Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Kerkrade

Re-integratieverordening WWB, IOAW en IOAZ 2013

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieKerkrade
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingRe-integratieverordening WWB, IOAW en IOAZ 2013
CiteertitelRe-integratieverordening WWB, IOAW en IOAZ 2013 gemeente Kerkrade
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Deze verordening vervangt de Reintegratieverordening WWB, IOAW, IOAZ 2009

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Wet werk en bijstand, artikel 7, 8 en 10
  2. Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers, artikelen 34, 35 en 36
  3. Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen, afrtikelen 34, 35 en 36

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-03-201301-01-2015Nieuwe regeling

27-02-2013

Zuid-Limburger 6 maart 2013

13Rb004

Tekst van de regeling

Intitulé

Re-integratieverordening WWB, IOAW en IOAZ 2013

De raad van de gemeente Kerkrade;

Gezien het voorstel van burgemeester en wethouders 22.1.2013, met overneming van de daarin vermelde motieven;

gelet op de artikelen 7 en 8 en 10 lid 2 Wet werk en bijstand, de artikelen 34, 35 en 36 Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers en de artikelen 34, 35 en 36 Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen,

B E S L U I T :

Vast te stellen:

  • 1.

    de Re-integratieverordening WWB, IOAW en IOAZ 2013 gemeente Kerkrade.

  • 2.

    de nog vigerende Re-integratieverordening WWB, IOAW en IOAZ gemeente Kerkrade in te trekken ingaande 1 maart 2013.

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begrippen

  • 1.

    Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand (WWB), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ), de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de Gemeentewet.

  • 2.

    In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    de wet: de WWB.

  • b.

    het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Kerkrade.

  • c.

    de raad: de gemeenteraad van de gemeente Kerkrade.

  • d.

    de langdurig werkloze: de belanghebbende die gedurende een aaneengesloten periode van 12 maanden of langer aangewezen is (geweest) op een uitkering.

Hoofdstuk 2 Beleid en financiën

Artikel 2 Beleidsplan

  • 1.

    De gemeenteraad stelt ter nadere uitvoering van deze verordening jaarlijks een beleidsplan vast, waarin beleidsprioriteiten worden aangegeven, alsmede de hoogte en wijze van financiering.

  • 2.

    Dit plan omvat in elk geval:

    a welke voorzieningen het college in ieder geval kan aanbieden alsmede de voorwaarden die daarbij gelden voor zover daarover in deze verordening geen nadere bepalingen zijn opgenomen.

    b een omschrijving van het beleid ten aanzien van de verschillende doelgroepen en de prioritering binnen en tussen die groepen, waarbij een evenwichtige aanpak als uitgangspunt wordt genomen;

    c een verdeling van de beschikbare middelen over de verschillende voorzieningen;

    d het flankerend beleid ten aanzien van zorg en hulpverlening.

  • 3.

    Het college zendt eenmaal per jaar aan de gemeenteraad een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van het beleid.

  • 4.

    Het beleidsplan zoals bedoeld in het eerste lid, alsmede het verslag zoals bedoeld in het derde lid, bevat het oordeel van de cliëntenraad.

Hoofdstuk 3 Voorzieningen

Artikel 3 Algemene bepalingen over voorzieningen

  • 1.

    Het college kan een voorziening beëindigen:

    a indien de persoon die aan de voorziening deelneemt zijn verplichting als bedoeld in de artikelen 9 en 17 WWB, 13 en 37 IOAW, 13 en 37 IOAZ niet nakomt;

    b indien de persoon die deelneemt niet meer behoort tot de doelgroep van de WWB, IOAW dan wel IOAZ;

    c indien de persoon algemeen geaccepteerde arbeid aanvaardt, waarbij geen gebruik wordt gemaakt van deze voorziening;

    d indien naar het oordeel van het college de voorziening onvoldoende bijdraagt aan een snelle arbeidsinschakeling;

    e indien de persoon niet naar behoren gebruik maakt van de aangeboden voorziening.

Artikel 4 Oriëntatiestages

  • 1.

    Het college kan een persoon met een WWB-, IOAW-, IOAZ- of Anw-uitkering, niet-uitkeringsgerechtigden dan wel personen zoals bedoeld in artikel 10 lid 2 WWB die een korte afstand tot de arbeidsmarkt hebben, een oriëntatiestage gericht op arbeidsinschakeling aanbieden.

  • 2.

    Het doel van de oriëntatiestage is het ten behoeve van belanghebbende opdoen van werkervaring dan wel het leren functioneren in een arbeidsrelatie om zodoende de passendheid van de gekozen beroepsrichting in te kunnen schatten.

  • 3.

    Deze oriëntatiestage duurt maximaal 3 maanden.

  • 4.

    Het college plaatst de persoon alleen indien door zijn plaatsing de concurrentieverhoudingen niet onverantwoord worden beïnvloed en indien door zijn plaatsing geen verdringing plaatsvindt.

  • 5.

    In een schriftelijke overeenkomst wordt tenminste vastgelegd het doel van de oriëntatiestage, alsmede de wijze waarop de begeleiding plaatsvindt.

