Organisatie | Ridderkerk |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | AR Beleid Uitkeringen |
Citeertitel | AR Beleid Uitkeringen |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Dit document vervangt de "Richtlijnen WWB en overige wetten en regelingen 2012 Ridderkerk en Albrandswaard" en de "Beleidsregels voor scholingsplicht jongeren WWB en de inkomstenvrijlating WWB, IOAW, IOAZ augustus 2012".
Geen.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
03-05-2013 | 18-06-2015 | Nieuwe regeling | 23-04-2013 Gemeentejournaal, 02-05-2013 | 11817 |
De belangrijkste verplichting voor de uitkeringsontvanger is het zoeken en aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid. Het motto “Iedereen moet meedoen” staat daarbij centraal. Snelle duurzame uitstroom uit de uitkering blijft het hoofddoel, maar de gemeente kan bij de invulling van het begrip “algemeen geaccepteerde arbeid” op individueel niveau rekening houden met de persoonlijke situatie van betrokkene. Vanaf 2013 is de nieuwe werkwijze voor het team “werk” gestart. Er is kritisch gekeken naar externe re-integratie-instrumenten, de resultaten daarvan en onze eigen interne werkwijze. Door een herijking van de werkwijze gaan we efficiënter en effectiever werken. Het uitkeringsbestand moet dalen. Enerzijds omdat de uitkeringen zwaar drukken op de gemeentebudget en anderzijds omdat de klant een betere toekomst kan krijgen door de te werken. Op allerlei terreinen zal er worden gezocht naar alternatieve goedkope manieren om klanten duurzaam te laten uitstromen. De interne werkwijze wordt zo ingericht dat echt iedereen gaat meedoen en niet alleen de kansrijke klanten.
De gemeente dient bij iedere bijstandsaanvraag na te gaan of de aanvraag terecht is. Alleen op die manier kan worden voorkomen dat mensen onterecht in de bijstand belanden. Hiervoor is een goede poortwachter noodzakelijk. Na melding bij het UWV krijgt de klant een brief met daarin vermeld dat de klant zich binnen een bepaalde tijd kan melden bij het open spreekuur van de poortwachter. De poortwachter is scherp op de rechtmatigheid, tekort schietend besef van verantwoordelijkheid, fraudesignalen en eventuele voorliggende voorzieningen. De poortwachter maakt een eerste beoordeling van de afstand tot de arbeidsmarkt en legt gelijk de arbeidsverplichting op. Als er belemmeringen zijn gaat de klantmanager werk hiermee verder. Ook de verdere begeleiding naar werk zal aansluitend worden gedaan door het team werk.
Betere afspraken maken met UWV
De UWV Werkpleinen zijn aan het reorganiseren als gevolg van Rijksmaatregelen. De diensten die het UWV ons kan leveren worden steeds minder. Na aanmelding bij het UWV wordt de intake van uitkeringsaanvragen zelf uitgevoerd door de poortwachter. De digitale ontwikkeling wordt gevolgd en als dat mogelijk is bij aangesloten. Er is regelmatig contact met het UWV op uitvoeringsniveau. Het UWV geeft aan onze klanten een standaardbrief mee die door ons zelf wordt opgesteld en regelmatig wordt geactualiseerd. Dit wordt in BAR verband gedaan.
Bete re afspraken over medische keuringen
Er zijn afspraken gemaakt met het keuringsbedrijf Argonaut. De artsen zijn kritisch op de genoemde belemmeringen en zullen zich ook richten op wat de klant wel kan in plaats van op de belemmeringen. Ook zijn er afspraken gemaakt voor de no-show. De communicatie bij een no-show is direct met de uitvoering en zal gelijk worden gevolgd door een actie van de klantmanager werk.
Handhaving is een onlosmakelijk en logisch onderdeel van de dienstverlening. Handhaving moet een vanzelfsprekend onderdeel zijn in de werkprocessen. Een goede samenwerking tussen de teams is noodzakelijk om fraude op te sporen. De handhaving is vanuit het Rijk aangescherpt en dit is vertaald in beleid en verordeningen.
Het klantenbestand is opnieuw helemaal doorgelopen en beoordeeld op de afstand tot de arbeidsmarkt volgens de participatieladder. De vaardigheden van de klantmanagers zijn verdeeld over deze groepen.
Sommige klantmanagers zijn goed in (bijna) bemiddelbare klanten en gaan deze klanten bemiddelen.
Andere klantmanagers zijn beter in het begeleiden van de zogenaamde “zorgklanten” en gaan zich hiermee bezig houden. Zo is er een evenwichtige verdeling en worden alle klanten bereikt. Alle informatie over de klanten is goed bijgewerkt in de systemen, deze systemen vormen een belangrijk hulpmiddel om de match tussen werkaanbod en klant goed te maken. Ook levert dit direct managementinformatie waardoor er gestuurd kan worden op actuele ontwikkelingen.
De groep klanten met een grote afstand tot de arbeidsmarkt is bekeken en beoordeeld door een externe partij.
Dit advies wordt opgepakt door de “zorgklantmanagers” en verder uitgezet in een traject.
Prestatieafspraken over het uitstroomresultaat
Met de klantmanagers worden prestatieafspraken gemaakt over de uitstroom. Iedere klantmanager krijgt een eigen budget en krijgt de opdracht om een bepaald aantal klanten te laten uitstromen. Dit aantal kan jaarlijks variëren. De prestatie afspraak voor klanten die redelijk dicht bij de arbeidsmarkt staan is groter dan voor de zorgklanten. Daar is de prestatie gericht op het doorstromen naar een hogere trede op de participatieladder.
Vergroten bekendheid van onze dienstverlening
Naast alle interne inspanning is het uiteraard ook belangrijk om aan externe partijen kenbaar te maken wat onze dienstverlening richting werkgevers inhoud en wat de meerwaarde hiervan is. We maken een goede beschrijving van al onze instrumenten (“instrumentenkoffer”). Daarnaast gaan we kijken welke communicatiekanalen we allemaal kunnen gebruiken en inzetten om dit kenbaar te maken. Er wordt in de komende jaren onderzocht hoe we slim kunnen inspelen op landelijke ontwikkelingen en nieuwe instrumenten die de gemeente niet veel kosten. Zo wordt er bij nieuwe contracten werk gemaakt van “Social Return On Investment (SROI), wordt er bij de werving van personeel in de gemeente gekeken naar onze klanten en wordt er meer samengewerkt met de economisch medewerker van de gemeente. De nieuwe Participatiewet vereist ook dat er nieuwe instrumenten worden ontwikkeld zoals de “loonwaarde bepaling” en “jobcarving”. De Participatiewet wordt verwacht in 2013 en zal ingaan in 2014.
Om met minder middelen meer te bereiken zal er de komende jaren gewerkt worden met thema’s. Groepen klanten worden gekoppeld aan een thema. Elke klantmanager neemt een thema in beheer. De volgende thema’s zijn bedacht:
·Sollicitatietraining geven aan een groep klanten
Dit is kostenbesparend en heeft als voordeel dat er met de klant wordt gewerkt aan een doel. De houding en vaardigheden van de klant wordt zo zichtbaar voor de klantmanager.
Naast de eigen werving kunnen we ook via uitzendorganisaties een grote groep werkgevers bereiken. De samenwerking wordt gezocht met verschillende bureaus.
·Werkervaringsplaatsen binnen de gemeente (buitendienst)
De afdeling Beheer en Uitvoering heeft besloten om bepaald deel van de werkzaamheden uit de nieuwe aanbesteding te halen en een gedeelte in eigen beheer uit te gaan voeren middels inzet van WWB klanten in het kader van een werkervaringsplaats. Mensen kunnen specifieke werkervaring opbouwen met als doel de kansen op betaalde arbeid te vergroten. Een werkervaringsplaats kan maximaal 6 maanden duren en is met behoud van uitkering.
·Leer en Werkprojecten (Werkervaringsplaatsen)
Dit is bedoeld voorde begeleiding van zeer moeilijk bemiddelbare werkzoekenden naar betaald werk. Duidelijk is dat zij een grote stap moeten maken naar een betaalde baan. De afstand tot de arbeidsmarkt is te verkleinen door het opdoen van werkervaring. Zo krijgen de klanten een dagbesteding, werkritme, werknemersvaardigheden, sociale contacten en een positieve stimulans. Dit kan eventueel aangevuld worden met een korte scholing. Voor deze groep klanten worden projecten gezocht voor de duur van maximaal 6 maanden.
Er is een initiatief vanuit het beleid Volksgezondheid om bepaalde doelgroepen tot een gezonde leefstijl te bewegen. Een van die doelgroepen zijn personen van 23-65 jaar met een ongezonde leefstijl. De gezondheid (lichamelijk en geestelijk) wordt ernstig ondermijnd door deze ongezonde leefstijl. De mogelijke gevolgen zijn overgewicht, lusteloosheid, toenemende vermoeidheid, vage kwaaltjes, milde depressie, Diabetes 2. Een onderdeel van het traject is om bewegen en een actieve leefstijl te activeren. Door het organiseren van netwerk bijeenkomsten willen wij een sluitende aanpak tot stand brengen om deze doelgroep in beweging te zetten en te houden. Dit is kosteloos en heeft een positief effect op het realiseren van uitstroom.
Alle collegeleden en gemeentelijke managementleden krijgen 2 bijstandsklanten onder zijn/haar hoede en moeten ervoor zorgen dat deze bij een werkgever geplaatst worden. Dit gaan we organiseren via een ontbijtsessie tussen de leden en werkzoekenden.
Wij zijn alert op uitkeringsfraude. Fraude ondermijnt namelijk de geloofwaardigheid, houdbaarheid en het draagvlak van onze sociale wet- en regelgeving. Op voorhand proberen wij fraude te voorkomen door goede voorlichting en het grondig doorlichten van nieuwe uitkeringsaanvragen. Verder zijn er verschillende acties opgenomen in het handhavingsbeleid voor de komende jaren.
Er wordt dit jaar gestart met groep klanten die direct bemiddeld kunnen worden naar de arbeidsmarkt. De klanten, die hiervoor geselecteerd worden, krijgen een intensieve groepstraining om sollicitatievaardigheden aan te leren. Tijdens de training wordt besteed aan o.a.: CV maken, vacatures zoeken, sollicitatiebrieven schrijven en sollicitatiegesprekken voeren. Daarnaast volgen de deelnemers een werkstage om werkritme en werkervaring op te doen. Ook bemiddeling naar werk door regisseurs werk maakt onderdeel uit van het project. Zij zorgen voor voldoende vacatures voor de klanten. Dit kunnen fulltime vacatures zijn maar ook parttime vacatures. Verder zetten we actief in op het maatregelenbeleid als klanten niet meewerken aan de training en de werkstage of een baan weigeren. Ook de alleenstaande ouders en jongeren kunnen in deze groepen worden betrokken.
·Inburgering (duaal trajecten)
Er zijn inburgeringsplichtigen met een WWB uitkering, zij krijgen een duaal inburgeringstraject. Dit is een combinatie van Inburgering en een WWB traject. De uitstroom van inburgeringsplichtigen uit de WWB is minimaal. Het betreffen dan enkel de hoger opgeleide asielmigranten of met werkervaring uit hun thuisland waar hier veel vraag naar is en die krijgen we nauwelijks binnen. Asielmigranten moeten over het algemeen ook eerst nog alfabetiseren voordat zij aan hun inburgering kunnen gaan beginnen. We gaan meer tijd investeren in deze doelgroep om zo meer uitstroom te kunnen realiseren.
Het Besluit Bijstandsverlening Zelfstandigen (Bbz2004) draagt bij aan duurzame uitstroom uit de uitkering via het starten van een eigen bedrijf. Om dit te stimuleren wordt ook aan de BBZ-regeling extra aandacht besteed. De klantmanager gaat zich meer verdiepen in het Bbz om zo de klanten te herkennen die de vaardigheden hebben om een eigen bedrijf te kunnen starten. Voor deze groep is uitstroom als werknemer vaak moeilijk. Het besluit Bijstandsverlening Zelfstandigen wordt uitgevoerd door een medewerker van het Instituut voor Midden en Kleinbedrijf (IMK). Dit instituut kan workshops geven aan de klantmanagers voor de klantherkenning. Ook klanten die marginaal inkomsten kunnen verwerven als zelfstandige worden gestimuleerd dat te doen. Marginaal is minder dan 20 uur per week. Alle inkomsten die klanten kunnen genereren zijn positief voor het gemeentebudget. De parttime ondernemer moet goed worden gevolgd en krijgt bepaalde verplichtingen opgelegd die zijn uitgewerkt bij het onderdeel “INKOMEN” van deze beleidsregels.
Het college heeft de bevoegdheid om aan een voorziening nadere verplichtingen te verbinden. De klantmanager werk kan de volgende zaken, naast of ter verduidelijking van de verplichtingen die in de wet staan als verplichting opleggen.
Sinds 1 januari 2012 is de WWB voor jongeren tot 27 jaar veranderd. De wettelijke wachttijd van 4 vier weken is ingevoerd en per 1 juli 2012 de scholingsplicht. De mogelijkheid om onderwijs te volgens, met eventueel aanspraak op studiefinanciering is een uitsluitingsgrond voor de WWB geworden. Dit betekent dat als de gemeente de jongere in staat acht om een opleiding te volgen, er geen recht op uitkering bestaat. De verantwoordelijkheid om zich in te schrijven voor een opleiding en studiefinanciering aan te vragen, ligt bij de jongeren zelf. Als de jongere belemmeringen heeft is de jongere ook zelf verantwoordelijk om dit aan te tonen. Jongeren die zich melden voor een uitkering gaan zelf aan de slag met het zoeken van scholing of werk. Als ze er niet uitkomen is er de mogelijkheid om bij het RMC/ De Jonge Krijger een scholingsadvies te vragen. Jongeren tot 23 jaar worden al begeleid door het RMC, dat is hun wettelijke taak, de overige jongeren tot 27 jaar vallen niet binnen de wettelijke taak maar kunnen wel terecht bij De Jonge Krijger. De gemeente heeft hiervoor afspraken gemaakt. De Jonge Krijger kan ook een kort traject aanbieden voor jongeren met “problemen”, de zogenaamde Krijgeracademie. De klantmanager werk kan dit traject inzetten als het nodig is. De Jonge Krijger geeft ook hulp bij schulden aan jongeren.
Alleen als daarvoor zeer dringende redenen aanwezig zijn, kan er in individuele gevallen tijdelijk ontheffing worden gegeven van de arbeidsverplichting. Tijdelijk is in dit verband maximaal een jaar. De ontheffing van de arbeidsverplichting duurt dus maximaal 1 jaar per beoordeling, dit geldt voor alle klanten, ook klanten waarvan duidelijk is dat ze voor langere tijd niet kunnen uitstromen zoals de klanten die in een psychiatrisch ziekenhuis wonen.
Alleenstaande ouders en het ontheffen van de arbeidsverplichting
Op grond van artikel 9 lid 4 WWB geldt de verplichting om algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden voor de alleenstaande ouder met kinderen tot 12 jaar pas als er is onderzoek is gedaan naar passende kinderopvang, de toepassing van voldoende scholing en de belastbaarheid van de betrokkene. Uit de toelichting op dit door middel van een amendement toegevoegde lid 4 volgt dat de beschikbaarstelling voor de arbeidsmarkt van alleenstaande ouders in de bijstand aan een aantal voorwaarden dient te voldoen. Het gaat hierbij om passende kinderopvang, tussen schoolse opvang en buitenschoolse opvang en de aansluiting op schooltijden. De klant is zelf verantwoordelijk voor het vinden van passende kinderopvang en het eventueel zoeken naar alternatieven in de familie of vriendenkring. De kosten mogen niet hoger zijn dan de landelijk vastgestelde maximum uurprijs van reguliere kinderopvang. Er wordt vanaf 2013 van de ouder een eigen bijdrage in de kosten gevraagd van 2%. Zie hieronder bij het kopje “Regeling Kinderopvang” voor de bepalingen.
Bij het verrichten van mantelzorg door de uitkeringsontvanger is onderzoek nodig naar de verwachtte duur en de omvang van de mantelzorg en of er sprake is van een reële zorgbehoefte. Bij twijfel is het inwinnen van een medisch advies mogelijk waarin de zorgbehoefte objectief wordt vastgesteld. Uit onderzoek blijkt dat ongeveer 70% van de mantelzorgers gemiddeld 17 uur per week mantelzorg combineert met een betaalde baan (bron: www.rijksoverheid.nl). Daaruit blijkt dat een combinatie van het bieden van mantelzorg en (deeltijd) werk tot de mogelijkheden behoort. Op individuele basis kan worden bezien of een tijdelijke (gedeeltelijke) vrijstelling van sollicitatie nodig is. Bij acute, kortdurende en intensieve mantelzorg kan een vrijstelling van drie maanden worden gegeven. De regels die gesteld zijn in de WWB zijn van toepassing.
De uitkeringsontvanger en tevens mantelzorger moet gestimuleerd worden om de zorg betaald te laten krijgen uit een persoonsgebonden budget AWBZ of WMO. Of de zorg door een professionele instantie te laten verzorgen, zoals een thuiszorgorganisatie, een verzorgingstehuis, een verpleegtehuis, een psychiatrische inrichting of tehuis voor personen met een verstandelijke beperking. Zodat de uitkeringsontvanger beschikbaar is voor betaalde arbeid.
Als de belanghebbende aangeeft niet te kunnen werken i.v.m. medische/psychische omstandigheden moet er een medisch advies worden opgevraagd. Bij de vraagstelling is het van belang om te laten onderzoeken om de mogelijkheden, niet de onmogelijkheden, van de klant vast te stellen. Als er een ontheffing van de arbeidsverplichting wordt gegeven zal dit altijd tijdelijk zijn. Afhankelijk van de mate van arbeidsongeschiktheid en het medisch advies wordt er een termijn van ontheffing in de beschikking vastgelegd van maximaal een jaar en indien van toepassing staan hierin ook de voorwaarden die aan de klant zijn opgelegd ten einde belemmeringen weg te nemen. Indien van toepassing moet er gedacht worden aan een indicatie WSW of een voorliggende voorziening zoals de Wajong.
De klant die niet verschijnt op een afspraak bij de keurend arts en dit niet tijdig heeft gemeld voldoet niet aan de verplichtingen. Deze klant wordt altijd beoordeeld op de verwijtbaarheid en krijgt eventueel een maatregel. Deze klant krijgt één keer de mogelijkheid om alsnog gekeurd te worden. Als de klant blijvend niet meewerkt aan een keuring zal de bemiddeling naar werk gaan plaatsvinden alsof er geen beperkingen zijn en zal het gedrag beoordeeld worden conform de regels in de wet en de Afstemmingsverordening.
De werkgevers zijn hard nodig om klanten te laten uitstromen. De gemeente moet als een belangrijke samenwerkingspartner worden gezien door het bedrijfsleven, zeker wat het personeelsbeleid betreft. Goede afstemming en registratie tussen functionarissen (regisseurs werk, economisch medewerkers, bedrijfscontactfunctionarissen, wethouders en bestuurders), die allemaal contacten onderhouden met het bedrijfsleven en werkgevers, is belangrijk. Het aangeschafte systeem C3 gaat hier een centrale rol in spelen.
