Besluit tot vaststelling van de ‘Verordening zuiveringsheffing
Waterschap Vallei en Veluwe 2013’
Het algemeen bestuur van Waterschap Vallei en Veluwe;
op voordracht van de voorbereidingscommissie van Waterschap Vallei en Veluwe
van 11 december 2012;
gelet op de artikelen 110, 113 en hoofdstuk XVIIb van de Waterschapswet en
hoofdstuk 6.2 van het Waterschapsbesluit;
B E S L U I T :
vast te stellen de:
De ‘Verordening zuiveringsheffing Waterschap Vallei en Veluwe 2013’
Artikel 1 Begripsbepalingen
Deze verordening verstaat onder:
- a.
Stoffen: de stoffen genoemd in artikel 7 van deze verordening;
- b.
Riolering: een voorziening voor de inzameling en het transport van
afvalwater, in beheer bij een gemeente;
- c.
Zuiveringtechnisch werk: een werk voor het zuiveren van afvalwater
of het transport van afvalwater, niet zijnde een riolering;
- d.
Afvoeren: het brengen van stoffen op een riolering of op een
zuiveringtechnisch werk in beheer bij het waterschap;
- e.
Woonruimte: een ruimte die blijkens haar inrichting bestemd is om
als een afzonderlijk geheel te voorzien in woongelegenheid en
waarvan de delen blijkens de inrichting van die ruimte niet bestemd
zijn om afzonderlijk in gebruik te worden gegeven;
- f.
Bedrijfsruimte: een naar zijn of haar aard en inrichting als
afzonderlijk geheel te beschouwen terrein of ruimte, niet zijnde een
woonruimte, een zuiveringtechnisch werk of een riolering.
- g.
De ambtenaar belast met de heffing: de door het dagelijks bestuur
van GBLT aangewezen ambtenaar, bedoeld in artikel 124, vijfde lid,
onderdeel a, van de Waterschapswet;
- h.
Drinkwater: drinkwater als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de
Drinkwaterwet;
- i.
Ingenomen water: geleverd drink– en industriewater, warm tapwater,
onttrokken grond– en oppervlaktewater en opgevangen hemelwater;
- j.
Drinkwaterbedrijf: drinkwaterbedrijf als bedoeld in artikel 1,
eerste lid, van de Drinkwaterwet;
- k.
Afvalwater: afvalwater als bedoeld in artikel 3.4 van de
Waterwet;
- l.
Warm tapwater: warm tapwater als bedoeld in artikel 1, eerste lid,
van de Drinkwaterwet;
- m.
GBLT: het openbaar lichaam Gemeenschappelijk Belastingkantoor
Lococensus – Tricijn te Zwolle handelend voor het beheersgebied van
het waterschap onder de naam Tricijn belastingen.
Artikel 2 Bijlagen
Bij deze verordening behoren de volgende bijlagen:
– Bijlage I: voorschriften voor meting, bemonstering, analyse en
berekening;
– Bijlage II: tabel afvalwatercoëfficiënten, zoals opgenomen in artikel
122k, derde lid, van de Waterschapswet.
Artikel 3 Belastbaar feit en heffingsplicht
- 1.
Ter bestrijding van kosten die zijn verbonden aan de behartiging van de
taak inzake het zuiveren van afvalwater, wordt onder de naam
zuiveringsheffing een directe belasting geheven ter zake van direct of
indirect afvoeren op een zuiveringstechnisch werk in beheer bij het
waterschap.
- 2.
Aan de heffing worden onderworpen:
- a.
ter zake het afvoeren vanuit een woonruimte of een
bedrijfsruimte: degene die het gebruik heeft van die
ruimte;
- b.
ter zake het afvoeren anders dan bedoeld onder a: degene die
afvoert.
- 3.
