Organisatie | Schiedam |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Afvalstoffenverordening Schiedam 2013 |
Citeertitel | Afvalstoffenverordening Schiedam 2013 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | milieu |
Eigen onderwerp | Afval, Afvalstof, Afvalstoffenheffing, Afvalstoffenverordening, Bedrijfsafval, Bescherming, Destructiewet, Huishoudelijk, Inzameldienst, Inzameling, Inzamelverbod, Inzamelvoorzieningen, Meststoffenwet, Milieu, Milieuverontreiniging, Ontheffing, Opslagverbod, Provinciale Milieuverordening, Reinigingsrecht, Straatafval, Vergunning, Wet bodembescherming, Wet milieubeheer, Zwerfafval, Zwerfvuil |
Deze verordening vervangt enkele afdelingen uit de APV Schiedam 2013
Wet milieubeheer, artikel 10:23, lid 1
Uitvoeringsbesluit Afvalstoffenverordening Schiedam 2013
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
25-07-2013 | 21-12-2018 | Nieuwe regeling | 25-04-2013 Het Nieuwe Stadsblad, gemeenteberichten d.d. 24 juli 2013 | VR 27/2013 |
De raad van de gemeente Schiedam;
gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 19 maart 2013,
betreffende het vaststellen van de Afvalstoffenverordening Schiedam 2013
gelet op de Wet milieubeheer, artikel 10:23, lid 1;
gelezen het advies van de raadscommissie d.d. 15 april 2013
Paragraaf 3 TER INZAMELING AANBIEDEN VAN HUISHOUDELIJKE AFVALSTOFFEN
Artikel 8 Verbod op het ter inzameling aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen aan anderen
Het is verboden huishoudelijke afvalstoffen ter inzameling aan te bieden aan een ander dan de inzameldienst, andere inzamelaars of de personen of instanties die in het kader van producentenverantwoordelijkheid bij algemene maatregel van bestuur of ministeriële regeling een inzamelplicht hebben voor categorieën van huishoudelijke afvalstoffen.
Artikel 9 Verbod op het ter inzameling aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen door anderen dan de gebruikers van percelen
Het is anderen dan gebruikers van percelen verboden om huishoudelijke afvalstoffen ter inzameling aan te bieden.
Artikel 10 Afzonderlijk ter inzameling aanbieden
Het is verboden ongeadresseerd reclamedrukwerk te bezorgen of te laten bezorgen bij een woning, bedrijf of woonschip, indien de bewoner ervan of gebruiker ervan duidelijk kenbaar heeft gemaakt (op een door het college vastgestelde wijze) geen prijs te stellen op het ontvangen van ongeadresseerd reclamedrukwerk.
Het in het tweede lid gestelde verbod geldt niet voor het aanbieden van categorieën huishoudelijke afvalstoffen aan personen of instanties die in het kader van producentenverantwoordelijkheid bij algemene maatregel van bestuur of ministeriële regeling een inzamelplicht hebben gekregen voor die categorieën huishoudelijke afvalstoffen.
Artikel 13 Het in bijzondere gevallen ter inzameling aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen
In afwijking van hetgeen in deze paragraaf is bepaald kan het college regels stellen omtrent het in bijzondere gevallen ter inzameling aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen aan de inzameldienst of andere inzamelaars.
Paragraaf 4 INZAMELING VAN BEDRIJFSAFVALSTOFFEN
Artikel 14 Inzameling bedrijfsafvalstoffen door de inzameldienst
Het college kan categorieën bedrijfsafvalstoffen aanwijzen die door de inzameldienst worden ingezameld.
Artikel 15 Ter inzameling aanbieden van bedrijfsafvalstoffen aan de inzameldienst
Het verbod geldt niet voor de krachtens artikel 14 aangewezen categorieën bedrijfsafvalstoffen, voor zover degene die gebruik maakt van de inzameling door de inzameldienst voldoet aan de daarmee ontstane belastingplicht op grond van de Verordening op de heffing en invordering van reinigingsrecht Schiedam of beschikt over een contract met de inzameldienst waarin geregeld is dat gebruik mag worden gemaakt van de gemeentelijke voorzieningen voor huishoudelijk restafval.
Artikel 17 Voorkomen van diffuse milieuverontreiniging
Het is verboden buiten een daarvoor door het college bestemde plaats en buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer een afvalstof, stof of voorwerp op of in de bodem te brengen, te storten, te houden, achter te laten of anderszins te plaatsen op een wijze die aanleiding kan geven tot hinder of nadelige beïnvloeding van het milieu.
Artikel 20 Afvalbakken in inrichtingen voor het verbruiken van eet- en drinkwaren
De houder of beheerder van een inrichting waar eet- of drinkwaren worden verkocht die ter plaatse kunnen worden genuttigd, is verplicht:
zorg te dragen dat dagelijks, uiterlijk een uur na sluiting van de inrichting, doch in ieder geval terstond op eerste aanzegging van een ambtenaar, belast met de toezicht op de naleving van dit artikel, in de nabijheid van de inrichting achtergebleven afval, voor zover kennelijk uit of van die inrichting afkomstig, wordt opgeruimd.
Artikel 21 Wegwerpen van reclamebiljetten of ander promotiemateriaal
Degene die in de openbare ruimte reclamebiljetten en dergelijke of ander promotiemateriaal onder het publiek verspreidt, is verplicht deze of de verpakking daarvan terstond op te ruimen of te laten opruimen, indien deze in de omgeving van de plaats van uitreiking op de weg of een andere voor het publiek toegankelijke plaats door het publiek worden weggeworpen.
Paragraaf 6 OVERIGE ONDERWERPEN DIE DE VERORDENING AANGAAN
Artikel 23 Verbod opslag van afvalstoffen
Het verbod is niet van toepassing op het overdragen of ter inzameling aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen aan de inzameldienst, andere inzamelaars of de personen of instanties die in het kader van producentenverantwoordelijkheid bij algemene maatregel van bestuur of ministeriële regeling een inzamelplicht hebben voor categorieën van huishoudelijke afvalstoffen.
Een gedraging in strijd met de volgende artikelen is een strafbaar feit in de zin van artikel 1a, onder 3º, Wet op de economische delicten:
Artikel 7 Inzamelverbod huishoudelijke afvalstoffen behoudens aanwijzing
Artikel 8 Verbod op het ter inzameling aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen aan anderen
Artikel 9 Verbod op het ter inzameling aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen door anderen dan de gebruikers van percelen
Artikel 10 Afzonderlijk ter inzameling aanbieden
Artikel 11 Ter inzameling aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen
Artikel 12 Dagen en tijden voor het ter inzameling aanbieden
Artikel 15 Ter inzameling aanbieden van bedrijfsafvalstoffen aan de inzameldienst
Artikel 16 Het ter inzameling aanbieden van bedrijfsafvalstoffen aan een ander dan de inzameldienst
Artikel 17 Voorkomen van diffuse milieuverontreiniging
Artikel 18 Achterlaten van straatafval
Artikel 19 Voorkomen van zwerfafval bij ter inzameling gereed staande afvalstoffen
Artikel 20 Afvalbakken in inrichtingen voor het verbruiken van eet- en drinkwaren
Artikel 21 Wegwerpen van reclamebiljetten of ander promotiemateriaal
Artikel 22 Zwerfafval bij vervoeren, laden en lossen of overige werkzaamheden
Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast de krachtens artikel 5.10, derde lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht aangewezen ambtenaren.
Vergunningen en aanwijzingen verleend krachtens de verordening bedoeld in artikel 27, tweede lid, blijven - voor zover zij niet eerder zijn vervallen of ingetrokken - nog gedurende een jaar na de inwerkingtreding van deze verordening van kracht en worden beschouwd als een aanwijzing bedoeld in artikel 2 van deze verordening.
Voorschriften en beperkingen opgelegd krachtens de verordening bedoeld in artikel 27, tweede lid, blijven - indien en voor zover de bepalingen ingevolge welke deze voorschriften en beperkingen zijn opgelegd, ook zijn vervat in deze verordening en voor zover zij niet eerder zijn vervallen of ingetrokken - nog gedurende 1 jaar na de inwerkingtreding van deze verordening van kracht.
Indien voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening een aanvraag om een vergunning op grond van de verordening bedoeld in artikel 27, tweede lid, is ingediend en voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening nog niet op die aanvraag is beslist, wordt deze aanvraag beschouwd als een aanvraag tot aanwijzing, als bedoeld in artikel 2 van deze verordening.
Indien voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening een aanvraag om een ontheffing op grond van de verordening bedoeld in artikel 27, tweede lid, is ingediend en voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening nog niet op die aanvraag is beslist, wordt deze aanvraag beschouwd als een aanvraag tot ontheffing, als bedoeld in deze verordening.
Op een aanhangig beroep of bezwaarschrift, betreffende een vergunning of ontheffing bedoeld in het eerste lid, dan wel voorschrift of beperking bedoeld in het tweede lid dat voor of na het tijdstip bedoeld in artikel 27, eerste lid, is ingekomen binnen de voordien geldende beroepstermijn, wordt beslist met toepassing van de verordening bedoeld in artikel 27, tweede lid.
De intrekking van de verordening bedoeld in artikel 27, tweede lid heeft geen gevolgen voor de geldigheid van op basis van die verordening genomen nadere regels en aanwijzingsbesluiten, indien en voor zover de rechtsgrond waarop de aanwijzingsbesluiten zijn gebaseerd ook vervat is in deze verordening en voor zover zij niet eerder zijn vervallen of ingetrokken.
Aldus vastgesteld door de raad van de gemeente Schiedam in zijn openbare vergadering van 25 april 2013.
de griffier, J. Gordijn
de voorzitter, C.H.J. Lamers
Toelichting Afvalstoffenverordening Schiedam 2013
De afvalstoffenverordening bevat bepalingen ter zake van het beheer van huishoudelijke en andere afvalstoffen. Op grond van artikel 10.23 Wet Milieubeheer zijn gemeenten verplicht een afvalstoffenverordening vast te stellenin het belang van de bescherming van het milieu. Artikel 10.24 Wet Milieubeheer schrijft de verplichte inhoud van de afvalstoffenverordening voor. Artikel 10.25 Wet Milieubeheer somt een aantal onderwerpen op die facultatief in de afvalstoffenverordening kunnen worden opgenomen.
De afvalstoffenverordening berust op medebewind. De Wet milieubeheer bepaalt de inhoud van de verordening.