Bij de regisseur werk ligt een taak om de klant goed voor te bereiden op de plaatsing bij een bedrijf zodat de werkgever het vertrouwen krijgt in de bijstandsklant. Het uitgangspunt van de regisseur werk is om te kijken wat de werkgever nodig heeft en daarbij een match te zoeken bij onze klanten. Er zijn instrumenten die hierbij gebruikt kunnen worden, bijvoorbeeld de loonkostensubsidie of het aanbieden van een periode van werk waarbij de klant uitkering blijft behouden (proefplaatsing). Dit is maatwerk en zal worden beoordeeld door de regisseur werk. Vervolgens is het belangrijk om na een plaatsing een beperkte periode de klant te blijven volgen om zo uitval te voorkomen en de werkgever te “ontzorgen”. Zie bij de re-integratie instrumenten voor meer informatie over de mogelijkheden voor werkgevers.
De regisseur gaat op zoek naar geschikte vacatures voor bijstandsgerechtigden. Daarbij wordt gefocust op bedrijven met vacatures die aansluiten bij het niveau van onze uitkeringsgerechtigden. Dit zijn de zogenaamde focus-vacatures. Dit is een nieuwe benadering, er wordt met de klant actief gezocht naar een vacature die bij de klant past.
Met werkgevers kunnen ook individuele projecten worden opgezet, die vanuit de gemeente of het bedrijfsleven worden geïnitieerd. Zoals het project “De sleutelwerkplaats”, centrumproject binnen de Gemeente Ridderkerk etc. Daarnaast wordt er, in BAR verband, onderzocht wat de mogelijkheden zijn voor een gemeentelijk leer-werkbedrijf, met als doel zoveel mogelijk uitkeringsgerechtigden op een reguliere baan te plaatsen. Hierbij kan ook de koppeling gemaakt worden met de WSW en de Wajong. In het licht van de Participatiewet moeten we toch steeds meer toewerken naar ontschotting van deze regelingen.
De inzet van een premie moet door de klantmanager werk en de regisseur werk weloverwogen worden gedaan. De werkgevers worden ook geïnformeerd over andere financiële voordelen, bijvoorbeeld belastingvoordelen bij ouderen, vermindering premieafdracht bij het aanbieden van BBL trajecten, etc.
De “no risk” polis kan ook aan werkgevers worden aangeboden, hiermee wordt voor de werkgever het risico op ziekteverzuim weggenomen.
Vakmanschap van de klantmanager wordt meer benut!
Vanaf 2013 wordt er nog meer een beroep gedaan op het “vakmanschap” van de klantmanager. Er zal minder gebruik worden gemaakt van externe instrumenten en meer zelf worden georganiseerd. Dit werkt beter en is daarbij ook goedkoper. Het beschikbare budget voor re-integratie is meer dan gehalveerd. Dit betekent dat we terughoudend moeten zijn met het inzetten van re-integratievoorzieningen. Het inzetten van een traject is wel mogelijk maar zal zorgvuldig worden overwogen.
De vergoeding vrijwilligerswerk via de gemeente Ridderkerk, bekostigd uit het Participatiebudget, wordt in 2013 stopgezet en afgebouwd voor nieuwe en bestaande vrijwilligers. In den lande is het algemeen gebruikelijk dat de “werkgever” waar de vrijwilliger werkt een onkostenvergoeding geeft. Het gaat in Ridderkerk om 73 vrijwilligers (januari 2013) die € 4 ontvangen per gewerkt dagdeel. De maximale vergoeding is € 150 per maand. Het Participatiebudget is niet meer toereikend voor deze kosten waardoor er gekozen is om dit deel af te bouwen en de beëindigen. De vrijwilligers vergoeding wordt niet gekort op de uitkering mits het bedrag niet hoger is dan het genoemde bedrag in de WWB (€ 150 per maand) In 2013 gaat Connect2Act, de organisatie die de vrijwilligers bemiddelt in Ridderkerk, aan de opdrachtgevers/werkgevers vragen om voortaan een vergoeding aan de vrijwilligers te gaan geven.
Het stopzetten en afbouwen van de vrijwilligersvergoeding in Ridderkerk gaat als volgt:
Voor reeds actieve vrijwilligers wordt de vergoeding afgebouwd in een van periode van maximaal 4 maanden na kennisgeving van dit besluit. Dit houdt in dat na vier maanden de vergoeding wordt stopgezet. Connect2Act kan in die tijd proberen een vergoeding via de “werkgever” te organiseren. Als dat eerder lukt dan de genoemde vier maanden wordt de vergoeding via de gemeente eerder stopgezet en overgenomen op een nader af te spreken datum door de “werkgever”.
Vrijwilligerswerk is en blijft een goed instrument om te gebruiken voor werklozen die een werkritme moeten leren, voor werklozen die in een sociaal isolement zitten of voor werklozen die door omstandigheden niet kunnen werken maar wel vrijwilligerswerk kunnen verrichten en zo iets terug kunnen doen voor de maatschappij.
Huidige contracten met re-integratiebedrijven
De contracten met de re-integratiebedrijven zijn geëindigd 31 december 2012. Gelet op de beperkte re-integratiemiddelen ligt het niet voor de hand om een nieuwe aanbesteding te doen. Wel is het mogelijk om de contacten met bedrijven waar we goede ervaringen mee hebben, voort te zetten. Vanuit de BAR evaluatie is de wens naar voren gekomen om door te gaan met Pameijer, SDW en Calder. Deze contracten zijn verlengd. Er is geen afnameverplichting. Wel kan er bij andere bedrijven worden ingekocht als het bedrag onder de € 10.000 blijft op jaarbasis. Het moet gaan om producten die niet via de aanbesteding zijn ingekocht. De klantmanager werk zal dit zelf beoordelen en heeft een eigen jaarbudget voor het inzetten van instrumenten.
Werken met behoud van uitkering /proefplaatsing
Werken met behoud van uitkering wordt door de gemeente gezien als een goede mogelijkheid om mensen te activeren. De inzet van dit instrument zal variëren aan de hand van de situatie van een klant. De duur van de plaatsing wordt individueel vastgesteld en is maximaal 6 maanden. Bij een proefplaatsing is er een vacature die na een positieve proefplaatsing wordt ingevuld door de klant. De proefplaatsing is maximaal 3 maanden. Bij werken met behoud van uitkering en de proefplaatsing worden de afspraken vastgelegd in een overeenkomst.
Scholing kan worden ingezet om uitstroom te bereiken. Bij de inzet van dit instrument moet worden bekeken of er misschien scholing via het reguliere circuit met studiefinanciering mogelijk is. De scholing moet kortdurend zijn en geen hoge kosten met zich meebrengen. Ook moet er worden ingespeeld op de vraag op de arbeidsmarkt.
In 2013 is er veel veranderd bij de vergoedingen Kinderopvang. De Wet Kinderopvang is voor de klanten met een uitkering gedeeltelijk vervallen en wordt vanaf 1 januari 2013 uitgevoerd door de belastingdienst middels de Toeslag Kinderopvang. De gemeente geeft aan de belastingdienst door welke klanten in traject zitten zodat het werkgeversdeel door de belastingdienst wordt overgenomen.
De extra toelage (het zogeheten KOA-kopje Wet Kinderopvang), die gemeenten onder het oude regime in aanvulling op de kinderopvang toeslag aan doelgroep ouders uitkeerden, is echter wel een taak gebleven van de gemeenten. Voorafgaand aan de wetswijziging was dat nog een wettelijke verplichting (inclusief het wettelijke bepaalde percentage van de extra toelage), maar na de wetswijziging valt het onder de gemeentelijke beleidsvrijheid. Bij de extra toelage gaat het in feite om een (gedeeltelijke) compensatie van de eigen bijdrage in de kosten van kinderopvang.
Dit deel is tot op heden geheel vergoed en bekostigd uit het Participatiebudget. Dit budget is niet meer toereikend voor deze (flinke) uitgaven. Er wordt gekeken naar een andere financiering via de middelen van de gemeente. Voor het KOA-kopje is er nog een kleine Rijksvergoeding, deze financiële bijdrage moet worden gereserveerd voor deze kosten en worden aangevuld als dit niet toereikend is.
Er is in BAR verband nagedacht over de vraag of de eigen bijdrage geheel moet worden vergoed of dat het goed is om de ouder om een kleine eigen bijdrage te vragen. De ouder heeft bij de reguliere kinderopvang minder kosten voor luiers en eten. Ook zal de ouder bij uitstroom naar werk de eigen bijdrage zelf moeten gaan betalen, ook als het inkomen niet veel hoger is dan het sociaal minimum. Om deze reden is ervoor gekozen om de eigen bijdrage kinderopvang niet geheel te vergoeden. De ouder wordt gevraagd 2% van de kosten zelf te betalen. Dit is uitgewerkt in de “BAR Regeling Compensatie Kinderopvang 2013”
De regeling Compensatie Kinderopvang is beperkt tot de doelgroep uitkeringsgerechtigden in Ridderkerk en Albrandswaard. Andere groepen zijn uitgesloten (studenten, Nuggers).
De compensatie is een subsidie in de zin van artikel 4:21 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Het besluit tot verlening van een compensatie bevat in ieder geval:
Besluiten over de toekenning van compensatie worden in een beschikking vastgelegd. Het besluit is een beschikking in de zin van titel 4.1 van de Awb. Dit betekent dat tegen het besluit bezwaar kan worden gemaakt en beroep kan worden ingesteld.
In het besluit tot het vaststellen van de compensatie wordt bepaald wat precies het bedrag is waar de ouder die de compensatie heeft aangevraagd recht op heeft. De berekeningswijze die is opgenomen in de beschikking tot verlening van de compensatie geldt als het uitgangspunt voor het vaststellen van de compensatie. Dit betekent dat de compensatie wordt vastgesteld op basis van het aantal uren kinderopvang dat in de beschikking tot verlening van de compensatie is vastgelegd. Dat is een maximum aantal uren. In de beschikking tot vaststelling van de compensatie kan wel worden uitgegaan van een lager aantal uren, maar niet van een hoger aantal.
De compensatie wordt verleend met ingang van de datum waarop recht is op de Toeslag Kinderopvang in combinatie met de start van het uitstroom traject.
Indien er geen recht bestaat op kinderopvangtoeslag bestaat er ook geen recht op compensatie. Indien niet kan worden aangetoond, of indien redelijkerwijs niet mag worden verwacht, dat de ouder kinderopvangtoeslag ontvangt of zal gaan ontvangen, wordt de aanvraag afgewezen. Er is geen recht op compensatie over een voorgaande periode, de startdatum van het traject is hierbij bepalend. Er is geen recht op compensatie over een periode van voor de vaststelling van deze Regeling.
Bij de bepaling van de hoogte van de compensatie wordt uitgegaan van de feitelijke uren, die voor de kinderopvang noodzakelijk worden geacht binnen de deelname aan het re-integratie traject. Dit is gekoppeld aan de in de wet gehanteerd berekening van de Belastingdienst. Met grondslag wordt bedoeld: een vast percentage als tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang, geldend voor de laagste inkomenscategorie. Bij de bepaling van de hoogte van de compensatie moet de wettelijke maximale uurprijs van de kinderopvang worden gehanteerd. Indien deze wel wordt overschreden geldt het wettelijk maximum als uitgangspunt voor de berekening. Dit betekent dat de meerkosten in dat geval voor rekening van de ouder komen.
Voorbeeldberekening met de kinderopvangtoeslagtabel januari 201 3 (www.rijksoverheid.nl):Bij de laagste inkomens is de vergoeding Toeslag Kinderopvang volgens de tabel bij het eerste kind 90,7% en bij twee of meer kinderen 93,3%.
Bij 1 kind is de eigen bijdrage voor de ouder 9,3% van de kosten (90,7% wordt vergoed via de belastingdienst). Hiervan is 2% voor eigen rekening en resteert er een compensatie van 7,3%.
Bij 2 kinderen is de eigen bijdrage voor de ouder 6,7% van de kosten (93,3% wordt vergoed via de belastingdienst). Hiervan is 2% voor eigen rekening en resteert er een compensatie van 4,7%.
Bij de berekening moet de beschikking Toeslag Kinderopvang van de belastingdienst als basis worden genomen. Er kunnen niet meer uren worden vergoed dan er via deze beschikking zijn toegekend. Bij de berekening moet altijd worden gecontroleerd of de daadwerkelijke kosten niet hoger zijn dan de landelijk vastgestelde maximale uurprijs. De eigen bijdrage wordt berekend op de kosten van het gezin middels de beschikking Kinderopvangtoeslag (niet per kind).
Per 1 januari 2013 gelden de volgende maximale uurprijzen (www.rijksoverheid.nl):
Zo kan het College bepalen dat er alleen een voorschot wordt betaald op basis van een factuur van het kindercentrum of gastouderbureau. Het College zou zo'n voorschrift kunnen stellen wanneer er twijfels bestaan of een ouder daadwerkelijk gebruik zal maken van kinderopvang.
Dit artikel regelt de uitbetaling van het nog te betalen deel van de compensatie na de vaststelling van de compensatie. Als het College bij de bevoorschotting op basis van de beschikking een hoger bedrag heeft uitgekeerd dan waarop de ouder recht heeft, kan het College het te veel betaalde bedrag terugvorderen.
Op grond van artikel 4:56 Awb kan het College de verplichting tot betaling van een voorschot opschorten met ingang van de dag waarop het College aan de ouder schriftelijk kennis geeft van het ernstige vermoeden dat er grond bestaat om de beschikking tot verlening van de compensatie in te trekken of te wijzigen. Deze opschorting duurt tot en met de dag waarop de beschikking over de intrekking of wijziging is bekendgemaakt of de dag waarop de kennisgeving van het ernstige vermoeden dertien weken zijn
Terugvordering (artikel 4.57 Awb) Indien de beschikking tot het verlenen of het vaststellen van de compensatie is ingetrokken of ten nadele van de ouder is gewijzigd, vordert het College het reeds betaalde bedrag van de ouder terug. Dit betekent bijvoorbeeld dat het bedrag dat wordt teruggevorderd kan worden verrekend met de compensatie die aan de ouder wordt verstrekt. In het besluit tot terugvordering moet de wijze waarop zal worden teruggevorderd, worden vermeld.
Het niet nakomen van bovenstaande verplichtingen kan leiden tot intrekking en/of terugvordering van de compensatie.
Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen in deze regeling, indien de toepassing van de regeling tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.
Giften worden bij het vaststellen van de bijstand buiten beschouwing gelaten, voor zover dit uit oogpunt van bijstandsverlening verantwoordt kan worden geacht. Een éénmalige gift tot de voor betrokkene geldende uitkeringsnorm (maandnorm+ toeslag), kan vrijgelaten worden. Éénmalige giften boven de voor betrokkene geldende norm worden niet buiten beschouwing gelaten. Hierbij moet bezien worden of het vermogen moet worden aangepast. De bestemming van de gift kan er toe leiden dat er uitzonderingen mogelijk zijn. Als de gift bestemd is voor kosten die in de algemene bijstand begrepen zijn, dan kan dit niet vrijgelaten worden.
Met betrekking tot het vaststellen van het recht op bijstand, is in de Regeling Wet Werk en Bijstand (WWB; artikel 7) een lijst opgenomen van de uitkeringen en vergoedingen voor (im)materiële schade die niet tot de middelen worden gerekend. Indien de vergoeding voor een specifieke (im)materiële schade niet in deze lijst is opgenomen, is het aan gemeenten om te bepalen of de schadevergoeding of smartengeld wordt meegenomen in de middelentoets van de WWB (artikel 31, tweede lid, onderdeel m). Hieronder is uitgewerkt hoe dit moet gebeuren.
Plicht tot het verstrekken van informatie
Belanghebbende moet zelf aantonen of aannemelijk maken wat de herkomst van zijn middelen is. Hij zal dus bijvoorbeeld aan de hand van een schade-overeenkomst moeten aantonen uit welke componenten de schadevergoeding is opgebouwd en hoe hij dit uitgeeft. Belanghebbende moet hiervan een administratie bijhouden, zodat naderhand nog is na te gaan in hoeverre zijn bezittingen zijn betaald met vrij te laten middelen. Doet of kan een belanghebbende dat niet, dan kan het college voorbijgaan aan de vraag in hoeverre er reden zou zijn om (een deel van) de schadevergoeding vrij te laten.
Bij een schadevergoeding die in beginsel (gedeeltelijk) vrijgelaten kan worden, moet beoordeeld worden in hoeverre dit vrijlaten uit oogpunt van bijstandsverlening verantwoord is. Over wat dan verantwoord is heeft de wetgever geen nadere regels of richting gegeven. Jurisprudentie heeft als richtlijn gegeven dat het vrijlaten van 1/3 deel van een dergelijke vergoeding redelijk is. Zie (CRvB 02-12-2003, nrs. 00/4343 NABW). Deze richtlijn wordt in Ridderkerk en Albrandswaard overgenomen.
Periode van in aanmerking nemen
Vervolgens zal het college moeten nagaan naar welke datum of periode de schadevergoeding in aanmerking moet worden genomen. Het feit dat de vergoeding pas in aanmerking kan worden genomen op het moment dat belanghebbende er over kan beschikken of er redelijkerwijze over zou kunnen beschikken, maakt immers niet dat de middelen ook aan dat moment moeten worden toegerekend. Als dat wel zo zou zijn zou de terugvorderingsbevoegdheid van artikel 58 lid 1 onderdeel f onder 1 WWB een loze letter zijn. In het algemeen moet een aanspraak op een schadevergoeding wegens een ongeval worden toegerekend aan de periode die aanvangt op de datum van het ongeval. Slechts als er voldoende, op objectieve gegevens berustende redenen zijn, kan de aanspraak op schadevergoeding aan een latere periode worden toegerekend. Als belanghebbende echter compensatie heeft gekregen wegens verlies aan arbeidsvermogen, zal het college ook moeten nagaan tot wanneer deze periode zich uitstrekt. Als de periode niet nader is bepaald in de schadevergoedingsovereenkomst, dan lijkt het redelijk om te veronderstellen dat deze periode loopt vanaf de datum van het ongeval tot het moment waarop belanghebbende pensioengerechtigd is geworden. Een schadevergoeding ter compensatie van arbeidsvermogen kan als inkomen worden toegerekend aan de periode waarop deze vergoeding ziet.
Voor het overige zal een schadevergoeding doorgaans als vermogen moeten worden beschouwd. Als belanghebbende al bijstand ontving, dan zal het college dus 2/3 deel van de vergoeding betrekken in de vermogensberekening. Als belanghebbende pas na enige tijd na de ontvangst van de schadevergoeding een beroep op bijstand doet, kan belanghebbende bevoordeeld worden door dan nog 1/3 deel van het schadevergoedingsbedrag vrij te laten. Dat betekent dat hij bij de intering op zijn vermogen van de niet vrijgelaten vermogensbestanddelen heeft ingeteerd. Hier kan creatief mee worden omgegaan door bij de ontvangst van de immateriële schadevergoeding 1/3 deel vrij te laten. Vervolgens wordt bekeken in welke verhouding dit vrijgelaten vermogen staat tot het totale vermogen van belanghebbende. Belanghebbende wordt vervolgens geacht ook in deze verhouding te hebben ingeteerd op zijn vermogensbestanddelen. Op deze wijze wordt recht gedaan aan het karakter van bijstand als laatste bestaansvoorziening.