Artikel 5 Werken met behoud van uitkering

  • 1.

    Het college kan een persoon met een WWB-, IOAW-, IOAZ- of Anw-uitkering, niet-uitkeringsgerechtigden dan wel personen zoals bedoeld in artikel 10 lid 2 WWB die een korte afstand tot de arbeidsmarkt hebben, een werkplek met behoud van uitkering aanbieden gericht op arbeidsinschakeling.

  • 2.

    Het doel van werken met behoud van uitkering is het in de gelegenheid stellen van de werkgever om vast te stellen of de belanghebbende aan de gewenste kwaliteiten en vaardigheden voldoet.

  • 3.

    Werken met behoud van uitkering duurt maximaal 6 maanden.

  • 4.

    Het college plaatst de persoon alleen indien door zijn plaatsing de concurrentieverhoudingen niet onverantwoord worden beïnvloed en indien door zijn plaatsing geen verdringing plaatsvindt.

  • 5.

    In een schriftelijke overeenkomst wordt tenminste vastgelegd het doel van werken met behoud van uitkering, alsmede de wijze waarop de begeleiding plaatsvindt.

Artikel 6 Oriëntatiewerkplekken

  • 1.

    Het college kan aan personen met een WWB-, IOAW-, IOAZ- of Anw-uitkering, niet-uitkeringsgerechtigden dan wel personen zoals bedoeld in artikel 10 lid 2 WWB een oriëntatiewerkplek aanbieden, gericht op arbeidsinschakeling.

  • 2.

    Het doel van een oriëntatiewerkplek is personen die vooralsnog niet bemiddelbaar zijn middels het aanbieden van additioneel werk een stap richting arbeidsinschakeling te laten zetten.

  • 3.

    Ter uitvoering van het bepaalde in het eerste lid dient een belanghebbende onder verantwoordelijkheid van de gemeente additionele werkzaamheden te verrichten.

  • 4.

    Het college draagt er zorg voor dat de oriëntatiewerkplek wordt vastgelegd in een schriftelijke overeenkomst die zowel door het college, de werkgever als een belanghebbende wordt getekend.

  • 5.

    Een orëntatiewerkplek met behoud van uitkering duurt maximaal 24 maanden.

  • 6.

    Er kan door het college na een periode van drie maanden een vergoeding in rekening worden gebracht.

  • 7.

    Het college kan een organisatie aanwijzen die in opdracht van of namens de gemeente het beheer voor de oriëntatiewerkplekken, zoals bedoeld in het eerste lid, uitvoert.

  • 8.

    Het college plaatst de persoon alleen indien door zijn plaatsing de concurrentieverhoudingen niet onverantwoord worden beïnvloed en indien door zijn plaatsing geen verdringing plaatsvindt.

Artikel 7 Sociale activering

  • 1.

    Het college kan aan personen met een WWB-, IOAW-, IOAZ- of Anw-uitkering, niet-uitkeringsgerechtigden dan wel personen zoals bedoeld in artikel 10 lid 2 WWB activiteiten aanbieden in het kader van sociale activering.

  • 2.

    Onder sociale activering wordt verstaan het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten of vrijwilligerswerk ter voorbereiding op een traject gericht op arbeidsinschakeling of gericht op het voorkomen van sociaal isolement.

  • 3.

    Het college stemt de duur van de in het eerste lid bedoelde activiteiten af op de mogelijkheden en capaciteiten van belanghebbende.

  • 4.

    Het college plaatst de persoon alleen indien door zijn plaatsing de concurrentieverhoudingen niet onverantwoord worden beïnvloed en indien door zijn plaatsing geen verdringing plaatsvindt.

Artikel 8 Loonkostensubsidies

  • 1.

    Het college kan een loonkostensubsidie verstrekken aan werkgevers die met een kwetsbare, uiterst kwetsbare of gehandicapte werknemer een arbeidsovereenkomst sluiten.

  • 2.

    De loonkostensubsidie bedraagt ten hoogste 50% van de loonkosten gedurende maximaal 12 respectievelijk 24 maanden ten behoeve van de kwetsbare en de uiterst kwetsbare werknemer. Voor de gehandicapte werknemer bedraagt deze ten hoogste 75% van de loonkosten gedurende de gehele arbeidsperiode.

  • 3.

    Onder kwetsbare werknemer wordt verstaan de persoon die:

    a voorafgaand aan de indienstneming gedurende zes maanden geen reguliere betaalde betrekking heeft gevonden;

    b geen startkwalificatie bezit;

    c ouder is dan 50 jaar; of

    d alleenstaande ouder is.

  • 4.

    Onder uiterst kwetsbare werknemer wordt verstaan de persoon die onmiddellijk voorafgaand aan de indiensttreding 24 maanden of langer werkloos is geweest.

  • 5.

    De subsidie wordt alleen verstrekt indien hierdoor de concurrentieverhoudingen niet onverantwoord worden beïnvloed en er geen verdringing plaatsvindt.

  • 6.