De afvalstoffenverordening is gebaseerd op het door de VNG ontwikkelde model-Afvalstoffenverordening 2008 (geconsolideerde versie, geldig vanaf 01-01-2010). De VNG heeft met het opstellen van dit model verschillende doelen voor ogen gehad. Zo is ten eerste beoogd een vermindering en vereenvoudiging van regelgeving te bewerkstelligen. Alle bepalingen zijn bezien op nut en noodzaak, administratieve lasten en gebruiksvriendelijkheid. Ook is de verordening getoetst aan de op 28 december 2006 in werking getreden Europese Dienstenrichtlijn (welke als doel heeft de nog bestaande belemmeringen van het vrije verkeer van diensten op te heffen).
Bij de beoordeling door de VNG is geconstateerd dat het tot nu toe gehanteerde vergunningenstelsel in de paragraaf afvalstoffen van de APV onnodige administratieve en bestuurlijke lasten veroorzaakt. In de model afvalstoffenverordeningen komt het vergunningenstelsel daarom niet terug. Voor zover nodig wordt gewerkt met een systeem van aanwijzingen door het college. Daarnaast zijn in de nieuwe verordening verboden en verplichtingen opgenomen.
In de gemeente Schiedam staan de bepalingen die betrekking hebben op afvalstoffen nu nog opgenomen in afdelingen 1a t/m 1f van hoofdstuk 4 van de APV Schiedam 2013. Reeds in 2003 heeft de VNG gemeenten geadviseerd om de bepalingen omtrent afvalstoffen uit de APV te halen en onder te brengen in een aparte afvalstoffenverordening. De VNG model-Afvalstoffenverordening 2008, waarop onderhavige Afvalstoffenverordening Schiedam 2013 is gebaseerd, is een uitwerking van dit advies.
Er zijn een aantal redenen om een aparte afvalstoffenverordening vast te stellen. Deze redenen worden hierna uiteengezet.
De eerste reden heeft betrekking op de grondslag van de verordening. De APV is in het algemeen gebaseerd op de -autonome- bevoegdheid van de gemeente om onderwerpen die de gemeentelijke huishouding aangaan aanvullend te reguleren op grond van artikel 149 Gemeentewet. De bevoegdheid van de gemeente om een afvalstoffenverordening vast te stellen vloeit voort uit de wettelijke plicht daartoe op grond van artikel 10.23 Wet Milieubeheer. Het betreft hier, in tegenstelling tot de APV een zogeheten medebewindsbevoegdheid.
Beheer van de afvalstoffenverordening
De tweede reden om een aparte afvalstoffenverordening vast te stellen heeft betrekking op het beheer van deze verordening. Het beheer van de afvalstoffenverordening vindt plaats door de afdeling Beheer Openbare Ruimte (BOR), cluster Stedelijke Ontwikkeling (SO), terwijl het beheer van de APV is ondergebracht bij het team Juridische Zaken (JZ), afdeling Bestuursondersteuning, cluster Dienstverlening.
Omvang van de afvalstoffenverordening
Tenslotte is de Afvalstoffenverordening ook door aard en omvang minder geschikt om integraal opgenomen te worden in de APV. De meeste onderwerpen die in de APV zijn geregeld zijn - in het kader van de aanvullende bevoegdheid op grond van artikel 149 Gemeentewet - kort en bondig van aard. Een onderwerp wordt doorgaans gereguleerd in één of soms enkele bepalingen. Afdeling 4.2 model-APV bestond uit 19 bepalingen. De huidige ‘Afvalstoffenverordening’ – opgenomen in de Afdelingen 1a t/m 1f van hoofdstuk 4 van de APV Schiedam 2013 – bestaat uit 33 bepalingen (artikelen 4.6a t/m 4.6ee).
De Afvalstoffenverordening Schiedam 2013 is kort en bondig geformuleerd en is verdeeld in de volgende, overzichtelijke, paragrafen.
Paragraaf 1. Algemene bepalingen
Paragraaf 2. Inzameling van huishoudelijke afvalstoffen (regels over inzameldienst, andere inzamelaars en de inzamelstructuur;)
Paragraaf 3. Ter inzameling aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen (regels voor de burger over de aanbieding van huishoudelijke afvalstoffen)
Paragraaf 4. Inzameling van bedrijfsafvalstoffen
Paragraaf 6. Overige onderwerpen die de afvalstoffenverordening aangaan
Paragraaf 7. Slotbepalingen (strafbaarstelling, toezicht en overgangstermijn)
In de Afvalstoffenverordening Schiedam 2013 wordt op verschillende plaatsen aan het college de bevoegdheid gegeven nadere regels te stellen. Zo wijst het college de inzamelaars aan en kan het college aanwijzen via welke inzamelvoorziening de inzameling van een bepaalde categorie huishoudelijke afvalstoffen plaats vindt. Ook kan het college de dagen en tijden vaststellen waarop categorieën afvalstoffen ter inzameling aangeboden kunnen worden. Ook met betrekking tot de inzameling van bedrijfsafval kan het college in bepaalde nader omschreven gevallen nadere regels stellen. Daarnaast kan het college ontheffing verlenen van twee verboden, namelijk van het verbod op diffuse milieuverontreiniging (artikel 17) en van het verbod afvalstoffen op een voor het publiek zichtbare plaats in de open lucht opgeslagen te hebben (artikel 23). Beide ontheffingsmogelijkheden zijn overgenomen uit de VNG model-Afvalstoffenverordening.
Tot slot wordt erop gewezen dat in artikel 5 van de Afvalstoffenverordening Schiedam 2013 de frequentie van inzamelen is vastgelegd. Deze frequentie wijkt af van de frequentie zoals die tot het moment van inwerkingtreding van deze verordening is vastgelegd in de APV Schiedam 2013.
PARAGRAAF 1. ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 1. Begripsomschrijvingen
Definities uit de Wet milieubeheer (Wm)
In dit artikel zijn alleen die begripsomschrijvingen opgenomen die specifiek zijn voor deze verordening. Relevante begrippen die al in artikel 1.1 van de Wet milieubeheer (hierna te noemen Wm) zijn omschreven, worden, voor zover bij de omschrijving in de wet wordt aangesloten, niet in dit artikel herhaald. Daarbij gaat het om de volgende begrippen.
Ten opzichte van de model-Afvalstoffenverordening zijn bovenstaande definities uit de Wm aangepast (tekst geldend op: 1 juli 2012). Enkele definities uit de Wm zijn namelijk in de achterliggende jaren (deels) gewijzigd. Zie bijvoorbeeld de wetswijziging van 3 februari 2011 welke met ingang van 5 maart 2011 in werking is getreden (Stb. 2011, 103).
Het begrip huishoudelijke afvalstoffen omvat ook grof huishoudelijk afval. Onder grof huisafval worden verstaan ‘huishoudelijke afvalstoffen die te groot en te zwaar zijn om op dezelfde wijze als de andere huishoudelijke afvalstoffen aan de inzameldienst te worden aangeboden’.
Straatafval, zwerfafval en illegale dumping
De Wet milieubeheer voorziet niet in een definitie van het begrip zwerfafval. Dit heeft te maken met het feit dat het begrip in de praktijk weinig problemen oplevert, terwijl een juridisch sluitende definitie moeilijk te geven is. In het tweede ‘Landelijk Afvalbeheerplan 2009-2021’ (LAP-2) is - evenals in het eerste ‘Landelijk Afvalbeheerplan 2002-2012’ (LAP) - wel een definitie opgenomen (tekst sectorplan 10 Zwerfafval, versie november 2009):
“Zwerfafval is afval dat door mensen bewust of onbewust is weggegooid of achtergelaten op plaatsen die daar niet voor bestemd zijn of door indirect toedoen of nalatigheid van mensen op zulke plaatsen terecht is gekomen. Dit afval bestaat voornamelijk uit verpakkingsmateriaal van consumpties (blikjes, flesjes, wikkels, patatbakjes), sigarettenpeuken, kauwgomresten en allerhande gebruiksgoederen als kranten, folders en tissues.”
Het verschil tussen straatafval en zwerfafval is dat straatafval, dat niet in een prullenmand wordt achtergelaten, maar in de openbare ruimte terecht komt, zwerfafval wordt.
Onder zwerfafval wordt ook niet verstaan illegale dumping van afval. In tegenstelling tot bij zwerfafval, gaat het bij illegale dumping niet om een of enkele restanten van consumptie, maar om grotere hoeveelheden afval (bijvoorbeeld met een volume van ten minste en plastic tas). Bovendien gaat het niet om afval dat uit nalatigheid of gemakzucht wordt achtergelaten of weggegooid. De ontdoener kiest er namelijk zeer bewust voor om het afval niet via de daarvoor geëigende manier af te voeren, maar om het onbeheerd achter te laten in de openbare ruimte. Het kan zowel huishoudelijk als bedrijfsafval zijn. Veel voorkomend illegaal gedumpt afval is huisvuil, tuinafval, fietswrakken, accu’s, meubilair en autobanden. Ook het bijplaatsen van afval bij inzamelvoorzieningen valt onder illegale dumping.
Het begrip ‘inzamelen’ is gedefinieerd om uitdrukkelijk vast te leggen dat er sprake is van een brede omschrijving. Hiervoor is gekozen om recht te doen aan het feit dat een gemeentelijke inzamelstructuur steeds meer bestaat uit zowel haal- als brengvoorzieningen op verschillende niveaus. Bovendien maakt een bredere omschrijving van het begrip inzamelen de veelheid van termen uit de vorige modelbepalingen (‘aan te bieden of over te dragen’, ‘achterlaten’, etc.) overbodig. Wel is een ondergrens aangebracht: voordat sprake kan zijn van inzamelen, dienen de afvalstoffen ter inzameling te worden aangeboden. Voor de omschrijving van het begrip ‘ter inzameling aanbieden’ geldt dezelfde brede invulling met betrekking tot haal- en brengvoorzieningen, nu van de kant van degene die zich van afval wenst te ontdoen.
De omschrijving ‘gebruiker van een perceel’ is opgenomen om te kunnen bepalen dat alleen diegenen die in de gemeente betalen voor de inzameling van huishoudelijke afvalstoffen, gebruik mogen maken van de inzamelstructuur (zie de toelichting bij artikel 9) en de aangewezen inzameldienst.
PARAGRAAF 2. INZAMELING VAN HUISHOUDELIJKE AFVALSTOFFEN
Artikel 2. Aanwijzing inzameldienst en andere inzamelaars
Eerste lid: De aanwijzing van de inzameldienst bij uitvoeringsbesluit
De gemeente is op basis van artikel 10.24, eerste lid, onder a, Wm verplicht bij of krachtens de verordening een inzameldienst aan te wijzen voor de inzameling van huishoudelijke afvalstoffen.
De aanwijzing van de inzameldienst kan worden gedelegeerd aan het College (aanwijzing van de inzameldienst in het uitvoeringsbesluit). In dat geval behoeft - indien de inzameldienst wordt gewijzigd - slechts het uitvoeringsbesluit te worden aangepast en niet de hele verordening.
