Organisatie | Regionale Dienst Werk en Inkomen Kromme Rijn Heuvelrug |
---|---|
Organisatietype | Regionaal samenwerkingsorgaan |
Officiële naam regeling | Maatregelenverordening IOAW en IOAZ 2013 |
Citeertitel | Maatregelenverordening IOAW en IOAZ 2013 |
Vastgesteld door | algemeen bestuur |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp | geen |
Geen
geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
14-03-2013 | Onbekend | 27-02-2013 huis- aan huisbladen deelnemende gemeenten | Onbekend |
Het Algemeen Bestuur van de gemeenschappelijke regeling “Regionale Dienst Werk en Inkomen Kromme Rijn Heuvelrug (RDWI)”
gezien het voorstel van het Dagelijks Bestuur,
gelet op het advies van het MT van de RDWI,
gelet op artikel 147, eerste lid en artikel 108, tweede lid Gemeentewet, artikel 35, eerste lid, onderdeel b en artikel 20, tweede lid IOAW, alsmede artikel 35, eerste lid, onderdeel b en artikel 20, eerste lid IOAZ;
besluit vast te stellen de volgende verordening:
Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen
Artikel 2. Het opleggen van een maatregel
Als de belanghebbende naar het oordeel van het dagelijks bestuur een verplichting als bedoeld in artikel 13, lid 2 en 4, IOAW/IOAZ of een op grond van hoofdstuk III IOAW/IOAZ aan de uitkering verbonden verplichting schendt, wordt overeenkomstig deze verordening een maatregel opgelegd. Daarnaast wordt tevens een maatregel opgelegd indien belanghebbende onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de IOAW/IOAZ zich jegens het dagelijks bestuur zeer ernstig misdraagt.
Artikel 4. Hoogte en duur van de maatregel
De duur van de maatregel als bedoeld in het tweede lid wordt verdubbeld, indien de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel is opgelegd, opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging van dezelfde of hogere categorie. Met een besluit waarmee een maatregel is opgelegd wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen, bedoeld in artikel 7, tweede lid.
Artikel 5. Het besluit tot opleggen van een maatregel
In het besluit tot opleggen van een maatregel worden in ieder geval vermeld: de reden van de maatregel, de duur van de maatregel, het percentage waarmee de uitkeringsnorm wordt verlaagd of geweigerd, het bedrag waarmee de uitkeringsnorm wordt verlaagd of geweigerd
en, indien van toepassing, de reden om af te wijken van een standaardmaatregel.
Artikel 8. Ingangsdatum en tijdvak
Tenzij in de verordening anders is bepaald, wordt de maatregel opgelegd met ingang van de eerst volgende kalendermaand volgend op de datum waarop het besluit tot het opleggen van de maatregel aan de belanghebbende is bekendgemaakt. Daarbij wordt uitgegaan van de voor die maand geldende uitkeringsnorm.
Artikel 9. Samenloop van gedragingen
Indien sprake is van één gedraging die schending oplevert van meerdere verplichtingen als bedoeld in artikel 13, lid 2 en 4 IOAW/IOAZ en hoofdstuk III IOAW/IOAZ , wordt één maatregel opgelegd. Indien voor schending van die verplichtingen maatregelen van verschillende hoogten gelden, wordt de hoogste maatregel opgelegd.
Indien sprake is van meerdere gedragingen die schending opleveren van één of meerdere in artikel 13, lid 2 en 4, IOAW/IOAZ en hoofdstuuk III IOAW/IOAZ genoemde verplichtingen, wordt voor iedere gedraging een afzonderlijke maatregel opgelegd. Deze maatregelen worden gelijktijdig opgelegd, bij elkaar opgeteld met een maximale verlaging van 100% van de uitkeringsnorm.
Hoofdstuk 2. Geen of onvoldoende medewerking verlenen aan het verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid.