Voor de toepassing van het tweede lid, onderdeel a, is
heffingsplichtig:
- a.
in geval van gebruik van een woonruimte door de leden van een
huishouden: degene die door de ambtenaar belast met de heffing
is aangewezen;
- b.
in geval van gebruik door degene aan wie een deel van een
bedrijfsruimte in gebruik is gegeven: degene die dat deel in
gebruik heeft gegeven met dien verstande dat degene die het deel
in gebruik heeft gegeven, bevoegd is de heffing als zodanig te
verhalen op degene aan wie dat deel in gebruik is gegeven;
- c.
in geval van het voor volgtijdig gebruik ter beschikking stellen
van een woonruimte of bedrijfsruimte: degene die de ruimte ter
beschikking heeft gesteld, met dien verstande dat degene die de
ruimte ter beschikking heeft gesteld, bevoegd is de heffing als
zodanig te verhalen op degene aan wie de ruimte ter beschikking
is gesteld.
- 4.
Indien stoffen met behulp van een riolering worden afgevoerd, is degene
bij wie die riolering in beheer is, slechts voor die stoffen die de
beheerder zelf op de riolering heeft gebracht aan een heffing
onderworpen.
- 5.
De opbrengst van de heffing kan tevens worden besteed:
- a.
aan het verstrekken van subsidies ter tegemoetkoming in de
kosten van het voorbereiden en uitvoeren van maatregelen die
verband houden met het zuiveren van afvalwater aan diegenen die
tot het treffen van die maatregelen zijn gehouden;
- b.
aan het verstrekken van subsidies aan heffingsplichtigen tot
behoud van het gebruik van zuiveringtechnische werken teneinde
een stijging van het tarief van de heffing zoveel mogelijk te
voorkomen.
- 6.
Het afvoeren door het waterschap is vrijgesteld van de heffing.
Artikel 4 Ontstaan van de belastingschuld en heffing naar
tijdsevenredigheid
- 1.
De heffing ter zake van woonruimten en van bedrijfsruimten als bedoeld
in artikel 16 is verschuldigd bij het begin van het heffingsjaar of, zo
dit later is, bij de aanvang van de heffingsplicht.
- 2.
Indien ter zake van woonruimten de heffingsplicht als bedoeld in het
eerste lid in de loop van het heffingsjaar aanvangt, is de heffing
verschuldigd voor zoveel driehonderdvijfenzestigste gedeelten van de
voor dat jaar verschuldigde heffing als er in dat jaar, na de aanvang
van de heffingsplicht, nog volle etmalen resteren.
- 3.
Indien ter zake van woonruimten de heffingsplicht bedoeld in het eerste
lid in de loop van het heffingsjaar eindigt, bestaat aanspraak op
ontheffing voor zoveel driehonderdvijfenzestigste gedeelten van de voor
dat jaar verschuldigde heffing als er in dat jaar, na het einde van de
heffingsplicht, nog volle etmalen resteren.
- 4.
Indien de heffingsplicht voor woonruimten is beëindigd na de dagtekening
van de aanslag, kan de heffingsplichtige een aanvraag tot ontheffing
indienen bij de ambtenaar belast met de heffing.
- 5.
Het tweede en derde lid zijn niet van toepassing indien de
heffingsplichtige in de loop van het heffingsjaar het gebruik van een
woonruimte beëindigt en direct aansluitend het gebruik krijgt van een
woonruimte die eveneens in het gebied van het waterschap ligt en er
vanuit de nieuwe woonruimte eveneens wordt afgevoerd als bedoeld in
artikel 1 onder d.
Artikel 5 Heffingsjaar
Het heffingsjaar is gelijk aan het kalenderjaar.
Artikel 6 Aangifte
- 1.
Met betrekking tot de zuiveringsheffing geheven van gebruikers van
bedrijfsruimten, wordt de uitnodiging tot het doen van aangifte gedaan
door:
- a.
het uitreiken of toezenden van een aangiftebiljet;
- b.
het uitreiken of toezenden van een aangiftebrief waarin wordt
verzocht om aangifte te doen op de wijze als bedoeld in het
derde lid, onderdeel b.
- 2.