De Raad van Schiedam heeft er evenwel voor gekozen deze bevoegdheid niet te delegeren. Dit betreft een afwijking van de model-afvalstoffenverordening. Deze keuze is een bestendiging van de keuze uit het voorgaande Uitvoeringsbesluit Afvalstoffen Schiedam 2005. De Raad had deze bevoegdheid in het Uitvoeringsbesluit Afvalstoffen Schiedam 2005 evenmin aan het College gedelegeerd.
Tweede lid: De aanwijzing van andere inzamelaars
De brede grondslag van de afvalstoffenverordening ten aanzien van huishoudelijk afval is vastgelegd in artikel 10.24, tweede lid, Wm. Op basis hiervan kunnen regels worden gesteld voor het inzamelen van huishoudelijke afvalstoffen. Zoals de Memorie van Toelichting stelt, gaat het hierbij vooral om de inzameling van bestanddelen van het huishoudelijk afval door anderen dan de inzameldienst.
Detaillisten/reparatiebedrijven
De aanwijzing op grond van het tweede lid van dit artikel kan ook worden gebruikt om detaillisten die bijvoorbeeld batterijen van particulieren inzamelen, op hun verzoek aan te merken als inzamelpunt. In het kader van de aanwijzing als inzamelpunt kunnen nadere afspraken worden gemaakt met de inzamelende persoon of instantie over bijvoorbeeld de wijze van inzameling, opslag en de afgifte aan de gemeente, monitoring, etc.
Indien detaillisten en/of reparatiebedrijven in een AMvB, of ministeriële regeling zijn aangewezen als inzamelende instantie is de gemeente niet bevoegd daarover nadere regels te stellen. Dit betekent dat detaillisten en/of reparatiebedrijven geen aanwijzing van de gemeente nodig hebben om huishoudelijke apparaten in te nemen. Dit geldt bijvoorbeeld voor de Regeling beheer elektrische en elektronische apparatuur.
Derde lid: Voorschriften en beperkingen
Deze voorschriften en beperkingen kunnen nader gespecificeerd worden in het uitvoeringsbesluit. De voorschriften en beperkingen kunnen voortvloeien uit het gemeentelijk afvalbeleidsplan.
Belang van de bescherming van het milieu
De gemeenteraad stelt op grond van artikel 10.23, eerste lid, Wm in het belang van de bescherming van het milieu een afvalstoffenverordening vast. De voorschriften of beperkingen die krachtens de afvalstoffenverordening aan de inzameling kunnen worden verbonden, beogen dus het belang van het milieu te beschermen.
De memorie van toelichting zegt over artikel 10.23, eerste lid, Wm nog het volgende: “De gemeenten zijn gehouden om een afvalstoffenverordening vast te stellen. De regels worden vastgesteld in het belang van het milieu. Dat is ruimer dan de doelmatige verwijdering van afvalstoffen. Ook regels die beogen de milieuaspecten van handelingen met afvalstoffen te beperken, zijn daardoor mogelijk. Men denke aan een verbod om ter voorkoming van (geluids-)overlast afvalstoffen in te zamelen voor zeven uur ’s ochtends.”
Vierde lid: Lex silencio positivo
Bij de totstandkoming van de Europese Dienstenrichtlijn (Richtlijn 2006/123/EG die betrekking heeft op diensten op de interne markt) is bepaald dat voor vergunningen die onder deze richtlijn vallen bij het uitblijven van een antwoord binnen de beslistermijn de vergunning wordt geacht te zijn verleend (art. 13 lid 4 Dienstenrichtlijn). De Dienstenrichtlijn vormde de directe aanleiding om paragraaf 4.1.3.3 is in de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in te voegen. Deze implementatie heeft plaatsgehad middels invoering van de Dienstenwet; namelijk in art. 61 van voormelde wet (Stb. 2009, 503). De Dienstenwet is op 28 december 2009 in werking getreden (Stb. 2009, 505).
Paragraaf 4.1.3.3 Awb geeft een facultatieve regeling voor de positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen (lex silencio positivo). Deze paragraaf is van toepassing op dienstenvergunningen. Tussen de regeling van de Awb en de regeling van de Dienstenwet bestaat evenwel een belangrijk verschil. Op grond van art. 4:20a is de lex silencio positivo uitsluitend van toepassing indien dit bij wettelijk voorschrift is bepaald. Op grond van de Dienstenwet geldt daarentegen het omgekeerde: de lex silencio positivo is van toepassing op alle dienstenvergunningen, tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald.
Bij vergunningstelsels die vallen onder de Dienstenrichtlijn en die zijn ingevoerd op grond van autonome, nationale beleidskeuzes, dient conform het toetsingskader van artikel 13 lid 4 van de Dienstenrichtlijn, te worden beoordeeld of er sprake is van dwingende redenen van algemeen belang. Indien hiervan sprake is uitzondering van de toepassing van de lex silencio positivo gerechtvaardigd. “Dwingende redenen van algemeen belang” zijn redenen die als zodanig zijn erkend in de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen.
In dit kader heeft de VNG op 4 november 2009 een ledenbrief verzonden (Lbr. 09/123) waarin is aangegeven voor welke vergunningstelsels in VNG modelverordeningen de lex silencio positivo van toepassing is. Daarnaast is aangegeven bij welke welke vergunningstelsels in VNG modelverordeningen om dwingende redenen van algemeen belang is afgezien van de toepassing van de lex silencio positivo.
In de toelichting bij artikel 4 lid 4 van de Afvalstoffenverordening is deze keuze vervolgens gemotiveerd: Het gaat hier om de aanwijzing van inzamelaars van diverse soorten afval. Een lex silencio positivo is hier niet wenselijk om dwingende redenen van algemeen belang, met name de bescherming van het milieu en de volksgezondheid. Daarnaast is een deugdelijk en goed geordende afvoer van huis- en ander afval meer in het algemeen van groot maatschappelijk belang. Tenslotte zou een aanwijzing van rechtswege botsen met de belangen van andere inzamelaars. Paragraaf 4.1.3.3. Awb wordt niet van toepassing verklaard.
Ten aanzien van de vraag wanneer sprake is van “Dwingende redenen van algemeen belang” wordt in bijlage 2 bij voormelde VNG-ledenbrief het navolgende opgemerkt. “De dwingende redenen van algemeen belang zijn te vinden in overweging 40 van de Richtlijn. Het begrip dwingende reden van algemeen belang is gaandeweg door het Europese Hof van Justitie ontwikkeld in zijn rechtspraak betreffende de artikelen 43 en 49 van het EG-Verdrag en kan zich nog verder ontwikkelen. Het begrip omvat op dit moment ten minste de volgende gronden: openbare orde, openbare veiligheid en volksgezondheid, als bedoeld in de artikelen 46 en 55 van het Verdrag; handhaving van de maatschappelijke orde; doelstellingen van het sociaal beleid; bescherming van afnemers van diensten; consumentenbescherming; bescherming van werknemers, met inbegrip van de sociale bescherming van werknemers; dierenwelzijn; handhaving van het financieel evenwicht van het socialezekerheidsstelsel; voorkoming van fraude; voorkoming van oneerlijke concurrentie; bescherming van het milieu en het stedelijk milieu, met inbegrip van stedelijke en rurale ruimtelijke ordening; bescherming van schuldeisers; waarborging van een deugdelijke rechtsbedeling; verkeersveiligheid; bescherming van intellectuele eigendom; culturele beleidsdoelen, met inbegrip van het waarborgen van de vrijheid van meningsuiting, in het bijzonder ten aanzien van de sociale, culturele, religieuze en filosofische waarden van de maatschappij; de noodzaak om een hoog niveau van onderwijs te waarborgen, behoud van de diversiteit van de pers en bevordering van de nationale taal; behoud van het nationaal historisch en artistiek erfgoed en veterinair beleid”.
Artikel 3. Afzonderlijke inzameling
Eerste lid: Landelijk afvalbeheerplan
Artikel 10.14 Wm bepaalt dat bestuursorganen, bij de uitoefening van hun bevoegdheid met betrekking tot afvalstoffen, rekening dienen te houden met het geldende afvalbeheerplan. Hieruit volgt dat bij het vaststellen of wijzigen van de afvalstoffenverordening rekening dient te worden gehouden met het Landelijk afvalbeheerplan (LAP). Op 3 maart 2003 is het eerste Landelijk afvalbeheerplan (LAP) in werking getreden. De geldingsduur van dat plan was van 2003 tot en met 2009.
Het tweede Landelijk afvalbeheerplan (LAP-2) is op 24 december 2009 in werking getreden. De geldingsduur is van 2009 tot en met 2015, met een doorkijk tot 2021.
In de opsomming in het eerste lid van dit artikel is daarom aangesloten bij het tweede Landelijk afvalbeheerplan (LAP-2). Het LAP-2 benoemt in hoofdstuk 14 van deel 1 Beleidskader (versie 16 februari 2010) de volgende door de consument te scheiden afvalstoffen: groente-, fruit- en tuinafval, papier en karton, glas, textiel, kunststof verpakkingsafval, elektrische en elektronische apparatuur, klein chemisch afval (KCA), en componenten uit grof huishoudelijk afval (zoals grof tuinafval en huishoudelijk bouw- en sloopafval, waaronder verduurzaamd hout).
De lijst met door de consument te scheiden afvalstoffen is in het LAP-2 uitgebreid met de categorie ‘kunststof verpakkingsafval’. Als gevolg van de tussen het (voormalige) Ministerie van VROM, het verpakkende bedrijfsleven en de VNG gesloten ‘Raamovereenkomst verpakkingen 2008-2012’ is in het LAP-2 een zorgplicht voor gemeenten voor de inzameling van kunststofverpakkingen opgenomen. In de ‘Raamovereenkomst verpakkingen 2013-2022’ (versie 27 juni 2012), waarover het Ministerie van IenM, het verpakkende bedrijfsleven en de VNG thans overleg voeren, wordt de zorgplicht voor gemeenten voor de inzameling van kunststofverpakkingen gecontinueerd.
In de Afvalstoffenverordening Schiedam 2013 is rekening gehouden met voornoemde ontwikkelingen: in artikel 3 lid 1 onder e is de categorie ‘kunststof verpakkingen’ toegevoegd aan de lijst met afzonderlijk in te zamelen categorieën huishoudelijke afvalstoffen.
Eerste lid: Regeling beheer elektrische en elektronische apparatuur en Besluit Beheer Batterijen
Ten slotte verplichten de Regeling beheer elektrische en elektronische apparatuur en het Besluit Beheer Batterijen gemeenten tot de gescheiden inzameling van elektrische en elektronische apparatuur respectievelijk batterijen, afkomstig van huishoudens.
