van de gevallen genoemd onder e. Dat betreft het geval dat als gevolg van een administratieve vergissing teveel is uitbetaald.

Er is dan geen reden om het toekenningsbesluit te herzien, aangezien aan dit besluit niets mankeert.Terugvordering is in dit geval alleen mogelijk als de belanghebbende redelijkerwijs kon begrijpen dat hij ten onrechte bijstand ontving. Voor de hier bedoelde vorm van terugvordering op grond van de WWB geldt een wettelijke vervaltermijn van twee jaar. Voor de IOAW en IOAZ geldt deze vervaltermijn niet.

 

4. Terugvordering van gezinsleden

 

De WWB, IOAW en IOAZ bepalen dat indien teveel uitkering is verstrekt aan gehuwden, de teveel verstrekte bijstand van beide partners kan worden teruggevorderd en dat beide partners hoofdelijk aansprakelijk zijn.

 

In de WWB, IOAW, en IOAZ is bepaald dat teveel verstrekte bijstand kan worden teruggevorderd van de ‘verzwegen partner’ en dat beide partners hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schuld. Dit betekent dat de gemeente het gehele bedrag van de vordering bij een van beide partners kan innen.

 

5. Afzien van het terugvorderingsbesluit

 

In het terugvorderingsproces kan op twee momenten worden afgezien van terugvordering. Ten eerste kan worden besloten om geen terugvorderingsbesluit te nemen. De vordering komt in dat geval niet tot stand. Ten tweede kan worden afgezien van verdere terugvordering in een later stadium. Deze variant, ook wel kwijtschelding genoemd, wordt behandeld in beleidsregel 7 en verder.

In voorkomende gevallen kunnen er redenen zijn om in het geheel geen terugvorderingsbesluit te nemen. Dit kan enerzijds worden ingegeven door doelmatigheidsoverwegingen, in gevallen waarin de ten onrechte verleende uitkering dermate laag is dat de kosten die de terugvordering met zich meebrengen hoger zijn dan de vordering (kruimelbedragen). Hiertoe is artikel 78 b van de Algemene bijstandswet (Abw) overgenomen in deze beleidsregel. Het college is vrij tot het bepalen van de hoogte van het grensbedrag. Bepaald is om teveel ontvangen uitkering tot een bedrag van € 20,-- niet terug te vorderen. Hiervoor gelden wel enige voorwaarden:

  • ·

    het moet gaan om een (restant) vordering na verrekening van het volledige vakantiegeld;

  • ·

    als betrokkene nog meer schulden heeft openstaan, wordt de te veel ontvangen uitkering wel teruggevorderd;

  • ·

    wanneer de vordering nog verrekend kan worden met de uitkering wordt ook een bedrag lager dan € 20,-- ingevorderd, omdat de invordering simpel is en amper kosten met zich meebrengt;

  • ·

    de terugvordering is niet ontstaan als gevolg van het schenden van de inlichtingenplicht.

 

Verder kunnen er in de individuele situatie dringende redenen zijn op grond waarvan van een

terugvorderingsbesluit kan worden afgezien. Indien terugvordering te ernstige gevolgen voor belanghebbende of de gezinssituatie zou kunnen hebben, wordt toepassing van dringende redenen overwogen. Zowel financiële als niet-financiële omstandigheden kunnen meegewogen worden. Ook vorderingen die ontstaan zijn door een schending van de inlichtingenplicht, kunnen wegens dringende redenen worden kwijtgescholden (artikel 58, achtste lid, WWB en artikel 25, zevende lid, IOAW en IOAZ).

 

Nadrukkelijk geldt dat steeds van geval tot geval aan de hand van alle omstandigheden de situatie van belanghebbende beoordeeld dient te worden.

 

In gevallen waarin eerst een herzienings- of intrekkingsbesluit aan de orde is kan van een dergelijk besluit reeds worden afgezien wegens een dringende reden (zie beleidsregel 2). In dat geval is er ook geen grond tot het nemen van een terugvorderingsbesluit.

 

6 tot en met 9. Kwijtschelding wegens schuldenproblematiek

 

Wanneer een vordering door middel van een terugvorderingsbesluit is vastgelegd, kan er in een later stadium reden zijn om de vordering (gedeeltelijk) kwijt te schelden. In deze beleidsregel is artikel 78a Abw nagenoeg letterlijk overgenomen.