Op verzoek van degene die op de wijze, bedoeld in het eerste lid,
onderdeel b, is uitgenodigd tot het doen van aangifte wordt door de
ambtenaar belast met de heffing een aangiftebiljet als bedoeld in het
eerste lid, onderdeel a, toegezonden of uitgereikt.
- 3.
Aangifte wordt gedaan door:
- a.
het inleveren of toezenden van het uitgereikte aangiftebiljet met de
eventueel daarbij gevraagde bescheiden;
- b.
het op elektronische wijze toezenden van de door de betreffende
programmatuur gevraagde gegevens.
- 4.
Indien het derde lid, onderdeel b, toepassing vindt, worden de eventueel
gevraagde bescheiden afzonderlijk ingeleverd of toegezonden. De via de
programmatuur, bedoeld in laatstgenoemd onderdeel b, toe te zenden dan
wel in te leveren gegevens zijn inhoudelijk gelijk aan die welke
toegezonden dan wel ingeleverd hadden moeten worden als voor de aangifte
als bedoeld in het derde lid, onderdeel a.
Artikel 7 Grondslag en heffingsmaatstaf algemeen
- 1.
Voor de heffing bedoeld in artikel 3 geldt als grondslag de
hoeveelheid en de hoedanigheid van de stoffen die in een
kalenderjaar worden afgevoerd.
- 2.
Voor de heffing geldt als heffingsmaatstaf de vervuilingswaarde van
de stoffen die in een kalenderjaar worden afgevoerd. De
vervuilingswaarde wordt uitgedrukt in vervuilingseenheden.
- 3.
Het aantal vervuilingseenheden met betrekking tot zuurstofbindende
stoffen wordt bepaald op basis van de som van het chemisch
zuurstofverbruik en het zuurstofverbruik door omzetting van
stikstofverbindingen, zoals voorgeschreven in Bijlage I van deze
verordening. Eén vervuilingseenheid vertegenwoordigt met betrekking
tot zuurstofbindende stoffen een verbruik in het heffingsjaar van
54,8 kilogram zuurstof.
- 4.
Het aantal vervuilingseenheden met betrekking tot de stoffen chroom,
koper, lood, nikkel, zink, arseen, kwik en cadmium wordt bepaald op
basis van de afgevoerde gewichtshoeveelheden, zoals voorgeschreven
in Bijlage I van deze verordening. Eén vervuilingseenheid
vertegenwoordigt een in het heffingsjaar afgevoerde
gewichtshoeveelheid van:
- a.
1,00 kilogram van de stoffen chroom, koper, lood, nikkel en
zink;
- b.
0,100 kilogram van de stoffen arseen, cadmium en kwik;
- 5.
De stoffen zilver, chloride, sulfaat en fosfor worden niet aan de
heffing onderworpen.
Artikel 8 Meting, bemonstering en analyse
- 1.
Het aantal vervuilingseenheden van zuurstofbindende en andere
stoffen wordt berekend met behulp van door meting, bemonstering en
analyse verkregen gegevens. De meting, bemonstering, analyse en
berekening geschieden met in achtneming van de in Bijlage I
opgenomen voorschriften.
- 2.
De in het eerste lid bedoelde meting, bemonstering en analyse
geschieden ieder etmaal van het heffingsjaar, behoudens het bepaalde
in artikel 9.
- 3.
De meting en de bemonstering geschieden zodanig dat:
- a.
de gemeten hoeveelheid afvalwater niet meer dan 5% afwijkt
van de werkelijke hoeveelheid afvalwater;
- b.
het verkregen monster representatief is voor de totale
hoeveelheid stoffen die gedurende de bemonsteringsperiode
vanuit het bedrijf of het bedrijfsonderdeel wordt
afgevoerd.
- 4.
De heffingsplichtige brengt de wijze van meting en bemonstering met
een beschrijving van de daarvoor te gebruiken apparatuur voor
aanvang van het heffingsjaar ter kennis van de ambtenaar belast met
de heffing. Indien het gebruik van de apparatuur in de loop van het
heffingsjaar aanvangt of wijzigt, dan wordt dit vóór de
ingebruikname of de wijziging ter kennis van de ambtenaar belast met
de heffing gebracht.
- 5.
De ambtenaar belast met de heffing:
- a.
kan ambtshalve bepalen dat meting en bemonstering geschieden
in afwijking van één of meer van de in Bijlage I, onderdeel
A, opgenomen voorschriften, indien deze aannemelijk maakt
dat dit noodzakelijk is ter voldoening aan het bepaalde in
het derde lid, onderdelen a en b;
- b.
beslist op aanvraag van de heffingsplichtige, dat meting en
bemonstering kunnen geschieden in afwijking van een of meer
van de in Bijlage I, onderdeel A, opgenomen voorschriften,
indien de heffingsplichtige aannemelijk maakt dat daarbij
wordt voldaan aan het bepaalde in het derde lid, onderdelen
a en b;
- c.
beslist op aanvraag van de heffingsplichtige, dat kan worden
afgeweken van de in Bijlage I, onderdeel B, opgenomen
analysevoorschriften, indien de heffingsplichtige
aannemelijk maakt dat de nauwkeurigheid van de uitkomsten
van de analyse hierdoor niet wordt beïnvloed;
- d.
kan omtrent de afwijkingen als bedoeld in de onderdelen a, b
en c nadere voorschriften geven.
- 6.
De ambtenaar belast met de heffing neemt zijn beslissing, bedoeld in
het vijfde lid, onderdelen a, b en c, bij voor bezwaar vatbare
beschikking. Deze beschikking bevat in elk geval:
- a.
de voorschriften van Bijlage I, onderdelen A en B, waarvan
wordt afgeweken;
- b.
de afwijkingen bedoeld in het vijfde lid, onderdelen a, b en
c;
- c.
de nadere voorschriften bedoeld in het vijfde lid, onderdeel
d;
- d.
een vermelding van het heffingsjaar of de heffingsjaren
waarvoor de beschikking wordt gegeven.
- 7.
De ambtenaar belast met de heffing is bevoegd twee of meer ingevolge
het vijfde lid genomen beschikkingen, die betrekking hebben op
hetzelfde bedrijf of hetzelfde bedrijfsonderdeel, in één geschrift
te verenigen.
- 8.
De ambtenaar belast met de heffing kan bij veranderingen of te
verwachten veranderingen in de hoeveelheid of hoedanigheid van de
afgevoerde, respectievelijk af te voeren stoffen, de desbetreffende
beschikkingen, bedoeld in het vijfde lid, ambtshalve wijzigen of
intrekken in verband met het bepaalde in het eerste lid en het derde
lid.
Artikel 9 Beperkte meting, bemonstering en analyse
- 1.
Op aanvraag van de heffingsplichtige, die aannemelijk maakt dat voor
de berekening van het aantal vervuilingseenheden kan worden volstaan
met gegevens welke met behulp van meting, bemonstering en analyse in
een beperkt aantal etmalen zijn verkregen, besluit de ambtenaar
belast met de heffing dat meting en bemonstering geschieden in
afwijking van het bepaalde in artikel 8, tweede lid. Het besluit op
aanvraag wordt genomen bij een voor bezwaar vatbare beschikking.
Deze beschikking bevat in elk geval:
- a.
een opgave van de afvalwaterstromen en de stoffen welke in
het onderzoek dienen te worden betrokken;
- b.
de tijdvakken waarin meting en bemonstering geschieden,
hetzij ieder etmaal van die tijdvakken, hetzij één of meer
daartoe aangewezen etmalen daarvan;
- c.
de wijze waarop de op de voet van letter b verkregen
uitkomsten worden herleid tot het aantal vervuilingseenheden
over een aldaar bedoeld tijdvak, onderscheidenlijk over het
heffingsjaar;
- d.
een vermelding van het heffingsjaar of de heffingsjaren
waarvoor de beschikking wordt gegeven.
- 2.