    De loonkostensubsidie wordt niet verstrekt indien de werkgever op grond van een andere regeling aanspraak maakt op financiële tegemoetkomingen in verband met de indiensttreding van de werknemer.

Artikel 9 Participatieplaats

  • 1.

    Het college kan aan personen van 27 jaar of ouder met recht op algemene bijstand een participatieplaats aanbieden zoals bedoeld in artikel 10a WWB.

  • 2.

    Het doel van een participatieplaats is personen die vooralsnog niet bemiddelbaar zijn middels het aanbieden van additioneel werk een stap richting arbeidsinschakeling te laten zetten.

  • 3.

    Ter uitvoering van het bepaalde in het eerste lid dient een belanghebbende onder verantwoordelijkheid van de gemeente additionele werkzaamheden te verrichten.

  • 4.

    Het college draagt er zorg voor dat de participatieplaats wordt vastgelegd in een schriftelijke overeenkomst die zowel door het college, de werkgever als een belanghebbende wordt getekend.

  • 5.

    Er kan door het college na een periode van drie maanden een vergoeding in rekening worden gebracht.

  • 6.

    Het college verstrekt aan personen die additionele werkzaamheden verrichten als bedoeld in dit artikel een premie per zes maanden, conform artikel 10a lid WWB, mits in die zes maanden voldoende is meegewerkt aan het vergroten van de kans op inschakeling in het arbeidsproces.

  • 7.

    Het college plaatst de persoon alleen indien door zijn plaatsing de concurrentieverhoudingen niet onverantwoord worden beïnvloed en indien door zijn plaatsing geen verdringing plaatsvindt.

Artikel 10 Scholing

  • 1.

    Indien een persoon met een WWB-, IOAW-, IOAZ- of Anw- uitkering, een niet-uitkeringsgerechtigde dan wel een persoon zoals bedoeld in artikel 10 lid 2 WWB niet beschikt over een startkwalificatie, kan een scholingstraject worden aangeboden dat tot die kwalificatie leidt.

  • 2.

    Lid 1 is niet van toepassing op personen als bedoeld in artikel 7 lid 3 onderdeel a WWB.

  • 3.

    Als een persoon additionele werkzaamheden verricht als bedoeld in artikel 10a WWB en niet beschikt over een startkwalificatie, bekijkt het college na een periode van zes maanden na aanvang van die werkzaamheden in hoeverre scholing of opleiding de toegang tot de arbeidsmarkt kan bevorderen.

  • 4.

    Geen scholing of opleiding wordt aangeboden als dit naar het oordeel van het college de krachten of bekwaamheden van belanghebbende te boven gaat of niet bijdraagt aan vergroting van de kans op inschakeling in het arbeidsproces.

Artikel 11 Nazorg

  • 1.

    Het college kan aan ondernemingen waarbij personen met een WWB-, IOAW-, IOAZ- of Anw- uitkering, niet-uitkeringsgerechtigden dan wel personen zoals bedoeld in artikel 10 lid 2 WWB algemeen geaccepteerde arbeid hebben aanvaard, welke geen voorziening inhoudt, gedurende maximaal 12 maanden nazorg bieden.

  • 2.

    De nazorg is gericht op het bestendig maken van de arbeidsrelatie van belanghebbende en betrokken onderneming.

Hoofdstuk 4 Verplichtingen

Artikel 12 Inspanningsverplichting 27 jaar en ouder

  • 1.

    Een aanvraag van algemene bijstand die alleen ziet op alleenstaanden en alleenstaande ouders van 27 jaar en ouder en gehuwden waarvan beide echtgenoten 27 jaar en ouder zijn wordt niet eerder ingediend dan drie weken na de melding, bedoeld in artikel 44, en wordt niet eerder dan vier weken na die melding door het college in behandeling genomen.

  • 2.

    De belanghebbende van 27 jaar of ouder doch jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd is, vanaf de dag van melding als bedoeld in artikel 44, tweede lid, verplicht naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid, waarbij geen gebruik wordt gemaakt van een voorziening zoals bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, te verkrijgen en deze te aanvaarden, waaronder begrepen registratie als werkzoekende bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, indien hem daartoe het recht toekomt op grond van artikel 30b, eerste lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen.

Hoofdstuk 5 Slotbepalingen

Artikel 13 Hardheidsclausule

Dit artikel voorziet in de mogelijkheid om af te wijken van hetgeen in deze verordening is bepaald indien er sprake is van klaarblijkelijke hardheid of onbillijkheid. Het college neemt hier op individuele basis een afzonderlijk gemotiveerd besluit.

Artikel 14 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 maart 2013.

Artikel 15 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Re-integratieverordening WWB, IOAW en IOAZ 2013 gemeente Kerkrade.

Aldus besloten in de openbare raadsvergadering van 27.2.2013.

De raad voornoemd.