Besluiten WWB smartengeld/schadevergoeding; deze besluiten worden getoetst door een collega of kwaliteitsmedewerker i.v.m. de complexiteit en het bevorderen van de uniformiteit in de uitvoering.
Als betrokkene een normale WWB uitkering krijgt en tijdelijk in een inrichting verblijft, hoeft de bijstand niet beëindigd te worden. Een verblijf van 6 maanden kan als tijdelijk beschouwd worden. Daarna moet bezien worden, wat de intentie van betrokkene is. Hierbij moet gekeken worden naar eventueel opzeggen huur enz.
Normaanpassing bij verblijf in inrichting
Bij een opname in een ziekenhuis of andere soortgelijke inrichting wordt niet onmiddellijk tot aanpassing (verlaging) van de bijstandsnorm overgegaan. De volgende richtlijnen gelden in dit geval:
Na afloop van de onder 1. en 2. bedoelde perioden komt betrokkene in principe in aanmerking voor de norm zak- en kleedgeld. Indien noodzakelijk kan gedurende in beginsel een periode van zes maanden, daarnaast bijzondere bijstand worden verleend in de vaste woonlasten. Het gaat hier om de kosten voor huur, gas/licht en water. Het is ook mogelijk dat betrokkene een aantal dagen per week thuis en een aantal dagen per week in een ziekenhuis of inrichting verblijft. De bijstandsnorm wordt dan naar rato vastgesteld uitgaande van de gewone bijstandsnorm en de norm zak- en kleedgeld. Mocht betrokkene dan definitief worden opgenomen in het ziekenhuis of inrichting, dan wordt alleen de norm zak- en kleedgeld verstrekt.
Bij andere vormen van afwezigheid dient individueel de noodzaak van (verdere) bijstandsverlening te worden bepaald.
Hoogte uitkering bij deelverlof
Indien iemand is opgenomen in een inrichting wordt er een zak- en kleedgeld vergoeding verstrekt. Er wordt naar gestreefd zo dicht mogelijk bij de daadwerkelijke situatie aan te sluiten waarin betrokkene verkeert. Het komt voor dat betrokkene, als onderdeel van de therapie, een aantal dagen (meestal 2 dagen van het weekend) per week elders verblijft. Bij verblijf van 4 dagen of meer buiten de gemeente wordt de uitkering beëindigd en overgedragen aan de andere gemeente. Het is verstandig contact op te nemen met deze gemeente om het dossier toe te lichten en over te dragen;
Bij verblijf van 1,2 of 3 dagen buiten de inrichting, dit kan zowel binnen als buiten de gemeente zijn, wordt de norm aangepast.
De uitkeringsgerechtigde van 27 jaar en ouder kan recht hebben op een inkomstenvrijlating conform de wet WWB/IOAW/IOAZ als de werkzaamheden uitstroom bevorderen. Dit mag de gemeente zelf invullen. De invulling van deze bepaling is als volgt:
Toepassing inkomstenvrijlating WWB, IOAW en IOAZ
In afwijking van het eerste lid van deze beleidsregel, wordt geen inkomstenvrijlating toegepast over inkomsten die door belanghebbende zijn verzwegen en waarbij het teveel of de ten onrechte verstrekte bijstand of uitkering op grond van de IOAW/IOAZ alsnog door het college wordt teruggevorderd of verrekend. Het totale eenmalige recht op vrijlating van de inkomsten is hiermee verspeeld.
Eenmalige toekenning inkomstenvrijlating
De klanten die bij de vaststelling van deze richtlijn recht hebben op de inkomstenvrijlating via de oude “regeling Inkomstenvrijlating” blijven dit recht behouden tot de maximale periode is bereikt of de uitkering wordt beëindigd.
Zelfstandigen en de inkomstenvrijlating
De inkomstenvrijlating uit de WWB wordt niet toegepast op inkomen van een zelfstandige die een Bbz2004 uitkering heeft. Voor de jaarlijkse vaststelling van het inkomen gelden voor de zelfstandige aparte regels, de inkomstenvrijlating past hier niet in. De Parttime ondernemers in de WWB hebben ook geen recht op de inkomstenvrijlating WWB. Deze inkomsten zijn niet gericht op uitstroom. Deze zelfstandige heeft geen uitstroomkansen en mag via de activiteiten als zelfstandige proberen inkomen te verwerven zodat er minder bijstandsbehoefte is.
De Wet Werk en Bijstand kent geen regeling Krediethypotheek meer. Bijstandsverlening bij vermogen gebonden in een zelf bewoonde woning is wel mogelijk. Onderstaande richtlijn (gebaseerd op het voormalige Besluit krediethypotheek) moet toepast worden, als artikel 50 van toepassing is.
Artikel 50, tweede lid, WWB regelt wanneer bij een zelf bewoonde eigen woning de ‘algemene bijstand’ de vorm van een geldlening krijgt. Indien met toepassing van artikel 50 van de WWB bijstand in de vorm van een geldlening wordt verstrekt wordt aan de bijstandsverlening, ter meerdere zekerheid voor de aflossing van de geldlening, de verplichting verbonden tot het vestigen van hypotheek of pandrecht (het laatste als hypotheekvestiging niet mogelijk is). Daarnaast wordt aan de bijstandsverlening de verplichting verbonden dat de belanghebbende meewerkt aan de vestiging van een hypotheek of pandrecht. In artikel 6, zesde lid, WWB wordt met een woning gelijkgesteld een woonwagen of een woonschip.
Voordat er krediethypotheek wordt gevestigd moet beoordeeld worden of er een kans bestaat dat de klant zelf met de bank een (aanvullende) hypothecaire geldlening kan afsluiten. De hypotheekverstrekker zal dan beoordelen of er financiële ruimte is voor (verdere) bezwaring, dus voor een (aanvullende) hypothecaire geldlening. Als dat niet kan wordt de procedure van krediethypotheek in gang gezet.
Indien bijstand wordt verleend in de vorm van een geldlening onder verband van hypotheek als bedoeld in artikel 50, lid 2 WWB worden de bijkomende kosten verbonden aan de taxatie, de hypotheekakte en de inschrijving van de hypotheek verstrekt als bijzondere bijstand om niet.
De geldlening is ten hoogste de waarde van de woning in het economisch verkeer bij vrije oplevering, verminderd met de daarop drukkende schulden en met het vrij te laten vermogen als bedoeld in artikel 34 lid 2 onder d van de WWB.
De waarde van de woning vaststellen
Uitgangspunt bij de waarde vaststelling van de woning is de waarde in het economisch verkeer bij vrije oplevering. Met andere woorden, de waarde van de woning wordt vastgesteld op de verkoopprijs die betrokkene zou kunnen ontvangen van de hoogste bieder, bij een vrije (dus niet gedwongen) verkoop en bij lege oplevering van de woning (dus niet bij oplevering in verhuurde staat).
De WWB schrijft niet voor op welke wijze de waarde van de woning moet worden vastgesteld. Het college kan
hiervoor richtlijnen vaststellen en in beleidsregels vastleggen. De hieronder beschreven werkwijze wordt gevolgd;
1.Voor deze waarde vaststelling kan worden uitgegaan van de WOZ-waardebeschikking die in het kader van
de Wet waardering onroerende zaken jaarlijks aan de eigenaar wordt uitgereikt.
2.Daarbij kan worden aangetekend dat op verzoek van de betrokkene van deze WOZ-waardebeschikking kan
worden afgeweken, indien de vastgestelde waarde, naar het oordeel van de betrokkene, geen recht doet
aan de huidige waarde, door bijvoorbeeld een snel inzakkende markt. De WOZ-waardepeildatum ligt
namelijk een jaar voor het kalenderjaar van de WOZ-waardebeschikking.
Als er aanleiding bestaat om van de WOZ waarde beschikking af te wijken, wordt een taxateur ingeschakeld.
Omdat het verzoek, om af te wijken, door de belanghebbende is gedaan zijn de kosten van taxatie voor rekening van de belanghebbende. Nu de klant zelf de taxatiekosten moet betalen ligt het voor de hand dat deze vrij is in zijn keuze wie hij als taxateur aanwijst. De zelfgekozen taxateur moet wel gecertificeerd zijn en vermeld staan in het taxateursregister VastgoedCert of SCVM.
Als bij de klant de middelen ontbreken om de taxatiekosten te voldoen, kan hiervoor bijzondere bijstand worden verleend, die in de regel niet kan worden opgenomen in de bijstand in de vorm van een geldlening onder verband van krediethypotheek of verpanding, omdat deze bijzondere bijstand alleen in de vorm van bijstand om niet kan worden verleend, tenzij er sprake is van een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid, of indien er sprake is van binnenkort te ontvangen middelen voor dit doel.
De waarde van de woning die niet zelf wordt bewoond
Artikel 34, eerste lid, onderdeel a, WWB regelt dat de waarde van bezittingen moet worden bepaald op de
waarde in het economisch verkeer bij vrije oplevering.
Wanneer er sprake is van een woning die belanghebbende of zijn gezin zelf in eigendom bewoont, dan kan die
woning vrij worden opgeleverd. Dat is echter anders bij een woning in eigendom die aan derden is verhuurd.
Vanwege het huurrecht kan die woning in het algemeen niet vrij worden opgeleverd. De waarde van woningen in verhuurde staat, waarbij vrije oplevering niet mogelijk is, wordt vastgesteld op 60% van de waarde in het economisch verkeer bij vrije oplevering.
Voor het vestigen van een krediethypotheek of pandrecht is een beëdigde notaris vereist.
De gemeente Albrandswaard en Ridderkerk hebben geen afspraken met een vaste notaris. De bijstandsgerechtigde is vrij in zijn keuze welke notaris hij wil inschakelen. Het moet wel een beëdigde notaris zijn. De notaris stelt op verzoek een krediethypotheekakte of pandovereenkomst op. Hierin moet het maximale bedrag van de krediethypotheek of verpanding worden opgenomen, de aflossings- en rentebepalingen, de gestelde zekerheden, de nadere verplichtingen, de gebruikelijke hypotheekbedingen, de hoofdelijke aansprakelijkheid etc. Deze akte of overeenkomst moet vervolgens ingeschreven worden in de registers.
Aan al deze handelingen zijn kosten verbonden. Deze aan de vestiging van krediethypotheek of verpanding gerelateerde kosten moeten in principe door belanghebbende zelf betaald worden.
Is belanghebbende daartoe niet in staat, dan kan daarvoor bijzondere bijstand worden aangevraagd. De bijzondere bijstand wordt ‘om niet’ verleend, omdat uit artikel 50, tweede lid, WWB volgt dat deze bijzondere bijstand niet in de vorm van een geldlening kan worden verstrekt, tenzij er sprake is van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid, of indien er sprake is van binnenkort te ontvangen middelen. Mede gelet op artikel 48 WWB, kan de bijzondere bijstand ook niet worden meegenomen in de krediethypotheek of verpanding.
Bijzondere bijstand voor woonkosten kan in de regel niet als geldlening worden verleend. In artikel 50, tweede lid WWB, is namelijk alleen opgenomen dat bij vermogen in de eigen woning boven de vrijlating, de algemene
bijstand in de vorm van een geldlening wordt verleend. Alleen als de noodzaak tot verlening van deze bijzondere bijstand het gevolg is van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid in de bestaansvoorziening, of indien er sprake is van binnenkort te ontvangen middelen om in het bestaan te voorzien, is op grond van artikel 48 WWB deze bijzondere bijstand in de vorm van een geldlening mogelijk. Een woonkostentoeslag is ook bijzondere bijstand en kan dus in de regel niet meegenomen worden in de krediethypotheek.
Als tijdens de verlening van een WWB-uitkering de maximale hypotheekruimte wordt opgenomen, komt aan de orde wat er na het bereiken van het maximumbedrag gaat gebeuren.
De uitkering wordt om niet verleend en er vindt geen nieuwe vermogensbeoordeling plaats zolang het recht
op bijstand doorloopt of niet langer dan 30 dagen wordt onderbroken. De gemeente kan na het vollopen van de krediethypotheek opnieuw de overwaarde van
vermogen in de woning gaan vaststellen als er naar verwachting een stijging van de waarde van de woning zal zijn. Uiteraard wordt daarbij de hypothecaire WWB-schuld als negatieve vermogensbestanddeel meegenomen. Als daartoe aanleiding bestaat kan er opnieuw bijstand in de vorm van een geldlening onder verband van (een nieuwe) krediethypotheek worden verleend. We hanteren hiervoor een drempelbedrag van de netto jaarnorm
WWB voor een gezin (afgerond naar boven en inclusief vakantiegeld).
a. Aflossing van de geldlening vindt plaats gedurende ten hoogste tien jaar.
Indien belanghebbende tijdens de aflossingsperiode van tien jaar schuldig nalatig is in het voldoen van de vastgestelde aflossing, is het nog niet afgeloste deel van de geldlening direct opeisbaar en is daarover tevens de wettelijke rente verschuldigd. h. Indien door een omstandigheid omschreven bij de letters e, f en g hierboven, is vanaf dat moment maandelijks rente verschuldigd over het nog niet afgeloste deel van de geldlening.
Indien belanghebbende naar het oordeel van Burgemeester en wethouders de rente geheel of gedeeltelijk kan betalen, maar niet kan aflossen, wordt een betaling eerst tot ten hoogste het bedrag van de verschuldigde maandrente aangemerkt als aflossing en wordt de rente die daardoor niet wordt betaald bijgeschreven bij het nog niet afgeloste deel van de geldlening.
Tenietgaan pand- of hypotheekrechten/verjaring (Art. 3:323 BW)
De rechtsvordering tot nakoming van een verbintenis tot zekerheid waarvan een hypotheek strekt, verjaart niet
voordat twintig jaren zijn verstreken na de aanvang van de dag volgend op die waarop de hypotheek aan de
verbintenis is verbonden. Omdat niet duidelijk is of deze wettelijke bepaling ook van toepassing is op de krediethypotheek is het voor de gemeente belangrijk om verjaring van de schuld te voorkomen. Dat wordt als volgt gedaan:
Als de belanghebbende tijdens de periode waarop recht op WWB bestaat geen rente en aflossing verschuldigd is, geeft de gemeente al bij toekenning van de geldlening uitstel van betaling gedurende de periode dat algemene bijstand wordt ontvangen, uiterlijk tot het moment dat de woning, de woonwagen of het woonschip te gelde wordt gemaakt, voor zover dat in de periode van bijstandsverlening plaatsvindt. Voor die periode is de verjaringstermijn dan verlengd en heeft de gemeente geen last van daadwerkelijke verjaring (art. 4:111, eerste lid Awb: ‘De verjaringstermijn van de rechtsvordering tot betaling aan een bestuursorgaan wordt verlengd met de tijd gedurende welke de schuldenaar na de aanvang van die termijn uitstel van betaling heeft’).
ook nakomt, erkent hij het recht op betaling en door deze erkenning stuit de verjaring ex. Artikel 4:105 Awb.
Verkoop en vererving van de woning
a. Bij verkoop of bij vererving van de woning, en indien het een echtpaar betreft bij vererving na overlijden van de langstlevende echtgenoot, wordt het nog niet afgeloste deel van de geldlening, evenals de onder de letters j en k bedoelde (zie hierboven), bijgeschreven rente, direct afgelost.
Bij verkoop van de woning kunnen Burgemeester en wethouders wegens bijzondere omstandigheden van medische of sociale aard van belanghebbende dan wel wegens werkaanvaarding elders door belanghebbende, na toepassing van “a”, besluiten tot het verlenen van een nieuwe geldlening eveneens onder verband van hypotheek voor de aankoop van een andere woning, tot ten hoogste het bedrag van de ingevolge “a” afgeloste geldlening, onder de voorwaarde dat belanghebbende het na aflossing vrijgekomen vermogen met volledig inzet voor de aankoop van de andere woning.
Indien binnen een periode 24 maanden na beëindiging van de bijstandverlening onder verband van hypotheek wederom recht op bijstand bestaat, wordt deze verleend met toepassing van de laatst gevestigde hypotheek.
Einde Krediethypotheek of pandovereenkomst
De gevestigde krediethypotheek komt te vervallen als de gemeente met een akte van royement de verworven
zekerheid uit handen geeft. Dat is het geval:
• bij verkoop van de met krediethypotheek of pandrecht bezwaarde woning;
• bij het verlaten van de met krediethypotheek of pandrecht bezwaarde woning;
• nadat de gehele WWB-geldlening is afgelost.
Het ondertekenen van de akte van royement betekent een doorhaling in het hypotheekregister. Dit gebeurt pas als het geleende bedrag inclusief de verschuldigde rente is voldaan.
Aan belanghebbende wordt telkens na afloop van een kalenderjaar een opgave verstrekt van de stand van de geldlening en van de rentevorderingen.
De belanghebbende die een uitkering ontvangt met volledige arbeidsverplichtingen mag werkzaamheden verrichten als zelfstandige op bescheiden schaal (parttime). In de situatie dat er geen directe kansen zijn op uitstroom is het goed om het ondernemerschap te stimuleren zodat de belanghebbende toch inkomen kan genereren.
Hieronder wordt verstaan dat de feitelijke werkzaamheden van de belanghebbende en de partner, maximaal 20 uur per week mag zijn. Als de belanghebbende activiteiten ontwikkelt die meer zijn dan van bescheiden omvang moet er een keus worden gemaakt. Of de activiteiten worden teruggebracht of er kan gekeken worden naar de levensvatbaarheid via een aanvraag als starter ingevolge het Besluit bijstandverlening zelfstandigen (Bbz 2004).
Verplichtingen bij parttime ondernemerschap , de ondernemer moet:
schriftelijk toestemming vragen bij de klantmanager en de medewerker zelfstandigen; dit is nodig omdat aan de hand van de criteria beoordeeld moet worden of er inderdaad sprake is van een bescheiden omvang, er aan de zelfstandige activiteiten voorwaarden gesteld moeten worden en er nauwkeurige afspraken gemaakt moeten worden over de verantwoording en verrekening van verdiensten.
Aan de parttime zelfstandige wordt een uitkering om niet toegekend. Bij beschikking dient altijd vermeld te worden dat de uitkering ingevolge artikel 58 eerste lid onderdeel ‘e’ WWB teruggevorderd zal worden als op basis van de uiteindelijke bedrijfsresultaten volgens het boekhoudverslag, het inkomen hoger is geweest dan waarmee rekening is gehouden. Maandelijks wordt een (voorlopige) inkomstenkorting toegepast. Deze inkomstenberekening wordt gemaakt door de medewerker zelfstandigen op basis van de gegevens van de zelfstandige. Jaarlijks stelt de medewerker zelfstandigen de definitieve berekening van de inkomsten vast.