De ambtenaar belast met de heffing kan bij veranderingen of te
verwachten veranderingen in de hoeveelheid of hoedanigheid van de
afgevoerde, respectievelijk af te voeren stoffen, de desbetreffende
beschikking, bedoeld in het eerste lid, ambtshalve wijzigen of
intrekken, indien toepassing van berekeningsvoorschrift III van
onderdeel C van bijlage I leidt tot een ander aantal etmalen dan in
die beschikking is opgenomen.
- 3.
De ambtenaar belast met de heffing neemt zijn beslissing, bedoeld in
het tweede lid, bij voor bezwaar vatbare beschikking.
- 4.
De ambtenaar belast met de heffing is bevoegd beschikkingen als
bedoeld in lid 1 van dit artikel op één geschrift samen te voegen
met beschikkingen die hij neemt op grond van artikel 8, lid 5, mits
die beschikkingen betrekking hebben op hetzelfde bedrijf of
hetzelfde bedrijfsonderdeel.
Artikel 10 Hoedanigheidscorrectie
- 1.
Indien de uitkomst van de methode tot bepaling van het chemisch
zuurstofverbruik bedoeld in artikel 7 in belangrijke mate is
beïnvloed door biologisch niet of nagenoeg niet afbreekbare stoffen,
wordt op aanvraag van de heffingsplichtige op die uitkomst een
correctie toegepast.
- 2.
De berekening van de correctie geschiedt met inachtneming van het
voorschrift, opgenomen in Bijlage I, onderdeel C.
- 3.
De ambtenaar belast met de heffing neemt zijn beslissing als bedoeld
in het eerste lid, bij voor bezwaar vatbare beschikking. Deze
beschikking bevat in elk geval:
- a.
de wijze van berekening van de correctie;
- b.
de hoeveelheid en samenstelling van het afvalwater waarop de
correctie van toepassing is;
- c.
de frequentie en de wijze van onderzoek met betrekking tot
meting, bemonstering en analyse;
- d.
een vermelding van het heffingsjaar of de heffingsjaren
waarvoor de beschikking wordt gegeven.
Artikel 11 Tabel afvalwatercoëfficiënten
- 1.
In afwijking van het bepaalde in artikel 8, eerste lid, kan het
aantal vervuilingseenheden met betrekking tot het zuurstofverbruik
in een kalenderjaar voor een bedrijfsruimte of een onderdeel daarvan
worden vastgesteld met behulp van de in Bijlage II van deze
verordening opgenomen tabel afvalwatercoëfficiënten, indien door de
heffingsplichtige aannemelijk is gemaakt dat het aantal
vervuilingseenheden met betrekking tot het zuurstofverbruik in een
kalenderjaar 1.000 of minder bedraagt en dit aantal aan de hand van
de hoeveelheid ingenomen water kan worden bepaald.
- 2.
Het aantal vervuilingseenheden als bedoeld in het eerste lid wordt
berekend volgens de formule A x B, waarbij: A = het aantal m³ in het
kalenderjaar ten behoeve van de bedrijfsruimte of het onderdeel van
de bedrijfsruimte ingenomen water; B = de afvalwatercoëfficiënt
behorende bij de klasse van de in Bijlage II opgenomen tabel met de
klassengrenzen waarbinnen de vervuilingswaarde met betrekking tot
het zuurstofverbruik per m³ ten behoeve van de bedrijfsruimte of van
het onderdeel van de bedrijfsruimte ingenomen water is gelegen.
- 3.
Indien de in het kalenderjaar ingenomen hoeveelheid water niet kan
worden vastgesteld aan de hand van watermeterstanden die aan het
begin en aan het einde van het kalenderjaar zijn opgenomen, stelt de
ambtenaar belast met de heffing die hoeveelheid vast op een door hem
nader vast te stellen wijze.
- 4.
De vervuilingswaarde met betrekking tot het zuurstofverbruik per m³
als bedoeld in het tweede lid wordt bepaald met toepassing van de
algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 122k, tweede
lid, van de Waterschapswet.
- 5.
