Organisatie | Alkmaar |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Alkmaar |
Citeertitel | Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Alkmaar |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Geen.
Onbekend.
Geen.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-06-2013 | 01-01-2015 | nieuwe regeling | 16-04-2013 Officiële Mededelingen, 03-07-2013 | Onbekend. |
In de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Alkmaar staan de kaders voor de uitvoering van de Wet maatschappelijke ondersteuning specifiek voor Alkmaarse Wmo-cliënten. De Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Alkmaar geven een nadere uitwerking van de verordening voor de dagelijkse praxis van de uitvoering. Het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Alkmaar geeft de financiële voorwaarden bij de beleidsregels. Hierin worden de bedragen opgenomen die gehanteerd worden bij de verstrekking van individuele voorzieningen. Deze drie documenten vormen een onlosmakelijk geheel en vormen samen het alkmaarse beleidskader voor de verstrekking van individuele voorzieningen op grond van prestatieveld zes uit de Wet maatschappelijke ondersteuning.
De beleidsregels volgen de verordening qua volgorde van de te behandelen onderdelen. Dat betekent dat de te bereiken resultaten uitgangspunt zijn.
‘De Kanteling’ is geen statisch gebeuren. Onder invloed van de praktijk ontstaat er nieuwe jurisprudentie en die zal weer zijn plaats moeten krijgen in - met name - de beleidsregels. Daardoor winnen deze regels aan invloed. Beleidsregels vinden hun basis in de Algemene wet bestuursrecht en zijn voor gemeenten evenzeer bindend als de verordening. Bij de beoordeling van geschillen is het ook de rechter die toetst of de gemeente de eigen regels, zoals neergelegd in de verordening en de beleidsregels wel correct heeft gehanteerd.
De beleidsregels die er nu liggen moeten bevorderen dat de doelstellingen van de compensatieplicht, zoals die door de wetgever in de Wmo geformuleerd zijn, te weten zelfredzaamheid en participatie door burgers met beperkingen, ook daadwerkelijk gerealiseerd wordt. Een goed gesprek, heldere resultaten en oplossingen op maat zijn daartoe nodig.
Deze beleidsregels vormen met de nieuwe verordening een trendbreuk met de oude regels zoals die gehanteerd werden onder de Wet voorzieningen gehandicapten (Wvg) en sinds 2007 onder de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Was onder de Wvg sprake van een zorgplicht en tamelijk nauwkeurig omschreven voorzieningen, de compensatieplicht van de Wmo vraagt om een andere aanpak. Die andere werkwijze heeft de VNG samen met CG-Raad en CSO ontwikkeld. Kernbegrippen zijn nu het leveren van maatwerk, uitgaan van te bereiken resultaten en eigen verantwoordelijkheid.
Bij de beoordeling van een aanvraag, of al tijdens het gesprek voorafgaand aan de aanvraag, komt eerst het resultaat dat bereikt moet worden aan de orde, daarna passeren de verschillende oplossingen de revue, en niet alleen de individuele op indicatie. Omdat maatwerk nodig is vindt een uitgebreid gesprek plaats ter verkenning van de mogelijkheden, ook de eigen.
In de allereerste richtingbepalende uitspraak van 10 december 2008 [1] heeft de Centrale Raad van Beroep helder uiteengezet hoe zij aankijkt tegen de compensatieplicht en wat van de gemeente bij de uitvoering mag worden verwacht. Kenmerkend is daarbij de grote invloed van de persoonskenmerken en behoeften van de aanvrager op het gemeentelijk onderzoek.
Art. 4 van de Wmo geeft allereerst aan op welke terreinen resultaten bereikt dienen te worden.
Daarnaast geeft dit artikel aan dat het in de Wmo gaat om maatwerk. De nadruk zal nu veel meer moeten liggen op zorgvuldig onderzoek van het individuele geval. En ook al is het eindresultaat gelijk aan dat wat het onder de Wvg geweest zou zijn: de onderbouwing en motivering moeten er geheel anders uit zien. En aan die onderbouwing toetst de rechter het besluit.
De bedoeling van de WMO is om mogelijkheden te bieden door middel van voorzieningen als het niet in iemands eigen vermogen ligt het probleem op te lossen. Ook die eigen verantwoordelijkheid komt tijdens het gesprek aan de orde.
Een oplossing van problemen kan bijvoorbeeld al aanwezig zijn in die zin dat deze feitelijk al jaren behoort tot iemands normale levenspatroon. Bij problemen met het schoonhouden van het huis zijn er talloze mensen die gewend zijn daar iemand voor in te huren, zoals tweeverdieners of mensen met voldoende inkomen. In deze situatie hoeft niets te veranderen, als men op basis van leeftijd of een ongeval beperkingen krijgt. Door voort te zetten wat men had ontstaat er geen probleem dat om een oplossing vraagt. Dat zou anders kunnen zijn als door het ontstaan van de beperking het inkomen daalt. Het kan dan zijn dat iemand de eerder ingehuurde schoonmaakhulp niet meer kan betalen. Dat zou aanleiding kunnen zijn wel te compenseren. Daarvoor zal een zorgvuldig onderzoek verricht moeten worden, met name naar de eerdere situatie, zowel wat betreft hulp als wat betreft inkomen, en de veranderde situatie.
Mantelzorgers en vrijwilligers
Een bijzondere groep onder de Wmo vormen de mantelzorgers en vrijwilligers. Zij vallen onder de werking van prestatieveld 6. De vraag is of dat leidt tot ‘eigen’ aanspraken van mantelzorgers in het kader van dit prestatieveld, of dat het gaat om afgeleide aanspraken, omdat er een persoon is waarvoor de mantelzorger zorgt en ook de mantelzorger op naam van deze persoon aanspraak kan maken op individuele voorzieningen. Nadrukkelijk moet een gemeente immers rekening houden met de belangen van de mantelzorger en diens dreigende overbelasting. Bij de verschillende onderdelen komt dit aan de orde. Het gaat hierbij overigens om een principieel verschil van inzicht, waarover de jurisprudentie tot op heden nog geen uitsluitsel heeft gegeven [2]. Tot dat gebeurt wordt er door de VNG voor gekozen, vooral uit uitvoeringstechnisch oogpunt, uit te gaan van een afgeleid recht op voorzieningen. Beschikkingen zullen dan ook op naam staan en gericht zijn tot degene die de mantelzorg ontvangt.
HOOFDSTUK 1. Beoordeling van de te bereiken resultaten (Verordening hoofdstuk 5)
Volgens de vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep is een zaak algemeen gebruikelijk indien de volgende criteria van toepassing zijn:
Voorbeeld algemeen gebruikelijke woonvoorzieningen
Onderstaande lijst is niet limitatief en er kan in individuele situaties van worden afgeweken.
(Indien renovatie (op korte termijn) zal plaatsvinden wordt belanghebbende geacht hier gebruik van te maken, ondanks eventuele huurverhoging).
Tot een schoon en leefbaar huis behoort het zwaar en licht huishoudelijk werk. Het gaat daarbij concreet om het stofzuigen van de woning, het soppen van badkamer, keuken, toilet, het dweilen van vloeren en het overige schoonhouden van de ruimten die onder de compensatieplicht vallen. Deze ruimten zijn die ruimten die - op het niveau sociale woningbouw - voor dagelijks gebruik noodzakelijk zijn. Niveau sociale woningbouw betekent dat dit niveau als uitgangspunt wordt genomen. Daarbij kunnen persoonskenmerken en behoeften het noodzakelijk maken hiervan af te wijken.
Vervolgens beoordeelt het college of er andere eigen mogelijkheden zijn.
Toelichting Hierbij kan gedacht worden aan de situatie waarin men al jaren op eigen kosten iemand voor deze werkzaamheden inhuurt. Als tegelijk met het optreden van de beperking geen inkomenswijziging heeft plaats gevonden en er geen aantoonbare meerkosten zijn in relatie tot de handicap, is het oordeel in zijn algemeenheid dat er geen compensatie nodig is, omdat het probleem al opgelost is. Dit is uiteraard anders als aangetoond kan worden dat er zodanige wijzigingen zijn dat het niet meer mogelijk is deze hulp zelf te betalen.
Daarna beoordeelt het college of er sprake is van gebruikelijke zorg.
Toelichting Van gebruikelijke zorg is sprake indien er een huisgenoot aanwezig is, die in staat kan worden geacht het huishoudelijk werk over te nemen. Onder huisgenoot wordt verstaan: een persoon die - ofwel op basis van een familieband, ofwel op basis van een bewuste keuze - één huishouden vormt met de persoon die beperkingen ondervindt. Een huisgenoot is bijvoorbeeld een inwonend kind, maar zijn ook inwonende ouders. Of sprake van inwonendheid wordt naar de concrete feitelijke situatie beoordeeld. Daarbij staat inwonend tegenover het hebben van een volledig eigen en zelfstandige huishouding, waarbij er geen zaken zoals huisnummer, kosten nutsvoorzieningen, voordeur e.d. door elkaar lopen.
Het uitgangspunt is dat een leefeenheid zelf verantwoordelijk is voor het eigen huishouden, de eigen gezondheid, levensstijl en de wijze waarop het huishouden wordt gevoerd. Huisgenoten nemen daarom de huishoudelijke taken over, die de cliënt zelf niet (meer) uit kan voeren (de gebruikelijke zorg). Uitgangspunt is dat gebruikelijke zorg vóór gaat op Hulp bij het Huishouden in het kader van de Wmo, omdat Hulp bij het Huishouden alleen geboden kan worden ter aanvulling op de eigen mogelijkheden.
Als al het voorafgaande niet geleid heeft tot een oplossing van het probleem, zal het college compenseren. Deze systematiek bestaat uit normen uitgedrukt in minuten en is indertijd tot stand gekomen in overleg met de toenmalige koepel van zorgaanbieders en is door de Centrale Raad van Beroep als niet-onredelijk aangemerkt.
Ook bij mantelzorgers kan sprake zijn van problemen met een schoon huis. Dit is een afgeleid recht van de verzorgde, zodat geen zelfstandig recht ontstaat.
Toelichting Dit kan in twee situaties het geval zijn. Bij de eerste situatie komt de mantelzorger aantoonbaar niet toe aan een bijdrage tot een schoon en leefbaar huis van de verzorgde. Dat zou kunnen als gevolg van (dreigende) overbelasting. Dan kan op naam van de verzorgde hulp plaats vinden. De tweede situatie betreft het niet toekomen aan het schoonmaken van het eigen huis. Dan zou de verzorgde i.p.v. naturahulp een pgb kunnen aanvragen en dat kunnen gebruiken om de mantelzorger te betalen, die op zijn beurt met dat geld hulp in eigen huis kan bekostigen.