Eerste lid: Afstemming met artikel 10 Afzonderlijk ter inzameling aanbieden
In artikel 10 is een verbod opgenomen om opgesomde categorieën anders dan afzonderlijk ter inzameling aan te bieden.
Artikel 10.21 tweede lid, Wm verplicht gemeenten in ieder geval tot de afzonderlijke inzameling van groente-, fruit- en tuinafval (GFT-afval). Het tweede Landelijk afvalbeheerplan (LAP-2) gaat er in ieder geval van uit dat GFT-afval apart wordt ingezameld. Ook het Ministerie van IenM houdt vast aan een verplichte GFT-inzameling.
Desondanks is afwijking van deze verplichting mogelijk in het belang van een doelmatig beheer van huishoudelijke afvalstoffen, bijvoorbeeld om redenen van de GFT-kwaliteit, kostenniveau of de milieuhygiëne. Op grond van artikel 10.26, eerste lid, onder c, Wm kan bij verordening worden bepaald dat in een deel van het grondgebied geen huishoudelijke afvalstoffen worden ingezameld.
Eerste lid, sub f: Uitspraak Raad van State over textiel
Textiel is een afvalstof in de zin van artikel 1.1, eerste lid, Wm. Dit blijkt uit een uitspraak (voorlopige voorziening) van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRS 28 januari 2003, 200206958/1). Het Intergemeentelijk Orgaan Rivierenland (IOR) had een inzamelvergunning voor textiel verleend aan een charitatieve instelling. Het bestuur van het IOR besloot uit oogpunt van doelmatigheid de inzameling van textiel zelf ter hand te nemen en de samenwerking met de charitatieve instelling te beëindigen. In een voorlopige voorziening bij de Raad van State werd door de instelling betoogd dat er geen sprake was van een afvalstof, omdat het textiel met het oogmerk op hergebruik werd ingeleverd en ingezameld.
De Raad van State oordeelde echter anders. Het ingezamelde textiel (draagbare en niet-draagbare kleding, lakens, dekens, grote lappen stof en gordijnen) is aan te merken als een huishoudelijke afvalstof, omdat de aangeboden kleding kennelijk ongesorteerd wordt aangeboden en daarom nog een sorteerbewerking moet ondergaan. Een deel van de ingezamelde textiel kan namelijk gebruikt worden overeenkomstig de oorspronkelijke bestemming, een deel is slechts geschikt voor een ander gebruik en een deel is onbruikbaar. De Raad van State verwijst ook naar een uitspraak van het Hof van Justitie, waarin werd geoordeeld dat het toepassingsgebied van het begrip afvalstof afhangt van de term "zich ontdoen van". In de genoemde feiten ligt volgens de Raad van State een aanwijzing besloten dat de huishoudens zich van het textiel hebben willen ontdoen, voornemens zijn zich daarvan te ontdoen of zich daarvan moeten ontdoen. De inzameling is daarom primair een verantwoordelijkheid van de lokale gemeente.
Voor de afvalstoffenverordening heeft de uitspraak van de Raad van State de volgende consequentie. Het is niet aannemelijk dat een burger zijn textiel gesorteerd kan aanbieden. Immers deze kan niet weten voor welke bestemming hij bijvoorbeeld lappen of kleren aanbiedt (hergebruik, poetslap of onbruikbaar). Een sorteerbewerking lijkt hierdoor altijd noodzakelijk. Gesteld kan worden dat de gemeente op grond van artikel 10.21 Wm een zorgplicht heeft voor de inzameling van textiel. Dat betekent overigens niet dat de gemeente deze inzameling zelf ter hand moet nemen. De gemeente kan op grond van artikel 2, tweede lid, van deze afvalstoffenverordening besluiten andere inzamelaars dan de inzameldienst aan te wijzen die met de inzameling van textiel zijn belast.
Uitvoeringsbesluit op grond van het tweede lid
Teneinde te kunnen aanhaken bij de actualiteit is deze ‘veegbepaling’ opgenomen. Op deze wijze kan het college – indien gewenst – op eenvoudige wijze besluiten tot uitbreiding van het aantal categorieënhuishoudelijke afvalstoffen dat afzonderlijk wordt ingezameld, bijvoorbeeld het afzonderlijk inzamelen van frituurvet.
Deze bepaling is toegevoegd ten opzichte van de model-Afvalstoffenverordening.
Uitvoeringsbesluit op grond van het derde lid
Het vastleggen van een omschrijving van de verschillende categorieën huishoudelijke afvalstoffen is van belang om te kunnen ingrijpen bij vervuiling van de fracties vanwege verkeerd aanbiedgedrag. Een te zeer vervuilde fractie kan leiden tot kostentoerekening voor de verwijdering door de be- of verwerker aan de gemeente, en in het uiterste geval tot weigering van de ingezamelde fractie.
Artikel 4. Inzamelmiddelen en -voorzieningen
In dit artikel worden de niveaus van inzameling aangegeven. Hiermee wordt recht gedaan aan de vervaging van het onderscheid tussen huis-aan-huisinzameling en inzameling via brengvoorzieningen op verschillende niveaus.
Eerste lid, onder a: Inzameling bij elk perceel (haalsysteem)
Op grond van artikel 10.21, eerste lid, Wm is de gemeente verplicht tot het wekelijks inzamelen van huishoudelijke afvalstoffen bij elk binnen haar grondgebied gelegen perceel. Op grond van artikel 10.21, tweede lid, Wm wordt daarbij in ieder geval groente-, fruit- en tuinafval afzonderlijk ingezameld, tenzij daar in het kader van doelmatig beheer van mag worden afgeweken (zie de toelichting op artikel 3 van deze verordening).
De inzameling bij elk perceel is individueel en vindt plaats bij elke woning via een haalsysteem. De bewoners maken gebruik van individuele inzamelmiddelen, zoals vuilniszakken of minicontainers.
Eerste lid, onder a: Inzameling bij hoogbouw
Voor het bewaren en aanbieden van huishoudelijk afval kan van gemeentewege eventueel een bewaar- of inzamelmiddel worden verstrekt. De inzamelmiddelen worden buitengezet op de dag van inzameling. Bij hoogbouw kunnen inpandige inzamelvoorzieningen worden getroffen, zoals stortkokers of containers. Benadrukt moet worden dat een of meer inzamelvoorzieningen bij één flat, moet worden gezien als inzameling bij elk perceel.
Eerste lid, onder b: Inzameling nabij elk perceel (brengsysteem)
In afwijking van artikel 10.21 Wm kan de raad op grond van artikel 10.26 eerste lid, onder a, Wm bij verordening besluiten dat - in plaats van bij elk perceel - nabij elk perceel wordt ingezameld.
Voor de inzameling nabij elk perceel wordt gebruik gemaakt van collectieve inzamelmiddelen, dit zijn brengsystemen waar een groep huishoudens gezamenlijk gebruik van maakt. Huishoudelijk afval wordt dus niet bij elk perceel - bij elke woning - opgehaald, maar vanaf een centraal punt bij voor meerdere huishoudens gezamenlijk. De huishoudens beschikken over individuele bewaarmiddelen en moeten deze brengen naar de plaats waar het collectieve inzamelmiddel staat opgesteld.
Inzameling nabij elk perceel: clusterplaatsen en inzamelvoorzieningen
Inzameling nabij elk perceel kan plaatsvinden via clusterplaatsen en via inzamelcontainers nabij elk perceel. Een inzamelcontainer kan boven- of ondergronds zijn.
Een clusterplaats is een plaats waar de burger het inzamelmiddel op de dag van ophalen naar toe brengt. Voorbeelden van clusterplaatsen zijn: een parkje, een pleintje, een parkeerplaats waar op de dag van inzameling niet mag worden geparkeerd of een centrale plaats op de stoep.
Zie ook de toelichting bij artikel 6.
Eerste lid, onder c: Inzamelvoorziening op wijkniveau
Bij inzamelvoorzieningen op wijkniveau kan in de eerste plaats worden gedacht aan glasbakken, textielbakken, en dergelijke. Dit zijn permanent aanwezige voorzieningen. De voorzieningen op wijkniveau kunnen ook mobiel of niet permanent aanwezig zijn. Voorbeelden van dergelijke mobiele voorzieningen zijn de chemokar en ‘afvaleilanden’ die gedurende een bepaalde periode in de wijk aanwezig zijn. Het gebruik van de wijkvoorzieningen is niet beperkt tot de gebruikers van een bepaalde groep percelen. In het belang van de doelmatige verwijdering van kca, glas, oud papier en karton en textiel kan de gemeente bepalen dat dit afval dient te worden gebracht naar een door de gemeente aangewezen plaats.
Uitvoeringsbesluit op grond van het tweede lid
Het college kan bij uitvoeringsbesluit voor iedere gebruiker van een perceel per categorie huishoudelijke afvalstoffen aanwijzen via welk(e) inzamelmiddel of -voorziening wordt ingezameld. De inzamelmiddelen kunnen van gemeentewege worden verstrekt of geplaatst, of moeten door de burger zelf worden aangeschaft.
Bij dit uitvoeringsbesluit kan worden gedacht aan een overzicht van de gemeente, waarop is aangegeven waar ingezameld wordt via inzamelmiddelen voor de gebruiker van een perceel, dan wel via inzamelvoorzieningen voor een groep gebruikers van percelen. Wat betreft de inzamelvoorzieningen op wijkniveau (zoals glasbakken) en de brengdepots kan eventueel worden volstaan met het aanwijzen van de categorie van huishoudelijk afval waarvoor de voorziening is bestemd (dit kan bijvoorbeeld door het aanbrengen van een pictogram op de container).
Specifieke aanwijzing van de groep gebruikers van percelen die hun afvalstoffen via een bepaalde inzamelvoorziening mogen (of moeten) aanbieden, kan van belang zijn om tegen te gaan dat ook inwoners uit andere delen van de gemeente gebruik maken van de inzamelvoorziening, met als gevolg bijvoorbeeld een (vroegtijdig) overvolle container.
Wanneer het inzamelmiddel niet door de gemeente wordt verstrekt, kan worden vereist dat het inzamelmiddel aan bepaalde normen voldoet. Ook kan via deze bepaling worden geregeld dat alleen huisvuilzakken met een gepatenteerde gemeentelijke opdruk mogen worden gebruikt indien wordt gewerkt met een systeem van dure zakken als vorm van tariefdifferentiatie. Voor bepaalde categorieën huishoudelijke afvalstoffen (bijvoorbeeld asbest) kunnen specifieke eisen aan het inzamelmiddel worden gesteld.