Bedrijfskosten moeten aannemelijk gemaakt kunnen worden aan de hand van rekeningen en giro/bankafschriften. De medewerker zelfstandigen controleert periodiek of de kosten reëel zijn. Voor investeringen en grote aankopen wordt vooraf toestemming gevraagd aan de medewerker zelfstandigen.
Periodiek, in ieder geval één keer per jaar, moet er een heronderzoek plaatsvinden om te beoordelen of de belanghebbende voldoet aan de verplichtingen en om het definitieve inkomsten vast te stellen. Dit onderzoek wordt uitgevoerd door de medewerker zelfstandigen in samenwerking met de klantmanager werk/inkomen. De arbeidsverplichtingen worden door de klantmanager werk gecontroleerd. Tijdens de onderzoeken zal ook worden bekeken of de werkzaamheden kunnen worden uitgebreid naar volledige ondernemerschap.
Als belanghebbende zich niet houdt aan de opgelegde verplichtingen op het gebied van het parttime ondernemerschap wordt er een maatregel overwogen door de medewerker zelfstandigen. Als het recht op uitkering niet kan worden vastgesteld omdat belanghebbende geen of onvoldoende informatie geeft over de inkomsten en uitgaven als zelfstandige kan de uitkering worden beëindigd op de gebruikelijke wijze. Als de belanghebbende zich niet houdt aan de opgelegde re-integratieverplichtingen beoordeelt de klantmanager werk of er een maatregel moet worden opgelegd.
Het uitgangspunt is om bij het berekenen van een “verantwoorde” intering van het vermogen uit te gaan van een levensstandaard van 1,5 keer de bijstandsnorm, waarbij apart nog rekening kan worden gehouden met het ontbreken van de zorgtoeslag. Als er sprake is van intrekking van de uitkering wegens verzwegen vermogen, wordt er geen rekening gehouden met deze ruimere norm.
Voertuigen en vermogen (auto, brommer, scooter, fietsen, caravans e.d.)
Als de waarde van een voertuig lager is dan € 3.000 of ouder is dan 9 jaar, dan wordt de waarde van het voertuig niet meegenomen in de vermogensberekening. Voertuigen van 9 jaar en ouder worden geacht minder waard te zijn dan € 3.000 tenzij het een “waardevol” voertuig is (duur merk, oldtimer etc). Is de waarde van het voertuig hoger dan telt de gehele waarde van het voertuig mee voor de vermogensvaststelling. Het is mogelijk dat een voertuig niet op naam van betrokkene staat en toch tot het vermogen kan worden gerekend, als betrokkene feitelijk over de auto beschikt. (artikel 34 WWB).
Informatieverplichting voertuigen (auto, brommer, scooter, fietsen, caravans e.d.)
Het uitgangspunt van de WWB is dat alle informatie die van belang is voor de uitkering moet worden doorgegeven. Onderdeel hiervan is het doorgeven van wijzigingen in vermogen. De aanschaf van een voertuig moet daarom in principe worden doorgegeven, ook als de waarde beneden de € 3000 ligt of als het voertuig ouder is dan 9 jaar. Dit is een formele verplichting die in praktijk veel werk oplevert voor de gemeente, door de klant onbedoeld vergeten wordt en geen invloed heeft op de bijstandsverlening. Als een klant zo’n wijziging vergeet door te geven kan dat vanaf 2013 een boete gaan opleveren van minimaal € 150 (nulfraude). Fraude met voertuigen wordt nu door de gemeente opgemerkt door de maandelijkse signalen van het Inlichtingenbureau. Vanaf 2013 gaat de gemeente ook signalen krijgen als een klant regelmatig nieuwe voertuigen op naam krijgt, fraude wordt op deze manier efficiënter gesignaleerd en gecontroleerd.
Het is daarom redelijk om de informatieplicht voor voertuigen die niet meetellen voor het vermogen vanaf 2013 achterwege te laten. Als de klant een voertuig koopt met een waarde die hoger is dat hierboven staat beschreven moet dit wel doorgegeven.
De signalen van het Inlichtingbureau over veelvuldig wisselen van voertuig worden wel consequent onderzocht. De signalen van voertuigen die geen waarde hebben zoals hierboven staat omschreven en die niet zijn doorgegeven door de klant, worden vanaf 2013 niet meer gezien als een schending van de informatieplicht. Een uitzondering blijft een voertuig met waarde waarvan de klant redelijker wijs moet weten dat dit moet worden doorgegeven. Als de klantmanager een vermoeden van fraude heeft naar aanleiding van de signalen zal er wel een onderzoek plaatsvinden.
Vanaf 1 januari 2013 is in de WWB opgenomen dat er bij een verwijtbare schending van de “Inlichtingenplicht artikel 17 WWB, artikel 13 IOAW, artikel 13 IOAZ) een boete opgelegd moet worden.
Wanneer is er sprake van “schen ding van de inlichtingenplicht”?
Als de klant niet op verzoek om uit eigen beweging mededeling doet van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op de arbeidsinschakeling of het recht op uitkering.
Dit is ook van toepassing als:
- het Meldingsformulier Uitkeringen niet of te laat wordt ingeleverd terwijl de klant dat wel moet doen (bij inkomsten, andere uitkeringen e.d.)
-de gevraagde gegevens bij een aanvraag of heronderzoek niet worden ingeleverd (alleen gegevens die van belang zijn voor het recht op uitkering, die nodig zijn voor de arbeidsinschakeling en die niet uit het DKD zijn te halen).
Bij een aanvraag wordt in de hersteltermijn opgenomen dat bij het niet tijdig inleveren van de gevraagde gegevens er geen inhoudelijke beoordeling van de aanvraag mogelijk is, zodat de aanvraag buiten behandeling gelaten wordt. Er vindt dan geen boete beoordeling plaats.
Schending inlichtingenplicht bij nulfraude
Als er sprake is van schending van de inlichtingenplicht zonder dat er teveel bijstand is uitbetaald kan er gekozen worden voor een waarschuwing of een boete van € 150. Een waarschuwing is mogelijk als betrokkene niet eerder een waarschuwing heeft gehad de afgelopen twee jaar. Deze termijn loopt vanaf de startdatum van de boetewaardige gedraging. Een waarschuwing telt niet mee voor recidive.
De waarschuwing bij nulfraude wordt alleen toegepast in de volgende situaties:
- er is heel duidelijk en aantoonbaar sprake van onmacht door onvoorziene en ongewenste omstandigheden, die niet tot het normale levenspatroon behoren en die het betrokkene onmogelijk heeft gemaakt om (tijdig) aan de inlichtingenplicht te voldoen;
- er is sprake van een aantoonbare nalatigheid van de gemeente die heeft geleid tot een boetewaardige gedraging van betrokkene.
Verlaging boete bij verminderde verwijtbaarheid
Als er voldoende gemotiveerde redenen zijn om de boete te minderen, conform artikel 2a, tweede lid, onder a b van het Boetebesluit socialezekerheidswetten, dan wordt de boete verlaagd met 50 %.
Indien er sprake is van verminderde verwijtbaarheid als bedoeld in artikel 2a, tweede lid, onder c van het Boetebesluit socialezekerheidswetten, wordt de boete niet verminderd.
Bij de procedure voor het afhandelen van een boeteonderzoek moet er gekeken worden naar de hoogte van de boete en gehandeld worden conform de regels AWB.
(let op: de overtreder heeft recht op informatie in de eigen taal, een tolk kan dan worden ingeschakeld);
Boeteonderzoek: het verdere boeteonderzoek en het besluit wordt door een andere medewerker uitgevoerd. Deze medewerker neemt het besluit over de boet en kan het eventuele terugvordering besluit hierin meenemen. Betrokkene wordt gewezen op het zwijgrecht (cautie) dat wordt bij het begin van het gesprek nog eens medegedeeld;
Procedure zoals hierboven met als verschil:
oHet recht op uitkering en het boeteonderzoek en boetebesluit mag worden uitgevoerd door de dezelfde persoon.
Recidive kan alleen plaatsvinden binnen de clusters. Clusters zijn:
Sociale voorzieningen (gemeente) WWB, IOAW, IOAZ, Bbz2004 en AIO. Een schending inlichtingenplicht binnen de WW uitkering heeft dus geen gevolgen voor een latere WWB uitkering. Bij recidive is de boete 150% van het benadelingsbedrag. Het benadelingsbedrag is het nettobedrag dat betrokkene ten onrechte heeft ontvangen. Er is geen zwaardere straf voor “volharding”. Bij nulfraude is er geen sprake van recidive als er een waarschuwing wordt gegeven. Er is wel sprake van recidive bij nulfraude als er een boete van € 150 is opgelegd. Bij recidive blijft de boete bij nulfraude € 150.
Boete verrekening in de WWB bij recidive
De gemeente heeft de bevoegdheid om de beslagvrije voet maximaal drie maanden op nihil te stellen. Dit is robuuste incasso. Dit geldt alleen bij recidive. Na de drie maanden kan de restant vordering worden verrekend met in acht name van de beslagvrije voet. De termijn van drie maanden start vanaf het moment van de dagtekening waarop de bestuurlijke boete is opgelegd. De Verordening verrekening bestuurlijke boete recidive 2013 BA-Ridderkerk geeft de mogelijkheid om de eerste maand de beslagvrije voet op nihil te stellen en de twee daarop volgende maanden een beslagvrije voet van 80% te hanteren. Dit is wettelijk voorgeschreven omdat de WWB het sluitstuk is van de sociale wetgeving.
De beslagvrije voet is in de hierboven genoemde wetten gedurende vijf jaar niet van toepassing. Dit is wettelijk bepaald. Als de vordering na deze vijf jaar niet is verrekend wordt er met de uitkering verrekend met in acht name van de beslagvrije voet. Als er sprake is van dringende redenen kan de gemeente besluiten of robuuste incasso niet toe te passen. Als de robuuste incasso wordt toegepast kan betrokkenen bij onvoldoende middelen voor het bestaan een beroep doen op de WWB.
Er wordt eerst afgelost op de boete, omdat deze niet preferent is. Terugvordering is wel een preferente vordering. Daarna wordt er afgelost op de terugvordering. De klant kan kiezen voor een andere volgorde van aflossing.
Aanvragen WWB door boete uit andere clusters
Als een belanghebbende met een WW uitkering een boete heeft opgelegd gekregen en hierdoor geen uitkering meer ontvangt omdat de WW uitkering geheel wordt verrekend kan deze persoon wel WWB aanvragen. In deze situatie moet er worden afgestemd door toepassing van de Afstemmingsverordening Uitkeringen 2013 in het kader van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid. De Afstemmingsverordening Uitkeringen 2013 BA-Ridderkerk is hierop aangepast.
Met inwerkingtreding per 1 januari 2013 van de Wet aanscherping handhaving- en sanctiebeleid SZW-wetten (Wet aanscherping) wordt de bevoegdheid tot terugvordering gedeeltelijk omgezet in een wettelijke verplichting. Dit betreft vooral de vorderingen die het gevolg zijn van ten onrechte ontvangen uitkering in verband met schending van de inlichtingenplicht (fraudevorderingen).
De verplichting tot terugvordering betreft alleen die vorderingen welke, als gevolg van de schending van de inlichtingenplicht, na 1 januari 2013 zijn ontstaan. Voor de al bestaande vorderingen en de vorderingen met een andere grondslag blijft terugvordering een bevoegdheid. In het verleden werd al gebruik gemaakt van de bevoegdheid tot terugvordering van ten onrechte of teveel ontvangen uitkeringen.
Naast de verplichting tot terugvordering is voor dezelfde categorie vorderingen thans ook bepaald dat deze vordering verplicht verrekend dienen te worden met de aan belanghebbende toekomende uitkering(en) in het kader van de Sociale Zekerheid. Omdat daar waar mogelijk ook in het verleden al werd overgegaan tot verrekening (of beslaglegging) met uitkering(en) in het kader van de Sociale Zekerheid geeft dit geen aanleiding tot aanpassing van de beleidsregels. Ook is thans wettelijk vastgesteld dat als het vorderingen betreft die zijn gebaseerd op een schending van de inlichtingenplicht er geen medewerking mag worden verleend aan een schuldregeling.
Ondanks de ontstane wettelijke verplichtingen met betrekking tot terugvordering heeft de wetgever in artikel 58 lid 7 de mogelijkheid geopend om ook bij fraudevorderingen af te kunnen zien van (verdere) invordering. Daarbij wordt een termijn gesteld van 10 jaar gedurende dat aan de aflossing moet zijn voldaan. Ook is wettelijk de mogelijkheid geboden om een vordering af te kopen tegen tenminste 50% van de restsom. Daarbij is het verlenen van kwijtschelding een bevoegdheid van het college. In de beleidsregels waren al bepalingen opgenomen op grond waarvan tot (gedeeltelijke) kwijtschelding of afkoop kon worden overgegaan. In de huidige beleidsregels wordt een onderscheid gemaakt tussen de vorderingen welke gevolg zijn van schending van de inlichtingenplicht en de overige vorderingen.
In artikel 9 zijn de voorwaarden opgenomen op grond waarvan afgezien kan worden van (verdere) invordering bij fraude. Daarbij is aansluiting gezocht bij de wettelijke bepalingen en wordt uitgegaan van een betalingstermijn van 10 jaar. Ook zijn bij de mogelijkheid tot afkoop tegen ten minste 50% van de restsom nadere voorwaarden gesteld.
In artikel 10 van de beleidsregels zijn de voorwaarden opgenomen met betrekking tot de vorderingen met een andere grondslag dan fraude. De betalingstermijn is daarbij gehandhaafd op 5 jaar. Het onderscheid tussen artikel 9 en 10 is gerechtvaardigd door de andere grondslag van de vorderingen.
Opgenomen is ook het in rekening brengen van de kosten van het uitvaardigen van een dwangbevel tot een bedrag van € 50. Voorheen werden alleen kosten van invordering in rekening gebracht indien werd overgegaan tot beslaglegging of bij overdracht aan een deurwaarder.
Burgemeester en wethouders geven uitvoering aan de wettelijke verplichting tot en maken gebruik van de bevoegdheid tot;
In artikel 54 lid 3 van de WWB, artikel 40 WIJ en artikel 17 lid 3 van IOAW en IOAZ, wordt het college de bevoegdheid gegeven om een besluit tot toekenning van bijstand te herzien of in te trekken.
Op grond van artikel 58 lid 1 van de WWB, artikel 25 lid 1 van de IOAW en IOAZ is het college verplicht om tot terugvordering over te gaan indien er sprake is van teveel ontvangen uitkering als gevolg van een schending van de inlichtingenplicht.
In de artikelen 58 lid 2 tot en met 60 van de WWB, artikelen 54 lid 2 tot en met 56 van de Wij en de artikelen 25 lid 2 tot en met 28 van de IOAW en IOAZ wordt het college de bevoegdheid gegeven om kosten van bijstand terug te vorderen op de gronden vermeld in die artikelen.
Het is daarom aan het college om te bepalen of het college van de gegeven wettelijke bevoegdheid gebruik wenst te maken. In dit artikel is bepaald dat het college gebruik maakt van de wettelijk gegeven bevoegdheid. Daar waar in vervolg van de toelichting uitsluitend de artikelen worden genoemd uit de WWB worden eveneens bedoeld de artikelen van gelijke strekking in de WIJ, IOAZ en IOAW.
Een besluit tot toekenning van de uitkering wordt herzien of ingetrokken indien;
het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht als bedoeld in de betreffende artikelen in de WWB, WIJ, IOAW en IOAZ, Bbz 2004 of artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van de betreffende uitkering;
Herziening of intrekking van het toekenningsbesluit kan geschieden op de 2 gronden vermeld in de betreffende artikelen van de WWB, WIJ, IOAW en IOAZ.
Indien de belanghebbende de op hem rustende inlichtingenplicht jegens het college en het UWV WERKbedrijf (artikelen 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen) niet of niet behoorlijk nakomt, en indien de uitkering anderszins ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend. Op basis van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur kan dit in het laatste geval alleen als de belanghebbende redelijkerwijs kon begrijpen dat hij teveel of ten onrechte uitkering ontving. Dit is geregeld in artikel 2 onder a van deze beleidsregels Terugvordering.
Het belangrijkste onderscheid in de herziening van het recht op uitkering is gelegen in de omstandigheid aan wie de verwijtbaarheid kan worden toegerekend. Dit kan veroorzaakt zijn door schending van de inlichtingenplicht door de klant of door een fout van de gemeente. Herziening geschiedt op grond van artikel 54 lid 3 van de WWB, artikel 40 lid 3 van de WIJ, artikel 17 lid 3 van de IOAW en IOAZ. In alle wetten kent het 3e lid een onderdeel a en b. Herziening op grond van het onderdeel a geschiedt indien er sprake is van schending van de inlichtingenplicht. Herziening op grond van onderdeel b geschiedt indien er sprake is van een fout van de gemeente, aangeduid als “indien de uitkering anderszins ten onrechte of tot een te hoog bedrag werd vastgesteld”. Herziening van het recht op bijstand geschiedt in die gevallen waarin nog recht op (gedeeltelijke) bijstandsverlening blijft bestaan. Indien blijkt dat geen recht meer bestaat wordt het recht op uitkering ingetrokken. Door de herziening wordt in feite de besluitvorming in overeenstemming gebracht met de situatie zoals deze had moeten zijn. Door de gewijzigde besluitvorming komt daardoor de juridische grondslag (geheel of gedeeltelijk) onder de al betaalde uitkering te vervallen.
In dit artikel is bepaald dat het college ten aanzien van de wijze van terugvordering nadere regels heeft gesteld en dat overeenkomstig deze regels terugvordering geschiedt.
Burgemeester en wethouders vorderen de uitkering terug van belanghebbende(n) voor zover deze;
Terugvordering van de uitkering als bedoeld onder “f” vindt niet plaats indien de betreffende kosten zijn gemaakt meer dan twee jaar vóór de datum van verzending van het besluit tot terugvordering. Toelichting In dit artikel is bepaald welke gevallen het college overgaat tot terugvordering. De strekking van dit artikel is overeenkomstig het bepaalde in de terugvorderingsartikelen van de WWB, WIJ, IOAW,IOAZ en Bbz2004.
Ad a. Dit betreft terugvordering als gevolg van een herziening of intrekkingsbesluit wegens schending van de inlichtingenplicht. Dit is thans een wettelijke verplichting.
Ad b. Betreft terugvordering als gevolg van een herziening of intrekkingsbesluit op andere gronden als bedoeld onder a.
Ad c. Betreft terugvordering van een op grond van de WWB toegekende lening. Indien door belanghebbende(n) de daaraan verbonden verplichting tot aflossing niet wordt nagekomen wordt een besluit tot terugvordering genomen.
Ad d. Terugvordering indien de gemeente wordt aangesproken op een gestelde borgtocht. Indien belanghebbende zijn verplichtingen jegens de primaire verstrekker niet nakomt en de gemeente wordt als borgsteller aangesproken om het restant aan de primaire schuldeisers te voldoen, kan de gemeente op grond van deze bepaling overgaan tot terugvordering van belanghebbende.