Artikel 10. Indeling in categorieën
De gedragingen bedoeld in artikel 20, tweede lid IOAW/IOAZ worden onderscheiden in de volgende categorieën:
Artikel 11. De hoogte en duur van de maatregel
Onverminderd artikel 4, eerste lid, wordt de maatregel vastgesteld op:
Bij een maatregelwaardige gedraging kan het dagelijks bestuur besluiten een waarschuwing op te leggen, indien de belanghebbende de afgelopen twee jaar geen waarschuwing heeft gehad. De datum van de beschikking van de vorige waarschuwing is hiervoor bepalend. Deze waarschuwing telt mee voor de vaststelling van recidive.
Hoofdstuk 3. Overige gedragingen die leiden tot een maatregel
Artikel 13. Zeer ernstige misdragingen
Onverminderd artikel 4, eerste lid, legt het dagelijks bestuur een maatregel op van vijftig procent van de uitkeringsnorm, indien belanghebbende zich zeer ernstig misdraagt tegenover het dagelijks bestuur of zijn ambtenaren, onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de IOAW/IOAZ. De eerste maal dat de cliënt zich tot deze gedragingen verlaagt, zal indien er cursusplaatsen beschikbaar zijn, de mogelijkheid worden geboden tot het volgen van een gedragscursus gericht op het voorkomen van dergelijke gedragingen. Bij succesvolle deelnamen zal de hoogte van de maatregel, genoemd in dit lid worden gehalveerd.
Van het opleggen van de maatregel bedoeld in het eerste lid kan, indien sprake is van verbaal geweld, worden afgezien en worden volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing, tenzij het verbale geweld plaatsvindt binnen een periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de belanghebbende een schriftelijke waarschuwing in verband met ernstige misdragingen is gegeven.
Aldus vastgesteld door het Algemeen Bestuur van de gemeenschappelijke regeling “Regionale Dienst Werk en Inkomen Kromme Rijn Heuvelrug ” in zijn openbare vergadering van 27 februari 2013.
De secretaris, De voorzitter,
Op 15 december 2009 heeft de Eerste Kamer ingestemd met het Wetsvoorstel bundeling van uitkeringen inkomensvoorziening aan gemeenten (Wet BUIG). Met de inwerkingtreding van de Wet BUIG per 1 januari 2010 krijgt de gemeente een grotere beleidsmatige rol en
financiële verantwoordelijkheid rond de uitvoering van de IOAW, IOAZ, WWIK en Bbz2004.
De IOAW, IOAZ en het Bbz 2004 kenden tot 1 januari 2010 een financieringsystematiek waarbij 75% bij het Rijk kon worden gedeclareerd en 25% drukte op het gemeentelijke budget; de WWIK kende daarnaast een financieringssystematiek waarbij 100% kon worden gedeclareerd. Per 1 januari 2010 is een systeem van volledige budgetfinanciering ingevoerd,
zoals dit nu van toepassing is op het WWB-inkomensdeel. Met de Wet BUIG worden de financiële middelen van de ‘kleine inkomensregelingen’ gebundeld in het volledig gebudgetteerde I-deel dat de gemeente ontvangt voor de bijstandsverstrekking op grond van de WWB. Gemeenten krijgen door de wet aldus een grotere verantwoordelijkheid en lopen ook meer financieel risico.
Niet gebundeld met het I-deel is de financiering van de kosten van levensonderhoud van gevestigde, oudere en beëindigende zelfstandigen en voor van bedrijfskapitaal vanuit het Bbz 2004. Hiervoor blijft aparte financiering bestaan.
Door de Wet BUIG wordt het aantal landelijke regels verder sterk teruggedrongen. In de plaats komt een grotere beleidsruimte voor de gemeente. Daardoor wordt de gemeente ook gevorderd om op een aantal punten zelf beleid te ontwikkelen.