Artikel 5. Frequentie van inzamelen
De gemeentelijke zorgplicht voor de inzameling van huishoudelijk afval en groente-, fruit- en tuinafval bij elk perceel is op grond van artikel 10.21, eerste lid, respectievelijk tweede lid, Wm gesteld op ten minste eenmaal per week. Artikel 10.21, eerste lid, Wm bepaalt dat de gemeente, al dan niet in samenwerking met andere gemeenten, er voor zorg draagt dat de huishoudelijke afvalstoffen worden ingezameld bij elk binnen haar grondgebied gelegen perceel waar zodanige afvalstoffen geregeld kunnen ontstaan. Op grond van artikel 10.21, tweede lid, Wm wordt daarbij in ieder geval groente-, fruit- en tuinafval afzonderlijk ingezameld.
De wekelijkse inzamelplicht bij elk perceel geldt uitdrukkelijk niet voor grove huishoudelijke afvalstoffen (zie ook artikel 10.21, eerste lid, Wm). Wel geldt voor deze categorie huishoudelijke afvalstoffen op grond van artikel 10.22, eerste lid, onder a en b, Wm een zorgplicht.
Het eerste lid is een uitwerking van artikel 10.26, eerste lid, onder a, Wm, dat de mogelijkheid biedt om - in het belang van een doelmatig beheer - huishoudelijke afvalstoffen nabij elk perceel in te zamelen. Dit is vooral van belang voor (het aanwijzen van) de zogenaamde clusterplaatsen (opstelplaatsen voor minicontainers). Zie voor een uitgebreide toelichting voor de inzameling nabij elk perceel de toelichting onder artikel 4.
In het eerste lid is vastgelegd met welke frequentie het huishoudelijk restafval bij of nabij elk perceel wordt ingezameld: tenminste eenmaal per week. Reden voor een minimale frequentie van eenmaal per week is gelegen in het voorkomen van hinder als gevolg van stank, ongedierte etc. Een inzamelvoorziening is ‘anoniemer’ dan een persoonlijke minicontainer. Bewoners die gebruik maken van een inzamelvoorziening kunnen op gebruikswijze van dit inzamelmiddel minder invloed op de gebruikswijze uitoefenen dan bewoners die beschikken over een minicontainer.
De exacte inzamelfrequentie kan per type inzamelmiddel verschillen. Huishoudelijk restafval dat wordt ingezameld middels ondergrondse wijkverzamelcontainer (een inzamelvoorziening voor de gebruikers van een aantal percelen) wordt bijvoorbeeld ingezameld zonder vaste inzamelfrequentie, met andere woorden: wanneer deze geheel of grotendeels is gevuld. Wel geldt voor de inzamelfrequentie een ondergrens van eenmaal per week.
Bij een inzamelvoorziening voor de gebruikers van een aantal percelen dient te worden gedacht aan boven- en ondergrondse verzamelcontainers, (inpandige) rolcontainers, etc.
Indien de raad besluit tot afwijking van de wekelijkse inzamelfrequentie, is de raad verplicht om de inspraakverordening toe te passen (zie artikel 10.26, tweede lid, Wm).
Het tweede lid is gebruikt om een afwijking van de inzamelfrequentie in een deel van de gemeente vast te leggen.
Hier is vastgelegd met welke frequentie het huishoudelijk restafval, dat wordt ingezameld door middel van minicontainers, bij of nabij elk perceel wordt ingezameld: eenmaal per twee weken. Reden voor deze inzamelfrequentie is gelegen in een meer doelmatig beheer van afvalstoffen.
In een groot deel van Nederland waar inzameling van huishoudelijk restafval middels minicontainers plaatsvindt, is sprake van een inzamelfrequentie van eenmaal per twee weken. Thans beschikken bewoners standaard over een (grijze) minicontainer voor restafval met een inhoud van 140 liter. Bij een inzamelfrequentie van eenmaal per twee weken wordt de keuze voor een 240 liter minicontainer dan wel een 140 liter minicontainer te krijgen. Ook later blijft de mogelijkheid bestaan om de minicontainer te ruilen voor een groter of kleiner exemplaar. In bepaalde gevallen kan een tweede minicontainer voor restafval worden ontvangen. De voorwaarden waaronder dit mogelijk is, worden uitgewerkt in het uitvoeringsbesluit.
Het tweede lid is een uitwerking van artikel 10.26, eerste lid, onder a, Wm, dat de mogelijkheid biedt om - in het belang van een doelmatig beheer - huishoudelijke afvalstoffen nabij elk perceel in te zamelen. Zie voor een uitgebreide toelichting voor de inzameling nabij elk perceel de toelichting onder artikel 4.
Tevens is het tweede lid is een uitwerking van artikel 10.26, eerste lid, onder b, Wm, dat de mogelijkheid biedt om af te wijken van de wekelijkse inzamelfrequentie van huishoudelijk afval en groente-, fruit- en tuinafval zoals bepaald in artikel 10.21, eerste lid, respectievelijk tweede lid, Wm.
Huishoudelijke afvalstoffen mogen - in het belang van een doelmatig beheer - worden ingezameld met een bij de verordening aangegeven regelmaat.
(Mede) vanwege deze bepaling is bij de vaststelling van de Afvalstoffenverordening Schiedam 2013 de Schiedamse Inspraakverordening toegepast.
Het derde lid regelt het niet bij elk perceel inzamelen van huishoudelijke afvalstoffen in een deel van de gemeente. De basis hiervoor wordt gevonden in artikel 10.26, eerste lid, onder c, Wm. De raad kan namelijk, in afwijking van 10.21 Wm, bepalen dat - in het belang van een doelmatig beheer - in een gedeelte van het grondgebied van de gemeente geen huishoudelijke afvalstoffen worden ingezameld. Bij ‘een deel van de gemeente’ kan gedacht worden aan het aanwijzen van bepaalde wijken, maar ook aan bepaalde bebouwingstypen.
Voormelde raadsbevoegdheid wordt in dit lid gedelegeerd aan het college. Deze delegatie is mogelijk op grond van artikel 156, eerste lid, van de Gemeentewet dat bepaalt: “De raad kan aan het college, (…) bevoegdheden overdragen, tenzij de aard van de bevoegdheid zich daartegen verzet.” Daarvan is evenwel geen sprake.
De reden voor het delegeren van deze bevoegdheid is gelegen in het feit dat het niet wenselijk is om bij een (geringe) wijziging in de manier waarop het huishoudelijk restafval wordt ingezameld, de verordening moet worden aangepast. Indien wordt besloten huishoudelijk restafval in een deel van de gemeente niet bij of nabij elk perceel in te zamelen, dient dit (thans) in het uitvoeringsbesluit te worden geregeld. Alvorens een dergelijk besluit te nemen is het college verplicht om de inspraakverordening toe te passen. Immers, artikel 10.26, tweede lid, Wm bepaalt: “De gemeenteraad betrekt bij de voorbereiding van een zodanig besluit de ingezetenen en belanghebbenden op de wijze voorzien in de krachtens artikel 150 van de Gemeentewet vastgestelde verordening.” Dit betreft de gemeentelijke inspraakverordening.
Het vierde tot en met het zesde lid regelt hetzelfde als het eerste tot en met het derde lid, maar dan voor groente-, fruit- en tuinafval. Indien wordt besloten GFT-afval in een deel van de gemeente niet gescheiden in te zamelen, dient dit het uitvoeringsbesluit behorende bij het zesde lid geregeld te worden.
Het college kan op basis van het zevende lid de frequentie van inzameling bij elk perceel bepalen van andere categorieën huishoudelijke afvalstoffen dan huishoudelijk restafval en groente-, fruit- en tuinafval. Dit artikel heeft alleen betrekking op de categorieën huishoudelijke afvalstoffen die afzonderlijk bij of nabij elk perceel worden ingezameld en is beperkt tot het regelen van de frequentie van inzamelen.
De dagen en tijden waarop huishoudelijke afvalstoffen ter inzameling kunnen worden aangeboden, kunnen worden geregeld op basis van artikel 11 van deze verordening.
Artikel 6. Loopafstand tot clusterplaats of inzamelvoorziening
Dit artikel is toegevoegd ten opzichte van de model-Afvalstoffenverordening.
In het verleden moesten gemeenten voldoen aan randvoorwaarden die waren opgenomen in de ‘Regeling voorwaarden inzamelen huishoudelijke afvalstoffen nabij elk perceel’. Deze regeling trad op 8 november 1998 in werking (Staatscourant 1998, 213). In het kader van het VROM-project "herijking regelgeving" (Kamerstukken II, 2003/04, 29 200 XI, nr. 7), werd voorgesteld de ‘Regeling voorwaarden inzamelen huishoudelijke afvalstoffen nabij elk perceel’ in te trekken. Uit het oogpunt van decentralisatie is het dan niet noodzakelijk om te bepalen binnen welke maximale afstand van de perceelgrens de gemeente moet zorgdragen voor de inzameling van huishoudelijk afval, indien het inzameling nabij elk perceel betreft. Alsdan heeft de gemeente hierin haar eigen beleidsvrijheid. Het bovenstaande VROM-project heeft ertoe geleid dat de ministeriele regeling per 26 november 2008 is ingetrokken (Staatsblad 2008, 478). Sinds dat moment krijgen gemeenten de vrijheid om invulling te geven aan de inzameling nabij elk perceel.
De gemeente Schiedam maakt gebruik van haar beleidsvrijheid door in de Afvalstoffenverordening een bepaling op te nemen dat de loopafstand tussen een perceel en een clusterplaats of inzamelvoorziening regelt.
In dat kader is in dit artikel bepaald dat de loopafstand tussen een clusterplaats en een perceel niet meer bedraagt dan 125 meter. Voor de inzamelvoorzieningen geldt hetzelfde.
Ingevolge het tweede lid kan het college in bijzondere gevallen bepalen om een grotere afstand dan 125 meter toe te staan. Een dergelijk besluit dient te worden gemotiveerd. Bij ‘bijzondere omstandigheden’ dient bijvoorbeeld te worden gedacht aan praktische belemmeringen in verband met de verkeersveiligheid, de bereikbaarheid van de clusterplaats of inzamelvoorziening voor het inzamelvoertuig en/of de aanwezigheid van kabels/leidingen en andere objecten in de openbare ruimte.
Artikel 7. Inzamelverbod huishoudelijke afvalstoffen behoudens aanwijzing
Gemeenten zijn belast met de zorgplicht voor de inzameling van huishoudelijke afvalstoffen. Zij hebben daarmee ook het recht om te bepalen dat het verboden is aan andere dan de door het college aangewezen inzameldienst en instanties om huishoudelijke afvalstoffen in te zamelen.
In dit kader is de brede omschrijving die in artikel 1 is gegeven van het begrip inzamelen van belang. Ook het innemen van huishoudelijke afvalstoffen in de winkel valt hieronder. Wanneer de gemeente deze serviceverlening op prijs stelt, kunnen de betreffende winkels op grond van artikel 2, tweede lid, door het college worden aangewezen als inzamelende persoon of instantie.
Het derde lid is nodig omdat het inzamelverbod behoudens aanwijzing niet mag gelden voor personen of instanties die bij AMvB of ministeriële regeling in het kader van producentenverantwoordelijkheid een inzamelplicht hebben gekregen.
PARAGRAAF 3. TER INZAMELING AANBIEDEN VAN HUISHOUDELIJKE AFVALSTOFFEN
Artikel 8. Verbod op het ter inzameling aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen aan anderen
Burgers mogen hun afvalstoffen alleen aanbieden aan de krachtens in het eerste lid van artikel 2 aangewezen inzameldienst, andere inzamelaars die zijn aangewezen krachtens het tweede lid van artikel 2 en personen of instanties die in het kader van producentenverantwoordelijkheid bij AMvB of ministeriële regeling een inzamelplicht hebben (zie de toelichting bij artikel 2 en artikel 7). In dit geval mag de burger zijn huishoudelijke afvalstoffen, zoals elektrische en elektronische apparatuur, ook aan deze personen of instanties aanbieden.
Artikel 9. Verbod op het ter inzameling aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen door anderen dan de gebruikers van percelen
Dit artikel bepaalt dat alleen diegenen die binnen de gemeente afvalstoffenheffing betalen, huishoudelijke afvalstoffen mogen aanbieden. Achtergrond van dit artikel is de toename in het illegaal aanbieden van afvalstoffen door inwoners van andere gemeenten (afvaltoerisme) of door bedrijven van binnen en buiten de eigen gemeente, die op deze manier de kosten van de verwijdering van hun afvalstoffen willen ontlopen.
Artikel 10. Afzonderlijk ter inzameling aanbieden
Afwijking van de wettelijke inzamelplicht van groente-, fruit- en tuinafval is mogelijk in het belang van een doelmatig beheer van huishoudelijke afvalstoffen, bijvoorbeeld om redenen van de GFT-kwaliteit, kostenniveau of de milieuhygiëne. Op grond van artikel 10.26, eerste lid, onder c, Wm kan bij verordening worden bepaald dat in een deel van het grondgebied geen huishoudelijke afvalstoffen worden ingezameld. Zie ook de toelichting op artikel 3.
Afstemming met artikel 3: Afzonderlijke inzameling
In artikel 3 is een opsomming opgenomen van de categorieën huishoudelijke afvalstoffen die afzonderlijk worden ingezameld. Artikel 10 houdt een verbod in voor de burger.
Ongeadresseerd reclamedrukwerk
Het derde lid is opgenomen om het afzonderlijk ter inzameling aanbieden van oud papier te bevorderen.
Het vijfde lid is nodig, omdat het verbod op het aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen aan een ander dan de inzameldienst of andere inzamelaars niet mag gelden voor het aanbieden van afval aan personen of instanties die bij AMvB of ministeriële regeling in het kader van producentenverantwoordelijkheid een inzamelplicht hebben gekregen.
Artikel 11. Ter inzameling aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen
Op grond van artikel 10.27 Wm is een gemeente in een aantal gevallen verplicht om op tenminste één daartoe ter beschikking gestelde plaats binnen de gemeente (of binnen de gemeenten waarmee wordt samengewerkt) een brengdepot te realiseren.
Het gaat om de gevallen waarin de raad op grond van artikel 10.26, eerste lid, onder a, b en c, Wm afwijkt van artikel 10.21 Wm: inzameling nabij elk perceel, inzameling met een bij verordening aangegeven regelmaat en uitsluiting van inzameling op een deel van het grondgebied van de gemeente.
Het eerste lid betreft het verbod om huishoudelijke afvalstoffen anders aan te bieden dan via het aangewezen inzamelmiddel of de inzamelvoorziening.
Bij inzamelmiddelen voor de gebruiker van een perceel kan worden gedacht aan vaste inzamelmiddelen, zoals minicontainers, afvalemmers, kratjes, kca-boxen en dergelijke, maar ook aan huisvuilzakken of plastic folie waarin asbesthoudend afval moet worden verpakt. De inzamelmiddelen kunnen al dan niet van gemeentewege worden verstrekt.
Het tweede lid betreft het verbod om categorieën huishoudelijke afvalstoffen anders aan te bieden dan via het aangewezen inzamelmiddel of de aangewezen inzamelvoorziening.
De mogelijkheid om huishoudelijke afvalstoffen te kunnen aanbieden zonder inzamelmiddel of -voorziening (bij het perceel of op een ander inzamelniveau) is vooral van belang voor grof huisvuil of grof tuinafval.
Artikel 11 biedt de basis tot het stellen van diverse regels die relevant zijn voor het inzamelen van huishoudelijk afval. Deze regels kunnen bijv. betrekking hebben op:-
Artikel 12. Dagen en tijden voor het ter inzameling aanbieden
Uitvoeringsbesluit op grond van het eerste lid
Bij het vaststellen van de dagen en tijden kan in het besluit van het college een onderscheid worden gemaakt naar de verschillende niveaus van inzameling en de daarbij gehanteerde inzamelmiddelen en -voorzieningen.
Verder kunnen op basis van dit artikel de openingstijden van de brengdepots worden vastgelegd.
Artikel 13. Het in bijzondere gevallen ter inzameling aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen
Dit artikel biedt de grondslag voor een door het college vast te stellen calamiteitenregeling. Een dergelijke (eventueel tijdelijke) regeling zou bijvoorbeeld nodig kunnen zijn in geval van stakingen, etc.
Ook kan worden gedacht aan een regeling voor het aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen bij wegopbrekingen.
PARAGRAAF 4. INZAMELING VAN BEDRIJFSAFVALSTOFFEN
Artikel 14. Inzameling bedrijfsafvalstoffen door de inzameldienst
De inzameldienst kan naast huishoudelijke afvalstoffen bijvoorbeeld ook bedrijfsafvalstoffen (of een bepaalde categorie van bedrijfsafvalstoffen) inzamelen. Gedacht kan worden aan afval uit de kantoren/winkels/dienstensector of bouw- en sloopafval (voor zover dit niet wordt gerekend tot het huishoudelijk afval). De gemeente heeft met betrekking tot bedrijfsafvalstoffen geen zorgplicht en kan niet bepalen wie er binnen de gemeente al dan niet mogen inzamelen zoals dat bij huishoudelijke afvalstoffen het geval is.
Artikel 15. Ter inzameling aanbieden van bedrijfsafvalstoffen aan de inzameldienst
Alleen die bedrijven die betalen voor de gemeentelijke inzamelvoorzieningen mogen, voor zover artikel 14 daartoe de mogelijkheid biedt, hun bedrijfsafvalstoffen aanbieden aan de inzameldienst. Het college kan, net als bij huishoudelijke afvalstoffen, regels stellen over de wijze waarop de afvalstoffen ter inzameling moeten worden aangeboden.
In haar uitspraak van 1 november 2006 geeft de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (LJN: AZ1257, 200603719/1) nadere invulling aan het begrip ‘bedrijfsafval’. Dit wordt in de verordening gedefinieerd als ‘afvalstoffen, niet zijnde huishoudelijke afvalstoffen of gevaarlijke afvalstoffen’. Punt van discussie vormen een aantal poststukken met naam en adresgegevens van appelante, die aan de inzameldienst zijn aangeboden. De Afdeling bepaalt dat ondanks de aard van het afval (papier), de geringe hoeveelheid en de omstandigheid dat er sprake is van een kantoor aan huis, de brieven, die gelet op de adressering afkomstig zijn van een bedrijf, dienen te worden aangemerkt als bedrijfsafval.
Artikel 16. Ter inzameling aanbieden van bedrijfsafvalstoffen aan een ander dan de inzameldienst
Inzameling bedrijfsafvalstoffen aan een ander dan de inzameldienst
De basis voor het stellen van regels over de inzameling van bedrijfsafvalstoffen kan worden gevonden in artikel 10.23, derde lid, Wm. De memorie van toelichting zegt hierover: “Ten aanzien van de inzameling van bedrijfsafvalstoffen of gevaarlijke afvalstoffen mogen ook in het belang van de bescherming van het milieu regels worden gesteld. Blijkens het derde lid mogen deze regels geen vergunningstelsel inhouden. Dit is krachtens artikel 10.48 Wm voorbehouden aan de minister. Vanzelfsprekend mogen de gemeenten hun bevoegdheid evenmin benutten ter bevoordeling van de eigen inzameldienst en ten nadele van andere aanbieders op de markt.”
De Wet milieubeheer geeft de gemeente uitdrukkelijk de bevoegdheid om regels te stellen over de inzameling van bedrijfsafvalstoffen in het belang van de bescherming van het milieu. Dit artikel is de uitwerking hiervan. Het college kan in het belang van de bescherming van het milieu regels stellen omtrent bijvoorbeeld de dagen, tijden, wijze en plaatsen waarop bedrijfsafvalstoffen ter inzameling moeten worden aangeboden.
Uitvoeringsbesluit op grond van het tweede lid
Op grond van het tweede lid kan het college in het belang van de bescherming van het milieu regels stellen over bijvoorbeeld dagen, tijden, wijze en plaatsen waarop de bedrijfsafvalstoffen worden aangeboden.
Het is dus mogelijk om in het belang van het milieu bepaalde dagen te kunnen aanwijzen waarop bedrijfsafvalstoffen mogen worden ingezameld. Bijvoorbeeld ter beperking of voorkoming van geluidhinder of aanzuigende werking of om ritten zoveel mogelijk te combineren. Dit artikel kan met name van belang zijn voor de inzameling van bedrijfsafvalstoffen in een (historisch) centrum. Uiteraard gelden deze regels voor alle betrokken inzamelaars die bedrijfsafvalstoffen ophalen.
Afbakening met artikel 14 en artikel 15
Op grond van de artikel 14 en artikel 15 kunnen regels worden gesteld over de inzameling van bedrijfsafvalstoffen door de inzameldienst. Artikel 16 betreft het stellen van regels over het ter inzameling aanbieden van bedrijfsafvalstoffen aan een ander dan de inzameldienst.
De ergernis van de burger over zwerfafval is groot. Gemeenten spelen daarom een belangrijke rol bij het voorkomen en bestrijding van zwerfafval en daarmee het verbeteren van de directe leefomgeving van de burger. Gedacht kan worden aan het creëren van voldoende voorzieningen voor inzameling en verwijdering, communicatie met de burger en de controle van (on)gewenst aanbied- en wegwerpgedrag.
Op grond van artikel 10.25, onder a en b, Wm kunnen gemeenten in hun afvalstoffenverordening de zwerfafvalproblematiek regelen. Er is sprake van facultatief medebewind. Gemeenten hebben hiertoe de bevoegdheid, maar geen wettelijke plicht.
In deze paragraaf van de afvalstoffenverordening zijn een aantal artikelen over het voorkomen en beperken van zwerfafval opgenomen.
Artikel 17. Voorkomen van diffuse milieuverontreiniging
Dit artikel heeft primair een milieubeschermende functie en beoogt de gemeente een instrument te geven om illegale dumpingen, voor zover er geen hogere wet- of regelgeving van toepassing is, of het ontstaan van zwerfafval tegen te gaan. Uiteraard zal in een aantal gevallen het brengen van stoffen op of in de bodem zodanig kunnen gebeuren dat een hogere wet, zoals de Wet bodembescherming of het Besluit Bodemkwaliteit van toepassing is.
Met opzet worden in het eerste lid ook de termen “stof” en “voorwerp” gebruikt en niet alleen de term “afvalstof”, omdat niet altijd duidelijk is of de desbetreffende stoffen of voorwerpen afvalstoffen zijn.
In artikel 10.25, onder a, Wm wordt de basis gelegd voor het opnemen van een dergelijk artikel in de afvalstoffenverordening. Zie hiervoor ook de Memorie van Toelichting, die hierover zegt: “De onderdelen a en b hebben betrekking op zwerfafval. Onderdeel a betreft het voorkomen of het beperken van zwerfafval. Regels hieromtrent kunnen op diverse wijze worden gesteld.”
Artikel 18. Achterlaten van straatafval
In artikel 1 van deze verordening wordt een definitie gegeven van straatafval. Bij het begrip straatafval gaat het in feite om afval ‘dat onderweg ontstaat’, buiten een perceel, dat niet als zwerfafval op straat of in het plantsoen terecht dient te komen en waarvoor je de burger (in dit geval ook toeristen) de mogelijkheid wilt bieden om zich ter plekke ervan te ontdoen (voor zover van zeer beperkte omvang en gewicht). Klein chemisch afval is uitdrukkelijk uitgesloten van de omschrijving. Dit afval dient in alle gevallen via de daartoe opgezette inzamelstructuur te worden verwijderd.
In de definitie van straatafval wordt uitdrukkelijk gesproken over “buiten een perceel ontstaan”. Een huishoudelijke afvalstof, ontstaan op of binnen het perceel, moet worden aangeboden volgens de bepalingen uit paragraaf 3 ‘Ter inzameling aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen (regels voor de burger over de aanbieding van huishoudelijke afvalstoffen)’.
Artikel 19. Voorkomen van zwerfafval bij ter inzameling gereed staande afvalstoffen
Het eerste lid heeft betrekking op wat wel de “morgenster”-problematiek wordt genoemd. Het beoogt paal en perk te stellen aan het doorzoeken en verwijderen van ter inzameling aangeboden afvalstoffen voordat de medewerkers van de inzameldienst ter plaatse zijn. Vaak immers heeft dit doorzoeken tot gevolg dat het huisvuil over de hele straat verspreid ligt en de inzameldienst zijn werk niet meer kan verrichten. Het aldus ontstane zwerfafval veroorzaakt een zware belasting van de gemeentelijke veegdienst.
Tweede lid: Voorkomen van zwerfafval
In artikel 10.25, onder a, Wm wordt de basis gelegd voor het opnemen van het tweede lid. Zie hiervoor ook de Memorie van Toelichting, die hierover zegt: “De onderdelen a en b hebben betrekking op zwerfafval. Onderdeel a betreft het voorkomen of het beperken van zwerfafval. Regels hieromtrent kunnen op diverse wijze worden gesteld.” Met het tweede lid wordt beoogd om zwerfafval bij ter inzameling gereed staande afvalstoffen te voorkomen.
Derde lid:Uitzondering voor toezichthouders en opsporingsambtenaren.
Het moet vanzelfsprekend (ook) mogelijk zijn dat toezichthouders en handhavers in de gelegenheid zijn om zo nodig de inhoud van aangebroken zakken, emmers en (mini)containers te onderzoeken.
Het derde lid is toegevoegd ten opzichte van de model-Afvalstoffenverordening.
Artikel 20. Afvalbakken in inrichtingen voor het verbruiken van eet- en drinkwaren
In artikel 10.25, onder a, Wm is de basis gelegd voor het opnemen van een dergelijk artikel in de afvalstoffenverordening. Zie hiervoor ook de Memorie van Toelichting, die over dit artikel zegt: “De onderdelen a en b hebben betrekking op zwerfafval. Onderdeel a betreft het voorkomen of het beperken van zwerfafval. Regels hieromtrent kunnen op diverse wijze worden gesteld. Zo kunnen er regels worden gesteld omtrent het direct veroorzaken van dit soort verontreiniging. Veelal zal het daarbij gaan om een verbod, bijvoorbeeld om afval op straat of in het water te werpen. De regels kunnen ook de aanwezigheid van bepaalde voorzieningen (bijvoorbeeld een afvalbak bij een snackbar) of het gebruik daarvan voorschrijven."
Inrichtingen waar eet- en/of drinkwaren worden verkocht zijn bijvoorbeeld een winkel, hal of kraam. Het afval dat hierbij kan vrijkomen zijn bijvoorbeeld papier, etensresten, verpakkingsmateriaal of ander afval.
Deze bepaling bevat een afwijking ten opzichte van de model-Afvalstoffenverordening: er is gekozen om af te wijken van de eis één afvalbak o.i.d. aanwezig dient te zijn. Gekozen is voor de meer flexibele bepaling ‘voldoende afvalbakken’. Al naargelang de aard en omvang van de inrichting kan het immers noodzakelijk zijn dat meerdere afvalbakken o.i.d. worden geplaatst.
Opgemerkt wordt dat een inrichting zoals bedoeld in dit artikel, vergunningplichtig kan zijn op grond van de Wet milieubeheer, dan wel meldingsplichtig op grond van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer, ook wel het Activiteitenbesluit genoemd. Met de inwerkingtreding van het Activiteitenbesluit op 1 januari 2008 is het voormalig Besluit Horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen milieubeheer komen te vervallen.
De verplichting zoals opgenomen onder c van deze bepaling kan in deze gevallen als voorschrift aan een dergelijke milieuvergunning worden verbonden, dan wel rechtstreeks voortvloeien uit het Activiteitenbesluit.
In de nabijheid van de inrichting Artikel 213 van het Activiteitenbesluit bepaalt het volgende: ‘Degene die de inrichting drijft verwijdert zo vaak als nodig etenswaren, verpakkingen, sport- of spelmaterialen, of andere materialen die uit de inrichting afkomstig zijn of voor de inrichting zijn bestemd binnen een straal van 25 meter van de inrichting.’ Hieruit volgt dat het criterium ‘in de nabijheid van de inrichting’ kan worden uitgelegd als binnen een straal van 25 meter van de inrichting.
Artikel 21. Wegwerpen van reclamebiljetten of ander promotiemateriaal
In artikel 10.25, onder b, Wm is de basis gelegd voor het opnemen van een dergelijk artikel in de afvalstoffenverordening. Zie hiervoor ook de Memorie van Toelichting, die over artikel 10.25 Wm zegt: “De onderdelen a en b hebben betrekking op zwerfafval. …….. Onderdeel b betreft het opruimen van zwerfafval.”
Dit artikel is dus een uitwerking van artikel 10.25, onder b, Wm in de vorm van een verplichting tot opruimen of laten opruimen van reclamebiljetten of ander promotiemateriaal.
Een bepaling als vervat in dit artikel, werd door de Hoge Raad verenigbaar geacht met artikel 7 grondwet (oud artikel 7, eerste lid, van de herziene Grondwet). Zie HR 27 februari 1951, 472 (Eindhoven).
Niet alleen reclamebiljetten worden aan het publiek uitgereikt. Ook ander promotiemateriaal wordt vaak uitgereikt. Gedacht kan worden aan de zogenaamde samplings, monsters of miniverpakkingen, waarin ter promotie een product in een kleine hoeveelheid wordt aangeboden. Op grond van dit artikel kan degene die dergelijk promotiemateriaal uitreikt, worden verplicht het promotiemateriaal, de verpakking of de inhoud daarvan op te ruimen of te laten opruimen.
Artikel 22. Zwerfafval bij vervoeren, laden en lossen of overige werkzaamheden
De grondslag voor het eerste lid is opgenomen in artikel 10.25, onder a, Wm. Zie hiervoor ook de Memorie van Toelichting, die over artikel 10.25 Wm zegt: “De onderdelen a en b hebben betrekking op zwerfafval. Onderdeel a betreft het voorkomen of het beperken van zwerfafval. Regels hieromtrent kunnen op diverse wijze worden gesteld. Zo kunnen er regels worden gesteld omtrent het direct veroorzaken van dit soort verontreiniging.”
Het eerste lid beoogt het ontstaan van zwerfafval bij het laden of lossen of vervoeren van afvalstoffen, stoffen of voorwerpen te voorkomen.
Het tweede lid vloeit voort uit artikel 10.25, onder b, Wm. De memorie van toelichting zegt hierover: “De onderdelen a en b hebben betrekking op zwerfafval. …….. Onderdeel b betreft het opruimen van zwerfafval.” Dit artikel is dus een uitwerking van artikel 10.25, onder b, Wm in de vorm van een verplichting tot het reinigen of laten reinigen van de weg bij het ontstaan van zwerfafval. De opname van het tweede lid heeft vooral betekenis in verband met het op kosten van de overtreder laten reinigen van de weg (bestuursdwang).
PARAGRAAF 6. OVERIGE ONDERWERPEN DIE DE VERORDENING AANGAAN
Artikel 23. Verbod opslag van afvalstoffen
In artikel 10.25, onder c, Wm is de basis gelegd voor het opnemen van een dergelijk artikel in de afvalstoffenverordening. Bij de afvalstoffenverordening kunnen voortaan in ieder geval regels worden gesteld omtrent het op een voor het publiek zichtbare plaats aanwezig hebben van afvalstoffen.
Artikel 10.25, onder c, Wm geldt voor de opslag van alle afvalstoffen (zie ook de toelichting bij artikel 1 en artikel 23 van deze verordening). Net als bij de bepalingen over zwerfafval, die zijn gebaseerd op artikel 10.25, onder a en b, Wm is ook hier sprake van facultatief medebewind.
Dit artikel beoogt het belang van het milieu te beschermen. Ten aanzien van voertuigwrakken die op de weg zijn geplaatst heeft artikel 5.5 APV Schiedam 2013 een aanvullend motief op grond van de verkeersveiligheid. Voormeld artikel is opgenomen in een afdeling die handelt over ‘parkeerexcessen’.
Artikel 24. Afgifte autowrakken afkomstig uit een huishouden
De regelgeving voor autowrakken is in 2002 drastisch gewijzigd. Op 8 mei 2002 is de wijziging van de Wet milieubeheer (structuur beheer afvalstoffen, Staatsblad 2001, 346) gedeeltelijk in werking getreden. Op 2 juli 2002 is het Besluit beheer autowrakken (Staatsblad 2002, 259) in werking getreden. Het nieuwe Besluit Beheer Autowrakken (hierna te noemen BBA) verplicht autofabrikanten om een hoogwaardig inname- en verwerkingssysteem voor autowrakken op te zetten.
Het begrip autowrak wordt in artikel 1, onder b, BBA als volgt gedefinieerd: “voertuig dat een afvalstof is in de zin van artikel 1.1 lid 1 van de Wm”.
De Wet milieubeheer definieert het begrip afvalstof als: “alle stoffen, preparaten of andere producten …… waarvan de houder zich ontdoet, voornemens is zich te ontdoen of zich moet ontdoen”.
Door deze definities wordt een autowrak altijd aangemerkt als afvalstof en valt hiermee dus onder de werking van deze bepaling.
In de Nota van toelichting van het BBA wordt nader ingegaan op het begrip autowrak.
“De houder van een voertuig zal zich doorgaans zich daarvan ontdoen, voornemens zijn zich daarvan te ontdoen of zich daarvan moeten ontdoen, wanneer het voertuig rijtechnisch in onvoldoende staat verkeert en het niet meer op rendabele wijze in een rijtechnisch voldoende staat is te brengen. Een motorrijtuig verkeert in een rijtechnisch onvoldoende staat wanneer het niet voldoet aan de wettelijke inrichtingseisen, genoemd in de wegenverkeerswetgeving of aan de apk-eisen of andere ernstige technische gebreken kent, bijvoorbeeld of essentiële onderdelen zijn gedemonteerd. Voor het beantwoorden van de vraag of een voertuig op rendabele wijze weer in rijtechnisch voldoende staat te brengen is, kan worden uitgegaan van de richtprijzen voor gebruikte voertuigen en van de door garages en schadeherstelbedrijven gehanteerde tarieven voor reparatiewerkzaamheden. …. De vraag of sprake is van een autowrak zal van geval tot geval door een persoon belast met de handhaving bepaald moeten worden op grond van de wet- en regelgeving en de jurisprudentie terzake.”
Er is dus sprake van een autowrak indien een voertuig niet meer op economisch rendabele wijze in rijtechnisch voldoende staat is te brengen.
Opslag van autowrakken in inrichtingen in de zin van de Wet milieubeheer
De provincie is bevoegd gezag voor Wm-inrichtingen die vijf of meer autowrakken opslaan. Het college van de gemeente is bevoegd gezag voor inrichtingen die onder de werking van het Besluit inrichtingen voor motorvoertuigen milieubeheer vallen. In dergelijke inrichtingen is de opslag van maximaal vier autowrakken toegestaan.
Zich ontdoen van een autowrak door huishoudens
Dit artikel is een uitwerking van artikel 6 BBA. Hierin is de afgifte van autowrakken door huishoudens geregeld. Op grond van artikel 6 BBA moeten gemeenten in hun afvalstoffenverordening bepalen dat een autowrak, zijnde een huishoudelijk afvalstof, slechts mag worden afgegeven aan autodemontagebedrijven, garages en autoschadeherstelbedrijven of aan een persoon die in een ander land dan Nederland is gevestigd (onder strikte voorwaarden).
Op grond van artikel 7 BBA worden autowrakken, afkomstig van huishoudens uitdrukkelijk uitgezonderd van de gemeentelijke zorgplicht voor de inzameling van huishoudelijk afval.
In dit artikel worden de bepalingen opgesomd die als strafbaar feit worden aangeduid om strafrechtelijk te kunnen worden gehandhaafd. De strafbaarstelling van artikel 10.23 Wm over de gemeentelijke afvalstoffenverordening is geregeld in de Wet op de economische delicten (Wed). Aangezien niet alle bepalingen in de afvalstoffenverordening zich voor strafrechtelijke handhaving lenen, is de strafbaarstelling geclausuleerd.
Artikel 1a, aanhef, onder 3º Wed luidt: “Economische delicten zijn eveneens: overtredingen van voorschriften, gesteld bij of krachtens: …. de Wet milieubeheer, 10.23 – voor zover aangeduid als strafbare feiten - en …….” In de Afvalstoffenverordening moet daarom worden aangegeven welke overtredingen (lees: de overtreding van welke artikelen) een strafbaar feit opleveren. Uitsluitend indien dat het geval is, vormt de overtreding een economisch delict in de zin van artikel 1a, onder 3º Wed.
In de Wed is de strafmaat aangegeven van overtredingen van plaatselijke verordeningen die gebaseerd zijn op de Wet milieubeheer. In het geval van de afvalstoffenverordening hechtenis van ten hoogste zes maanden of een geldboete van de vierde categorie (artikel 6, eerste lid, onder 4º Wed). Artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht stelt de hoogte van een boete van de vierde categorie vast op maximaal € 19.500 (per 1 januari 2012; zie Staatsblad 2011, 455). Artikel 74 van het Wetboek van Strafrecht geeft de officier van justitie de mogelijkheid om met een boete strafvervolging te voorkomen.
Het openbaar ministerie heeft richtlijnen opgesteld voor boetes. De boete voor het verkeerd aanbieden van huishoudelijk afval is € 85. De boete voor het gooien van afval op straat of het doorzoeken van afvalzakken bedraagt € 120 (per 1 januari 2012; zie feitenboekje 2012 van het openbaar ministerie).
Voormelde bedragen zijn geactualiseerd. In de model-Afvalstoffenverordening waren gedateerde – in 2008 geldende – bedragen opgenomen.
Aanwijzing van de toezichthouder in de afvalstoffenverordening is noodzakelijk, indien een toezichthouder tevens opsporingsbevoegdheden dient te krijgen. Alleen voor de aanwijzing van toezichthouders is een bepaling opgenomen in de afvalstoffenverordening. Opsporingsambtenaren worden namelijk aangewezen in de artikelen 141 en 142 van het Wetboek van Strafvordering.
Dit onderscheid is ook in de tekst van deze bepaling tot uitdrukking gebracht.
In de Invoeringwet algemene bepalingen omgevingsrecht is in artikel 1.9, onder b geregeld dat toezichthouders die aangewezen zijn op grond van artikel 18.4, derde lid van de Wet Milieubeheer vanaf 1 oktober 2010 (datum inwerkingtreding Invoeringswet) geacht worden te zijn aangewezen op grond van artikel 5.10, derde lid van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. De al aangewezen toezichthouders hoeven dus niet opnieuw aangewezen te worden.
Tweede lid: Intrekking artikelen APV die betrekking hebben op afvalstoffenverordening Omdat de bepalingen die betrekking hadden op de ‘afvalstoffenverordening’ nog waren opgenomen in de APV Schiedam 2013 en thans gekozen is voor het onderbrengen in een aparte afvalstoffenverordening, heeft dit tot gevolg dat de artikelen uit de APV die betrekking hebben op de afvalstoffenverordening, moesten worden ingetrokken.
Omdat echter de oude verordening (destijds) een vergunningstelsel kende en de nieuwe verordening dit niet kent zijn de bepalingen iets aangepast.
In het eerste lid is het woord ‘aanwijzingen’ is toegevoegd ten opzichte van de model-Afvalstoffenverordening. De reden hiervoor is gelegen in het feit dat de huidige inzameldienst voor huishoudelijk restafval (IRADO N.V.) in de afvalstoffenbepalingen in het voorheen geldende verordening (APV Schiedam 2013) reeds was aangewezen als inzameldienst.
In deze bepalingen is geregeld dat bestaande vergunningen, aanwijzingen, ontheffingen, voorschriften en beperkingen hun rechtskracht nog gedurende één jaar na inwerkingtreding van deze verordening blijven behouden.
In deze bepalingen is geregeld welk recht moet worden toegepast op een aanvraag om vergunning of ontheffing.
In dit lid is een overgangsregeling gegeven voor bezwaar- en beroepschriften die aanhangig zijn op het moment van inwerkingtreding van deze verordening.
Dit lid bevat een regeling voor de rechtskracht van op basis van de afvalstoffenregeling in de APV genomen nadere regels en aanwijzingsbesluiten. Onder ‘nadere regels’ wordt onder andere verstaan: het ‘Uitvoeringsbesluit Schiedam 2005’.
PARAGRAAF 1. ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 1. Begripsomschrijvingen
PARAGRAAF 2. INZAMELING VAN HUISHOUDELIJKE AFVALSTOFFEN
Artikel 2. Aanwijzing inzameldienst en andere inzamelaars
Artikel 3. Afzonderlijke inzameling
Artikel 4. Inzamelmiddelen en –voorzieningen
Artikel 5. Frequentie van inzamelen
Artikel 6. Loopafstand tot clusterplaats of inzamelvoorziening
Artikel 7. Inzamelverbod huishoudelijke afvalstoffen behoudens aanwijzing
PARAGRAAF 3. TER INZAMELING AANBIEDEN VAN HUISHOUDELIJKE AFVALSTOFFEN
Artikel 8. Verbod op het ter inzameling aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen aan anderen
Artikel 9. Verbod op het ter inzameling aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen door anderen dan de gebruikers van percelen
Artikel 10. Afzonderlijk ter inzameling aanbieden
Artikel 11. Ter inzameling aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen
Artikel 12. Dagen en tijden voor het ter inzameling aanbieden
Artikel 13. Het in bijzondere gevallen ter inzameling aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen
PARAGRAAF 4. INZAMELING VAN BEDRIJFSAFVALSTOFFEN
Artikel 14. Inzameling bedrijfsafvalstoffen door de inzameldienst
Artikel 15. Ter inzameling aanbieden van bedrijfsafvalstoffen aan de inzameldienst
Artikel 16. Ter inzameling aanbieden van bedrijfsafvalstoffen aan een ander dan de inzameldienst
Artikel 17. Voorkomen van diffuse milieuverontreiniging
Artikel 18. Achterlaten van straatafval
Artikel 19. Voorkomen van zwerfafval bij ter inzameling gereed staande afvalstoffen
Artikel 20. Afvalbakken in inrichtingen voor het verbruiken van eet-en drinkwaren
Artikel 21. Wegwerpen van reclamebiljetten of ander promotiemateriaal
Artikel 22. Zwerfafval bij vervoeren, laden en lossen of overige werkzaamheden
PARAGRAAF 6. OVERIGE ONDERWERPEN DIE DE VERORDENING AANGAAN
Artikel 23. Verbod opslag van afvalstoffen
Artikel 24. Afgifte autowrakken afkomstig uit een huishouden