Indien het aantal vervuilingseenheden met betrekking tot het
zuurstofverbruik in een kalenderjaar voor een bedrijfsruimte of een
onderdeel daarvan meer dan 1.000 bedraagt en de heffingsplichtige
aannemelijk maakt dat de berekening van het aantal
vervuilingseenheden met toepassing van de in het eerste lid, aanhef,
bedoelde tabel tot geen lagere uitkomst leidt dan die welke wordt
verkregen bij berekening op de voet van artikel 8, eerste lid,
beslist de ambtenaar belast met de heffing bij voor bezwaar vatbare
beschikking op aanvraag van heffingsplichtige dat het aantal
vervuilingseenheden wordt berekend met toepassing van de tabel.
Artikel 12 Vervuilingswaarde van tuinbouwkassen
- 1.
In afwijking van artikel 8, eerste lid, wordt de vervuilingswaarde
van de stoffen die worden afgevoerd vanuit een bedrijfsruimte of een
onderdeel van een bedrijfsruimte bestemd om in het kader van de
uitoefening van een beroep of een bedrijf onder een permanente
opstand van glas of kunststof gewassen te telen, bepaald op basis
van het tweede lid.
- 2.
De vervuilingswaarde bedraagt drie vervuilingseenheden per hectare
vloeroppervlak waarop onder glas of kunststof wordt geteeld en per
deel van een hectare vloeroppervlak een evenredig deel van drie
vervuilingseenheden.
- 3.
Indien in de loop van het kalenderjaar het gebruik van een in het
eerste lid bedoelde bedrijfsruimte of onderdeel van een
bedrijfsruimte, dan wel van een deel daarvan, door de gebruiker
aanvangt of eindigt, wordt hij in dat kalenderjaar voor die
bedrijfsruimte, voor dat onderdeel of voor dat deel voor een
evenredig gedeelte van het op basis van het tweede lid bepaald
aantal vervuilingseenheden aan een heffing onderworpen.
- 4.
Een vervuilingswaarde voor de bedrijfsruimte of het onderdeel van
een bedrijfsruimte, berekend op basis van het tweede of derde lid,
van minder dan vijf vervuilingseenheden wordt op drie
vervuilingseenheden, en van één of minder dan één vervuilingseenheid
op één vervuilingseenheid gesteld.
Artikel 13 Franchise
- 1.
Voor de berekening van het aantal vervuilingseenheden in het
heffingsjaar voor de groep van stoffen chroom, koper, lood, nikkel en
zink wordt een aftrek toegepast, met dien verstande dat het aantal
vervuilingseenheden niet lager dan op nihil kan worden gesteld. De
aftrek wordt bepaald door het totaal aantal vervuilingseenheden van de
zuurstofbindende stoffen, als berekend op grond van de artikelen 8 tot
en met 11, te vermenigvuldigen met 0,0162.
- 2.
Voor de berekening van het aantal vervuilingseenheden in het
heffingsjaar voor de groep van stoffen arseen, cadmium en kwik wordt een
aftrek toegepast, met dien verstande dat het aantal vervuilingseenheden
niet lager dan op nihil kan worden gesteld. De aftrek wordt bepaald door
het totaal aantal vervuilingseenheden van de zuurstofbindende stoffen,
als berekend op grond van de artikelen 8 tot en met 11, te
vermenigvuldigen met 0,0027.
Artikel 14 Meetverplichting
- 1.
Indien de vervuilingswaarde met betrekking tot de zuurstofbindende
stoffen van een bedrijfsruimte minder bedraagt dan 1.000
vervuilingseenheden wordt, in afwijking van het bepaalde in artikel
8:
- a.
het aantal vervuilingseenheden van de groep van stoffen chroom, koper,
lood, nikkel en zink op nihil gesteld, tenzij de ambtenaar belast met de
heffing aannemelijk maakt dat het aantal vervuilingseenheden met
betrekking tot deze stoffen de in artikel 13, eerste lid bedoelde aftrek
te boven gaat;
- b.
het aantal vervuilingseenheden van de groep van stoffen arseen, cadmium
en kwik op nihil gesteld, tenzij de ambtenaar belast met de heffing
aannemelijk maakt dat het aantal vervuilingseenheden met betrekking tot
deze stoffen de in artikel 13, tweede lid, bedoelde aftrek te boven
gaat.
- 2.
Indien de vervuilingswaarde met betrekking tot de zuurstofbindende
stoffen van een bedrijfsruimte 1.000 vervuilingseenheden of meer
bedraagt, wordt, in afwijking van het bepaalde in artikel 8:
- a.
het aantal vervuilingseenheden van de groep van stoffen chroom,
koper, lood, nikkel en zink op nihil gesteld, indien de
heffingsplichtige aannemelijk maakt dat het aantal
vervuilingseenheden met betrekking tot deze stoffen de in
artikel 13, eerste lid, bedoelde aftrek niet te boven gaat;
- b.
het aantal vervuilingseenheden van de groep van stoffen arseen,
cadmium en kwik op nihil gesteld, indien de heffingsplichtige
aannemelijk maakt dat het aantal vervuilingseenheden met
betrekking tot deze stoffen de in artikel 13, tweede lid,
bedoelde aftrek niet te boven gaat.
Artikel 15 Totale vervuilingswaarde van een bedrijfsruimte
De vervuilingswaarde van een bedrijfsruimte, wordt bepaald op de som van de
aantallen vervuilingseenheden als berekend overeenkomstig de artikelen 8 tot
en met 14, voor zover deze van toepassing zijn.
Artikel 16 Vervuilingswaarde van kleine bedrijfsruimten
- 1.
In afwijking van artikel 8, eerste lid, wordt de vervuilingswaarde van
de stoffen die vanuit een bedrijfsruimte of vanuit een
zuiveringtechnisch werk voor het zuiveren van afvalwater worden
afgevoerd gesteld op drie vervuilingseenheden indien door de
heffingsplichtige aannemelijk is gemaakt dat die vervuilingswaarde
minder dan vijf vervuilingseenheden bedraagt en op één
vervuilingseenheid indien door de heffingsplichtige aannemelijk is
gemaakt dat die één vervuilingseenheid of minder bedraagt.
- 2.
Indien de aanslag in het heffingsjaar al is opgelegd voor drie
vervuilingseenheden en de heffingsplichtige aannemelijk maakt dat de
vervuilingswaarde één vervuilingseenheid of minder bedraagt, bestaat
aanspraak op vermindering. De heffingsplichtige kan daartoe na afloop
van het heffingsjaar of, bij beëindiging van de heffingsplicht, in de
loop van het heffingsjaar een aanvraag indienen bij de ambtenaar belast
met de heffing.
Artikel 17 Vervuilingswaarde van woonruimten
- 1.
In afwijking van artikel 8, eerste lid, wordt de vervuilingswaarde van
de stoffen die vanuit een woonruimte worden afgevoerd, gesteld op drie
vervuilingseenheden. De vervuilingswaarde van de stoffen die vanuit een
door één persoon gebruikte woonruimte worden afgevoerd wordt gesteld op
één vervuilingseenheid.
- 2.
Het eerste lid is niet van toepassing op de voor recreatiedoeleinden
bestemde woonruimten die zich bevinden op een voor verblijfsrecreatie
bestemd terrein dat als zodanig wordt geëxploiteerd. De in de vorige
volzin bedoelde woonruimten worden tezamen aangemerkt als een
bedrijfsruimte danwel als onderdeel van een bedrijfsruimte.
- 3.
Indien de in het eerste lid bedoelde situatie dat een woonruimte wordt
gebruikt door één persoon ontstaat in de loop van het heffingsjaar,
wordt de vervuilingswaarde, op één vervuilingseenheid vastgesteld met
ingang van de eerste dag die volgt op de dag waarop die situatie is
ontstaan.
- 4.
Indien de in het derde lid bedoelde situatie onstaat ná de dagtekening
van de aanslag, bestaat aanspraak op vermindering. De heffingsplichtige
moet daartoe een aanvraag indienen bij de ambtenaar belast met de
heffing.