De huidige verordening voorziet daarbij in het afstemmingsbeleid voor de IOAW en IOAZ. Dit beleid was geregeld bij AMvB. Deze landelijke regelingen, alsmede de nog bestaande boetebepalingen, zijn echter met de Wet BUIG komen te vervallen. Op basis van het inwerkingtredingbesluit is het aan de gemeente in een bij verordening vastgelegd beleid te voorzien.
In deze verordening is er daarbij voor gekozen om met betrekking tot de IOAW en IOAZ te komen tot een zo veel mogelijk analoog aan het WWB-regime toe te passen afstemmingsbeleid.
Schenden van de inlichtingenplicht
De bestuurlijke boete is per 1 januari 2013 opnieuw ingevoerd in de IOAW en IOAZ. Deze moet worden opgelegd bij een schending van de inlichtingenplicht en komt in de plaats van de verlaging van de uitkering IOAW/IOAZ.
Dit artikel bevat de verschillende begripsomschrijvingen. Een aantal omschrijvingen verdient enige extra aandacht.
Gekozen is voor een definitie die gelijktijdig naar beide wetten verwijst nu een groot deel van de bepalingen in beide wetten identiek is qua nummering en inhoud en aldus voorkomen wordt dat steeds specifiek naar elke afzonderlijke wet verwezen moet worden.
De WWB werkt met verlagingen op de netto bijstand. Om een identiek systeem in de IOAW en IOAZ te creëren is het wenselijk om een begrip te introduceren dat verwijst naar een netto norm.
In afwijking van de WWB wordt ook het blijvend of tijdelijk (gedeeltelijk) weigeren van de uitkering binnen deze verordening als maatregel aangemerkt. Dit houdt verband met de extra mogelijkheden binnen de IOAW en IOAZ op dit vlak.
Qua inkomensbegrip wordt aangesloten bij het inkomensbegrip binnen de IOAW en IOAZ.
Dit wijkt af van het binnen de WWB gehanteerde inkomensbegrip.
Daar de in artikel 20, tweede lid IOAW opgenomen bevoegdheden tot het opleggen van een maatregel, blijkens dat artikel,daar enkel gelden voor de persoon die is aangewezen op arbeid in dienstbetrekking, is ook het begrip belanghebbende begrip in die zin ingeperkt.
Dit artikel bundelt het bepaalde in artikel 20, eerste lid IOAZ en artikel 20, tweede lid IOAW.
Een overtreding van de inlichtingenplicht (artikel 13 lid 1 IOAW/IOAZ) valt niet onder deze verordening en leidt dus niet tot een maatregel.
Dit artikel bepaalt de algemene duur van een maatregel op 1 maand. Door de duur van de maatregel in de algemene bepalingen op te nemen, wordt voorkomen dat overal waar een maatregel wordt genoemd steeds weer moet worden aangegeven dat deze voor 1 maand wordt opgelegd. Het derde lid maakt hier een algemene uitzondering op, door bij recidive de duur te verdubbelen.
In dit artikel wordt aangegeven wat in ieder geval in het besluit wordt vermeld. De eisen vloeien rechtstreeks voort uit de bepalingen in de Algemene wet bestuursrecht (Awb) betreffende het motiveringsbeginsel. Het motiveringsvereiste houdt onder meer in dat een besluit kenbaar is en van een deugdelijke motivering wordt voorzien.
Op grond van afdeling 4.1.2. van de Awb is in een aantal gevallen het horen van de belanghebbende verplicht bij de voorbereiding van beschikkingen. Deze hoorplicht geldt echter niet bij de voorbereiding van beschikkingen die betrekking hebben op een financiële aanspraak (artikel 4:12).
In dit artikel wordt het horen van de belanghebbende voordat een maatregel wordt opgelegd in beginsel voorgeschreven.
Het tweede lid bevat een aantal uitzonderingen op deze hoorplicht. De onderdelen a en b. staan ook genoemd in artikel 4:11 van de Algemene wet bestuursrecht.
Ontbreekt de verwijtbaarheid bij belanghebbende, dan kan geen maatregel worden opgelegd. Deze situatie is bijvoorbeeld denkbaar als belanghebbende naar aanleiding van een oproep ergens had moeten verschijnen maar als gevolg van een ziekte of een ongeval niet aan de oproep kon voldoen en ook niet in de gelegenheid was zich tijdig af te melden. Er is geen keuzevrijheid: ontbreekt de verwijtbaarheid, dan wordt geen maatregel opgelegd en dus ook geen waarschuwing.
Wat onder dringende redenen moet worden verstaan wordt niet nader omschreven. Uit de schaarse jurisprudentie over dit begrip komt naar voren dat sprake moet zijn van een situatie waarin oplegging van de maatregel leidt tot onafwendbare ernstige psychische of lichamelijke problemen bij belanghebbende, die een levens-bedreigende situatie tot gevolg zouden hebben.
Een andere reden om af te zien van het opleggen van een maatregel is dat de gedraging te lang geleden heeft plaatsgevonden (verjaring). Omwille van de effectiviteit (‘lik op stuk’) is het nodig dat een maatregel spoedig nadat de gedraging heeft plaatsgehad, wordt opgelegd. Om deze reden wordt onder 2 geregeld dat het dagelijks bestuur geen maatregelen opgelegd voor gedragingen die langer dan één jaar geleden hebben plaatsgevonden.
Het doen van een schriftelijke mededeling dat het dagelijks bestuur afziet van het opleggen van een maatregel wegens dringende redenen is van belang in verband met eventuele recidive.
Het opleggen van een maatregel vindt plaats door het verlagen van de uitkering. Verlaging van de uitkering kan in beginsel op twee manieren:
Het verlagen van de uitkering die in de nabij toekomst wordt verstrekt, is de gemakkelijkste methode. Gemeenten hoeven in dat geval niet over te gaan tot herziening van de bijstand en het te veel betaalde bedrag aan bijstand terug te vorderen. Om die reden is in dit lid vastgelegd dat een maatregel wordt opgelegd met ingang van de eerstvolgende kalendermaand, waarbij wordt uitgegaan van de voor die maand geldende uitkeringssnorm.
In situaties waarin de maatregel niet in de eerstvolgende maand(en) kan worden opgelegd, moet de maatregel met terugwerkende kracht worden opgelegd. Uit jurisprudentie van de Raad blijkt dat dit mogelijk is tot het moment waarop de gedraging plaatsgevonden heeft.
De regeling voor de samenloop van gedragingen heeft betrekking op verschillende gedragingen van een uitkeringsgerechtigde die (min of meer) gelijktijdig plaatsvinden. Er wordt voor gekozen om bij samenloop van verschillende maatregelwaardige gedragingen de hoogte van de op te leggen maatregelen bij elkaar op te tellen en de uitkering met het opgetelde percentage te verlagen. Indien er sprake is van schending van meerdere verplichtingen door één gedraging dan wordt de schending waarop de zwaarste maatregel van toepassing bestraft.
Bij samenloop van een maatregelwaardige gedraging met een overtreding van de inlichtingenplicht wordt er geen verlaging toegepast, maar zal er een boetebeoordeling plaatsvinden ivm de overtreding van de inlichtingenplicht.
De gedragingen genoemd in dit artikel komen zoveel mogelijk overeen met de WWB maatregelenverordening. Dit vanwege de uniformiteit.
Bij een eerste maatregelwaardige gedraging behorend tot de eerste categorie kan een waarschuwing worden opgelegd. Een waarschuwing kan alleen worden opgelegd indien belanghebbende zich niet tijdig heeft in laten schrijven bij het UWV WERKbedrijf of deze inschrijving niet of niet tijdig is verlengd.
Deze bepalingen zijn nagenoeg identiek aan de bepalingen binnen de WWB maatregelenverordening.
Dit artikel regelt de mogelijkheid om een maatregel op te leggen als er sprake is van het niet of onvoldoende verrichten van een opgedragen tegenprestatie naar vermogen.