Organisatie | Uden |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening cliëntenparticipatie |
Citeertitel | Verordening cliëntenparticipatie |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Geen
Gemeentewet, art. 149
N.v.t
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
17-04-2007 | 14-12-2006 | 01-01-2012 | Onbekend | 14-12-2006 Infopagina 25-04-2007 | 2006/114 |
Vastgesteld in de openbare vergadering van 14 december 2006.
De Raad voornoemd
de griffier de burgemeester
Toelichting Verordening cliëntenparticipatie 2006
De Verordening cliëntenparticipatie 2006 regelt de wijze waarop belanghebbenden die ingezetene zijn van de gemeente Uden bij de voorbereiding, uitvoering en evaluatie van gemeentelijk beleid worden betrokken. Met gemeentelijk beleid wordt gedoeld op het bijstandsbeleid, het integraal gehandicaptenbeleid, het integratiebeleid, het jongerenbeleid, het minimabeleid, het ouderenbeleid en het reïntegratiebeleid.
De cliëntenparticipatie krijgt in de verordening gestalte in de vorm van structureel overleg met platforms die op de desbetreffende beleidsterreinen werkzaam zijn. De verordening vormt de basis voor dit overleg. Het overleg wordt nader uitgewerkt in een door het College vast te stellen Regeling overleg platforms.
Het regelen van de cliëntenparticipatie is dwingend voorgeschreven in de Wet werk en bijstand (WWB), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW) en de Wet voorzieningen gehandicapten (WVG).
De WWB en de WVG bepalen dat de cliëntenparticipatie bij verordening moet worden geregeld door de gemeenteraad respectievelijk door het gemeentebestuur. De IOAW en de IOAZ dragen het College van burgemeester en wethouders op zorg te dragen voor de realisatie en vormgeving van de cliëntenparticipatie bij de uitvoering van de wet.
Met betrekking tot het integratiebeleid, het jongerenbeleid en het ouderenbeleid bestaat vooralsnog geen wettelijke verplichting om de cliëntenparticipatie te regelen. In de Verordening cliëntenparticipatie worden deze beleidsterreinen wel meegenomen
De IOAW en de IOAZ geven, evenals de WVG, maar anders dan de WWB, aan dat bij het regelen van de cliëntenparticipatie artikel 150 van de Gemeentewet in acht moet worden genomen. Dit artikel heeft betrekking op de verplichting van de gemeenteraad om een inspraakverordening vast te stellen. Artikel 150 van de Gemeentewet wordt in acht genomen doordat artikel 2, tweede lid, van de Verordening cliëntenparticipatie bepaalt dat aan de cliëntenparticipatie uitvoering wordt gegeven in de vorm van structureel overleg met platforms onverminderd de Algemene inspraakverordening.
Daardoor blijft het in beginsel mogelijk ook ten aanzien van beleidsvoornemens die door het structureel overleg met de platforms worden bestreken de Algemene inspraakverordening toe te passen. In beginsel, omdat de inspraakverordening in bepaalde gevallen inspraak uitsluit.
Krachtens de Algemene inspraakverordening kan iedere ingezetene of belanghebbende verzoeken om inspraak te verlenen over een beleidsvoornemen van de gemeenteraad, het College van burgemeester en wethouders of de burgemeester. Het bestuursorgaan dat bevoegd is het beleidsvoornemen vast te stellen, beslist op het verzoek. Tegen de beslissing staat op grond van de Algemene wet bestuursrecht bezwaar en (hoger) beroep open. Voorts kan krachtens die wet gelijktijdig of na het indienen van het bezwaar of beroep een voorlopige voorziening worden gevraagd. Het initiatief om inspraak te verlenen op een beleidsvoornemen kan ook uitgaan van het betrokken bestuursorgaan.
De Verordening cliëntenparticipatie 2006 is nagenoeg gelijkluidend aan de eerder geldende verordening, aangeduid als Verordening cliëntenparticipatie, zonder jaartal, vastgesteld op 11 november 2004. De nu voorgestelde herziening behelst het toevoegen van het jongerenbeleid aan de beleidsterreinen waarop het College overleg met platforms moet voeren.
Dit artikel behoeft geen toelichting.
In het eerste lid van dit artikel worden de beleidsterreinen aangewezen waarop de cliëntenparticipatie betrekking heeft. Een nadere omschrijving van deze beleidsterreinen wordt gegeven in de Regeling overleg platforms.
Het tweede lid vormt de basis voor het structureel overleg met platforms. Het verwijst tevens naar de Algemene inspraakverordening. De betekenis daarvan is uiteengezet in het algemeen gedeelte van deze toelichting.
De wijze waarop het overleg plaatsvindt (tweede lid) wordt uitgewerkt in de Regeling overleg platforms. In die regeling van het College worden ook de platforms aangewezen waarmee overlegd wordt (derde lid).
Lid 4 bevat de eisen die aan een platform worden gesteld.
In het vijfde lid is aangegeven dat de aangewezen platforms van gemeentewege faciliteiten genieten voor het vervullen van hun taak. In de Regeling overleg platforms worden deze faciliteiten nader uitgewerkt in een informatieplicht en een (voorwaardelijke) aanspraak op een tegemoetkoming in de kosten die de platforms moeten maken voor de vervulling van hun taak. De WVG bevat op dit punt een uitdrukkelijke eis in de vorm van een verplichting om te regelen welke faciliteiten het gemeentebestuur beschikbaar stelt. In de WWB, de IOAW en de IOAZ komt een dergelijk vereiste niet voor. Wat betreft het verstrekken van een financiële tegemoetkoming aan de platforms geldt de Algemene subsidieverordening en de daarop gebaseerde beleidsregels.