Ad e. Als bijstand of inkomensvoorziening is verstrekt bij wijze van voorschot, in afwachting van een definitieve beslissing op een ingediende aanvraag, wordt deze normaliter verrekend met de toegekende uitkering. Indien echter nadien blijkt dat er geen recht bestaat op uitkering of de uiteindelijk toegekende uitkering is onvoldoende voor volledige verrekening van het verstrekte voorschot, geschiedt terugvordering.
Ad f. Dit betreft teveel betaalde uitkering op grond van een administratieve vergissing. Een belangrijk onderscheid in deze ten opzichte van herziening op grond van “anderszins ten onrechte of tot een te hoog bedrag werd vastgesteld” is dat aan deze terugvordering geen herziening van het recht op uitkering voorafgaat. Het betreft hier vooral die gevallen waarbij de uitkering niet overeenkomstig de besluitvorming betaalbaar werd gesteld.
Ad g. Hier wordt bedoeld terugvordering wegens later ontvangen of ter beschikking gekomen middelen. Ook hier wordt een terugvorderingsbesluit niet voorafgegaan door een herzienings- of intrekkingsbesluit. Immers ten tijde van de uitkeringsverlening was het recht op uitkering correct aangezien de aanspraak of de beschikking over de in aanmerking te nemen middelen pas later geëffectueerd kon worden en er dus ten tijde van de uitkeringsverlening niet over kon worden beschikt.
Als laatste is wettelijk bepaald dat ingeval van een administratieve vergissing als bedoeld onder e en f, terugvordering slechts kan geschieden voor zover de kosten van bijstand zijn gemaakt binnen 2 jaar voorafgaand aan de datum van het besluit tot terugvordering.
Naast bovenstaande bepalingen is van belang de zogenaamde 6-maanden jurisprudentie. De Centrale Raad van Beroep heeft in diverse uitspraken bepaald dat indien een uitvoeringsorgaan beschikt over gegevens welke moeten leiden tot aanpassing van het recht op uitkering, zij binnen een redelijke termijn daartoe moeten overgaan. De vanaf de datum van ontvangst van de gegevens daardoor teveel verstrekte uitkering kan niet worden teruggevorderd indien een termijn van meer dan 6 maanden is verstreken.
Indien de bijstand als gezinsbijstand aan gehuwden had moeten worden verleend maar zulks achterwege is gebleven, omdat de belanghebbende de verplichtingen, bedoeld in artikel 17, of artikelen 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, niet of niet behoorlijk is nagekomen, kunnen de kosten van bijstand mede worden teruggevorderd van de persoon met wiens middelen als bedoeld in paragraaf 3.4, bij de verlening van bijstand rekening had moeten worden gehouden.
In dit artikel is bepaald van wie kan worden teruggevorderd. Het meest voorkomende geval is genoemd onder a. Daar waar bijstand werd of wordt verleend aan gehuwden, of daarmee gelijkgestelden, kan terugvordering geschieden van beide partners.
Onder b wordt gedoeld op met name de verzwegen samenwoning. Hoewel de aanvankelijk “onbekende” partner niet in de bijstandsverlening was betrokken kan deze toch aansprakelijk worden gesteld aangezien de aanwezigheid van die partner wel van belang was voor de bepaling van het recht op en de hoogte van de bijstandsverlening.
De onbekende partner is echter alleen aansprakelijk te stellen indien wordt teruggevorderd op grond van de WWB. Dit dient echter zuiver te worden toegepast. Indien de belanghebbende heeft samengewoond met een partner buiten de gemeentegrenzen, is de partner niet aansprakelijk te stellen. De feitelijke grond voor de herziening en terugvordering, hoewel ingegeven door de samenwoning, is dan niet zo zeer de samenwoning doch het verblijf buiten de gemeente. In dat geval is de onbekende partner niet van belang voor het recht op uitkering.
Indien, gelet op de omstandigheden van persoon en gezin, daarvoor dringende redenen aanwezig zijn, kan geheel of gedeeltelijk van terugvordering worden afgezien.
De vraag wat dringende redenen zijn om van terugvordering af te zien is niet in zijn algemeenheid te beantwoorden omdat ze altijd gerelateerd zijn aan de individuele omstandigheden. Duidelijk is wel dat zowel financiële als niet financiële factoren mee dienen te wegen in de beoordeling toepassing te geven aan dit artikel. Bij het mee laten wegen van financiële factoren dient altijd te worden gerealiseerd dat de belanghebbende hoe dan ook de bescherming heeft van de beslagvrije voet.
Verder is nog relevant te realiseren dat ook tijdelijk van terugvordering kan worden afgezien. Indien toepassing wordt gegeven aan dit artikel zal uitvoerig moeten worden gerapporteerd wat de dringende redenen zijn om te besluiten van terugvordering af te zien.
Indien de belanghebbende in beginsel in staat moet worden geacht zijn schulden binnen een redelijke periode te kunnen voldoen, is er geen reden om af te zien van terugvordering. Pas als voorzienbaar is dat de belanghebbende niet zal kunnen doorgaan met het betalen van zijn schulden kan er aanleiding zijn om gedeeltelijk van terugvordering af te zien (algemene bevoegdheid artikel 58 WWB). Omdat volgens de ‘Gedragscode Schuldregeling Nederlandse Vereniging voor Volkskrediet’ slechts aan schuldsanering wordt meegewerkt als het hele schuldbedrag kan worden gesaneerd, kan de gemeente alleen dan toestemmen in het gedeeltelijk afzien van terugvordering indien alle schuldeisers meewerken. Immers, een schuldregeling kan alleen dan tot stand komen als alle schuldeisers hieraan meewerken.
Ten aanzien van fraudeschulden wordt een strengere houding in acht genomen. Indien de rechter op grond van de Wet schuldsanering natuurlijke personen een schuldsaneringstraject vaststelt met inbegrip van de fraudeschuld zal de gemeente zich hierbij neer moeten leggen.
De wetgever heeft thans in artikel 60c opgenomen dat geen medewerking wordt verleend aan een schuldregeling indien de vordering het gevolg is van een schending van de inlichtingenplicht. Dit betreft echter alleen die vorderingen welke vallen onder de verplichte terugvordering en dus zijn ontstaan na 1 januari 2013.
In niet alle gevallen is het redelijk om strikte toepassing te geven aan het bepaalde in het 2e lid onder a. te weten het niet verlenen van medewerking in geval van verwijtbare vorderingen.
Het moet o.a. onredelijk worden geacht om daar waar de verwijtbare vordering slechts een fractie uitmaakt van het totaal te saneren schuldenpakket, op grond van strikte toepassing een sanering te blokkeren.
Daarnaast kan het mogelijk zijn dat op grond van een minnelijke regeling of sanering meer zal worden ontvangen dan bij uiteindelijke toelating tot de WSNP. Ook in deze gevallen is de gemeente erbij gebaat om akkoord te gaan.
In afwijking van de artikelen 2 tot en met 5 van deze beleidsregels kan van verdere terugvordering worden afgezien indien het restant dat teruggevorderd dient te worden een bedrag van € 75 niet te boven gaat en de kosten van invordering hoger dreigen te worden dan de opbrengst.
Indien de uitkering die ten onrechte is uitbetaald lager is dan € 75 dan kan van verdere terugvordering worden afgezien. Uitdrukkelijk is gekozen voor de term dat van “verdere” terugvordering kan worden afgezien. Dit impliceert dat we in eerste instantie zal worden teruggevorderd. Als de restantschuld lager is dan € 75 en vanwege het achterwege blijven van aflossingen de kosten van invordering hoger dreigen te worden dan de opbrengst, kan op grond van deze bepaling van verdere terugvordering worden afgezien.
In afwijking van de artikelen 2 tot en met 5 van de beleidsregels kan het college besluiten van verdere terugvordering af te zien, indien de persoon van wie de kosten van bijstand worden teruggevorderd:
Alhoewel er met betrekking tot fraudevorderingen een wettelijke verplichting is tot terugvordering en uitgangspunt blijft dat een vordering zo mogelijk geheel terugbetaald dient te worden heeft de wetgever in artikel 58 lid 7 van de WWB voorwaarden geformuleerd op grond waarvan het college een bevoegdheid heeft om ook in deze gevallen af te kunnen zien van (verdere) terugvordering.
Van de gegeven bevoegdheid dient gebruik gemaakt te worden. Er wordt ook in de wet een termijn gehanteerd van 10 jaar. Gedurende deze periode moet geheel aan de aflossingsverplichting zijn voldaan. Voor zover in deze periode niet volledig aan de aflossingsverplichting werd voldaan, kan alsnog van verdere terugvordering worden afgezien als de achterstallige aflossing is voldaan.
Ook kan van verdere terugvordering worden afgezien indien een debiteur gedurende 10 jaar geen aflossing heeft verricht en niet aannemelijk is dat de debiteur op enig moment zal gaan aflossen. Daarbij kan worden gedacht aan debiteuren welke zich (definitief) in het buitenland hebben gevestigd of geen aantoonbaar inkomen hebben. Deze vorderingen kunnen na verloop van 10 jaar als oninbaar worden afgeboekt.
Ook wordt de mogelijkheid geopend tot afkoop van de vordering mits ten minste 50% van de restsom in een keer wordt afgelost. De wetgever heeft daarbij geen nadere voorwaarden gesteld. Het is echter niet de bedoeling dat iedere vordering, op welke moment dan ook akkoord kan worden gegaan met een afkoop tegen ten minste 50%.
In de beleidsregels is daarom in aanvulling op de wet gesteld dat een afkoop een meerwaarde dient te hebben voor de gemeente ten opzichte van het reguliere invorderingstraject en de belanghebbende daardoor in de gelegenheid wordt gesteld uit een schuldsituatie te geraken. Uit de aanvullende gestelde voorwaarden volgt dat in ieder afzonderlijk geval een individuele beoordeling dient te geschieden.
Er wordt met betrekking tot het afzien van terugvordering een passief beleid gevoerd. Dit houdt in dat belanghebbende zelf dient te verzoeken om kwijtschelding.
Uit de vermelding “ten minste” volgt dat er geen recht bestaat op restitutie van terugbetaalde gelden indien de aflossing langer heeft geduurd van 10 jaar.
Het uitgangspunt is en blijft dat ten onrechte verstrekte uitkering zoveel mogelijk worden teruggevorderd.
Aan een beslissing tot buiten invordering stellen (algemene bevoegdheid artikel 58 WWB) dient altijd een individuele beoordeling ten grondslag te liggen. Deze individuele beoordeling moet vooral raakvlakken hebben met uitstroombevordering en armoedebestrijding.
Tevens is deze bepaling bedoeld om het debiteurenbestand beheersbaar te houden. Na een termijn van ten minste 5 jaar en indien gedurende deze termijn volledig aan de betalingsverplichting is voldaan, kan van verdere terugvordering worden afgezien.
Een uitzondering wordt gemaakt voor verwijtbare vorderingen. Voor verwijtbare vordering geldt echter ook dat op enig moment afgezien moet kunnen worden van verdere terugvordering.
Voorwaarde daarbij is dan wel dat gedurende de periode van aflossing, deze is geschied naar draagkracht en bovendien afhankelijk van de hoogte van de vordering een andere (langere) termijn geldt. Ook geldt een passief beleid in deze. Het initiatief tot kwijtschelding ligt bij de betreffende klant.
Uit de toevoeging “ten minste” volgt bovendien dat geen recht bestaat op restitutie van betaalde bedragen indien langer werd afgelost dan de gestelde minimale termijn.
Aflossing van leenbijstand, als er sprake is van bijzondere bijstand, vindt gedurende 36 maanden plaats, als de volledige aflossingscapaciteit gedurende die periode is ingezet voor de aflossing en de aflossing gedurende 36 maanden aaneengesloten heeft plaatsgevonden. Indien de termijn van terugbetaling minder dan 3 jaar bedraagt, kan het te hanteren percentage volgens het eerste en tweede lid lager worden vastgesteld.
De maximale aflossingsduur voor het terugbetalen van bedrijfskapitaal op grond van het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004 (Bbz2004) dat in de vorm van een geldlening is verstrekt wordt vastgesteld overeenkomstig de bepalingen van het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004. De verschuldigde rente wordt gelijkgesteld aan het door het ministerie van SZW vastgestelde percentage.
In afwijking van het bepaalde in lid 1 tot en met 4, kan zonder nader draagkrachtonderzoek akkoord worden gegaan met een betalingsregeling indien de vordering daardoor binnen een redelijke termijn zal zijn voldaan, volgens onderstaande richtlijn;
vordering in Euro’s aflossingstermijn
€ 1.500 tot € 3.600 24 maanden
€ 3.600 tot € 7.200 36 maanden
De hoogte van het aflossingsbedrag is afhankelijk van de soort vordering en het inkomen van de schuldenaar. In geval een geldlening wordt teruggevorderd van een schuldenaar met een inkomen op minimumniveau bedraagt het aflossingspercentage 6% van de toepasselijke bijstandsnorm (inclusief vakantietoeslag en rekening houdend met eventuele toeslagen en / of verlagingen). Met het percentage van 6% wordt beoogd gelijke tred te houden met een reguliere kredietverstrekker. Het reguliere circuit wordt als voorliggende voorziening aangemerkt maar als het de belanghebbende niet mogelijk is hiervan gebruik te maken, kan een geldlening worden verstrekt door de gemeente. Het ligt voor de hand hierbij een evenredige bezwaring te hanteren.
In geval uit andere hoofde dan een geldlening wordt teruggevorderd van een schuldenaar met een inkomen op minimumniveau bedraagt de aflossing het bedrag waarmee de uitkeringsaanspraken de van toepassing zijnde beslagvrije voet (90% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm (incl. vakantietoeslag)) te boven gaat.
Indien de schuldenaar een inkomen heeft dat hoger is dan het minimumniveau, wordt de aflossingshoogte vastgesteld op 50% van het verschil tussen het inkomen van de schuldenaar en deze toepasselijke bijstandsnorm, zowel in geval van terugvordering van een geldlening als in geval van terugvordering uit andere hoofde. Hiermee wordt bewerkstelligd dat werken lonend is, ook op dit gebied. Immers, de bijstandsgerechtigde houdt slechts 90% over van de toepasselijke bijstandsnorm, de werkende houdt daarvan 100% over plus nog 50% van de inkomsten boven het minimum.
In geval de vordering het gevolg is van verstrekt bedrijfskapitaal, wordt aansluiting gezocht bij de Bbz en wordt de maximale aflossingsduur bepaald op 10 jaar. Gedurende de aflossingsperiode is (dag)rente verschuldigd over het totale uitstaande bedrag. Deze rente wordt vastgesteld op het percentage dat het ministerie van SZW hanteert op het moment van verstrekking van het bedrijfskapitaal.
Aangezien in de WWB de aflossingshoogte niet is afgebakend is het mogelijk zowel ten voordele als ten nadele van de schuldenaar het aflossingsbedrag bij te stellen. Er dient wel rekening mee gehouden te worden dat het niet afbakenen in de WWB is ingegeven door de 100% financiële verantwoordelijkheid die de gemeenten krijgen en de daarmee gepaard gaande deregulering. Daar is niet mee beoogd een inbreuk te maken op de binnen de WWB bestaande praktijk dat de aflossingsbedragen zodanig worden vastgesteld dat die voor de belanghebbende niet onevenredig bezwarend zijn. De mogelijkheid bestaat bovendien om in afwijking van het voorgaande een regeling te treffen. Dit bevordert de effectiviteit en voorkomt onnodige heronderzoeken.
Indien de belanghebbende niet bereid is tot het treffen van een minnelijke betalingsregeling, of een eerder opgelegde betalingsverplichting niet (meer) nakomt, dan wordt het terugvorderingsbesluit ten uitvoer gelegd door middel van;
In tegenstelling tot de Abw kent de WWB geen bepalingen over verrekening en pseudo-verrekening. Het terugvorderingsbesluit levert geen executoriale titel op. Echter een dwangbevel geeft op grond van artikel 4:116 Awb een executoriale titel. De gemeente kan overgaan tot dwanginvordering door middel van verrekening (wanneer aan de debiteur bijstand wordt verleend), of door middel van het leggen van vereenvoudigd derdenbeslag. Daarnaast staat ook de “gewone” weg van executoriaal beslag open, daar waar verrekening of vereenvoudigd derdenbeslag niet mogelijk is. Deze omstandigheid kan zich voordoen wanneer er geen inkomstenbron beschikbaar is, of wanneer beslag wordt gelegd op een onroerend goed.
Verrekening met de bijstand wordt gebaseerd op artikel 6:127 van het Burgerlijk Wetboek. Voor deze vorm van verrekenen moet aan de volgende eisen worden voldaan:
Er moet een wederkerig schuldenaarschap bestaan. Het gaat om het over en weer voldoen van een schuld. De door de belanghebbende te ontvangen bijstand en de ten onrechte verleende bijstand die moet worden terugbetaald, worden beschouwd als de hier bedoelde wederkerige schuld.
Er moet gelijksoortigheid van schuld en prestatie zijn. Hieruit vloeit voort dat bijstand alleen met bijstand kan worden verrekend. Dit betekent dat een ten onrechte verleende bijstand niet met bijvoorbeeld een WMO-vergoeding kan worden verrekend.
Er moet een bevoegdheid zijn om betaling van de vordering af te dwingen. Verrekening is een vorm van tenuitvoerlegging.
Bij verrekening is de gemeente gehouden aan de beslagvrije voet.
Verrekening kan alleen voor zover de uitkering voor beslag vatbaar is (dus bijvoorbeeld niet met bijzonder bijstand voor specifieke kosten).
Ten uitvoerlegging door middel van beslag kan geschieden conform de regels van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De gemeente heeft de mogelijkheid van vereenvoudigd derdenbeslag op loon of uitkering.
Op grond van artikel 4:119 van de Awb kunnen bij het dwangbevel de kosten van aanmaning, de wettelijke rente en de kosten van het dwangbevel in rekening worden gebracht.
In lid 1 is opgenomen dat bij het uitvaardigen van een dwangbevel € 50 in rekening worden gebracht als zijnde de kosten van het dwangbevel.
In lid 2 is bepaald dat wanneer de belanghebbende de betalingsverplichting niet nakomt, de kosten met betrekking tot de verschuldigde rente en overige kosten in rekening worden gebracht. Deze kosten worden in beginsel vastgesteld op een percentage van 15% van de hoofdsom met een minimum van € 50 en een maximum van € 750.
In de WWB is het bruteren van de bijstandsvordering, over het algemeen aan het einde van het kalenderjaar, als bevoegdheid opgenomen in artikel 58 lid 4 WWB. Door het opnemen van dit artikel in de beleidsregels wordt geregeld dat in die gevallen waarin de vordering niet binnen het kalenderjaar kan worden terugbetaald, deze zal worden gebruteerd.