 

10 tot en met 12. Kwijtschelding na te hebben voldaan, of zonder te voldoen aan betalingsverplichting

 

De bepalingen van artikel 78c Abw zijn in deze beleidsregels nagenoeg ongewijzigd overgenomen. Op grond van artikel 78c Abw kon een restant van de nog openstaande vordering worden kwijtgescholden indien de belanghebbende gedurende een periode van vijf jaar aan zijn betalingsverplichtingen had voldaan. Conform artikel 58, zevende lid, WWB en artikel 25, zesde lid, IOAW en IOAZ, bedraagt de termijn bij fraudeschulden tien jaar.

 

Als er een terugvorderingsbesluit is genomen en de openstaande schuld bedraagt minder dan € 120,-- en betrokkene heeft na twee aanmaningen de schuld nog niet voldaan en er is ook geen werkgever of

uitkeringsinstantie te traceren, kan besloten worden tot het afzien van (verdere) invordering van de schuld. Voor hogere bedragen wordt een termijn van vijf jaar gehanteerd en geldt tevens dat ook in de toekomst geen betalingen te verwachten zijn.

 

Beleidsregel 11 is gebaseerd op artikel 78b Abw en artikel 78c Abw. Deze beleidsregel dient om de eigen debiteurenadministratie te ontlasten. Bijvoorbeeld omdat een debiteur is geëmigreerd met onbekende bestemming. Deze beleidsregel is ook van toepassing op vorderingen die het gevolg zijn van het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenverplichting, zij het dat de college in dat geval tien jaar dient te trachten de vordering te innen..

 

Dringende reden kunnen ook een reden zijn om van verdere invordering af te zien.

 

13. Invorderingsbesluit

 

Dit artikel bepaalt dat de inning bij voorkeur geschiedt door middel van verrekening. De algemeneverrekeningsbevoegdheid is geregeld in artikel 6:127 van het Burgerlijk Wetboek. Daarnaast is in de artikelen 60 lid 3 WWB, en 28 lid 2 IOAW en IOAZ bepaald dat een vordering op grond van een van deze wetten verrekend mag worden met een recht op uitkering op grond van deze wetten.

Bij verrekening is de gemeente gehouden aan de beslagvrije voet. Verrekening kan alleen voor zover de uitkering voor beslag vatbaar is (dus bijvoorbeeld niet met bijzondere bijstand voor specifieke kosten).

 

14. Beslaglegging

 

De gemeente kan overgaan tot dwanginvordering door middel van het leggen van vereenvoudigd

derdenbeslag. Daarnaast staat ook de ‘gewone’ weg van executoriaal beslag open, daar waar verrekening of vereenvoudigd derdenbeslag niet mogelijk is. Deze omstandigheid kan zich voordoen wanneer er geen inkomstenbron beschikbaar is, of wanneer beslag wordt gelegd op een onroerend goed.

 

Tenuitvoerlegging door middel van beslag geschiedt conform de regels van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De gemeente heeft de mogelijkheid van vereenvoudigd derdenbeslag op loon of uitkering.

De procedure is als volgt: de gemeente stuurt met een kennisgeving een afschrift van het dwangbevel en het terugvorderingsbesluit naar de werkgever of uitkeringsinstantie (de derde-beslagene) van de debiteur. Hierin wordt de beslagvrije voet aangegeven. De derde-beslagene moet de kennisgeving binnen acht dagen voor gezien terugzenden aan de gemeente. Door de terugzending is het beslag gelegd. De derde-beslagene wordt hiermee verplicht het voor beslag vatbare bedrag uit te betalen aan de gemeente. De gemeente moet binnen zeven dagen na retourontvangst van de kennisgeving een afschrift van die kennisgeving aangetekend toezenden aan de debiteur. Als de gemeente dit nalaat kan debiteur de president van de rechtbank vragen het beslag op te heffen.

 

15. Rente en kosten

 

Wanneer de belanghebbende de betalingsverplichting niet nakomt, moeten voor de onder beleidsregel 14 genoemde vormen van dwanginvordering kosten worden gemaakt. Deze kosten kunnen bestaan uit bijv. arbeidsloon of deurwaarderskosten. Voorzover de gemeente zelf beslag legt, zou het in rekening brengen van kosten ad 10% van de vordering in geen verhouding meer staan tot de feitelijk verrichte extra werkzaamheden. Om die reden worden in dat geval de kosten gemaximeerd op € 500,--.

Deze bedragen blijven binnen de criteria van de wet Normering buitengerechtelijke incassokosten, die per 1 juli 2012 in werking is getreden.

 

16. Brutering

 

Het bruteren van de vordering, over het algemeen aan het einde van het kalenderjaar, is als bevoegdheid geformuleerd in de artikelen 58 lid 5 WWB, en 25 lid 5 IOAW en IOAZ. Door deze bepalingen met een dwingend karakter in de beleidsregels op te nemen brengt de gemeente tot uiting dat in alle gevallen waarin de vordering niet binnen het kalenderjaar kan worden terugbetaald, deze zal worden gebruteerd.

 

17. tot en met 19.

 

Deze beleidsregels spreken voor zich.

 

6. Toelichting beleidsregels en uitvoeringsvoorschriften boete 2013

 

Algemeen

 

Per 1 januari 2013 is de bestuurlijke boete geherintroduceerd in de WWB, de IOAW en de IOAZ. Het college is verplicht een boete op te leggen indien een belanghebbende zijn inlichtingenverplichting schendt (artikel 18a WWB en artikel 20a IOAW en IOAZ). De hoogte van de boete wordt geregeld in het Boetebesluit sociale zekerheidswetten. Hierin is ook de verplichting opgenomen om bij verminderde verwijtbaarheid de boete te verlagen.

 

1.Volstaan met waarschuwing

 

Met deze beleidsregel is gebruik gemaakt van de mogelijkheid die artikel 18a, vierde lid, WWB en artikel 20a, vierde lid, IOAW en IOAZ bieden om in geval van ‘nulfraude’ geen boete op te leggen, maar te volstaan met een waarschuwing.

 

2.Afzien van boete wegens dringende redenen

 

Deze beleidsregel geeft invulling aan de beleidsvrijheid die artikel 18a, zevende lid, onderdeel b, WWB en artikel 20a, zevende lid, onderdeel b, IOAW en IOAZ biedt om wegens dringende redenen geheel of gedeeltelijk af te zien van het opleggen van een boete.

 

3. Volgorde aflossingen

 

Deze beleidsregel spreekt voor zich.

 

4en 5.

 

Deze beleidsregels spreken voor zich.

 

7. Toelichting beleidsregels en uitvoeringsvoorschriften verhaal 2013

 

Algemeen

 

Het betreft hier beleidsregels en uitvoeringsvoorschriften om vast te stellen dat de gemeente gebruik maakt van de in de WWB genoemde mogelijkheid kosten van bijstand te verhalen.

 

1 en 2. Gebruikmaking wettelijke bevoegdheid

 

Onder a en b worden de verhaalsmogelijkheden op de (ex)echtgenoot (en daarmee gelijkgesteld de

geregistreerd partner) bedoeld t.a.v. zijn onderhoudsplicht jegens zijn (ex) echtgenoot en/of minderjarige kind(eren).

 

3. Afzien van een verhaalsbesluit

 

Uit efficiencyoverwegingen wordt indien het verhaalsbedrag minder zou bedragen dan € 45,-- per maand, afgezien van verhaal.

Van dringende redenen om af te zien van (verder) verhaal is sprake als het verhaal te ernstige gevolgen heeft voor belanghebbende. Zowel financiële als niet-financiële omstandigheden kunnen meegewogen worden. Nadrukkelijk geldt dat steeds van geval tot geval aan de hand van alle omstandigheden de situatie van belanghebbende beoordeeld dient te worden.

 

4 tot en met 6. Kwijtschelding wegens schuldenproblematiek

 

Verwezen wordt naar de toelichting bij de artikelen 6 tot en met 9 van de Beleidsregels en

uitvoeringsvoorschriften Terugvordering.

 

7. Kwijtschelding van een verhaalsvordering over een afgesloten periode

 

Verwezen wordt naar de toelichting bij artikel 10 van de Beleidsregels en uitvoeringsvoorschriftenTerugvordering

 

9. Beoordeling onderhoudsplicht

 

Het betreft hier de uitvoering van de zogeheten Trema-normen. Dit zijn de normen die door de rechtbank worden gehanteerd bij de vaststelling van de alimentatie die voorzien in zowel een zogenaamde netto- als een brutoberekening.

 

17.

Verwezen wordt naar de toelichting bij artikel 15 van de Beleidsregels en uitvoeringsvoorschriften

terugvordering 2013.

 

18. tot en met 20.

 

Deze beleidsregels spreken voor zich.