Artikel 18 Schatting
De ambtenaar belast met de heffing kan het aantal vervuilingseenheden in een
kalenderjaar geheel of gedeeltelijk door middel van schatting vaststellen,
indien door de heffingsplichtige:
- a.
meting, bemonstering en analyse niet of niet geheel zijn geschied in
overeenstemming met de in Bijlage I opgenomen voorschriften;
- b.
het aantal vervuilingseenheden niet is berekend met behulp van
meting, bemonstering en analyse en bepaling van de vervuilingswaarde
op basis van artikel 11, eerste of vijfde lid, 12, eerste lid, 16,
eerste lid, of 17, eerste lid, niet mogelijk is;
- c.
het aantal vervuilingseenheden niet is berekend met behulp van
meting, bemonstering en analyse, bepaling van de vervuilingswaarde
op basis van artikel 11, vijfde lid, wel mogelijk is, maar door de
heffingsplichtige gedurende het heffingsjaar geen aanvraag als
bedoeld in dat artikel is gedaan:
- d.
niet of niet geheel is voldaan aan de voorwaarden, verbonden aan de
in artikel 8, 9 of 10 bedoelde toestemming.
Artikel 19 Tarief
Het tarief bedraagt € 48,54 per vervuilingseenheid.
Artikel 20 Wijze van heffing en termijnen van betaling
- 1.
De heffing wordt geheven bij wege van aanslag.
- 2.
Belastingaanslagen en beschikkingen inzake een bestuurlijke boete
dienen, met in achtneming van het overigens in dit artikel bepaalde, te
worden betaald in één termijn die vervalt twee maanden na de dagtekening
van de aanslag.
- 3.
Belastingaanslagen waarvan de dagtekening in het desbetreffende
heffingsjaar ligt en waarvoor de heffingschuldige een machtiging heeft
afgegeven om deze af te schrijven door middel van automatische incasso,
dienen te worden betaald in zoveel gelijke maandelijkse termijnen als er
na de dagtekening van de aanslag nog in het desbetreffende heffingsjaar
volle danwel gedeeltelijke kalendermaanden resteren, met dien verstande
dat het aantal maandelijkse termijnen niet minder dan twee bedraagt.
Voor de overige aanslagen geldt onverkort de in lid 2 neergelegde
hoofdregel.
- 4.
Op het bepaalde in lid 3 van dit artikel geldt als restrictie dat het
bedrag per afschrijving op het totaalbedrag van het desbetreffende
aanslagbiljet niet minder dan € 5,00 bedraagt.
Artikel 21 Nadere regels
Het dagelijks bestuur van GBLT kan nadere regels geven met betrekking tot de
heffing en de invordering.
Artikel 22 Kwijtschelding
Bij de invordering van de zuiveringsheffing wordt geen kwijtschelding
verleend met uitzondering van aanslagen voor woonruimten.
Artikel 23 Niet opleggen van de aanslag
- 1.
Een aanslag van minder dan € 5,00 wordt niet opgelegd.
- 2.
Voor de toepassing van het eerste lid wordt het totaal van de op één
aanslagbiljet verenigde aanslagen als één aanslag aangemerkt.
Artikel 24 Inwerkingtreding en citeertitel
- 1.
De ‘Verordening zuiveringsheffing Waterschap Vallei & Eem 2012’
en de ‘Verordening zuiveringsheffing Waterschap Veluwe 2012,
respectievelijk vastgesteld bij besluit van 23 november 2011 en 30
november 2011, worden ingetrokken met ingang van de in het derde lid
genoemde datum van ingang van de heffing. Zij blijven van toepassing
op belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan, met
uitzondering van het bepaalde in artikel 19 van beide
verordeningen.
- 2.
Deze verordening treedt in werking met ingang van de eerste dag
volgende op die van de bekendmaking.
- 3.
De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2013.
- 4.
Deze verordening wordt aangehaald als ‘Verordening zuiveringsheffing
Waterschap Vallei en Veluwe 2013’.