Daarnaast is het niet ongebruikelijk om brutering van een vordering achterwege te laten indien de terugvordering niet verwijtbaar is aan de klant. Veelal heeft dan herziening van het recht op uitkering plaatsgevonden op grond van artikel 54 lid 3 onder b van de WWB “anderszins de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag werd verleend.”, of er heeft terugvordering plaatsgevonden op grond van artikel 58 lid 1 onder e WWB “anderszins onverschuldigd is betaald voor zover belanghebbende dit redelijkerwijs had kunnen begrijpen”.
In paragraaf 6.5 van de Wet werk en bijstand zijn sinds 1 januari 2009 verhaalsartikelen opgenomen.
Tot 1 januari 2009 had de WWB weliswaar verhaalsartikelen maar de inwerkingtreding daarvan was aangehouden in afwachting van de invoering van de Wet herziening kinderalimentatiestelsel.
Op basis van het geldende overgangsrecht kon tot 1 januari 2009 worden overgegaan tot verhaal op grond van artikel 13 van de Invoeringswet WWB waarin was bepaald dat ten aanzien van verhaal de artikelen 92 t/m 105 en artikel 141 Abw van kracht bleven.
Het wetsvoorstel met betrekking tot de herziening van het kinderalimentatiestelsel is echter nimmer ingevoerd en werd op 9 november 2006 geheel ingetrokken.
Per 1 januari 2009 is de overgangswetgeving (Invoeringswet WWB) komen te vervallen en zijn er nieuwe verhaalsartikelen in de WWB opgenomen. Er is, daar waar noodzakelijk, rekening gehouden met de 4e tranche van de Algemene wet bestuursrecht. Ondanks de kennelijke reparatie van de wetgeving per 1 januari 2009 valt op dat in artikel 56 WWB nog steeds wordt vermeld dat deze op een later tijdstip in werking zal treden. Dit artikel gaat over het opleggen van de verplichting aan de klant om kinderalimentatie te vorderen. De verwachting is dat de wetgever dit artikel nog gaat aanpassen.
De bijstandsklant die geen alimentatie heeft gevraagd bij de echtscheiding krijgt bij aanvang van de uitkering de verplichting om alimentatie te vorderen voor zichzelf en de kinderen. Deze verplichting wordt opgelegd met toepassing van artikel 55 WWB.
Burgemeester en wethouders maken gebruik van de bevoegdheid tot het verhalen van kosten van bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB):
Tot de grens van de onderhoudsplicht als bedoeld in Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek: op degene die bij het ontbreken van gezinsverband zijn onderhoudsplicht jegens zijn echtgenoot, of minderjarig kind niet of niet behoorlijk nakomt en op het minderjarige kind dat zijn onderhoudsplicht jegens zijn ouders niet of niet behoorlijk nakomt;
Onder a. en b. worden de verhaalsmogelijkheden op de (ex)echtgenoot en de daarmee gelijkgestelde (ex)geregistreerde partner bedoeld ten aanzien van zijn onderhoudsplicht jegens zijn (ex)echtgenoot en/of minderjarige kinderen.
Burgemeester en wethouders maken geen gebruik van de bevoegdheid tot het verhalen van kosten van bijstand op degene die zijn onderhoudsplicht op grond van artikel 395a van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek niet of niet behoorlijk nakomt jegens zijn meerderjarig kind (18 t/m 20-jarigen).
Toelichting Burgemeester en wethouders maken geen gebruik van de bevoegdheid tot het verhalen van bijzondere bijstand verleend aan jong meerderjarigen (18- 21 jaar).
Burgemeester en wethouders maken gebruik van de bevoegdheid tot het verhalen van kosten van bijstand op grond van de WWB;
Op degene aan wie de persoon die bijstand ontvangt of heeft ontvangen een schenking heeft gedaan voor zover bij het besluit op de aanvraag WWB met de geschonken middelen rekening zou zijn gehouden indien de schenking niet had plaatsgevonden, tenzij gelet op alle omstandigheden aannemelijk is dat de schenker ten tijde van de schenking de noodzaak van bijstandsverlening dan wel inkomensvoorziening redelijkerwijs niet heeft kunnen voorzien;
Hierin is het verhaal van een schenking en het verhaal op de nalatenschap geregeld.
Bij de beoordeling van het bestaan van het verhaalsrecht als bedoeld in artikel 14 van deze beleidsregels en de omvang van het te verhalen bedrag wordt rekening gehouden met de maatstaven die gelden en de omstandigheden die van belang zijn in het geval dat de rechter dient te beslissen over de vraag of en, zo ja, tot welk bedrag een uitkering tot levensonderhoud na echtscheiding, scheiding van tafel en bed of ontbinding van het huwelijk na scheiding van tafel en bed zou moeten worden toegekend.
Toelichting Indien de rechter (nog) geen uitspraak heeft gedaan over de onderhoudsplicht, dan zal voor de vaststelling van het verhaalsbedrag een berekening worden gemaakt op basis van de rechterlijke maatstaven. De zogenaamde tremanormen, die zullen worden gebruikt voor het maken van berekeningen, voldoen hieraan.
Ook voor het bestaan van onderhoudsplicht zal aansluiting moeten worden gezocht bij de omstandigheden en maatstaven in het geval de rechter dient te beslissen of er sprake is van onderhoudsplicht. Dit is met name ook het geval indien toepassing gegeven dient te worden aan invulling van het begrip dringende redenen. (zie ook artikel 16)
Indien, gelet op de omstandigheden van persoon en gezin, daarvoor dringende redenen aanwezig zijn, kan in afwijking van artikel 14 en 15 van deze beleidsregels geheel of gedeeltelijk van verhaal worden afgezien.
Toelichting Dringende redenen kunnen nimmer alleen financiële redenen zijn. Dringende redenen zijn door de werkgever (bewust) niet nader omschreven. De vraag wat dringende redenen in het kader van verhaal zijn dient te worden beantwoord aan de hand van de in loop der tijd ontwikkelde jurisprudentie. Dikwijls zijn dit gedragingen van de zijde van de onderhoudsgerechtigde welke dusdanig ingrijpend zijn dat daardoor van een onderhoudsplichtige redelijkerwijs niet verwacht mag worden dat deze nog bijdraagt in het levensonderhoud van de ex-partner.
Ook kan het gedrag van de onderhoudsplichtige aanleiding zijn om (desnoods tijdelijk) af te zien van het instellen van verhaal. Daarbij kan gedacht worden aan situaties waarbij een verhaalsactie van de gemeente verstrekkende gevolgen zou kunnen hebben voor de onderhoudsgerechtigde (bedreiging en mishandeling).
In artikel 62 b WWB is bepaald dat de gemeente in beginsel gebonden is aan de rechterlijke uitspraak. De vastgestelde hoogte en de duur van de alimentatieplicht door de rechter zijn daarom in beginsel steeds leidend. De gemeente is echter pas gebonden aan een rechterlijke uitspraak indien uit die uitspraak blijkt dat de rechter zich zelfstandig een inhoudelijk oordeel heeft gevormd over de onderhoudsplicht als zodanig of inhoudelijk is ingegaan op de draagkracht van de onderhoudsplichtige. Indien de rechter zich geen zelfstandig oordeel heeft gevormd, wat kan geschieden bij een eis tot alimentatie en de onderhoudsplichtige voert geen verweer, komt de gemeente een zelfstandig recht toe om de draagkracht te beoordelen. Indien uit onderzoek van de gemeente blijkt dat de door de rechter vastgestelde alimentatie overeenkomt met de draagkracht kan daarbij eveneens aansluiting worden gezocht.
Daadwerkelijk verhaal op grond van een alimentatiebeschikking geschiedt echter alleen in die gevallen waarin de gemeente, met uitsluiting van de bijstandsklant (rechthebbende) overgaat tot invordering van de verschuldigde alimentatie. Daartoe is een afzonderlijk besluit van de gemeente noodzakelijk. Indien de bij gerechtelijke uitspraak opgelegde alimentatie rechtstreeks wordt voldaan aan de bijstandsklant, kan slechts worden beoordeeld of de opgelegde alimentatie voldoet aan de wettelijke maatstaven.
Uitgangspunt is echter nog altijd de eigen verantwoordelijkheid van de klant om te voorzien in de kosten van het bestaan. Een vastgestelde alimentatieverplichting, voor de klant zelf of ten laste komende kinderen geldt als voorliggende voorziening waarvan gebruik gemaakt dient te worden.
Indien de ex-partner van de klant niet vrijwillig betaalt kan de klant worden verwezen naar het LBIO Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdrage). Deze instantie kan zorgdragen voor de inning van partner- en kinderalimentatie. Het LBIO incasseert echter geen achterstand in alimentatie welke op het moment van aanmelding ouder zijn dan 6 maanden. Daarnaast stopt het LBIO met incasseren indien de onderhoudsplichtige de bestaande achterstand heeft ingelopen en daarna gedurende een periode van 6 maanden correct aan de betalingsverplichting heeft voldaan.
Het is dus niet zo dat de gemeente, bij een uitvoerbare alimentatie beschikking, zonder meer overgaat tot het incasseren van de verschuldigde alimentatie. Dit dient individueel bezien te worden, en slechts bij uitzondering toegepast te worden.
De gemeente verzoekt de rechter het verhaalsbedrag in afwijking van een rechterlijke uitspraak betreffende levensonderhoud, verschuldigd krachtens Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, vast te stellen indien de rechter:
Indien uit onderzoek door de gemeente blijkt dat de rechterlijke uitspraak door een wijziging van omstandigheden niet meer aan de wettelijke maatstaven voldoet, de uitspraak onmiddellijk al niet aan de wettelijke maatstaven voldeed of de rechter bij zijn uitspraak geen rekening heeft kunnen houden met alle gegevens en omstandigheden, kan de rechter worden verzocht het verhaalsbedrag in afwijking van de eerdere rechterlijke uitspraak vast te stellen. Een en ander is bepaald in artikel 62e WWB.
Er wordt niet overgegaan tot het gewijzigd vaststellen van een betalingsverplichting indien de draagkracht niet meer blijkt te zijn vermeerderd ten opzichte van het vorige onderzoek dan met € 50 per maand of blijkt te zijn verminderd dan met een bedrag van € 25 per maand.
Toelichting Indien uit een ingesteld onderzoek blijkt dat de draagkracht van de onderhoudsplichtige, in vergelijking met een eerdere vaststelling van de draagkracht, zijnde een door de gemeente opgelegd verhaalsbedrag of een door de rechter vastgestelde alimentatie, minder dan € 50 is gewijzigd vindt geen herziening plaats. Uit jurisprudentie blijkt dat de rechter een wijziging in de draagkracht van minder dan € 50 per maand niet beschouwt als zijnde een relevante wijziging in omstandigheden op grond waarvan herziening zou moeten geschieden
Indien tussen de aanschrijving van de onderhoudsplichtige en het opleggen van een onderhoudsbijdrage een langere termijn is verstreken dan 2 maanden en deze langere termijn niet is te wijten aan de onderhoudsplichtige, gaat een op te leggen onderhoudsbijdrage niet eerder in dan de dag volgende op de datum van het besluit tot het opleggen van een onderhoudsbijdrage.
Met betrekking tot de ingangsdatum verhaal lopen de meningen uiteen. Dit kan zijn de ingangsdatum van de uitkering, de dag volgend op de aanschrijving van de onderhoudsplichtige of een andere ingangsdatum. Als algemeen uitgangspunt geldt dat een verhaalsbijdrage slechts in beperkte mate met terugwerkende kracht kan worden opgelegd. Als de jurisprudentie erop wordt geraadpleegd is veelal de strekking dat de (financiële) onderhoudsplicht ontstaat vanaf het moment dat daarop aanspraak wordt gemaakt. Vanaf die dag dient te onderhoudsplichtige er rekening mee te houden en dient hij voor een op te leggen bijdrage gelden te reserveren. Deze gedragslijn kan worden gevolgd.
Ondanks dit algemene uitgangspunt kan het voorkomen dat om wat voor reden dan ook, het opleggen van een verhaalsbijdrage vertraging oploopt. Deze vertraging kan, indien deze aan de gemeente is te verwijten, niet worden afgewenteld op de onderhoudsplichtige. Dan dient de bijdrage niet eerder in te gaan dan de dag volgende op die van het verzenden van het besluit tot het opleggen van een bijdrage.
De ingangsdatum verhaal is van minder belang indien verhaal wordt ingesteld op grond van een rechterlijke uitspraak. De ingangsdatum vloeit dan voort uit de uitspraak van de rechter dan wel de datum waarop de onderhoudsplichtige in gebreke is gebleven en de gemeente de incasso overneemt van de onderhoudsgerechtigde
Indien degene op wie verhaal wordt ingesteld geen dan wel onvoldoende gegevens verstrekt voor het vaststellen van de grens van de onderhoudsplicht wordt de verschuldigde onderhoudsbijdrage ambtshalve vastgesteld op;
Ook een onderhoudsplichtige is wettelijk verplicht om de gemeente te voorzien van de benodigde informatie voor het vaststellen van een onderhoudsbijdrage. Voor het geval dat de onderhoudsplichtige niet voldoet aan de inlichtingenplicht dient vastgesteld op welke wijze dan een onderhoudsbijdrage wordt vastgesteld.
Algemeen gebruikelijk is bij een ambtshalve vaststelling om een bijdrage op te leggen gelijk aan de bruto kosten van bijstand. Dit kan echter alleen indien er sprake van onderhoudsplicht jegens de bijstandsgerechtigde en eventuele kinderen. Indien er alleen sprake is van onderhoudsplicht jegens de in de bijstandsverlening begrepen kinderen, dient een andere benadering gekozen te worden.
In de Tremanormen is de tabel eigen aandeel kosten van kinderen opgenomen. De tabel wordt in de rechtspraak gebruikt om de maximale behoefte van kinderen te bepalen en is gebaseerd op onderzoek van het Nibud. Daarbij is onderzoek gedaan naar de hoogte van het netto-inkomen, gezinssamenstelling en wat er dan gemiddeld per kind maandelijks wordt besteed ten behoeve van dat kind. Voor een ambtshalve vaststelling kan worden uitgegaan van het maximaal in die tabel genoemde bedrag
In afwijking van artikel 15 en 16 van deze beleidsregels wordt op verzoek van degene op wie verhaald wordt gedeeltelijk afgezien van het (verder) verhalen van kosten van bijstand dan wel inkomensvoorziening voor zover het betreft verschuldigde verhaalsbedragen die op het moment van het besluit opeisbaar zijn, indien:
Geen kwijtschelding wordt toegepast voor zover alimentatie is verschuldigd op grond van een alimentatiebeschikking. Alleen voor zover de gemeente gebruik heeft gemaakt van haar bevoegdheid op basis van die beschikking, met uitsluiting van de bijstandsontvanger, de alimentatie in te vorderen en voor zover het achterstallige alimentatie betreft. Indien en voor zover de onderhoudsplichtige ook zijn toekomstige alimentatieverplichting wenst te herzien zal dit dienen te gebeuren in een herzieningsprocedure bij de rechtbank. Dit is een procedure tussen de ex-echtelieden. De gemeente is daarin geen partij.
Indien het op te leggen verhaalsbedrag lager is dan € 50 per maand, kan van verhaal worden afgezien.
Indien uit de op basis van de door de onderhoudsplichtige verstrekte gegevens gemaakte draagkrachtberekening blijkt dat er sprake is van een op te leggen onderhoudsbijdrage van minder dan € 50 per maand, wordt afgezien van het opleggen van een verhaalsbijdrage.
Indien de belanghebbende niet uit eigen beweging bereid is de verlangde gelden aan de gemeente te betalen dan wel niet of niet tijdig tot betaling daarvan overgaat, wordt overgegaan tot verhaal in rechte.
Indien de belanghebbende niet uit eigen beweging bereid is een opgelegde verhaalsbijdrage aan de gemeente te betalen dan wel niet of niet tijdig tot betaling daarvan overgaat, wordt overgegaan tot verhaal in rechte. Daartoe wordt een verzoekschrift ingediend bij de Arrondissementsrechtbank te Rotterdam
Over alle genoemde onderwerpen in deze beleidsregels kan in interne richtlijnen een nadere regeling plaatsvinden. Deze interne richtlijnen worden vastgesteld door Burgemeester en wethouders.
Over alle genoemde onderwerpen in deze beleidsregels kan in interne richtlijnen een nadere regeling plaatsvinden. Deze interne richtlijnen worden vastgesteld door Burgemeester en wethouders.
Burgemeester en wethouders kunnen in bijzondere gevallen ten gunste van de klant afwijken van de bepalingen in deze beleidsregels, indien toepassing van de beleidsregels tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.
Het uitgangspunt is steeds dat de beleidsregels voor een ieder leidend zijn en dat uitsluitend indien naar het oordeel van Burgemeester en wethouders onbillijke of onredelijke situaties ontstaan door toepassing van de bepalingen in deze beleidsregels, ten gunste van de klant kan worden afgeweken van deze beleidsregels
In gevallen, de uitvoering van deze beleidsregels betreffende, waarin deze beleidsregels niet voorzien, beslissen de Burgemeester en wethouders.
In gevallen, de uitvoering van deze beleidsregels betreffende, waarin deze beleidsregels niet voorzien beslissen de Burgemeester en wethouders
Geheel in de geest van de Wet werk en bijstand (WWB) gaat het gemeentelijk beleid uit van de primaire verantwoordelijkheid van de burger voor het eigen bestaan. Bijstand wordt slechts dan verstrekt als de noodzaak daartoe is vastgesteld. De volgende uitgangspunten worden gehanteerd:
De vergoedingen vanuit de Zvw en de AWBZ zijn voorliggende voorzieningen die passend en toereikend worden geacht. Indien de voorliggende voorziening de kosten niet vergoedt, zijn deze niet noodzakelijk en kan daarvoor ook geen bijzondere bijstand worden verleend. Medische kosten worden niet vergoed, met uitzondering van de eigen bijdrage voor kosten vanuit de basiszorgverzekering. In individuele bijzondere omstandigheden is het wel mogelijk om bijzondere bijstand te verstrekken;
Bij het vaststellen van het bedrag van de bijzondere noodzakelijke kosten wordt aangesloten bij normbedragen zoals opgenomen in de prijzengids van het Nibud. Dit betekent dat de daadwerkelijk gemaakte kosten worden vergoed tot een maximum als genoemd in de prijzengids van het Nibud, tenzij deze beleidsregels anders bepalen;
De aanvraag voor bijzondere bijstand kan worden ingediend binnen 12 maanden nadat de kosten zijn gemaakt. Indien het een aanvraag om verhuiskosten, inrichtingskosten, duurzame gebruiksgoederen of kosten van een tandartsbehandeling betreft, dient de aanvraag te worden ingediend voordat de kosten zijn gemaakt. Voor begrafenis- of crematiekosten geldt een indieningtermijn van maximaal drie maanden na de dag van de uitvaart;
Als er bijzondere bijstand wordt aangevraagd voor een gebruiksgoed of een apparaat is het uitgangspunt dat er door de belanghebbende wordt onderzocht of het gebruiksgoed tweedehands kan worden aangeschaft. De gemeente heeft hiervoor een samenwerkingspartner Opnieuw & Co. Met deze partner zijn afspraken gemaakt voor onze klanten. Uitgangspunt is dat de bijstand een minimumvoorziening is en er gekeken moet worden naar een passende goedkope oplossing. De gebruiksgoederen worden verstrekt in de vorm van een lening. Het is ook van belang om de schuldpositie van de belanghebbende zo laag mogelijk te houden. De hoogte van de bijzondere bijstand wordt vastgesteld na het bezoek aan deze kringloopwinkel. Het vaststellen van de totale bijzondere bijstand is dan maatwerk. Zie voor meer informatie www.opnieuwenco.nl Opnieuw&Co heeft verschillende vestigingen een groot aanbod van tweedehandszaken zoals meubels, apparaten, tv’s, computers, spellen, muziek, boeken, kleding, speelgoed, fietsen, kleine huisraad en onderdelen. Klanten kunnen er ook voor kiezen om een andere kringloopwinkel te bezoeken. Bij de aanschaf van apparaten mag de klant zelf kiezen maar wordt de voorkeur gegeven aan geen tweedehands apparaat. De klant loopt anders het risico dat het apparaat snel kapot gaat waarbij er wellicht geen garantie is. Bij een nieuw apparaat is er een redelijke gebruiksduur van een apparaat waardoor de klant niet opnieuw bijstand kan aanvragen.