Mantelzorgers kunnen in aanmerking komen voor respijtzorg. Het is daarbij niet de bedoeling dat het huishouden van de mantelzorger wordt overgenomen maar dat er vervangende hulp bij het huishouden wordt geboden bij de persoon waar de mantelzorger die hulp verzorgde. Er zal in eerste instantie worden onderzocht of algemeen aangeboden hulp bij het huishouden een adequate oplossing biedt. In het geval van respijtzorg gelden dezelfde regels als bij reguliere hulp bij het huishouden.
In elk huishouden zijn boodschappen voor de dagelijkse activiteiten nodig. De compensatieplicht is beperkt tot de levensmiddelen en schoonmaakmiddelen, zaken die dagelijks/wekelijks gebruikt worden in elk huishouden. Niet hieronder vallen de grotere inkopen zoals kleding en duurzame goederen, zoals apparaten.
Het is heel normaal dat mensen deze boodschappen geclusterd doen door één maal per week de grote voorraad in huis te halen. Daar kan de Wmo bij aansluiten door uit te gaan van één maal per week boodschappen. Indien mogelijk wordt daarbij gebruik gemaakt van boodschappendiensten.
Soms hebben supermarkten een dergelijke service. Het is ook mogelijk dat vanuit de gemeente een boodschappendienst wordt opgezet. Een boodschappendienst wordt volgens de jurisprudentie aanvaardbaar geacht als er niet al te hoge kosten aan verbonden zijn.
Ook het bereiden van maaltijden valt onder dit resultaat. In sommige situaties kan van een maaltijdservice gebruik worden gemaakt. Ook zijn er kant- en klaar maaltijden te koop in de supermarkt die soms (tijdelijk) een oplossing kunnen bieden.
3b. Toelichting Hierbij valt te denken aan het gebruik van een boodschappenservice, zowel die beschikbaar gesteld zijn door supermarkten, als die zijn opgezet door de gemeente of door vrijwilligersorganisaties. Als het gaat om het bereiden van maaltijden kan bekeken worden of vormen van maaltijdvoorziening of het gebruik maken van kant en klare maaltijden mogelijk en bruikbaar zijn. Ook kan gekeken worden naar de mogelijkheden van het bestellen van eten via het internet.
3c Toelichting Hierbij kan gedacht worden aan de situatie dat in de omgeving wonende bekenden en/of kinderen gewend of bereid zijn deze boodschappen te doen. Zie hiervoor ook de toelichting bij punt 1d.
3d Toelichting Het doen van boodschappen is uitstelbare hulp, het bereiden van maaltijden is nietuitstelbare hulp. Hier kan wel voor geïndiceerd worden.
Deze voorziening kan dan niet – als het een pgb betreft - door de mantelzorger worden ingevuld: het gaat immers om diens (dreigende) overbelasting. Ook hier gaat het om een afgeleid recht. Het college kan ook op voorhand rekening houden met periodes van afwezigheid van de mantelzorger voor vakantie of anderszins.
De dagelijkse kleding moet met enige regelmaat schoongemaakt worden. Dit betekent het wassen, drogen en in bepaalde situaties strijken van kleding. En soms gaat het om een los naadje of knoopje.
We spreken hier uitsluitend over normale kleding voor alledag. Daarbij is het uitgangspunt dat zo min mogelijk kleding gestreken hoeft te worden. Met het kopen van kleding kan hier rekening mee worden gehouden. Bij het wassen en drogen van kleding is het normaal gebruik te maken van de beschikbare - algemeen gebruikelijke - moderne hulpmiddelen.
4a Toelichting Hierbij valt te denken aan het gebruik van een wasserette of strijkservice als dat in de lijn ligt.
4b Toelichting Hierbij kan gedacht worden aan de aanschaf door betrokkene van een wasmachine en/of droger.
c. Daarna beoordeelt het college of er sprake is van gebruikelijke zorg.
4c Toelichting Bij beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding zal het over het algemeen gaan om uitstelbare taken. Alleen als de was niet kan blijven liggen zal dat direct moeten gebeuren. Hier zal dan ondanks de gedeeltelijke gebruikelijke zorg wel voor geïndiceerd kunnen worden. Zie ook de toelichting bij punt 1d.
De zorg voor kinderen die tot het huishouden behoren is in eerste instantie een taak van de ouders.
Zo moeten werkende ouders er zorg voor dragen dat er op tijden dat zij beide werken opvang voor de kinderen is. Dat kan op de manier waarop zij dat willen (oppasoma, kinderopvang), maar het is een eigen verantwoordelijkheid. Dat is niet anders in de situatie dat beide ouders mede door beperkingen niet in staat zijn hun kinderen op te vangen. In die situatie zal men een permanente oplossing moeten zoeken.
De Wmo heeft vooral een taak om tijdelijk in te springen zodat de ruimte ontstaat om een al dan niet structurele oplossing te zoeken. Dat wil zeggen: de acute problemen worden opgelost zodat er gezocht kan worden naar een permanente oplossing.
5a Toelichting Hierbij valt te denken aan bijvoorbeeld voorschoolse, tussenschoolse en naschoolse opvang, kinderopvang, opvang door grootouders enz. Ook worden hiermee voorzieningen bedoeld in het kader van de AWBZ, ZVW of Jeugdzorg.
5d Toelichting. Het gaat hier om werkzaamheden als wassen, aankleden en voeden. Opvoeding is een specifieke taak die binnen het domein van de jeugdzorg valt.
e. Ten aanzien van mantelzorgers zal door het college rekening worden gehouden met hun belangen als het gaat om het thuis zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren.
In de Wmo is in artikel 4 lid 1 geen duidelijk onderscheid gemaakt tussen resultaten die bereikt moeten worden op het huishoudelijke vlak en resultaten voor wat betreft een voor de persoon en zijn kenmerken geschikte woning. De term ‘voeren van een huishouden’ geeft daar geen duidelijkheid over. Daarbij is er één belangrijke voorwaarde voordat er gecompenseerd kan worden: er moet een woning zijn. Als er geen woning is, is het niet de taak van de gemeente om voor een woning te zorgen. Iedere Nederlandse burger dient zelf voor een woning te zorgen. Bij de keus van een woning wordt uiteraard rekening gehouden met de eigen situatie. Dat betekent ook dat er met bestaande of bekende komende beperkingen rekening wordt gehouden. Als de woning dan nog niet geschikt is kan het college compenseren.
2a. Toelichting Een woning kan zowel een eigen (gekochte) woning zijn als een huurwoning. Ook bij afwijkende situaties, zoals een (woon)boot of een woonwagen met vaste standplaats wordt in principe gesproken van woning. Bij het rekening houden met de eigen wooncarrière kan er gedacht worden aan algemeen gebruikelijke voorzieningen als het aanpassen van drempels, aanbrengen van beugels en dergelijke of het inschakelen van een klusjesdienst.
Ook bij woonvoorzieningen speelt de eigen verantwoordelijkheid een grote rol. Als iemand 65 is en zijn badkamer gaat renoveren mag een gemeente veronderstellen dat hij - ook al zijn er nog geen beperkingen - rekening houdt met het gegeven dat hij een dagje ouder wordt. Dat betekent dat de persoon in kwestie aan een douche moet denken in plaats van uitsluitend een bad. Daar spelen allerlei individuele factoren natuurlijk in mee, zoals: is er plaats voor, wat is de rol van het bad voor therapie e.d.
In afwijking van het gestelde kan een woonvoorziening getroffen worden voor het bezoekbaar maken van één woonruimte indien de aanvrager zijn hoofdverblijf heeft in een Awbz-inrichting.
Onder bezoekbaar maken wordt uitsluitend verstaan dat de aanvrager de woonruimte, de woonkamer en een toilet kan bereiken.”
2b. Toelichting Hierbij zullen alle aspecten worden meegewogen: financiële consequenties van de verhuizing, de termijn waarop een woning beschikbaar komt (in verband met de medische verantwoorde termijn), de argumenten pro en contra verhuizing ten aanzien van de betrokkene en argumenten op basis van eventueel aanwezige mantelzorg. Een zeer zorgvuldige afweging van alle argumenten zal aan het besluit ten grondslag worden gelegd.
Het college verstrekt in beginsel geen tegemoetkoming voor de kosten van verhuizing en herinrichting, indien de verhuizing heeft plaatsgevonden voordat op de aanvraag is beschikt, tenzij achteraf alsnog kan worden vastgesteld dat er problemen bij het normale gebruik van de woning werden ondervonden in de verlaten woning. Als dat laatste niet meer kan, is dat reden voor afwijzing.
2c. Toelichting Dit kan door zelf een woning te bouwen of te huren die op het terrein nabij de woning van de mantelzorgers kan worden geplaatst. Daarbij is uitgangspunt dat de uitgaven die de verzorgde(n) had(den) voor de situatie van de mantelzorg in de mantelzorgwoning, aan het wonen in deze woning besteed kunnen worden. Daarbij kan gedacht worden aan huur, kosten nutsvoorzieningen, verzekeringen enz. Met die middelen zou een mantelzorgwoning gehuurd kunnen worden. Ook zouden deze middelen besteed kunnen worden aan een lening of hypotheek om een mantelzorgwoning (deels) van te betalen. De gemeente kan adviseren en ondersteunen als het gaat om de nodige vergunningen op het gebied van de ruimtelijke ordening
2f. Toelichting. De gemeente beoordeelt welke bouwofferte in aanmerking komt voor het verlenen van een financiële tegemoetkoming of als basis geldt voor het vaststellen van de financiële tegemoetkoming.
De woningeigenaar is verantwoordelijk voor de uitvoering van de woningaanpassing conform het programma van eisen, ondanks het feit dat de gemeente Alkmaar vaak – namens de klant – opdracht heeft gegeven voor uitvoering van de woningaanpassing aan de desbetreffende aannemer.
De gereedmelding (uiterlijk binnen 12 maanden na voltooiing) gaat vergezeld van een verklaring dat bij het treffen van de voorziening is voldaan aan de voorwaarden waaronder de financiële tegemoetkoming is verleend.
De financiële tegemoetkoming wordt uitbetaald aan de woningeigenaar. Hiermee worden de aanpassingen in principe eigendom van de eigenaar. In Alkmaar zijn inmiddels afspraken gemaakt met de diverse verhuurders van woningen dat facturen van aanpassingen rechtstreeks kunnen worden voldaan aan de (huis)aannemers. Dit doet echter niets af aan het eigendomsrecht van de woningaanpassingen; de woningeigenaar blijft in principe eigenaar van de aanpassingen.
Verder zijn afspraken gemaakt dat in voorkomende gevallen specifieke aanpassingen verwijderd of meegenomen kunnen worden door de klant/aannemer, echter altijd in overleg en na toestemming van de gemeente Alkmaar.
Diegene aan wie de financiële tegemoetkoming wordt toegekend, dient gedurende een periode van 5 jaar alle rekeningen en betalingsbewijzen met betrekking tot de werkzaamheden ter controle beschikbaar te houden.
2h. Toelichting Losse douche- en toiletvoorzieningen worden in principe altijd in eigendom verstrekt (middels een eenmalig pgb of eenmalige financiële tegemoetkoming). Duurdere douche- en toiletvoorzieningen en verrijdbare tilliften kunnen als woonvoorziening in natura worden verstrekt of als pgb waarbij de klant dan zelf (onder voorwaarden) maandelijks het huurbedrag krijgt uitgekeerd.
2j. Toelichting; Voor wat betreft aanpassingen in badkamer en keuken (in huur- of koopwoningen) mag rekening worden gehouden met de ‘algemeen gebruikelijk te achten levensduur van de te vervangen voorzieningen’. De rechtbank heeft dit in inmiddels twee gevallen bevestigd (zaaknummers AWB 11/4293 en AWB 09/2396). Voor het vaststellen van afschrijvingstermijnen gaan in principe we uit van kaders zoals het Nibud die hanteert (prijzengids, richtbedragen voor de bijzondere bijstand).
Uitgangspunten vervanging badkamers:
Afschrijvingstermijn is 20 jaar
De afschrijvingstermijn van 20 jaar wordt als volgt toegepast:
Uitgangspunten vervanging keukens:
De afschrijvingstermijn van 18 jaar wordt als volgt toegepast:
Onder de Wmo is er een andere omschrijving. Het gaat dan om het zich verplaatsen in en om de woning. Dat sluit op zich de rolstoel voor incidenteel gebruik bijna altijd uit, omdat die nu juist daar niet voor bedoeld is, maar voor verplaatsingen over langere afstanden elders, tijdens uitstapjes en de sportrolstoel. Deze rolstoel past daarmee meer onder resultaat 8 en kan ook als algemene voorziening verstrekt worden.
Het college bekijkt eerst of er voorliggende voorzieningen aanwezig zijn. Hierbij kan gedacht worden aan voorzieningen in het kader van de AWBZ of de thuiszorg.
6f Toelichting Zou betrokkene een geschikte, gebruikte rolstoel ontvangen hebben, dan zal het te verstrekken bedrag gebaseerd zijn op deze rolstoel, qua prijs maar ook qua beperkte levensduur vanwege het al afgeschreven deel.
6g Toelichting Dat kan bijvoorbeeld betekenen dat als de mantelzorger niet in staat is de rolstoel in alle omstandigheden te duwen, er een ondersteunende motorvoorziening verschaft kan worden.
Het lokaal verplaatsen per vervoermiddel is de mogelijkheid om in de eigen woon- en leefomgeving te gaan en staan waar men wil. Er wordt gesproken over lokaal verplaatsen, waarbij gedacht moet worden aan verplaatsingen in een straal van 15 tot 20 kilometer rond de woning. Buiten dit gebied kan gebruik worden gemaakt van de mogelijkheden van het boven-regionale vervoer, dat Valys in opdracht van het ministerie van VWS verricht.
Een collectief vervoersysteem kan de prioriteit hebben, zodat de keuze voor een persoonsgebonden budget beperkt kan worden, mits men rekening houdt met de persoonskenmerken en behoeften van de aanvrager.
Er wordt geen onbeperkte kostenloze vervoermogelijkheid aangeboden. Net als voor personen zonder beperkingen geldt, dient men voor het vervoer een bijdrage te betalen al dan niet in de vorm van een tarief.
Als er na het optreden van beperkingen geen sprake is van een andere situatie op vervoersgebied dan daarvoor (men heeft al 40 jaar een auto en is gewend daar alles mee te doen) zal er geen noodzaak zijn te compenseren omdat er geen probleem is of omdat men het zelf kan oplossen. Dat kan anders zijn indien door het optreden van de beperkingen ook het inkomen daalt.
Heel veel mensen zijn op dit moment gewend al bijna hun hele leven gebruik te maken van een auto.
Als zij een beperking krijgen, door leeftijd of door een ongeval, hoeft er in feite niets te veranderen, als zij met diezelfde auto in staat blijven hun verplaatsingen te maken. Er hoeft dan niet gecompenseerd te worden. Dat zou anders kunnen zijn als zij door hun beperking veel meer verplaatsingen moeten gaan maken, of als de auto voor hun handicap aangepast zou moeten worden. In het eerste geval kan onderzoek verricht worden naar de aard van de extra ritten en de kosten daarvan, in relatie tot het eerdere verplaatsingspatroon en zou compensatie mogelijk zijn als er blijkt dat er sprake is van meerkosten. In het tweede geval, waarin sprake is van noodzakelijke autoaanpassingen, is er sprake van meerkosten: zonder beperking waren de autoaanpassingen niet nodig geweest.
7a Toelichting het gaat hier bijvoorbeeld om reguliere fietsen, fietsen met lage instap, fietsen met hand- of terugtraprem of fietsen met andere vrij verkrijgbare kleine aanpassingen.
In sommige situaties is het echter denkbaar dat het verstrekken van een aanpassing aan een auto die al in het bezit is van de klant, goedkoper is dan bijvoorbeeld het verstrekken van een scootmobiel of een vervoerskostenvergoeding en valt de afweging 'goedkoopst adequaat' ten gunste van de auto-aanpassing uit. Als algemeen gebruikelijk kunnen onder andere worden aangemerkt; stuurbekrachtiging, automatisch schakelsysteem, elektrisch bedienbare ramen en dergelijke en andere verstelbare elementen.
Wanneer een klant in een Awbz-instelling verblijft en het gebruik van de rolstoel bestemd is voor binnen de instelling of op het terrein van de instelling dan is de Awbz verantwoordelijk voor de financiering van de voorziening. Wanneer een voorziening noodzakelijk is voor vervoer buiten de instelling is de WMO zorgplichtig. Ook voor regionale instellingen voor beschermd wonen en voor gezinsvervangende tehuizen, voor bewoners van deze instellingen kent de WMO zorgplicht.
Wanneer een rolstoel noodzakelijk is voor vervoer uitsluitend op de werkplek dan is de bedrijfsvereniging op grond van de WIA verantwoordelijk voor een eventuele verstrekking. Bij een combinatie (werk en thuis) is de Wmo zorgplichtig.
Aan de hand van deze vervoersbehoefte zal het college beoordelen of deze behoefte bij een persoon met een maximale loopafstand van 800 meter ingevuld kan worden met een systeem van collectief vraagafhankelijk vervoer. Hierbij houdt het college rekening met de persoonskenmerken en behoeften van de aanvrager/betrokkene.
7d Toelichting Bij dit aantal kilometers kan het gebruik van een andere, verstrekte, voorziening zoals een scootmobiel, meegenomen worden hetgeen invloed kan hebben op het aantal kilometers.
De OV taxi is een voorziening die lokaal en regionaal van deur-tot-deur vervoer realiseert. In principe kan iedereen gebruik maken van de voorziening. Mensen die WMO-gerechtigd zijn kunnen echter voor een zogenaamde kortingspas in aanmerking komen. Gezinsleden kunnen tegen hetzelfde gereduceerde tarief meereizen. Wanneer begeleiding tijdens het vervoer medisch gezien noodzakelijk is (bijvoorbeeld wanneer een klant een psychiatrische stoornis heeft of wanneer er een stoornis is op het gebied van de spraak) kan de begeleider, met een speciale aantekening in het systeem van de vervoerder, gratis meereizen. De noodzaak tot individueel vervoer betekent niet dat men geen gebruik kan maken van de OV taxi; ook wanneer individueel vervoer noodzakelijk is kan de OV taxi dit op medische indicatie realiseren.
7i Toelichting. Zou er in natura een voorziening vanuit het depot verstrekt worden, omdat er een geschikte voorziening aanwezig is, dan zal het bedrag van het persoonsgebonden budget op deze depotvoorziening gebaseerd worden. Daarbij wordt rekening gehouden met de nog resterende afschrijvingsperiode bij het bepalen van de hoogte van het bedrag.
Persoonsgebonden budget te besteden voor een individuele vervoersvoorziening Een individuele voorziening in natura kan ook worden verstrekt in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb). Het pgb wordt vervolgens vastgesteld op basis van de tegenwaarde van de huurprijs van de voorziening inclusief onderhoud en reparatie, zoals dat door de gemeente aan de gecontracteerde leverancier zou worden betaald. Het pgb wordt maandelijks aan de klant overgemaakt.
De Gemeente Alkmaar kent vier vormen van vervoerskostenvergoeding:
7j Toelichting Zo kan het noodzakelijk zijn dat de mantelzorger mee wordt vervoerd (vanwege de noodzaak tijdens het vervoer in te grijpen) zodat het vervoer van de mantelzorger als noodzakelijke begeleider gratis plaats vindt.
Resultaat 8: hebben van contacten en deelname recreatieve, maatschappelijke en religieuze activiteiten
Het laatste op grond van artikel 4 lid 1 Wmo genoemde resultaat is een heel algemene. Het gaat daarbij om de mogelijkheid deel te nemen aan recreatieve, maatschappelijke en religieuze activiteiten, dat wil zeggen deel te kunnen nemen aan het leven van alledag.
Een belangrijke voorwaarde hiervoor zit in een ander te bereiken resultaat: het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel.
Lokaal vervoer wordt in principe gezien als vervoer binnen de gemeentegrenzen. Het college kan vervoer binnen de regio Noord-Kennemerland als lokaal aanmerken.
HOOFDSTUK 2. Vorm van de te verstrekken individuele voorzieningen inclusief eigen bijdrage en eigen aandeel (Verordening hoofdstuk 6).
Artikel 6 van de Wmo bepaalt in lid 1 het volgende:
“Het college van burgemeester en wethouders biedt personen die aanspraak hebben op een individuele voorziening de keuze tussen het ontvangen van een voorziening in natura of het ontvangen van een hiermee vergelijkbaar en toereikend persoonsgebonden budget, waaronder de vergoeding voor een arbeidsverhouding als bedoelt in artikel 5, eerste lid, van de Wet op de loonbelasting 1964, tenzij hiertegen overwegende bezwaren bestaan.”
Door deze bepaling zijn er in de Wmo drie vormen van verstrekking mogelijk om het resultaat dat bereikt moet worden: het compenseren van problemen die een aanvrager ondervindt, te bereiken.
De eerste mogelijkheid is de voorziening in natura. Daarmee wordt bedoeld dat de gemeente de aanvrager een voorziening verstrekt, die hij of zij kant-en-klaar krijgt. En met de voorziening die betrokkene in natura krijgt moet het probleem voldoende gecompenseerd zijn.
De tweede mogelijkheid is de in artikel 6 Wmo verplicht gestelde mogelijkheid een alternatief te ontvangen in de vorm van een persoonsgebonden budget. Na een wetswijziging die sinds 1 januari 2010 van kracht is, zijn er voor het persoonsgebonden budget als het gaat om hulp bij het huishouden twee mogelijkheden om dit in te vullen. De derde mogelijkheid van verstrekking is de financiële tegemoetkoming, zo blijkt uit artikel 7, lid 2 Wmo:
Als het gaat om bouwkundige woonvoorzieningen is de gemeente verplicht om een financiële tegemoetkoming uit te betalen aan de eigenaar van de woning. Een dergelijke financiële tegemoetkoming kan alleen al om die reden in sommige situaties geen persoonsgebonden budget zijn. Dat gaat immers rechtstreeks naar de aanvrager.
‘Een financiële tegemoetkoming voor een bouwkundige of woontechnische ingreep in of aan een woonruimte wordt verleend aan de eigenaar van de woonruimte. Artikel 6 is van overeenkomstige toepassing’.
In Alkmaar heeft het College besloten om in afwijking van dit artikel afspraken te maken met de woningcorporaties waarbij de financiële tegemoetkoming rechtstreeks verstrekt wordt aan de uitvoerende partijen. De corporaties ontvangen geen verleningbeschikking, deze wordt vertrekt aan de huurder.
Het onderscheid tussen de begrippen financiële tegemoetkoming en persoonsgebonden budget is niet altijd even duidelijk. Dat wordt nog ingewikkelder gemaakt, doordat soms een financiële tegemoetkoming als forfaitaire financiële tegemoetkoming verstrekt wordt. De verschillen tussen een financiële tegemoetkoming, een forfaitaire financiële tegemoetkoming en een persoonsgebonden budget zijn het beste als volgt aan te geven.
Een financiële tegemoetkoming is een bedrag bedoeld om een individuele voorziening mee te realiseren. Het begrip financiële tegemoetkoming wordt in de wet gebruikt in artikel 7 lid 2 waar gesproken wordt over een financiële tegemoetkoming voor een bouwkundige of woontechnische ingreep in of aan een woonruimte. Een financiële tegemoetkoming betreft een tegemoetkoming in de kosten d.w.z. het betreft alleen de meerkosten oftewel de kosten die extra gemaakt moeten worden als gevolg van de beperking van de belanghebbende.
Een forfaitaire financiële tegemoetkoming is een bedrag dat los van de werkelijke kosten en meestal los van het inkomen wordt vastgesteld. Te denken valt aan een verhuiskostenvergoeding of een auto- of taxikostenvergoeding.
1a. Toelichting Wordt een voorziening niet als persoonsgebonden budget verstrekt, maar in natura, dan zal toekenning ook bij beschikking plaatsvinden. In de beschikking worden de voorwaarden opgenomen waaronder verstrekking plaatsvindt. Bij een voorziening in natura voor hulp bij het huishouden wordt een wettelijk verplichte eigen bijdrage gevraagd. Ook nu geldt dat een eventueel te betalen eigen bijdrage door de gemeente meestal slechts aangekondigd kan worden aangezien berekening en inning plaats zal vinden door het CAK.
2. Een persoonsgebonden budget
2a Toelichting. De inwoner van de gemeente Alkmaar kan, indien hij een indicatie voor hulp bij huishouden heeft, kiezen voor hulp in natura of voor een Pgb. Bij een Pgb krijgen cliënten een geldbedrag, waarmee zij zelf hulp inkopen. De hoogte van het Pgb is vastgesteld op grond van een indicatie en daarnaast door het college van B en W vastgesteld.
De klant kan de hulp inkopen bij een leverancier die hulp bij het huishouden biedt, maar kan ook kiezen voor een particuliere hulp, zoals buren en familieleden etc. die de hulp bij het huishouden uitvoeren. Klanten zijn in dit geval werkgever en door middel van een zorgovereenkomst worden de afspraken vastgelegd tussen de “werkgever” en de hulpverlener.
Het verschil tussen een persoonsgebonden budget en een financiële tegemoetkoming is klein. Helder is wel dat bij een bouwkundige woningaanpassing niet gesproken kan worden van een persoonsgebonden budget, omdat die aan de eigenaar moet worden uitbetaald.
In de parlementaire behandeling van de Wmo is aangegeven dat er uitzonderingen mogelijk zijn op deze keuzevrijheid, met name als het gaat om personen waarvan verwacht kan worden dat zij niet met het beschikbare geld kunnen omgaan. Het college heeft de volgende uitzonderingen vastgesteld: bewindvoering, schuldenprobleem, beheer door derden.
2b Toelichting De Centrale Raad van Beroep heeft inmiddels bepaald dat collectief vervoer een individuele voorziening is (als de gebruiker een indicatie nodig heeft), waarvoor in principe het verplichte alternatief van een persoonsgebonden budget bestaat. Daar mag in individuele gevallen vanaf worden geweken als duidelijk is dat het collectief vervoer ook in de situatie van betrokkene leidt tot een adequate compensatie. Ook aantoonbare efficiencyoverwegingen mogen een rol spelen. De afweging of daar sprake van is zal altijd gemaakt moeten worden.
Naast deze uitzonderingen komt het voor dat bij een aanvrager met een zeer progressief ziektebeeld of met een aanvrager die een hoge leeftijd heeft bereikt (in principe vanaf 75 jaar of ouder) al op voorhand vast staat dat binnen korte tijd vervanging van de voorziening nodig is, wellicht daarna weer. Het is dan ook de vraag of deze situatie zich wel leent voor een persoonsgebonden budget. Het college heeft hierover het volgende besloten dat in voorkomende gevallen het college besluit een voorziening in natura te verstrekken.
2c Toelichting Of er andere redenen zijn waarom het toekennen van een persoonsgebonden budget geweigerd kan worden is nog niet helder. De CRvB heeft zich hierover nog niet uitgelaten.
2d Toelichting Dat betekent dat bij algemene voorzieningen geen persoonsgebonden budget verstrekt wordt. De Centrale Raad van Beroep onderschrijft dit in diverse uitspraken. Voor deze voorzieningen geldt ook de eigen bijdragen systematiek niet. Daarbij is er een alternatieve mogelijkheid: indien de aanvrager van mening is dat de algemene voorziening zijn problemen niet voldoende compenseert en daarom een persoonsgebonden budget verstrekt moet worden, dan kan hij een aanvraag indienen, die volgens de reguliere regels van de Algemene wet bestuursrecht wordt afgehandeld.
2e Toelichting Hierbij dienen twee mogelijkheden te worden onderscheiden: enerzijds het persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden, anderzijds het persoonsgebonden budget voor voorzieningen, zoals hulpmiddelen, woonvoorzieningen, vervoersvoorzieningen en rolstoelen. Bij hulp bij het huishouden gaat het om de betaling van tijd aan dienstverleners. De uitbetaling zal dan ook plaats vinden per uur of een gedeelte daarvan. Het (half)uurbedrag wordt door de gemeenteraad vastgesteld en zal elk jaar aangepast (kunnen) worden aan de economische ontwikkelingen. De indicering van hulp bij het huishouden vindt plaats in minuten maar wordt afgerond in have uren. Het bedrag wordt vastgelegd in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Alkmaar. Bepaald is in artikel 6 lid 1 Wmo dat het uurbedrag vergelijkbaar met zorg in natura moet zijn en bovendien toereikend. Dat betekent dat het bedrag tenminste het minimumloonbedrag zal moeten zijn. Er zijn twee mogelijkheden: het gaat om een arbeidsovereenkomst of om een overeenkomst opdrachtgeveropdrachtnemer.
In het eerste geval ontstaan er weer twee situaties: betrokkene werkt op minder dan 3 dagen of betrokkene werkt op meer dan 3 dagen bij dezelfde persoon. Als het minder dan 3 dagen zijn mag bruto uitbetaald worden en zorgt iemand zelf voor eventuele betaling van belastingen en verzekeringen. Werkt iemand meer dan 3 dagen in de week dan is de werkgever verantwoordelijk voor de afdracht van belastingen en verplichte premies voor diverse verzekeringen. In deze beide situaties moet het minimum (jeugd)loon in ieder geval betaald worden. Is sprake van een overeenkomst opdrachtgever-opdrachtnemer dan zal het veelal gaan om een zzp-er, een zelfstandige zonder personeel en is men niet gebonden aan het minimum (jeugd)loon en hoeft geen afdracht plaats te vinden door de opdrachtgever.
Een uurtarief kan beter aansluiten bij de behoefte van de “inwoner als werkgever” en diens hulp bij het huishouden door een hoog en een laag tarief voor het Pgb te hanteren. In de praktijk is het nu zo dat ca. 10% van de Pgb-klanten bij een leverancier van hulp bij het huishouden inkoopt, de overige klanten kopen in bij een particulier.
Een hoog tarief wordt ingesteld voor klanten die bij een leverancier (of een als zodanig geregistreerde en beroepsmatig werkzame zzp-er) van hulp bij het huishouden inkopen en een laag tarief wanneer er een particuliere ( niet-beroepsmatige) hulp wordt ingekocht. Op deze manier sluit het maximale, maar ook het minimale tarief aan bij zowel de behoefte van de “inwoner als werkgever” als diens hulp bij het huishouden. De keuzevrijheid blijft bij de klant, hij kan immers zowel voor een particulier als een leverancier van hulp bij het huishouden kiezen, het budget sluit beter aan bij de daadwerkelijke vraag om ondersteuning.
Het pgb wordt toegekend voor een kalenderjaar of gedeelte daarvan. Als gedurende de looptijd van het kalenderjaar blijkt dat men niet uitkomt het het pgb, kan het college besluiten voor het resterende deel van het kalenderjaar opnieuw een (deel) pgb te verstrekken.
2f Toelichting De kosten van de voorziening als de voorziening in natura zou worden verstrekt zijn daarbij uitgangspunt. Dat kan afgeleid worden van bijvoorbeeld een offerte. Daarbij kunnen bedragen geteld worden voor het onderhoud en de reparaties van de voorziening, voor zover daar sprake van kan zijn. Deze bedragen zijn ofwel bij verstrekking in eigen beheer bekend vanuit het verleden, ofwel kunnen bij verstrekking via een leverancier bij de leverancier worden opgevraagd. Bij het bepalen van het bedrag van de voorziening wordt uitgegaan van het bedrag dat de voorziening bij verstrekking in natura zou kosten. Daarbij zal veelal sprake zijn van kortingen, omdat via een contract met een leverancier een grote hoeveelheid voorzieningen afgenomen wordt. Deze korting wordt doorberekend naar het persoonsgebonden budget. Het is immers niet de bedoeling dat een persoonsgebonden budget meer geld gaat kosten dan verstrekking in natura. Over het algemeen zal er van uitgegaan kunnen worden dat ook met een persoonsgebonden budget een voorziening met korting zal kunnen worden aangeschaft. Is dat niet het geval dan zal beoordeeld moeten worden of niet het volledige bedrag zonder korting vergoed zal moeten worden omdat anders het te bereiken resultaat onbereikbaar wordt. Verder zal worden uitgegaan van de situatie die er zou zijn als de voorziening in natura zou worden verstrekt. Zou dat een nieuwe voorziening zijn of een voorziening die verstrekt zou worden uit depot. In de eerste situatie wordt het bedrag bepaald op een nieuwe voorziening, met korting. In het tweede geval wordt het bedrag bepaald op het bedrag dat het zou kosten om de voorziening uit depot aan te schaffen. In het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Alkmaar worden de afschrijvingstermijnen benoemd waarmee rekening gehouden wordt bij de toekenning van een voorziening.
Uitbetaling persoonsgebonden budget. Bij beschikking maakt het college zijn besluit aan de aanvrager bekend. In deze beschikking vermeldt het college wat de omvang van het persoonsgebonden budget is en voor hoeveel jaar het persoonsgebonden budget bedoeld is. Om volstrekt duidelijk te laten zijn wat met het persoonsgebonden budget dient te worden aangeschaft en meer precies: aan welke vereisten de aan te schaffen voorziening dient te voldoen, wordt een zo nauwkeurig mogelijk omschreven programma van eisen bij de beschikking gevoegd.
2g Toelichting Hierdoor kan voorkomen worden dat door onduidelijkheid omtrent de eisen die aan de voorziening gesteld moeten worden een verkeerde voorziening wordt aangeschaft. Dat wil zeggen een voorziening waarmee het beoogde resultaat niet bereikt kan worden. Dat zou tot inadequate voorzieningen kunnen leiden, waardoor het te bereiken resultaat, het compenseren van problemen, niet bereikt wordt, wat op zich weer tot nieuwe aanvragen aanleiding zou kunnen zijn. Dit is uitsluitend te voorkomen door een programma van eisen onderdeel uit te laten maken van de beschikking. Wordt dan toch een voorziening aangeschaft die niet aan dat program van eisen voldoet, dan is gehandeld in strijd met de beschikking.
Dat kan in één keer, indien daar aanleiding voor is (een aan te schaffen voorziening zal ook in één keer betaald moeten worden), maar zou ook in termijnen kunnen, bijvoorbeeld bij een persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden. Om de betaling overzichtelijk te houden is het mogelijk dit persoonsgebonden budget per kwartaal of per half jaar beschikbaar te stellen.
2k Toelichting Het college stort dan op uitdrukkelijk verzoek van de cliënt het geld op rekening van de serviceorganisatie, die tot betaling van de hulp overgaat na ontvangst van een werkbriefje van de cliënt. Het college betaalt dan niet te veel en de cliënt hoeft niets terug te betalen. Namens de cliënt verzorgt de serviceorganisatie ook de verantwoording.
De controle van het persoonsgebonden budget vindt als volgt plaats. Iedere budgethouder dient de volgende stukken te bewaren: de nota/factuur van de aangeschafte voorziening; een betalingsbewijs van aanschaf van de voorziening of een overzicht van de salarisadministratie met bewijsmiddelen. Via een steekproef zal het college bepalen bij welke budgethouders deze stukken zullen worden opgevraagd om te controleren of het persoonsgebonden budget besteed is aan het doel waarvoor het verstrekt is. Bij de verantwoording van het persoonsgebonden budget hanteert het college een vrij te laten bedrag van 10% van het totale pgb. Het college kan besluiten om de gehele administratie en controle van het pgb verplicht onder te brengen bij een door het college te benoemen instantie.
2l Toelichting Is het pgb gebruikt voor het verstrekte doel dan hoeft er verder niets te gebeuren. Is het persoonsgebonden budget anders besteed dan bedoeld, dan kan het college overwegen het persoonsgebonden budget geheel of gedeeltelijk terug te vorderen. Daarbij zal leidend zijn of er opzet in het spel is geweest, of dat sprake is geweest van onwetendheid. In die laatste situatie kan overlegd worden dat deze situatie in de toekomst vermeden dient te worden. Bij opzet moet afgewogen worden of terugvordering in verhouding staat tot wat er bewust onjuist is gedaan.
2m Toelichting Nadere bepalingen rondom het persoongebonden budget zijn opgenomen in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Alkmaar.
3. De financiële tegemoetkoming
3a Toelichting Het aantal mogelijkheden voor een financiële tegemoetkoming is beperkt: het zal gaan om een bouwkundige woonvoorziening, uit te betalen aan de eigenaar van de woning, een verhuiskostenvergoeding, of een financiële tegemoetkoming voor gebruik van een taxi of een rolstoeltaxi. De financiële tegemoetkoming zal zo groot zijn dat de aan te schaffen voorziening hiermee aangeschaft kan worden. Ook bij een financiële tegemoetkoming zal de beschikking waarin dit bedrag wordt toegekend voorwaarden kunnen bevatten over de besteding van de financiële tegemoetkoming. En ook bij een financiële tegemoetkoming moet verantwoording afgelegd worden over de besteding van de tegemoetkoming, tenzij het om een forfaitair bedrag gaat: een forfaitair bedrag voor een verhuizing kan vrij worden besteed, mits er daadwerkelijk verhuisd wordt naar een geschikte woning.
Hoofdstuk 3. Procedurele bepalingen rond onderzoek, advies, besluitvorming, intrekking en terugvordering (Verordening hoofdstuk 7)
Lid 1 van artikel 26 van de verordening biedt de basis voor een zorgvuldig onderzoek om te bepalen of er al dan niet sprake is van medische noodzaak.
Uit de jurisprudentie blijkt dat indien een aanvrager geen medewerking verleent de aanvraag buiten behandeling gesteld mag worden op grond van de onmogelijkheid voldoende onderzoek te doen, mits het inderdaad zo is dat zonder dit onderzoek de medische noodzaak niet vast te stellen is. Er zal dus altijd beoordeeld moeten worden of op een andere wijze de medische noodzaak vastgesteld kan worden.
• In lid 2 van dit artikel wordt een aantal situaties genoemd waarin het college de door haar aangewezen adviesinstantie om advies kan vragen indien het college dit noodzakelijk acht, met andere woorden wanneer vraagt de gemeente medisch advies.
Het belang van deze regel is dat er voor het college een uitgangssituatie geschapen wordt, waarin medisch geobjectiveerd is vastgesteld wat er met de aanvrager (medisch) aan de hand is, welke problemen ervaren worden en wat de prognose is. Met deze vaststelling is een kader geschapen vanuit welk kader een verantwoorde compensatie van beperkingen plaats kan vinden. Daarnaast wordt steeds als te verwachten is dat een aanvraag om medische reden zal worden afgewezen de medische adviseur om een advies gevraagd. Zonder een medisch advies is in deze situatie het besluit onvoldoende gemotiveerd. De rechter kan een dergelijk besluit vernietigen als onvoldoende gemotiveerd. Tot slot kan het college altijd aanleiding zien om medisch advies te vragen. Dan zal bijvoorbeeld plaatsvinden bij een progressief ziektebeeld, maar zeker ook bij medisch moeilijk te objectiveren aandoeningen. Per situatie zal dit beoordeeld worden.
• Op grond van lid 2 van dit artikel moet belanghebbende die gegevens die noodzakelijk zijn voor het beoordelen van de aanvraag aan het college verschaffen.
Hierbij kan gedacht worden aan medische, maar ook aan financiële gegevens of aan medische indicatiegegevens op grond van de AWBZ. Bij medische gegevens komt het frequent voor dat informatie van de behandelende sector noodzakelijk is. Dit kan – zeker als dit schriftelijk moet - geruime tijd in beslag nemen. Dat werkt vertragend op de doorlooptermijn van de aanvraag. Ook in dit soort situaties kan met inschakeling van de aanvrager vaak sneller over de benodigde gegevens beschikt worden, met name indien de aanvrager aangeeft welk (grote) belang hij heeft bij het verstrekken van de gevraagde informatie aan de medische adviseur. Overigens mag het opvragen van medische gegevens bij de behandelende sector uitsluitend plaatsvinden met toestemming van de aanvrager. Daarbij dient in de verklaring opgenomen te worden welke adviserende arts de gegevens opvraagt, bij welke behandelaren de gegevens opgevraagd worden, om welke gegevens het gaat en met welk doel.
• Bij de medische advisering zal de systematiek zoals neergelegd in de International Classification of Functions, Disabilities and Impairments, de zogenaamde ICF classificatie, gebruikt worden. Deze systematiek is onderdeel van elk gesprek dat gevoerd wordt in het kader van een aanvraag zoals vastgelegd in artikel 5 van de verordening.
De ICF is een classificatie van het menselijk functioneren. De classificatie is systematisch geordend in gezondheidsdomeinen en met de gezondheid verband houdende domeinen. Op elk niveau zijn de domeinen verder gegroepeerd op grond van gemeenschappelijke kenmerken, en in een zinvolle ordening geplaatst. [3] Van de zeer uitgebreide ICF [4] zijn met name de lijsten met ‘functies’ en ‘activiteiten en participatie’ van belang. De adviseur dient van de ICF gebruik te maken op de volgende wijze. Door de adviseur wordt allereerst aangegeven om welke ziektebeelden en beperkingen het bij de aanvrager gaat (de ICF is gericht op functiestoornissen). Het gaat daarbij met name om de zogenaamde classificatie op het tweede niveau, en dan met name in de vorm van de op het tweede niveau aangegeven functies. Hierbij dienen alleen die functies genoemd te worden die relevant zijn voor de aanvraag, omdat een volledig overzicht geen meerwaarde heeft. Indien dat wel het geval is moeten ook niet direct relevante functies worden aangegeven. Problemen met functies leiden tot stoornissen bij activiteiten en participatie. Het is op dit niveau dat de compensatie op basis van de Wmo plaats zal moeten vinden. Ook bij de vermelding van deze stoornissen in ‘activiteiten en participatie’ zal gebruik gemaakt worden van het begrippenkader van de ICF. Samengevat betekent dit dat de medische adviseur in het licht van de aanvraag de stoornis en de daaruit volgende beperkingen evenals de mate van die beperkingen dient te vermelden, gerelateerd aan de mogelijke compensatie of de te verstrekken voorzieningen, waarbij het vocabulaire van de ICF wordt gebruikt.
Het college beoordeelt het medisch advies en besluit tot (gedeeltelijke) toekenning of afwijzing van de aangevraagde compensatie/voorziening.
Iedere aanvrager heeft het recht als hij het met een beschikking niet eens is, in bezwaar te gaan.
• De gemeente streeft er naar, voordat een negatief of afwijkend besluit valt, betrokkene in de gelegenheid te stellen hierop te reageren, zodat de kans groot is dat door de gemeente gemaakte eventuele fouten hersteld kunnen worden. Bij een negatieve of afwijkende beschikking geeft het college, bijvoorbeeld door de beschikking langs te brengen en uitleg te geven een extra contactmoment. Bij het in bezwaar gaan bestaat de mogelijkheid samen nog eens naar het probleem te kijken. Tot slot bestaat nog enigerlei vorm van mediation, indien het college dat opportuun acht.
Herziening, intrekking en terugvordering
Een van de onderwerpen die in de verordening aan de orde komt, is de terugvordering van ten onrechte of te hoog verleende voorzieningen. In artikel 30 is bepaald dat de gemeente de voorziening kan terugvorderen als deze ten onrechte of tot een te hoog is verleend op basis van de gevallen zoals deze beschreven staan in artikel 30.
De terugvordering van verleende voorzieningen is een bevoegdheid van de gemeente. Voor intrekking, herziening en terugvordering is in het bijzonder aanleiding wanneer bijvoorbeeld niet of onvoldoende wordt voldaan aan de voorwaarden, waaronder de voorziening is verleend, er sprake is van het verstrekken van onjuiste gegevens of als een voorziening voor een te hoog bedrag is verleend en de belanghebbende dit wist of redelijkerwijs had kunnen weten. Ondermeer in deze gevallen kan het recht op de voorziening worden ingetrokken of herzien en leidt dit tot gehele of gedeeltelijke terugvordering van het ten onrechte of teveel verstrekte bedrag.
De herziening en intrekking vormen de grondslag voor de terugvordering. Hoewel in de Wmo een herzienings- of intrekkingsbesluit niet verplicht is gesteld, is het noodzakelijk dit besluit te nemen om tot terugvordering te kunnen overgaan. Er moet namelijk een zogeheten onverschuldigde betaling worden gecreëerd.
Diverse omstandigheden kunnen ertoe leiden dat ten onrechte een Wmo-voorziening is verstrekt.
Betreft het financiële tegemoetkomingen of een periodieke PGB dan kan dit aanleiding zijn om over te gaan tot terugvordering. Terugvordering van een voorziening in natura kan bijvoorbeeld aan de orde zijn wanneer de belanghebbende in gebreke blijft zijn (eventuele) eigen bijdrage binnen de gestelde termijn en na aanmaning te voldoen.
In tegenstelling tot andere sociale zekerheidswetten zoals de WWB, WW en AOW kent de Wmo geen eigen regels inzake terugvordering. Dit heeft als consequentie dat voor een terugvordering in het kader van de Wmo geen wettelijke grondslag bestaat. In het wettelijk voorschrift, in casu de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Alkmaar, is de bevoegdheid tot intrekking, herziening en terugvordering opgenomen. De gemeente Alkmaar maakt dus gebruik van deze bevoegdheden en gaat in voorkomende gevallen tot intrekking/herziening en terugvordering over.
Gevallen waarin afgezien wordt van terugvordering
In voorkomende gevallen kunnen er redenen zijn om af te zien van terugvordering.. Daarbij spelen doelmatigheidsoverwegingen een rol. Dit is het geval als het bedrag, dat ten onrechte of teveel is verleend, laag is en de kosten van de terugvorderingsprocedure dus hoger zijn dan de vordering zelf. Er wordt niet tot terugvordering overgegaan indien het bedrag lager is dan € 250,00, tenzij de vordering is ontstaan als gevolg van schending van de informatieplicht. Dit bedrag komt overeen met de administratieve uitvoeringskosten van een terugvorderingzaak.
Daarnaast vordert het college een eenmalig toegekende PGB niet (deels) terug. Bijvoorbeeld als belanghebbende na drie jaar bijvoorbeeld geen gebruik meer maakt van de scootmobiel (b.v. door opgeheven beperkingen of door overlijden) wordt niet overgegaan tot terugvordering van een deel van het toegekende PGB. Ook niet als het PGB voor een periode van zeven jaar is verstrekt. Het PGB is namelijk niet onverschuldigd betaald. Belanghebbende heeft immers het volledige PGB moeten aanwenden voor het gebruik van de scootmobiel gedurende de periode van drie jaar. De door de belanghebbende aangeschafte voorziening vordert de gemeente niet terug, omdat belanghebbende het eigendom heeft van de voorziening.
In de verordening is bepaald dat gebruik gemaakt wordt van de in de Algemene wet bestuursrecht geboden bevoegdheid tot verrekening.
Het college gaat tot verrekening over als er sprake is van een teveel betaalde of ten onrechte uitbetaalde financiële tegemoetkoming of PGB en er in een volgende periode wederom recht bestaat op een financiële tegemoetkoming of PGB indien het een periodieke verstrekking betreft. Het teveel betaalde wordt dan verrekend met het toekomstige recht op betaling.
Een beschikking tot terugvordering van een financiële tegemoetkoming dient te worden voorafgegaan door een intrekkings- of herzieningsbeschikking. De intrekkings- en herzieningsbeschikking en de terugvorderingsbeschikking zijn beschikkingen in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht. Dit betekent dat de belanghebbende hiertegen de rechtsmiddelen bezwaar, beroep en hoger beroep kan aanwenden.
Een vordering van het college op belanghebbende in het kader van een terugvordering ontstaat op het moment dat de terugvorderingsbeschikking is genomen en bekend gemaakt. Deze ontstaansdatum kan van belang zijn in het kader van een schuldsaneringsregeling op grond van artikel 284 en volgende van de Faillissementswet (Wet schuldsanering natuurlijke personen, WSNP). Uit artikel 299 lid 1 Faillissementswet volgt dat een schuldsaneringsregeling niet werkt ten aanzien van vorderingen die na het uitspreken van de schuldsaneringsregeling ontstaan.
In de terugvorderingsbeschikking wordt tevens de invordering(swijze) opgenomen. Dit deel van de beschikking is de invorderingsbeschikking.
De invordering vindt plaats via het versturen van een acceptgiro of door middel van verrekening.
Het bedrag van de vordering dient binnen 6 weken na verzending van de terugvorderingsbeschikking te worden voldaan.
De vordering dient ineens te worden voldaan, tenzij belanghebbende aantoont hiertoe financieel gezien niet in staat te zijn. In dat geval wordt op basis van de financiele omstandigheden van belanghebbende een betalingsregeling in termijnen afgesproken.
Zodra de betaaltermijn is verstreken wordt een herinnering en vervolgens een aanmaning verzonden met de mededeling dat betaling alsnog binnen 2 weken na het verzenden van de herinnering of de aanmaning dient plaats te vinden.
Indien terugbetaling ook dan uitblijft dan dient er een civielrechterlijke procedure te worden gestart om een zogenaamde executoriale titel te verkrijgen. Deze executoriale titel is nodig om beslag te leggen via de gerechtsdeurwaarder. Als het gaat om een bedrag van minder dan € 5.000,00 kan dit door middel van een dagvaardingsprocedure bij de sector Kanton van de rechtbank (artikel 93 e.v. Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering). Gaat het om hogere bedragen dan zal er met behulp van een procureur (advocaat) een procedure moeten worden aangespannen bij de sector civiel van de rechtbank.
Gevallen waarin wordt afgezien van (verdere) invordering
In voorkomende gevallen kunnen er redenen zijn om af te zien van (verdere) invordering. Daarbij spelen doelmatigheidsoverwegingen en juridische redenen een rol.
Er wordt niet tot (verdere) dwanginvordering overgegaan indien het (restant) bedrag van de vordering lager is dan € 500,00. Dit bedrag komt bij benadering overeen met de kosten van een civielrechtelijke procedure.
A. Inwerkingtreding van het besluit tot afzien van (verdere) invordering wegens schuldenproblematiek
De beschikking tot het (gedeeltelijk) afzien van verdere invordering treedt in werking indien:
er tenminste 25% van de oorspronkelijke vordering wordt betaald in het geval de vordering is ontstaan als gevolg van schending van de informatieplicht en de oorspronkelijke vordering niet meer bedroeg dan € 5.000,00, tenzij het nog openstaande bedrag minder bedraagt dan 25% van de oorspronkelijke vordering, en;
B. Kwijtschelding op verzoek van de belanghebbende
Op verzoek van de belanghebbende gaat het college over tot kwijtschelding van het restant van de vordering, welke is ontstaan als gevolg van schending van de informatieplicht, indien de belanghebbende:
Dit kwijtscheldingsbeleid komt overeen met het kwijtscheldingsbeleid van de gemeente Alkmaar voor andere sociale zekerheidswetten.
Bijlage 1 Protocol indicatiestelling Hulp bij het Huishouden
Op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) is elke gemeente in Nederland verplicht voor haar inwoners Hulp bij het Huishouden beschikbaar te stellen [5]. De voorwaarden waaronder kan de gemeente deels zelf bepalen. De gemeente Alkmaar heeft in haar verordening individuele voorzieningen maatschappelijke ondersteuning 2012 vastgelegd wat zij onder Hulp bij het Huishouden verstaat [6]:
“Het ondersteunen bij of het overnemen van activiteiten op het gebied van het verzorgen van het huishouden waar de situatie van belanghebbende leidt of dreigt te leiden tot het disfunctioneren van het verzorgen van het (gezins)huishouden van een persoon met beperkingen.”
Gebruikelijke zorg: de normale, dagelijkse ondersteuning die huisgenoten geacht worden elkaar onderling te bieden omdat ze als leefeenheid een gezamenlijk huishouden voeren en op die grond een gezamenlijke verantwoordelijkheid hebben voor het functioneren van dat huishouden.
Mantelzorg: is langdurige ondersteuning die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende door personen uit diens directe omgeving, waarbij de zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie en de gebruikelijke zorg van huisgenoten voor elkaar overstijgt [7].
Mantelzorg vindt plaats op basis van vrijwilligheid, dat wil zeggen dat de mantelzorger bereid en in staat is de ondersteuning te leveren.
Zorgvrager: is degene die een gezondheidsprobleem heeft en daardoor beperkingen ondervindt in de zelfredzaamheid.
Leefeenheid: een eenheid bestaande uit gehuwden/samenwonenden die al dan niet tezamen met een of meer ongehuwde minderjarige(n) duurzaam een huishouden voeren, dan wel uit een meerderjarige (on)gehuwde die met een of meer ongehuwde(n) duurzaam een huishouden voert.
Hiermee worden dus ook inwonende familie, in den brede zin, zoals ouders of meerjarige kinderen bedoeld.
Geen leefeenheid: kamerhuurder, kloosterlingen, ouderen of gehandicapten die omwille van hun zorgbehoefte op één adres ieder zelfstandig wonen.
Partner: de echtgenoot of geregistreerde partner
Huisgenoot: de persoon die met de zorgvrager een hoofdverblijf heeft in dezelfde woning, waar ze met elkaar, als leefeenheid, een gezamenlijke huishouding voeren.
Maatschappelijke participatie: iedere volwassen burger wordt verondersteld naast een volledige baan of volledige opleiding een huishouden te kunnen voeren. In geval van een meerpersoonshuishouden staat het hebben van een full-time baan (36 uur of 40 uur in de week) of het volgen van een opleiding het leveren van gebruikelijke zorg per definitie niet in de weg. Dit moet van geval tot geval worden bekeken.
Gebruikelijke zorg gaat voor op andere activiteiten van leden van de leefeenheid in het kader van hun maatschappelijke participatie.
Uitstelbare en niet-uitstelbare taken
Uitstelbare taken, zijn taken die enkele dagen of langer uitgesteld kunnen worden. Ze kunnen over het algemeen eenmaal per week uitgevoerd worden zonder dat dit directe schade/gevaar oplevert voor de cliënt en/of (zorgafhankelijke) huisgenoten. Uitstelbare taken zijn: boodschappen doen, licht huishoudelijk werk zoals stof afnemen, zwaar huishoudelijk werk, zoals stofzuigen, keuken/badkamer/toilet schoonmaken, bedden verschonen en wasverzorging, etc.
Niet-uitstelbare taken zijn taken, die niet uitgesteld kunnen worden, omdat uitstel ontoelaatbare schade kan veroorzaken op het gebied van hygiëne, veiligheid of gezondheid van de cliënt en/of (zorgafhankelijke) huisgenoten. Niet uitstelbare taken zijn: maaltijden verzorgen, (kleine) kinderen voeden en verzorgen, afwassen en opruimen, vuilnis opruimen/afvoeren. Sommige van deze taken moeten dagelijks (meermaals) uitgevoerd worden, voor andere is beperkt uitstel (één tot enkele dagen) mogelijk.
Indicatiearts: indien de klantmanager geen indicatie kan stellen omdat er bijvoorbeeld eerst een medische diagnose moet zijn, dan wordt een externe arts ingeschakeld. De indicatiearts bekijkt welke medische beperkingen een cliënt heeft.
Wanneer een afwijzing leidt tot kennelijke onredelijkheid en/of onbillijkheid gezien de situatie van de zorgvrager kan de klantmanager afwijken van het protocol Hulp bij het huishouden. Deze laatste moet de afwijking duidelijk motiveren.
De klantmanager heeft de (gezondheids)situatie van de cliënt onderzocht. Hieruit blijkt dat hij behoefte heeft aan hulp bij huishoudelijke werkzaamheden. Daarbij geldt dat er geen onderscheid gemaakt wordt op basis van sekse, religie, cultuur, de wijze van inkomensverwerving of persoonlijke opvattingen over het verrichten van huishoudelijke taken.
Uitgangspunt bij de toegangsbeoordeling is het volgende: als er adequate mogelijkheden zijn om de beperkingen van de cliënt te compenseren dan worden deze in mindering gebracht op de hulpvraag van de cliënt. Zij zijn daarmee voorliggend op de Wmo. Dit kan leiden tot een toekenning van minder of geen Hulp bij het Huishouden. Onderstaand zijn de situaties beschreven (en de uitzonderingen daarop), die kunnen leiden tot geen of minder Hulp bij het Huishouden.
Wanneer er voor een aandoening, die de oorzaak vormt voor de huishoudelijke beperkingen, naar mening van de indicatiearts en in overleg met de behandelsector nog behandelmogelijkheden bestaan, kan in de regel geen Hulp bij het Huishouden worden geïndiceerd.
Het is wel mogelijk Hulp bij het Huishouden te indiceren naast een revalidatieprogramma wanneer dit past in het behandelplan. Er is telkens afstemming nodig met de behandelsector. De geldigheidsduur is afhankelijk van het behandelplan.
Ook wordt een mogelijke afwijzing van een (voorliggende) behandeling op eigen keuze door de aanvrager mee gewogen in de besluitvorming
Gebruikelijke zorg is ‘de normale, dagelijkse ondersteuning die partners, ouders, inwonende kinderen en/of andere huisgenoten geacht worden elkaar onderling te bieden’. In de toegangsbeoordeling wordt rekening gehouden met de mogelijkheden die een partner, of andere huisgenoot heeft in de verzorging van het huishouden. Het uitgangspunt is dat een leefeenheid zelf verantwoordelijk is voor het eigen huishouden, de eigen gezondheid, levensstijl en de wijze waarop het huishouden wordt gevoerd. Huisgenoten nemen daarom de huishoudelijke taken over, die de cliënt zelf niet (meer) uit kan voeren (de gebruikelijke zorg). Uitgangspunt is dat gebruikelijke zorg vóór gaat op Hulp bij het Huishouden in het kader van de Wmo, omdat Hulp bij het Huishouden alleen geboden kan worden ter aanvulling op de eigen mogelijkheden.
Daarbij wordt het volgende in aanmerking genomen:
Leeftijd van de huisgenoot. De leeftijd van de huisgenoot is mede bepalend of deze mogelijkheden heeft om gebruikelijke zorg uit te voeren. Van huisgenoten van:
18 jaar tot en met 22 jaar wordt verwacht dat zij een deel van de huishoudelijke taken overnemen ter grootte van een eenpersoonshuishouden. Hiertoe behoren: het schoonhouden van de sanitaire ruimte, keuken, één kamer, het doen van de was en boodschappen, het verzorgen van de maaltijden, afwassen en opruimen, eventueel begeleiden van jongere gezinsleden. Let op: verschillende onderdelen hebben een hogere vervuilingsgraad wanneer meerdere personen hiervan gebruik maken. Dit valt buiten de taken van de 18-23 jarige. Te normeren naar 2 uur uitstelbare, zware huishoudelijke taken en 3 uur lichte, niet uitstelbare huishoudelijke taken per week.
13 jaar tot en met 17 jaar wordt verwacht dat zij naar eigen mogelijkheid ingezet worden bij huishoudelijk werk zoals opruimen, tafel dekken/afruimen, afwassen/afdrogen/vaatwasser, boodschappen doen, kleding in wasmand doen, hun eigen kamer op orde houden dwz; rommel opruimen, stofzuigen, bed verschonen
Indien er gebruikelijke zorg geleverd kan worden gaat dit vóór op Hulp bij het Huishouden voor zover degene die de gebruikelijke zorg kan leveren beschikbaar is én in staat is om de noodzakelijke huishoudelijke taken uit te voeren. Onderzocht wordt daarom of de huisgenoten gezond en niet (dreigend) overbelast zijn. Als zij aantoonbaar te maken hebben met ziekte of aandoeningen en daaruit voortvloeiende beperkingen bij het verrichten van huishoudelijke taken en/ of (dreigend) overbelast zijn, waardoor zij de huishoudelijke taken niet uit kunnen voeren, dan kan toekenning van Hulp bij het Huishouden overwogen worden. Overbelasting is meer belasten dan het prestatievermogen toelaat. Hierbij moeten de draagkracht en de draaglast goed in kaart gebracht worden. De beperkingen in de belastbaarheid dienen te worden beoordeeld door of onder verantwoordelijkheid van een arts. Indien van toepassing en nodig wordt informatie opgevraagd in de behandelende sector. De indicatiearts dient betrokken te worden bij het eindoordeel.
Fysieke afwezigheid van de huisgenoot geldt in principe niet als reden voor toekenning. Ieder (volwassen) mens wordt geacht een volledige school- of werkweek (inclusief reistijden) te hebben en deze te combineren met zijn huishoudelijke taken. Afwezigheid vanwege school- of arbeidsgerelateerde activiteiten heeft niet tot gevolg dat de persoon deze huishoudelijke taken niet kan doen, maar dat hij de uitvoering van de huishoudelijke taken plant op momenten waarop hij wel thuis is. Ook afwezigheid vanwege overwerk, vrijwilligerswerk, sportactiviteiten etc. leiden niet tot toekenning van Hulp bij het Huishouden. De verantwoordelijkheid voor het huishouden gaat immers voor op andere activiteiten. De huisgenoot dient daarom zoveel mogelijk te streven naar een zodanig activiteitenprogramma, dat zijn verantwoordelijkheden thuis daar niet onder lijden. Uiteraard zal dit van geval tot geval bekeken worden. Dit om te voorkomen dat de afwijzing van een aanvraag van Hulp bij het Huishouden vanwege de fysieke afwezigheid van de huisgenoot zal leiden tot een onredelijke/onbillijke situatie. Een andere uitzondering geldt voor tijdelijke zeer drukke werkbelasting als gevolg van seizoensarbeid en voor personen die vanwege arbeid langdurig van huis zijn(meer dan 5 etmalen), waardoor zij de uitstelbare taken te lang niet kunnen verrichten. Echter, van de huisgenoot wordt in die gevallen verwacht, dat hij ernaar streeft om deze situatie zo kortdurend mogelijk te laten zijn.
Voor verzorging en opvang van kinderen geldt als uitgangspunt, dat het gebruik van kinderopvang of crèche als algemeen gebruikelijke voorliggende voorziening (zie ook 3.3 voorliggende voorzieningen) redelijk is tot 5 dagen per week. Als dit niet beschikbaar of adequaat is en eventueel andere voorliggende mogelijkheden uitgeput zijn [8], dan kan er een indicatie zijn voor maximaal 40 uur per week voor een periode van 3 maanden voor oppas en opvang. Structurele opvang van kinderen in het kader van de Wmo is niet mogelijk. Als degene die de gebruikelijke ondersteuning kan leveren niet beschikbaar is (degene die deze ondersteuning zou moeten leveren is niet aanwezig of heeft zelf beperkingen) dan is Hulp bij het Huishouden op tijdelijke basis mogelijk als er sprake is:
Als huisgenoten en mantelzorgers zwaar belast worden met zorgtaken door een chronische situatie van degene die zij moeten verzorgen kunnen de normeringen betreffende gebruikelijke zorg soepeler worden gehanteerd. Wanneer er aanspraak wordt gedaan op Hulp bij het Huishouden in verband met een sterk verkorte, bekende levensverwachting is overleg nodig tussen de indicatiearts en de huisarts.
3.3. Voorliggende voorzieningen
Een wettelijk voorliggende voorziening is een voorziening die is neergelegd in een andere regelgeving. Hierbij kan gedacht worden aan werkvoorzieningen (wet Werk en inkomen naar arbeid), zorgvoorzieningen (AWBZ, zorgverzekering) en inkomensondersteunende voorzieningen (Wet werk en bijstand). Er kan geen indicatie gesteld worden wanneer er een wettelijk voorliggende voorziening bestaat omdat deze een passende oplossing biedt voor de hulpvraag van de cliënt. Beschikbaarheid (zoals wachtlijsten) is niet relevant. Hiermee wordt voorkomen dat de ene wet zijn verplichtingen afschuift op een andere wet.
Algemeen gebruikelijke voorzieningen, die voorliggend op Hulp bij het Huishouden beschouwd worden, zijn bijvoorbeeld de kinderopvang (crèche, kinderdagverblijf, overblijfmogelijkheden op school, voor- of naschoolse opvang), oppascentrales, maaltijddiensten, hondenuitlaatservice, boodschappendiensten [9] enz.
welke kosten aan de algemeen gebruikelijke voorziening zijn verbonden, tenzij sprake zou kunnen zijn van een zogenaamd laag inkomen als geldt bij het begrip algemeen gebruikelijk: een inkomen dat door kosten op grond van de ziekte of het probleem onder de bijstandsnorm uitkomt of dreigt uit te komen door deze kosten.
Er is geen indicatie voor hulp bij het huishouden wanneer de problemen van een cliënt afdoende kunnen worden opgelost met technische hulpmiddelen. Hulpmiddelen kunnen bestaan uit algemeen gebruikelijke huishoudelijke apparatuur, zoals een wasmachine of stofzuiger. Deze hulpmiddelen dienen uit oogpunt van verantwoorde werkomstandigheden voor een ieder aanwezig te zijn die helpt in het huishouden. Apparaten als een droogtrommel en afwasmachine hebben de voorkeur boven het inzetten van hulp. De aanschaf hiervan is vooralsnog niet afdwingbaar omdat een droogtrommel en afwasmachine geen algemeen gebruikelijke apparaten zijn.
Dit is geen voorliggende voorziening. Wanneer iemand beperkingen heeft in het huishouden en daardoor aanspraak zou maken op Wmo-ondersteuning, maar gebruik maakt van particuliere hulp, is dat een keuze van de cliënt. Dit heeft geen invloed op de indicatie, tenzij ervoor gekozen wordt deze hulp op eigen kosten te continueren, waardoor er geen of minder behoefte meer is aan Hulp bij het Huishouden.
In de toegangsbeoordeling wordt ook rekening gehouden met de mogelijkheden van de mantelzorg. Onderzocht wordt of de mantelzorger (bepaalde) huishoudelijke taken nu en in de toekomst kan en wil blijven geven. Dit houdt bijvoorbeeld in dat wordt gekeken naar de gezondheid van de mantelzorger en eventuele (dreigende) overbelasting. Daarnaast wordt ook bekeken of de cliënt de mantelzorg wil (blijven) ontvangen. Als dat het geval is, dan worden deze taken in mindering gebracht op de toe te kennen Hulp bij het Huishouden. Dit gebeurt alleen als de aanvrager zelf aangeeft dat de mantelzorger (bijvoorbeeld een uitwonend kind) wel vrijwillig huishoudelijke taken zoals bijvoorbeeld het wasgoed wil blijven doen. Dan wordt vervolgens bij de berekening en toekenning van het aantal uren hulp bij het huishouden er rekening mee gehouden dat er geen minuten voor wasgoedverzorging ingezet hoeven te worden.
Mantelzorg heeft geen verplichtend karakter.
Een mantelzorger wordt in principe alleen op verzoek van de zorgvrager gehoord in het indicatieonderzoek. Om een mantelzorger (tijdelijk) te ontlasten, kan er een indicatie voor hulp bij het huishouden worden afgegeven. Dit wordt respijtzorg genoemd.
Een probleemgezin is een gezin waarbij er sturing nodig is door een gezinscoach omdat de ouders (tijdelijk) niet in staat zijn de (volledige) regie te voeren over het gezin. Bij de indicatiestelling wordt rekening gehouden met de al aanwezige wijze van zorgverlening. Bij indicatie wordt deskundigheid 2 (HH2) ingezet met een bijpassende klasse.
Wanneer de hulpbehoevende partner overlijdt, treedt een heel nieuwe situatie in. De indicatie wordt nog tot maximaal het eind van de maand doorgezet. In de tussentijd wordt een nieuw onderzoek opgestart op naam van de achterblijvende partner. Daarbij geldt dat er bij een gezonde partner wel kan worden geïndiceerd voor het aanleren van de huishoudelijke activiteiten, maar niet meer voor het volledig overnemen van deze huishoudelijke activiteiten.
Bij een pgb heeft er al een betaling plaatsgevonden voor het betreffende kwartaal. Er wordt met de verantwoording soepeler omgegaan in de eerste twee weken na het overlijden van de partner. Een achterblijvende partner mag van deze regeling gebruik maken. Wanneer de achterblijvende partner ervoor kiest geen gebruik te maken van deze regeling, stopt een indicatie en zal er een terugvordering plaats vinden.
Wanneer er onduidelijkheid bestaat over de gezondheidssituatie van de aanvrager of diens partner, kan er een gesprek plaatsvinden met de indicatiearts. Dit zou mogelijk kunnen zijn wanneer een partner aangeeft overbelast te zijn maar dit nog niet objectief vaststaat omdat een deskundige derde dit nog niet heeft beoordeeld.
De te indiceren activiteiten die onder Hulp bij het Huishouden vallen zijn opgesplitst in handelingen om een op het individu gespitste indicatie te kunnen geven die past bij een leefeenheid. De (uiteindelijk te verstrekken) indicatie hulp bij het huishouden wordt naar boven afgerond op halve en hele uren.
De Hulp bij het Huishouden wordt geïndiceerd in één van de drie soorten deskundigheid.
Deskundigheid 1 is bedoeld voor enkel schoonmaakwerk. Deskundigheid 2 komt aan de orde wanneer er meer van een hulp gevraagd wordt dan enkel het schoonmaakwerk.
Deskundigheid 2 is aan de orde bij kindverzorging en problemen met het voeren van de regie.
Deskundigheid 3 is aan de orde wanneer er meer hulp wordt gevraagd dan deskundigheid 2.
Voornamelijk ingezet bij afwijkend gedrag, ontregelde huishouding, multiproblematiek.
Deze categorie wordt ook gehanteerd voor cliënten waarbij tijdelijk sprake is van een ontregelde huishouding door kennistekort. Zij zijn in staat om hun huishoudelijke taken (weer) zelf uit te voeren, nadat hen geleerd is hoe ze moeten doen. Zij krijgen bijvoorbeeld instructie over het omgaan met textielverzorging.
Als de cliënt samenwoont met een partner of andere volwassen huisgenoot met beperkingen, dan wordt geadviseerd voor Hulp bij het Huishouden deskundigheid 1 als de partner/huisgenoot uitsluitend fysieke beperkingen heeft en de zorgbehoefte met betrekking tot het voeren van de huishouding kan compenseren. Als de partner/huisgenoot (ook) een verminderd/verstoord regelvermogen heeft en de zorgbehoefte met betrekking tot het voeren van de huishouding niet kan compenseren, wordt Hulp bij het Huishouden deskundigheid 2 geadviseerd.
De omvang van Hulp bij het Huishouden wordt opgebouwd in uren en minuten. Deze opgebouwde tijd wordt omgezet naar halve en hele uren tot een maximum van 40 uur per week. Er wordt afgerond op kwartieren in het voordeel van de burger.
De duur van de indicatie is gerelateerd aan de prognose van de ziekte / stoornissen en de daarmee samenhangende verwachte duur van de beperkingen. Als het gaat om:
Bijlage 2 soorten voorzieningen
Individuele voorzieningen in natura bestaan uit diverse vervoersmiddelen. De volgende voorzieningen kunnen worden onderscheiden:
Bijlage 3: Normtabel indiceren hulp bij het huishouden in minuten per week
De tabel geeft de norm weer waarlangs de hoeveelheid benodigde hulp in het huishouden wordt geïndiceerd. Op de standaard norm kan een correctie plaats vinden voor in het huishouden aanwezige personen die, verdeeld in genoemde de leeftijdscategorieën, in staat worden geacht gebruikelijke zorg te verlenen.
De tabel is een indicatief instrument. De uiteindelijke indicering wordt afgestemd op de persoonlijke situatie van de belanghebbende en zijn huisgenoten.
Pijngewaarwording, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd | Functies van spijsverteringsstelsel, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd |
BIJLAGE 5. De ICF ACTIVITEITEN EN PARTICIPATIE
Bij uitspraak van 22 september 2010 heeft de Centrale Raad, omdat de aanvraag was gedaan door de persoon met een handicap en niet door de mantelzorgers, geen oordeel gegeven over de mogelijkheid een huis van ouders aan te passen (bezoekbaar te maken) terwijl hun dochter het hoofdverblijf in een andere plaats heeft. Dit zou een rechtstreeks recht op individuele voorzieningen voor mantelzorgers zijn geweest. (LJN BO0285)
Uit Nederlandse vertaling van de ‘International Classification of Functioning, Disability and Health
Compilatie, blz. 22, dit is een toelichting op de ICF, zie http://www.rivm.nl/who-fic/in/ICFwebuitgave.pdf
http://www.rivm.nl/who-fic/ICD-O-3.htm
Wmo art 1, eerste lid, onder g, onderdeel h
Verordening individuele voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Gemeente Alkmaar 2011 art 1 lid k
Denk aan mogelijkheden als: regeling voor zorgverlof, mantelzorg, indien aanwezig. crèche, opvang op school, buitenschoolse opvang, gastouder
Zie voor een overzicht van verschillende algemeen gebruikelijke voorzieningen in Alkmaar bijlage 2.