De griffier, De voorzitter,

Nota-toelichting  

Algemene toelichting Re-integratieverordening WWB 2013 gemeente Kerkrade

 

De WWB geeft het college de opdracht te zorgen voor de re-integratie van bijstandsgerechtigden, niet-uitkeringsgerechtigden en personen met een Anw-uitkering. Het college bepaalt welke voorzieningen in de gemeente worden aangeboden en stelt tevens vast wie voor welke voorziening in aanmerking komt. De WWB draagt aan de gemeenteraad op om een verordening op te stellen waarin het beleid van de gemeente ten aanzien van haar re-integratietaak wordt neergelegd. In de WWB is vastgelegd dat in de verordening regels moeten worden opgenomen waaruit onder andere aandacht blijkt voor de in de WWB onderscheiden doelgroepen en de daarbinnen te onderscheiden subgroepen.

 

De gemeenteraad heeft gekozen voor een algemene, globale verordening. Dit heeft te maken met de aard van de opdracht die de raad heeft gekregen. Die leent zich niet tot het formuleren van gedetailleerde regels die op iedere situatie van toepassing zijn. Immers, re-integratie is maatwerk. Het is helemaal afhankelijk van iemands mogelijkheden en beperkingen wat in het concrete geval een passend re-integratietraject is. Daarom wordt aan het college de bevoegdheid gegeven om op een aantal punten eigen afwegingen te maken. Artikel 10 WWB bepaalt dat personen uit de doelgroep aanspraak hebben op ondersteuning bij de arbeidsinschakeling en de door het college noodzakelijk geachte voorziening binnen de kaders van de re-integratieverordening. Daarom is ervoor gekozen in de verordening de voorzieningen vast te leggen die het college in ieder geval kan aanbieden.

 

Artikelgewijze toelichting Re-integratieverordening WWB 2013 gemeente Kerkrade

 

Artikel 1. Begrippen

Er is voor gekozen om begrippen die al zijn omschreven in de WWB, IOAW, IOAZ, Awb of de Gemeentewet niet afzonderlijk te definiëren in deze verordening. Dit voorkomt dat in geval van wijziging van betreffende definities in de betreffende wetten ook de Verordening moet worden gewijzigd.

 

Artikel 2. Beleidsplan

De WWB verplicht de gemeenteraad het re-integratiebeleid in een verordening vast te leggen. Hier is gekozen voor de systematiek om niet alles in de verordening te regelen, maar ook gebruik te maken van beleidsplannen.

 

Op grond van artikel 2 lid 1 van deze verordening moet de gemeenteraad een beleidsplan opstellen. Dat kan jaarlijks zijn, maar er kan ook voor worden gekozen naast een jaarlijks plan tevens een meerjarenbeleidsplan vast te stellen. Daarnaast bestaat de mogelijkheid met deelplannen te werken.

 

Artikel 2 lid 2 van deze verordening legt vast welke specifieke beleidsonderwerpen in het beleidsplan in elk geval aan de orde dienen te komen. Daarmee voldoet de gemeenteraad ook aan de plicht van artikel 8 lid 2 WWB om in de verordening vast te leggen dat er evenwichtige aandacht is voor verschillende doelgroepen en subdoelgroepen en de wijze waarop rekening wordt gehouden met zorgtaken. De WWB schrijft niet dwingend voor welke voorzieningen het college aan moet bieden. Het enige criterium is dat de voorziening gericht moet zijn op de arbeidsinschakeling en moet bijdragen aan het (op termijn) mogelijk maken van reguliere arbeid door belanghebbende. Al naar gelang de afstand van belanghebbende tot de arbeidsmarkt kan een voorziening gericht zijn op bijvoorbeeld sociale activering en het voorkomen van een isolement (zoals het doen van vrijwilligerswerk met behoud van uitkering), het leren van vaardigheden of kennis, of het opdoen van werkervaring (bijvoorbeeld via gesubsidieerd werk). Ook is het mogelijk dat de gemeente in individuele gevallen een persoonsgebonden re-integratiebudget ter beschikking stelt.

 

In de lijn van het systeem van deze verordening strekt dit artikel ertoe enkele zaken te regelen die te maken hebben met alle voorzieningen, ook die voorzieningen die niet met name in de verordening zijn opgenomen. Artikel 3 lid 1 van deze verordening geeft daarom aan dat de verordening geen uitputtende opsomming van voorzieningen bevat.

 

Artikel 2 lid 3 van deze verordening biedt de basis voor de verantwoording van het beleid.

 

Artikel 2 lid 4 van deze verordening biedt de mogelijkheid nadrukkelijk de cliëntenraad te betrekken bij de vaststelling van en de verantwoording over het beleid. Hier kan ook een relatie gelegd worden met de verordening cliëntenparticipatie, die de gemeente op grond van artikel 47 WWB verplicht is op te stellen.

 

Artikel 3. Algemene bepalingen over voorzieningen

Artikel 3 van deze verordening geeft aan dat het college een voorziening kan beëindigen en in welke gevallen het dat kan doen. Onder beëindigen wordt hierbij ook verstaan het stopzetten van de subsidie aan een werkgever of het opzeggen van de arbeidsovereenkomst bij een detacheringsbaan. Bij deze laatste wijze van beëindigen dienen vanzelfsprekend de toepasselijke bepalingen uit het arbeidsrecht en de eventueel aanwezige rechtspositieregeling in acht te worden genomen.

 

Artikel 4. Oriëntatiestages

Het is belangrijk in de gaten te houden onder welke voorwaarden de oriëntatiestage aangeboden wordt. Dit vanwege het gevaar dat de oriëntatiestage beschouwd kan worden als een gewone arbeidsovereenkomst. Bij een beoordeling of er al dan niet sprake is van een arbeidsovereenkomst toetst de rechter aan de drie criteria voor het bestaan van een arbeidsovereenkomst: persoonlijk verrichten van arbeid, loon en gezagsverhouding. Daarbij wordt gekeken naar een aantal aspecten zoals de bedoeling van de partijen en hetgeen al dan niet schriftelijk is overeengekomen. De rechter besteedt vooral aandacht aan de feitelijke invulling van de overeenkomst.

 

De Hoge Raad heeft bepaald dat er bij stages weliswaar sprake is van het persoonlijk verrichten van arbeid, maar dat dit overwegend gericht is op het uitbreiden van de kennis en ervaring van de werknemer. Daarnaast is bij een oriëntatiestage in de regel geen sprake van beloning. Het is daarom verstandig terughoudend te zijn met het verstrekken van een gerichte stagevergoeding. Er kan wel een onkostenvergoeding worden gegeven, maar daarbij moet dan ook daadwerkelijk sprake zijn van een vergoeding van gemaakte kosten.

 

Artikel 4 lid 1 van deze verordening geeft de algemene bepaling voor het aanbieden van een oriëntatiestage. Lid 2 geeft nog eens specifiek aan wat het doel is van de oriëntatiestage, om het verschil met een normale arbeidsverhouding aan te geven. Dit is met name van belang om te voorkomen dat een belanghebbende claimt dat sprake is van een arbeidsovereenkomst en bij de rechter loonbetaling afdwingt. De oriëntatiestage kan twee doelen hebben. Op de eerste plaats kan het gaan om het opdoen van specifieke werkervaring. Dit is vergelijkbaar met de zogenaamde 'snuffelstage', waarbij een belanghebbende de gelegenheid krijgt om te bezien of het soort werk als passend kan worden beschouwd. Op de tweede plaats kan het gaan om het leren werken in een arbeidsrelatie. In de oriëntatiestage kan een belanghebbende wennen aan aspecten als gezag, op tijd komen, werkritme en samenwerken met collega's.

 

Artikel 4 lid 3 van deze verordening geeft de maximale duur van de oriëntatiestage aan van 3 maanden. In lid 4 is geregeld dat bij plaatsing geen verdringing plaats mag vinden en de concurrentieverhoudingen niet nadelig mogen worden beïnvloed. Het college kan dit doen door expliciet na te gaan dat het werk dat verricht gaat worden niet productief is, of dat er geen recent ontslag heeft plaatsgevonden.

 

In lid 5 is bepaald dat voor de oriëntatiestage een schriftelijke overeenkomst wordt opgesteld. Hierin dient expliciet het doel van de stage worden opgenomen, alsmede de wijze van begeleiding. Door deze schriftelijke overeenkomst kan nog eens gewaarborgd worden dat het bij een oriëntatiestage niet gaat om een reguliere arbeidsverhouding.

 

Artikel 5. Werken met behoud van uitkering.

De voorziening "werken met behoud van uitkering" houdt in dat de uitkeringsgerechtigde arbeid verricht met behoud van uitkering, maar zonder dat er sprake is van een arbeidsovereenkomst. Bij werken met behoud van uitkering vindt namelijk geen loonbetaling plaats. Daarom kan er bij werken met behoud van uitkering ook geen sprake zijn van een arbeidsovereenkomst. Een arbeidsovereenkomst is immers een overeenkomst waarbij de ene partij, de werknemer, zich verbindt in dienst van de andere partij, de werkgever, tegen loon gedurende zekere tijd arbeid te verrichten (vergelijk artikel 7:610 BW). Een en ander betekent ook dat de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag niet van toepassing is bij de verstrekking van de voorziening "werken met behoud van uitkering".

Arbeid die op grond van een arbeidsovereenkomst tussen de uitkeringsgerechtigde en een derde wordt verricht, valt niet onder de voorziening "werken met behoud van uitkering". De inkomsten uit die arbeid vormen middelen die in beginsel in aanmerking worden genomen op grond van artikel 31 lid 1 WWB (en eventueel vrijgelaten worden op grond van artikel 31 lid 2 onderdeel n WWB).

Voor werk (al dan niet in deeltijd) met behoud van uitkering geldt overigens dat er geen vaste wettelijke termijn is voor de duur waarin wordt gewerkt (zie TK 2004-2005, 28 870, nr. 125). Derhalve wordt in artikel 5, lid 3 een maximale termijn van 6 maanden benoemd.

De voorziening "werken met behoud van uitkering" kan niet worden gezien als een vorm van gesubsidieerde arbeid. Er wordt immers een uitkering verstrekt aan een bijstandsgerechtigde en geen subsidie aan een werkgever.