Tenzij deze richtlijnen anders bepalen, wordt de bijzondere bijstand verstrekt als een uitkering om niet.
De bijzondere bijstand wordt in de vorm van een renteloze geldlening verstrekt in de gevallen die genoemd worden in artikel 48, tweede lid van de WWB en indien het bijstand voor de kosten van noodzakelijke duurzame gebruiksgoederen betreft als bedoeld in artikel 51 van de WWB.
Bij de vaststelling van de bijzondere bijstand dient rekening te worden gehouden met de aanwezige draagkracht in het inkomen of het vermogen. Bij de vaststelling van aanwezige draagkracht wordt in ieder geval rekening gehouden met de draagkrachtperiode, het vermogen en het inkomen.
Het inkomen zoals genoemd in artikel 32 van de wet WWB inclusief toeslagen (zoals vakantietoeslag, overwerktoeslag en 13e maand) en inkomen uit vermogen.
Bij de vaststelling van het draagkrachtinkomen wordt uitgegaan van het inkomen van de belanghebbende of het huishouden gedurende het jaar, beginnend in de maand waarin de kosten zijn gemaakt waarop de aanvraag om bijstand betrekking heeft. Indien een aanvraag nog te maken kosten betreft, wordt uitgegaan van het inkomen van de belanghebbende in de maand van aanvraag.
Vaststellen netto inkomen voor draagkrachtberekening
Als draagkrachtinkomen wordt in aanmerking genomen het netto inkomen over een periode van 12 maanden verlaagd met de volgende aftrekposten:
In het inkomen tot 110% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm is geen draagkracht aanwezig. Inkomen tussen 110% van de bijstandsnorm tot 140% van de bijstandsnorm = 35% draagkracht Inkomen boven de 140% van de bijstandsnorm = 50% draagkracht.
Het vermogen wordt op dezelfde wijze vastgesteld als bij de algemene bijstand. Aangesloten wordt bij de vermogensgrens genoemd in de wet WWB (artikel 34 lid 2 en 3 ). Het vermogen boven die grens wordt volledig tot de draagkracht gerekend (100%).
Draagkracht bijzondere bijstand voor woonkosten
Als het inkomen hoger is dan de toepasselijke bijstandsnorm wordt 100% van het inkomen voor zover dat meer is dan de toepasselijke bijstandsnorm als draagkracht in aanmerking genomen.
De draagkracht wordt telkens voor de periode van 12 maanden vastgesteld, beginnende op de eerste dag van de maand waarin de kosten zijn gemaakt. De draagkracht kan voor een kortere of langere periode vastgesteld worden, indien de periode waarop de kosten waarvoor bijstand is aangevraagd betrekking hebben, daartoe aanleiding geeft. De draagkrachtruimte wordt in één keer met de bijzondere bijstand verrekend. In afwijking van het bovenstaande kan ingeval van periodieke bijzondere bijstand, de draagkracht verrekend worden naar rato van het aantal maanden van de periode waarop deze bijstand betrekking heeft.
Voor Ridderkerk en Albrandswaard is er een contract afgesloten bij CZ Zorgverzekeringen.
De voorwaarden en regels zijn:
Vanaf 1 januari 2012 is de lage eigen bijdrage huishoudelijke hulp in de vergoeding van de aanvullende verzekering CZM opgenomen. Er wordt geen bijzondere bijstand meer verstrekt voor deze kosten.
De kosten van een babyuitzet, behoren tot de incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan. Deze kunnen worden voldaan uit een inkomen ter hoogte van de toepasselijke uitkering algemene bijstand door middel van reservering dan wel gespreide betaling achteraf. Dit betekent dat er in beginsel geen bijstandsverlening mogelijk is voor deze kosten. Alleen indien er sprake is van bijzondere omstandigheden in het individuele geval kan er van deze regel worden afgeweken.
In hoeverre de belanghebbende voor de kosten van een babyuitzet heeft kunnen reserveren, zal individueel beoordeeld moeten worden. In het algemeen geldt dat de belanghebbende in ieder geval vanaf de vaststelling van de zwangerschap, (vanaf 3e maand is redelijk) voor deze kosten heeft kunnen reserveren.
Ook wordt in de beoordeling meegenomen of het een eerste kind betreft of dat er al kinderen aanwezig zijn waardoor de meubels of andere zaken opnieuw gebruikt kunnen worden. Als de babyspullen zijn opgeruimd wordt de verwijtbaarheid meegenomen in de beoordeling.
Kosten van aangepaste kleding voor de moeder behoren tot de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan. Deze kosten kunnen worden voldaan uit een inkomen ter hoogte van de toepasselijke bijstandsnorm en komen niet voor bijzondere bijstand in aanmerking.
Basispakket babyuitzet is vastgesteld op maximaal € 500.
Klant wordt standaard verwezen naar een kringloopwinkel zoals samenwerkingspartner Opnieuw & Co om te bekijken of noodzakelijk spullen voor de babykamer/uitzet hier aanwezig zijn. De nota van Opnieuw &Co kant rechtstreeks worden betaald. De bijstand wordt in principe als een lening verstrekt. Alleen wanneer er sprake is van bijzondere omstandigheden is het mogelijk om de bijzondere bijstand om niet te verstrekken. De hoogte van de bijstand kan worden aangepast als Nibud de prijzen verandert.
De belanghebbende op wie volgens de bepalingen in het huwelijksgoederenrecht en het erfrecht de plicht rust de kosten van lijkbezorging van bloedverwanten te voldoen, kan bijzondere bijstand aanvragen voor zijn/haar aandeel in de kosten.
Maximale vergoeding; De kosten die verband houden met de begrafenis of crematie van een overledene in Nederland, gerekend naar de kosten van de goedkoopst adequate mogelijkheid voor de verzorging van de teraardebestelling.
Op de bijzondere bijstand worden uitkeringen uit verzekeringen, slottermijnen e.d., volledig in mindering gebracht. Het uitgangspunt is om de kosten van het Nibud hierin te volgen tot een maximum bedrag van € 5000. Bij de vaststelling van de hoogte van de noodzakelijke kosten zal individueel worden gekeken naar de te maken kosten. De hoogte van de kosten kunnen lager uitvallen als er gekozen wordt voor cremeren.
Bijzondere bijstand kan worden verstrekt aan de belanghebbende waarvoor de kantonrechter een beschikking heeft afgegeven. De hoogte van de vergoeding is gebaseerd op de jaarlijks vastgestelde maximale hoogte door het LOK (Landelijk Overleg Kantonsectorvoorzitters). Voor meer informatie over dit onderwerp en voor actuele bedragen zie het handboek Schulinck.
In principe heeft een gedetineerde geen recht op bijstand. De gemeente heeft een zorgplicht waardoor aan een gedetineerde die niet voor de kosten en vaste lasten van het aanhouden van de eigen woning heeft kunnen reserveren of geen tijdelijke verhuurregeling heeft kunnen treffen, bijzondere bijstand verstrekt kan worden. Dit is afgesproken in het convenant nazorg ex-gedetineerden Rotterdam-Rijnmond 18+ 2011.
Bij de vraag of het aanhouden van de woning noodzakelijk is speelt de duur van de detentie een rol. Als richtlijn geldt dat gedurende een korte detentieperiode van niet langer dan 6 maanden het aanhouden van de woning als noodzakelijk wordt beoordeeld. Als de detentie slechts van korte duur is en lang van tevoren bekend was, wordt de belanghebbende geacht hiervoor te hebben gereserveerd. Verder moet vast staan dat belanghebbende zijn domicilie in Ridderkerk of Albrandswaard heeft.
Voor de termijnbedragen van energiekosten wordt geen bijzondere bijstand verstrekt. Dit betekent in de praktijk dat de energievoorziening moet worden afgesloten. Komt de belanghebbende uit de strafinrichting, dan kunnen de aansluitkosten, die het energiebedrijf in rekening brengt, wel in de vorm van een lening als bijzondere bijstand worden vergoed.
Is doorbetaling van de woonlasten gezien de duur van de detentie niet aan de orde, dan kan - als de bijzondere omstandigheden van de betrokkene daartoe aanleiding geven en deze zelf niet in de kosten kan voorzien - voor de opslagkosten van de inboedel bijzondere bijstand worden verstrekt voor de duur van maximaal 12 maanden. Dit gebeurt echter alleen in die gevallen dat de inboedel van betrokkene voldoende waarde heeft om dit te rechtvaardigen. De klant moet daarom een opgave doen van zijn inboedel. Ter verificatie kan een huisbezoek aan de orde zijn. De bijstand wordt als leenbijstand verstrekt.
Het is mogelijk dat er op het moment van de detentie acties lopen of gaan lopen vanuit de verhuurder gericht op ontruiming van de woning, bijvoorbeeld door huurschuld of overlast. Voordat een doorbetaling van de huur plaatsvindt moet vaststaan dat dit niet aan de orde is. Tenzij de verhuurder verklaart dat de procedure wordt opgeschort of beëindigd. Als een huurschuld niet valt op te lossen vindt geen doorbetaling plaats. Immers, op dat moment betaalt de gemeente de huurschuld (zonder de achterstand daadwerkelijk in te lopen) terwijl de ontruiming wordt voorgezet.
De huur minus huurtoeslag wordt als bijzondere bijstand verstrekt. Hierbij wordt in principe een periode van maximaal 6 maanden aangehouden. De bijzondere bijstand wordt als leenbijstand verstrekt.
Aanschaf legitimatie na detentie
Het komt vaak voor dat de ex-gedetineerde na detentie geen legitimatie bewijs meer heeft. Er kan bij na het vrijkomen bijstand worden verstrekt als voorschot op de aan te vragen uitkering. Is er geen aanvraag om uitkering maar ander inkomen dan kan er in bijzondere omstandigheden bijzondere bijstand worden verstrekt voor de aanschaf van de legitimatie in de vorm van leenbijstand.
Kosten huisvesting bij verblijf in een inrichting
Als betrokkene tijdelijk een woning huurt met recht op huurtoeslag, bestaat de mogelijkheid om betrokkene bijzondere bijstand “om niet” te verstrekken. De bijzondere bijstand wordt verstrekt naar rato van het aantal dagen dat betrokkene in de woning verblijft. Dit kan tijdelijk als betrokkene buiten de gemeente een huis huurt. De bijzondere bijstand wordt dan verstrekt voor de huur (minus huurtoeslag), vastrecht energiekosten en het vastrecht water.
De overige kosten (zoals verzekering, voorschot energiekosten) dient belanghebbende uit het inkomen te betalen. Aangezien het resocialisatieproces een tijdelijk karakter heeft, wordt de bijzondere bijstand maximaal 6 maanden verstrekt (met een verlenging van 6 maanden bij uiterste noodzaak).
Als er sprake is van kamerhuur wordt de bijzondere bijstand individueel bezien. Er moet sprake zijn van een gelijkwaardige situatie met degene die een woning huurt via de woningbouwvereniging.
Verblijf in een inrichting 18 tot 21 jarigen
Deze categorie is uitgesloten van algemene bijstand. De bijzondere bijstand (indien de onderhoudsplicht van de ouders ontoereikend is c.q. niet geldend gemaakt kan worden) wordt individueel bepaald tot het maximum genoemd in artikel 23 WWB. Er wordt geen verhaal gepleegd op de ouders van jong meerderjarigen van 18 tot 21 jaar. Als er bijzondere bijstand aan de kindmoeder onder de 18 jaar wordt verstrekt kan er wel verhaal worden gepleegd op de ouders of eventueel de vader van het kind.
Degene aan wie rechtens zijn vrijheid is ontnomen, heeft op grond van artikel 13, eerste lid, onder a, van de WWB geen recht op bijstand. Het begrip ‘rechtens zijn vrijheid ontnomen’ omvat zowel gevangenisstraf als andere vormen van vrijheidsontneming zoals dwangopname in een psychiatrisch ziekenhuis op grond van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (Wet BOPZ) of op grond van artikel 37, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (Sr)1. Dit geldt ook voor degene die na ontslag van alle rechtsvervolging in een TBS inrichting op grond van artikel 37b, eerste lid Sr worden opgenomen.
Als iemand in de gevangenis zit, betaalt de staat het levensonderhoud. Echter voor gedwongen opname in een psychiatrisch ziekenhuis geldt dit niet. In principe hebben deze klanten geen recht op uitkering, maar ook geen recht op een vergoeding door de staat. Tot nu toe kregen klanten in een psychiatrisch ziekenhuis een uitkering voor levensonderhoud (zak en kleedgeld) ongeacht de reden van opname, omdat de wetgever en ook de gemeenten hier niet bij stil hebben gestaan. Door wijziging van artikel 13 WWB wordt het mogelijk om deze klanten bijzondere bijstand te verstrekken.
Aanvraag; Om te bepalen of een klant tot de doelgroep behoort, moet de inrichting op grond van de WWB aangeven op grond van welke regeling de klant is opgenomen. De geneesheer-directeur van het psychiatrisch ziekenhuis is onder bepaalde voorwaarden verplicht gegevens te verstrekken aan gemeenten. Het kunnen opvragen van deze gegevens bij de geneesheer-directeur van het desbetreffende ziekenhuis is van belang omdat de opname-, verlof- en ontslagdata bepalend zijn voor het recht op en de hoogte van de bijzondere bijstand.
Om onverzekerdheid voor de zorgverzekering, schulden en dakloosheid te voorkomen heeft ook de betrokkene belang bij deze verificatie.
Bij de aanvraag van een uitkering voor levensonderhoud psychiatrische inrichting moet altijd expliciet gevraagd worden naar de grondslag van de opname. Als betrokkene behoort tot de categorie:
Dan kan er geen WWB uitkering voor levensonderhoud worden toegekend, maar moet periodieke bijzondere bijstand worden toegekend.
Overige kosten bij dwangopname
Iemand die als gevolg van een gedwongen opname zijn uitkering verliest, heeft – naast het probleem van het betalen van de ziektekostenpremie – mogelijk ook geen middelen meer om de vaste lasten die verbonden zijn aan het aanhouden van woonruimte te kunnen voldoen. Op grond van de nieuwe wet kan betrokkene nu een beroep doen op bijzondere bijstand om te voorzien in onder meer de kosten van de premie voor een ziektekostenverzekering, de doorbetaling van vaste lasten die verbonden zijn aan de woning en eventuele persoonlijke uitgaven. Let hierbij op of betrokkene nog een woning in een andere gemeente heeft. Als dat het geval is, wordt de aanvraag doorgestuurd naar de betreffende gemeente en wordt de aanvraag niet verder afgehandeld.
Behoort betrokkene tot de onderstaande doelgroepen?
Dan is de hoogte van de bijzondere bijstand gelijk aan de hoogte van de ( zak en kleedgeld) bijstand voor levensonderhoud. Dit betekent een vergoeding voor levensonderhoud inclusief vakantiegeld en een vergoeding voor de kosten van nominale premie ziektekostenverzekering. De hoogte is geïndexeerd en volgt de index van de zak en kleedgeld uitkering. Mocht er noodzaak bestaan voor een vergoeding voor Bijzondere bijstand voor doorbetaling vaste lasten van een woning, dan moet maatwerk worden geleverd. Dit kan alleen incidenteel voorkomen bij inwoners uit de eigen gemeente, aangezien bij inwoners uit een andere gemeente in dat geval de gemeente waar betrokkene nog woonruimte (dus zijn woonplaats op grond artikel 40 WWB) heeft, aansprakelijk zijn voor de kosten.
Behoort betrokkene tot de onderstaande doelgroep?
·Dwangopname in een psychiatrisch ziekenhuis op grond van artikel artikel 37b, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (Sr)1 (idem als twee, na ontslag van alle rechtsvervolging) (TBS)
Dan is de hoogte van de bijzondere bijstand gelijk aan de hoogte van de
(zak en kleedgeld) bijstand voor levensonderhoud. Dit betekent een vergoeding voor levensonderhoud inclusief vakantiegeld. NB Deze klanten hebben geen recht op en een vergoeding voor de kosten van nominale premie ziektekostenverzekering. De geneeskundige zorg van deze groep wordt door het ministerie van Justitie betaald. Dit is een voorliggende voorziening.
De hoogte is geïndexeerd en volgt de index van de zak en kleedgeld uitkering. Mocht er noodzaak bestaan voor een vergoeding voor Bijzondere bijstand voor doorbetaling vaste lasten van een woning, dan moet maatwerk worden geleverd. Dit kan alleen incidenteel voorkomen bij inwoners uit de eigen gemeente, aangezien bij inwoners uit een andere gemeente in dat geval de gemeente waar betrokkene nog woonruimte (dus zijn woonplaats op grond artikel 40 WWB) heeft, aansprakelijk zijn voor de kosten.
Er bestaat geen recht op (bijzondere) bijstand voor zover een beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening (artikel 15 lid 1 WWB). In het kader van de kosten van de LBIO-bijdrage geldt de AKW (kinderbijslag) als voorliggende voorziening. Er kunnen zich echter omstandigheden voordoen waarin belanghebbende niet daadwerkelijke een beroep kan doen op de kinderbijslag (AKW). In dat geval is het recht op bijzonder bijstand voor de kosten van de LBIO-bijdrage gelegen in artikel 35 lid 1 WWB. Als er geen AKW wordt ontvangen of er is sprake van een dringende individuele situatie dan kan er wel bijstand worden verstrekt. Soms is dit bijstand “om niet”, maar het kan ook in de vorm van een lening als naar verwachting de AKW nog moet worden toegekend. Als achteraf blijkt dat de bijstand onterecht is verstrekt kan er worden teruggevorderd.