Onbeloond werk mag niet leiden tot verstoring van de concurrentieverhoudingen. Ook kunnen gemeenten zelf als ondernemer in de zin van de Mededingingswet opereren. De wet verbiedt misbruik van een economische machtspositie door ondernemingen. Indien ondernemers gebruik maken van de inzet van (onbetaalde) bijstandsgerechtigden bestaat het risico dat zij misbruik maken van een economische machtspositie.

 

De Staatssecretaris van SZW heeft de Tweede Kamer geïnformeerd over de voorwaarden die gelden voor het inzetten van de voorziening "werken met behoud van uitkering" (zie TK 2002-2003, 28 870, nr. 102). Daarbij zijn de volgende onderwerpen aanbod gekomen:

Voorzieningen worden aangeboden in het kader van de bevordering van de uitstroom uit de bijstand. Ze zijn gericht op het bevorderen van de mogelijkheden van de cliënt om uit te stromen naar betaalde arbeid. De activiteiten die in dit kader worden verricht verschillen daarom essentieel van productieve arbeid op basis van een arbeidsovereenkomst. Het kenmerk van een arbeidsovereenkomst is immers dat de werknemer zich tegenover het ontvangen van loon verbindt tot het doen van productieve arbeid met het oog op het realiseren van het bedrijfsdoel van de werkgever. Bij het aanbieden van "werken met behoud van uitkering" als voorziening gericht op arbeidsinschakeling dient het college steeds dit verschil in karakter tussen de rechten en plichten bij het ontvangen van bijstand en de verhouding tussen werkgever en werknemer in het kader van een dienstbetrekking voor ogen te houden.

Een en ander betekent concreet onder meer dat de aangeboden werkzaamheden onder de noemer "werken met behoud van uitkering" altijd vervat moeten zijn in een individuele beschikking. Het betekent voorts ook, dat het college niet mag weigeren een uitkeringsaanvraag in behandeling te nemen als de cliënt (in eerste instantie) te kennen geeft niet aan het aanbod te willen meewerken. Overigens kan het college wel besluiten om de uitkering tijdelijk lager vast te stellen op grond van de afstemmingsverordening als de cliënt in de periode tussen de uitkeringsaanvraag en de beslissing op deze aanvraag geen gebruik heeft gemaakt van de aangeboden voorziening. In dat geval is zowel de door het college aan de uitkering verbonden verplichting om te gaan werken met behoud van uitkering als de beslissing om de uitkering tijdelijk te verlagen voor bezwaar en beroep vatbaar op grond van de Algemene wet bestuursrecht.

Het traject dient in de vervolgfase zo te zijn vormgegeven dat er geen situatie ontstaat die vergelijkbaar is met een reguliere arbeidsovereenkomst. Zo zullen de activiteiten per definitie tijdelijk moeten zijn en zich in verschillende opzichten moeten onderscheiden van de werkzaamheden die bijvoorbeeld bij diezelfde werkgever worden verricht in het kader van een dienstbetrekking. Dat kan door zorg te dragen voor een forse component scholing of training of door het formuleren van toetsbare leerdoelen aangevuld met specifieke afspraken over "arbeidstijden", "tussenstappen" en/ of bemiddelingsactiviteiten.

Het naleven van deze voorwaarden is van belang omdat zo de kans aanzienlijk vermindert dat de rechter concludeert dat er sprake is van schending van het beginsel van gelijke behandeling van werknemers en/of dat er sprake is van een door de partijen niet beoogde feitelijke arbeidsovereenkomst. Bovendien wordt zo voorkomen dat "verdringing" optreedt van al dan niet gesubsidieerde arbeid waardoor er minder vraag ontstaat naar reguliere of gesubsidieerde arbeidskrachten.

 

Artikel 6. Oriëntatiewerkplekken

De WWB biedt de mogelijkheid om personen op detacheringsbasis met behoud van uitkering werkervaring op te doen. In de verordening kunnen de randvoorwaarden worden vastgelegd waarbinnen de banen vormgegeven worden.

 

Artikel 6 lid 1 van deze verordening biedt de mogelijkheid tot het bieden van een werkervaringsplek. In lid 2 wordt bepaald dat het gaat om detachering. Daarbij worden op twee vlakken afspraken gemaakt. Ten eerste tussen het inlenende bedrijf en de gemeente . Hierin worden zaken geregeld als de verhouding tot de inlener, en de wijze waarop de begeleiding wordt vormgegeven. In de overeenkomst tussen de bijstandsgerechtigde en inlener worden afspraken gemaakt over werktijden, verlof en de inhoud van het werk.

 

Voor artikel 6 lid 3 van deze verordening wordt verwezen naar de toelichting bij het artikel over oriëntatiestages. Lid 4 geeft aan welke rechtspositie van toepassing is.

Lid 5 geeft de maximale duur voor een oriëntatiewerkplek van 24 maanden aan.

 

Lid 7 van artikel 6 geeft het college de mogelijkheid het materieel werkgeverschap te mandateren aan een uitvoeringsorganisatie of re-integratiebedrijf. Voor de uitbesteding dient een mandaatbesluit te worden genomen. Daarnaast is het zaak een uitvoeringscontract op te stellen.

 

Artikel 7. Sociale activering

Volgens de WWB dient ook sociale activering uiteindelijk gericht te zijn op arbeidsinschakeling. Voor bepaalde doelgroepen is arbeidsinschakeling echter een te hoog gegrepen doel. Voor deze personen staat dan ook niet re-integratie, maar participatie voorop.

 

Artikel 5 lid 2 van deze verordening geeft een omschrijving van het begrip 'sociale activering'. Lid 3 geeft het college de mogelijkheid om de duur van een dergelijke voorziening nader te bepalen. Gezien de mogelijk sterk verschillende behoeften op dit gebied, is het niet raadzaam een al te rigide termijn te stellen.

 

Artikel 8. Loonkostensubsidies

Gesubsidieerde arbeid kan als één van de voorzieningen worden ingezet om de arbeidsinschakeling te bevorderen. In de WWB zijn geen specifieke eisen opgenomen voor gesubsidieerde arbeid. Er geldt alleen de algemene bepaling dat alle voorzieningen moeten dienen om de belanghebbende uiteindelijk aan regulier werk te helpen.

 

Het doel van de loonkostensubsidie is het bieden van compensatie voor het feit dat voor de belanghebbende tenminste het wettelijk minimumloon moet worden betaald, terwijl de werkgever de belanghebbende (nog) niet ten volle kan inzetten. Zo kan het college een loonkostensubsidie aan de werkgever verstrekken om tijdelijk het verschil in arbeidsproductiviteit te compenseren en zo de re-integratie van de bijstandsgerechtigde te bewerkstelligen (zie TK 2004-2005, 28 870, nr. 125). In artikel 8 lid 1 van deze verordening is de doelgroep opgenomen en in lid 2 de maximaal toe te kennen loonkostensubsidie opgenomen. Een nadere uitwerking van de doelgroep volgt in lid 3 en 4.

 

Lid 5 van artikel 8 bepaalt dat de loonkostensubsidie alleen wordt verstrekt als er geen verdringing van de arbeidsmarkt plaatsvindt. Het opvullen van een vacature met een persoon voor wie loonsubsidie wordt verstrekt is alleen toegestaan als de vacature niet is ontstaan door afvloeiing, maar door ontslag op grond van een van de volgende redenen:

• eigen initiatief van de werknemer;

• handicap;

• ouderdomspensioen;

• vermindering van werktijd op initiatief van de werknemer; of

• gewettigd ontslag om dringende redenen.

 

Artikel 9. Participatieplaats

Een participatieplaats is bedoeld voor personen met een grotere afstand tot de arbeidsmarkt. Voor personen jonger dan 27 jaar is ondersteuning in de vorm van een participatieplaats niet mogelijk (artikel 7 lid 8 WWB). Dit volgt ook uit artikel 9 lid 1 van deze verordening.

 

Op een participatieplaats worden additionele werkzaamheden verricht. Niet de te verrichten werkzaamheden staan centraal maar het leren werken dan wel het (opnieuw) wennen aan werken. Aspecten als omgaan met gezag, op tijd komen, werkritme en samenwerking met collega's zijn allemaal zaken waaraan in een participatieplaats gewerkt kan worden. Ook kan bezien worden of het werkterrein past bij de capaciteiten van de uitkeringsgerechtigde, zodat een belanghebbende bijvoorbeeld een opleiding op het betreffende terrein kan gaan volgen en daarmee voor zichzelf een duurzaam perspectief op arbeid kan realiseren. De duur van de participatieplaats is wettelijk beperkt tot maximaal vier jaar. Na negen maanden wordt beoordeeld door het college of de participatieplaats de kans op arbeidinschakeling heeft vergroot. Zo niet dan wordt de participatieplaats beëindigd. Uiterlijk 24 maanden na aanvang van de participatieplaats wordt opnieuw beoordeeld of de participatieplaats wordt voorgezet. Indien de gemeente concludeert dat voortzetting van de participatieplaats met het oog op in de persoon gelegen factoren aanmerkelijk bijdraagt tot de arbeidsinschakeling, dan kan de participatieplaats nog één jaar verlengd worden. Echter in dat geval dient een andere werkomgeving geboden te worden. Na 36 maanden vindt opnieuw een dergelijke beoordeling plaats.

 

De belanghebbende die werkzaamheden verricht op een participatieplaats heeft recht op een premie voor het eerst na 6 maanden en vervolgens iedere 6 maanden na aanvang van de additionele werkzaamheden (artikel 10a lid 6 WWB). Voorwaarde is dat de belanghebbende naar het oordeel van het college voldoende heeft meegewerkt aan het vergroten van zijn kansen op de arbeidsmarkt. De hoogte van de premie moet de gemeenteraad in de verordening vastleggen (artikel 8 lid 1 onderdeel f en lid 2 onderdeel c WWB). Dat is gebeurd in artikel 9 lid 6 van deze verordening. Het is van belang dat de gemeenteraad bij het bepalen van de hoogte van de premie ook de risico's van de armoedeval betrekt, die bijvoorbeeld speelt bij toekenning van de maximaal vrij te laten premie aan een gezin. De premie wordt vrijgelaten op grond van artikel 31 lid 2 onderdeel j WWB. In verband hiermee is de hoogte van de premie begrensd door het in de vrijlatingsbepaling genoemde bedrag.

 

Artikel 10. Scholing

Scholing is bij uitstek een maatwerkinstrument, waarbij het moeilijk is vooraf algemene richtlijnen te geven die in de verordening moeten worden opgenomen. Daarom is artikel 10 van deze verordening alleen nodig indien de gemeente op het niveau van de verordening een aantal randvoorwaarden wil formuleren.

 

Onder startkwalificatie wordt verstaan een havo of VWO-diploma of een diploma van het middelbaar beroepsonderwijs (mbo), niveau 2. Het Regionaal Meld- en Coördinatiepunt registreert jongeren die voortijdig dergelijke opleidingen verlaten. Aan hen wordt geen scholing aangeboden. Personen jonger dan 27 jaar die nog mogelijkheden hebben binnen het uit 's Rijks kas bekostigde onderwijs kunnen vanaf 1 juli 2012 hoe dan ook geen voorziening ontvangen die hen ondersteunt bij de arbeidsinschakeling (artikel 7 lid 3 onderdeel a WWB). Dit is voor de volledigheid opgenomen in lid 2 van artikel 8.

 

Wanneer een belanghebbende die in aanmerking is gebracht voor een participatieplaats niet over een startkwalificatie beschikt, dient het college aan deze belanghebbende scholing of opleiding aan te bieden. Dit geldt vanaf zes maanden na aanvang van de werkzaamheden op de participatieplaats (artikel 10a lid 6 WWB). De gemeenteraad dient met betrekking tot de opleiding of scholing bij verordening regels te stellen. Dat is in deze verordening gebeurd in lid 2 van artikel 10. De wetgever heeft aangegeven dat deze regels onder meer betrekking kunnen hebben op het type scholing of opleiding dat wordt ingezet in relatie tot de afstand tot de arbeidsmarkt (zie TK 2007-2008, 31 577, nr. 3, p. 12). Omdat dit per gemeente sterk kan verschillen is dat in deze verordening verder opengelaten, ter vastlegging in de beleidsregels re-integratie..

 

Artikel 11. Nazorg

Mede gezien de beperkte budgetten is het belangrijk ervoor te zorgen dat belanghebbenden na uitstroom niet na een korte periode terugvallen in de uitkering. De gemeente kan ertoe besluiten veel aandacht te besteden aan nazorg, met als doel een werkelijk duurzame plaatsing te realiseren. Bij dit artikel is ervan uitgegaan dat nazorg geboden kan worden na acceptatie van reguliere arbeid, dus niet bij gesubsidieerde arbeid. Bij gesubsidieerde arbeid maakt begeleiding en advisering normaal gesproken al onderdeel uit van het traject.

 

Artikel 12.

Analoog aan de wettelijke bepalingen inzake de zoekperiode van vier weken voor belanghebbenden jonger dan 27 jaar kiest de gemeente Kerkrade voor een zoekperiode van vier weken voor personen van 27 jaar en ouder. Enerzijds wordt op deze wijze ook deze groep bijstandsaanvragers geconfronteerd met de hoofdgedachte van de WWB ‘werk boven inkomen’, anderzijds wordt op deze manier elke schijn van leeftijdsdiscriminatie vermeden door voor beide doelgroepen een identieke zoektermijn van 4 weken te hanteren.

Hoewel het bovenstaande niet expliciet in de WWB geregeld is hebben gemeenten op grond van het door de wetgever gestelde in de Kamerstukken II, 2010/11, 32 815, nr. 7, p. 6, wel de mogelijkheid om een soortgelijke inspanningsverplichting op te leggen. De belanghebbende van 27 jaar of ouder doch jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd is, vanaf de dag van melding als bedoeld in artikel 44, tweede lid, verplicht naar alle vermogen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen en deze te aanvaarden voordat een aanspraak op bijstand wordt gedaan.

Omdat het hier om een aanvullende verplichting voor belanghebbenden betreft heeft de gemeente Kerkrade ervoor gekozen om een en ander vast te leggen in de re-integratieverordening als tegenhanger van de afstemmingsverordening.

 

Artikel 13. Hardheidsclausule

Dit artikel voorziet in de mogelijkheid om af te wijken van hetgeen in deze verordening is bepaald indien er sprake is van klaarblijkelijke hardheid of onbillijkheid. Het college neemt hier op individuele basis een afzonderlijk gemotiveerd besluit. Hiermee wordt de mogelijkheid geschapen om in voorkomende gevallen een op maat gesneden oplossing aan te bieden daar waar het strikte karakter van de verordening geen ruimte biedt een passende oplossing aan te dragen.

 

Artikel 14. Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 maart 2013.

 

Artikel 15. Citeertitel

In dit artikel is de citeertitel neergelegd van deze verordening.