Zie ook de Uitgangspunten Bijzondere Bijstand in dit beleid. De zorgverzekering vanuit de Zvw en de AWBZ zijn passende en toereikende voorliggende voorzieningen. Indien de voorliggende voorziening de kosten niet vergoedt, zijn deze niet noodzakelijk en kan daarvoor ook geen bijzondere bijstand worden verleend. Medische kosten worden niet vergoed, met uitzondering van de eigen bijdrage voor kosten vanuit de basiszorgverzekering Zvw. Als een klant toch een beroep doet op de bijzondere bijstand zal er altijd individueel bekeken moeten worden of er bijzondere omstandigheden zijn die toch vragen om een oplossing via de bijzondere bijstand.
Als er dan toch bijzondere bijstand wordt verstrekt moet zoveel mogelijk aangesloten worden bij de vergoedingen van het collectieve gemeentepakket bij CZ. De maximale vergoeding die dit pakket aangeeft voor een bril is dan ook de maximale vergoeding bijzondere bijstand.
Eventuele verzekeringen en batterijen zijn algemene kosten die niet worden vergoed via de bijzondere bijstand. De klant moet zoveel mogelijk gestimuleerd worden om een aanvullende zorgverzekering te kiezen die past bij de behoefte van de persoon of het gezin. Uitzondering: de eigen bijdrage op grond van de Zorgverzekeringswet (Zvw)
De wetgever heeft in een aantal gevallen toch een eigen bijdrage opgelegd bij sommige vergoedingen vanuit de basisverzekering Zvw. Voor deze eigen bijdrage kan bijzondere bijstand worden verstrekt (dit geldt dus niet voor de aanvullende verzekering). De eigen bijdragen uit de Zvw moeten individueel worden bekeken. De bedragen kunnen jaarlijks wijzigen. Let op; dit betreft niet de wettelijke eigen bijdrage Zvw die iedereen moet betalen (€ 220 in 2012).
Eigen bijdrage huishoudelijke hulp
De eigen bijdrage AWBZ/WMO is een inkomensafhankelijk bijdrage. De aanvullende verzekering van de CZM geeft vanaf 1 januari 2012 een vergoeding ter hoogte van de laagste inkomensafhankelijke bijdrage. Er zijn ook andere zorgverzekeringen die een vergoeding geven voor deze kosten. Het is daarom vanaf 2012 niet meer mogelijk om voor deze kosten bijzondere bijstand aan te vragen. Ook hier geldt dat als er bijzondere omstandigheden zijn er wel bijzondere bijstand mogelijk is.
Klanten met betalingsproblemen zorgverzekering en de Bronheffing
Als er betalingsproblemen van een zorgverzekering en aanvullende verzekering worden gesignaleerd moet dit signaal door de klantmanager worden opgepakt. Bij meerdere schulden wordt er doorverwezen naar de Schuldhulpverlening. Bij minder complexe schuldsituaties kan er ook besloten worden om de premie van de zorgverzekering te laten inhouden op de uitkering. Voorkomen moet worden dat de klant in de “bronheffing” terecht komt. Er is een regisseur schuldhulpverlening die benaderd kan worden bij financiële problemen. De regisseur schuldhulpverlening heeft ook de taak om de achterliggende problemen te bekijken en de klant te begeleiden naar passende hulpverlening.
De belanghebbende die in de “bronheffing” zit kan niet naar een andere zorgverzekering. De problematiek voor deze mensen is erg groot. De premie van de zorgverzekering is hoger dan normaal, er is geen aanvullende verzekering, er moet een boete worden betaald en een aflossing voor de achterstand. De belanghebbende in deze positie kan worden aangemerkt als zijnde een persoon in een bijzondere omstandigheid. Maar de eigen verantwoordelijkheid van deze belanghebbende blijft wel voorop staan. Daarom zal deze persoon die een beroep doet op de bijzondere bijstand de voorwaarde krijgen opgelegd dat dat hij of zij hulp moet vragen bij Schuldhulpverlening. Is er al een schuldhulpverleningstraject in het verleden geweest maar door toedoen van de klant voortijdig beëindigd dan is er in het beleid Schuldhulpverlening opgenomen dat er een tweede kans mogelijk is. Is dat ook niet meer mogelijk of de klant wil daar niet aan meewerken dan is er geen bijzondere bijstand mogelijk voor de medische kosten.
Overbruggingsbijstand door wijziging inkomen
Als een belanghebbende ten gevolge van de overgang van een ander inkomen naar WWB of een plotselinge daling van inkomsten niet voldoende geld heeft om van te leven kan er een overbruggingstoeslag worden toegekend. Afhankelijk van de individuele situatie wordt de overbruggingsbijstand toegekend voor een bepaalde periode. Deze toeslag wordt toegekend als bijzondere bijstand “om niet”.
Overbruggingsbijstand Statushouders
Een belanghebbende die afkomstig is van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) en een woning krijgt in de gemeente Ridderkerk of Albrandswaard kan in principe vier weken overbruggingsbijstand krijgen.
In beginsel kan de noodzaak van de rechtshulpverlening worden aangenomen als de rechtsbijstand is verleend op grond van een toevoeging. Voor bijkomende kosten, bijv. reiskosten voor het bijwonen van de zitting, geldt het Besluit proceskosten bestuursrecht (Stb 1993,763) als een ten opzichte van de WWB toereikende voorliggende voorziening. Deze kosten komen niet voor bijzondere bijstand in aanmerking. Hetzelfde geldt voor niet noodzakelijk te maken kosten bijv. reiskosten voor het mede bijwonen van de zitting door de klant zelf, zonder dat sprake is van een verplichte persoonlijke oproep om ter zitting te verschijnen. Een aanwezige rechtsbijstandsverzekering moet worden aangemerkt als een voorliggende voorziening. Indien de rechter in een procedure de wederpartij tot betaling van de proceskosten heeft veroordeeld, kan het college de verleende bijzondere bijstand voor de kosten van rechtsbijstand van de belanghebbende terugvorderen op grond van artikel 58 lid 1 onderdeel f onder 2° WWB.
Voor de eigen bijdrage en de bijkomende kosten kan bijzondere bijstand worden verstrekt. Er wordt geen rekening gehouden met de kortingsregeling van € 50 als de klant eerst informatie opvraagt bij een bureau van rechtshulp. De bijstandsverlening gaat uit van de kosten die de belanghebbende moet betalen.
De kosten voor de aanschaf/vernieuwing van een identiteitsbewijs behoren tot de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan waarin de bijstandsnorm voorziet. Bijzondere bijstand is niet mogelijk. De (leges)kosten van naturalisatie worden niet aangemerkt als noodzakelijke kosten, aangezien het betrokkene vrij staat zich wel of niet te naturaliseren. Bijzondere bijstand voor de (leges)kosten voor de eerste aanvraag voor verlening van een verblijfsvergunning is niet mogelijk op grond van het feit dat betrokkene nog niet over een geldig identiteitsbewijs beschikt. Bijstand is dan onmogelijk op grond van het territorialiteitsbeginsel. Legeskosten voor de eerste aanvraag in het kader van gezinshereniging of verlenging van een verblijfsvergunning behoren tot de incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan, welke kosten betrokkene in beginsel uit de bijstandsnorm dient te voldoen.
In principe behoren de reiskosten tot de algemene kosten van het bestaan. Voor reiskosten kan in principe geen bijzondere bijstand verstrekt worden. In de norm zit namelijk een bepaald bedrag voor “deelname maatschappelijk verkeer”. Als er is vastgesteld dat er sprake is van bijzondere omstandigheden waardoor de reiskosten noodzakelijk zijn, dan kan er wel bijzondere bijstand worden verstrekt en worden alle kosten vergoed zonder aftrek van het bedrag dat in de norm is begrepen voor deelname maatschappelijk verkeer.
Reiskosten in verband met een participatietraject moeten, behoudens bijzondere omstandigheden, worden bestreden uit de algemene bijstand, ook als aan belanghebbende de verplichting is opgelegd om aan het traject deel te nemen. Een relatief korte afstand vormt geen bijzondere omstandigheid op grond waarvan bijzondere bijstand moet worden verstrekt voor deze reiskosten, ook als het een participatietraject betreft waaraan de belanghebbende verplicht deelneemt.
Noodzakelijke extra reiskosten
Als belanghebbende noodzakelijke extra reiskosten moet maken die niet bekostigd kunnen worden uit het regulier inkomen kan er bijzondere bijstand worden verstrekt voor de reiskosten. De kosten worden berekend naar de goedkoopste mogelijkheid in de individuele situatie. De frequentie van de te maken reiskosten wordt individueel vastgesteld.
Als er gebruik wordt gemaakt van eigen vervoer is de maximale prijs per kilometer de prijs die Nibud geeft voor een kleine auto. Zie voor de actuele prijzen het handboek Schulinck waar de Nibudprijzengids is opgenomen.
De noodzaak voor het bezoeken van een gedetineerde is aanwezig als:
De frequentie van de bezoeken kan individueel worden vastgesteld.
Reiskosten door het volgen van methadonprogramma (verslaving)
Als uit verificatie blijkt dat de klant een methadonprogramma volgt door een verslaving, kan er bijzondere bijstand worden verstrekt voor de kosten van een maandabonnement openbaar vervoer. Eén keer per drie maanden dient, bij de hulpverleningsinstantie te worden gecontroleerd of het programma nog wordt gevolgd.
Een belanghebbende van 18, 19 of 20 jaar heeft slechts recht op bijzondere bijstand voor zover de noodzakelijke kosten van het bestaan van belanghebbende uitgaan boven de bijstandsnorm en voor deze kosten geen beroep kan worden gedaan op de ouders, omdat de middelen van de ouders daartoe niet toereikend zijn of de belanghebbende redelijkerwijs het onderhoudsrecht ten opzichte van de ouders niet te gelde kan maken.
er een ernstig verstoorde relatie met de ouders is.
De aanvullende bijzondere bijstand bedraagt het verschil tussen de norm voor een alleenstaande (ouder) van 21 jaar of ouder en de norm voor een alleenstaande (ouder) van 18, 19 of 20 jaar. In geval van gehuwden die beide jonger zijn dan 21 jaar wordt de hoogte van de bijzondere bijstand gerelateerd aan de norm conform de regels WWB.
Er kan bijzondere bijstand worden verleend met toepassing van artikel 16 WWB ten behoeve van het kind van een alleenstaande ouder die minderjarig is. De bijstand bedraagt het verschil tussen de norm van een alleenstaande van 21 jaar en die van een alleenstaande ouder van 21 jaar per maand. De bijstand wordt beëindigd op het moment dat de minderjarige alleenstaande ouder 18 jaar wordt. De aanvraag moet ingediend worden door de grootouders van het kind of ambtshalve worden toegekend.
Zie ook de “Uitgangspunten Bijzondere Bijstand” in dit beleid.
De kosten van een medisch of sociaal geïndiceerde verhuizing worden als noodzakelijke kosten beschouwd. Voordat echter tot toekenning van bijzondere bijstand wordt over gegaan dient te worden nagegaan of een beroep gedaan kan worden op een voorliggende voorziening; zoals de WMO, de werkgever etc. Als geen beroep op een voorliggende voorziening mogelijk is kan voor de kosten van verhuizing bijstand worden verleend. Daarbij dient uit gegaan te worden van de goedkoopste mogelijkheid, bijvoorbeeld het huren van een boedelbak of busje. De bijstand wordt verstrekt om niet.
Voor de vaststelling van de hoogte van de te verstrekken bijstand geldt als uitgangspunt dat rekening wordt gehouden met die kosten, die in de individuele situatie noodzakelijk zijn. De gemeente waaruit belanghebbende vertrekt is de gemeente waar de aanvraag moet worden ingediend.
Tot de algemeen voorkomende noodzakelijke kosten van het bestaan behoren de aanschaf, vervanging of reparatie van gebruiksgoederen met een duurzaam karakter. Indien men tenminste beschikt over een inkomen op het niveau van het sociaal minimum, dus ook indien men een algemene bijstandsuitkering ontvangt, wordt in principe voldoende ruimte in het inkomen aanwezig geacht om hiervoor te reserveren, dan wel achteraf gespreid te betalen. De hoogte van de reservering is gelijk aan het aflossingspercentage; 6% van de bijstandsnorm.
Met opknapkosten worden de kosten van inrichting bedoeld zoals verf en behang. Bijzondere bijstand voor deze kosten dient in beginsel volgens de hoofdregel van artikel 48 lid 1 WWB om niet te worden verleend. Bij een noodzakelijke verhuizing wordt er € 300 bijzondere bijstand “om niet” gegeven voor deze kosten.
In de “dubbele huur” (overlapping van de “oude” huur met de “nieuwe” huur) kan, indien onvermijdelijk bijstand om niet worden verleend. Getracht moet worden de dubbele huur zo laag mogelijk te houden, bijvoorbeeld door naar een opzegtermijn van 2 tot 4 weken te streven.
In de kosten van woninginrichting veroorzaakt door gezinshereniging kan in het algemeen geen bijstand worden verleend omdat deze kosten voorzienbaar zijn en er gereserveerd kan worden voor deze kosten.
Indien de geldlening is verstrekt ten behoeve van een volledige woninginrichting en door de aanvrager gedurende 36 maanden de vastgestelde aflossingsbedragen zijn voldaan, wordt de resterende geldlening omgezet in bijstand om niet.
Als er sprake is van een boedelscheiding wordt er individueel gekeken naar een redelijke verdeling van de boedel. Blijkt (bijvoorbeeld uit het echtscheidingsconvenant) dat over de meeste noodzakelijk te achten goederen (of over de tegenwaarde in geld) kan worden beschikt, dan worden de ontbrekende noodzakelijke goederen volgens de richtprijzen door middel van bijstandsverlening aangevuld. Bij de beoordeling van de bijzondere bijstand wordt de eigen verantwoordelijkheid en handelen per situatie bekeken.
Hoogte bijzondere bijstand bij volledige inrichting
De bijzondere bijstand is 2/3 van de totaalprijs omdat het uitgangspunt is dat de belanghebbende ook tweedehands goederen koopt als hij in bijstand behoevende omstandigheden verkeert.
V ervanging duurzame gebruiksgoederen
Zie ook de uitgangspunten Bijzondere Bijstand in dit beleid.
De aanschafkosten en de vervanging van duurzame gebruiksgoederen moet belanghebbende bestrijden uit het normaal ter beschikking staande inkomen. De bijstandsuitkering of een vergelijkbaar inkomen moet toereikend zijn. Het inkomen bevat voldoende om voor deze kosten te reserveren of deze achteraf gespreid te betalen.
Als er sprake is van Schuldhulpverlening
De belanghebbende die plotseling staat voor de vervanging van een duurzaam gebruiksgoed en dat niet kan betalen van de uitkering of het inkomen omdat er sprake is van een minnelijk traject bij schuldhulpverlening kan verzoeken om een bijzondere regeling. Deze persoon mag tijdens het traject geen nieuwe schuld maken en kan daarom geen lening aangaan bij derden om zo het gebruiksgoed te kunnen aanschaffen. Als er sprake is van een noodzakelijke vervanging wordt er in principe leenbijstand verstrekt waar niet op wordt afgelost. Pas aan het eind van het traject wordt gekeken of de bijstand daadwerkelijk moet worden terugbetaald of omgezet kan worden in een bedrag “om niet”. Dit is afhankelijk van de inzet traject schuldhulpverlening. Wordt een traject verwijtbaar voortijdig beëindigd dan moet de leenbijstand alsnog worden terugbetaald
Bij bewoning van een huurwoning of gehuurde woonwagen, zijn de woonkosten de op de aanvangsdatum geldende huurprijs per maand als bedoeld in de Wet op de huurtoeslag. Bij bewoning van een eigen woning of woonwagen, de tot een bedrag per maand omgerekende som van de in verband met de aankoop verschuldigde (hypotheek)rente, de in verband met het in eigendom hebben van de woning of woonwagen verschuldigde zakelijke lasten en een naar omstandigheden vast te stellen bedrag voor groot onderhoud.
De tegemoetkoming van de belastingdienst in de vorm van huurtoeslag geldt als een voorliggende voorziening in relatie tot bijstandsverlening voor woonkosten die passend en toereikend wordt geacht. Bijzondere bijstand voor woonkosten kan niet worden verleend aan de Nederlander of de daarmee gelijkgestelde die geen recht op huurtoeslag heeft, omdat hij medebewoning heeft van een niet-rechthebbende vreemdeling. Het gemis aan huurtoeslag ten gevolge van de keuze voor een illegale huisgenoot kan niet op de bijstand worden afgewenteld. Jongeren van 18 tot en met 22 jaar die geen aanspraak kunnen maken op huurtoeslag als gevolg van een te hoge rekenhuur hebben geen recht op woonkostentoeslag. Een afwijkend toewijzingsbeleid van woningen en/of verlating van de (oudere) partner kan niet op de bijstand worden afgewenteld.
Woonkosten lager dan de maximale huurgrens
Bijzondere bijstand voor woonkosten kan worden verstrekt indien een woning of een woonwagen wordt bewoond in eigendom, waarvan de woonkosten niet hoger zijn dan de maximumhuur als bedoeld in de Wet op de huurtoeslag en er sprake is van een uit bijzondere omstandigheden voortkomende noodzaak om de woning te bewonen. De hoogte van de toeslag wordt vastgesteld aan de hand van de Wet op de huurtoeslag systematiek. Als de woonkosten van de eigen woning hoger zijn dan de maximumhuur wordt aan de bijzondere bijstand de voorwaarde verbonden dat de belanghebbende binnen 12 maanden na aanvang van deze bijstand verhuist naar passende woonruimte.
Woonkosten hoger dan de maximale huurgrens
Wanneer belanghebbende een huurwoning of koopwoning bewoont waarvan de woonkosten hoger zijn dan het grensbedrag van de individuele huurtoeslag als bedoeld in de Wet op de huurtoeslag, kan er bijzondere bijstand in de woonkosten worden verstrekt indien er sprake is van een uit bijzondere omstandigheden voortkomende noodzaak om de dure woning te bewonen. De hoogte van de toeslag wordt vastgesteld aan de hand van de Wet op de huurtoeslag-systematiek. Het meerdere boven de huurgrensbedrag wordt volledig in aanmerking genomen bij de bepaling van de hoogte van de bijstandsverlening. Aan de verstrekking van de bijzondere bijstand wordt de voorwaarde verbonden dat de belanghebbende binnen 12 maanden na aanvang van de bijstand verhuist naar passende woonruimte. Als de klant niet voldoet aan deze verplichting kan er worden afgestemd volgens de regels van de Afstemmingsverordening.
AIO Aanvullende inkomensvoorziening ouderen
AWBZ Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten
Bbz2004 Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004
CZM Collectieve zorgverzekering minima
DUO Dienst Uitvoering Onderwijs (voorheen Informatie Beheergroep)
IOAW Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers
IOAZ Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen
LBIO Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen
MPF Maatschappelijke Participatiefonds
RMC Regionaal Meld- en Coördinatiepunt (registratie voortijdig schoolverlaters)
SDW Service Dienst Werk Rotterdam
SWOR Stichting Welzijn Ouderen Ridderkerk
SZW Sociale zaken en werkgelegenheid
WAJONG Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten
WAO Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering
WAZ Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen
WIA Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen
WIJ Wet investeren in jongeren
WMO Wet maatschappelijke ondersteuning
WSNP Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen