Organisatie | Leusden |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Algemene Plaatselijke Verordening Leusden 2013 |
Citeertitel | Algemene Plaatselijke Verordening Leusden 2013 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | openbare orde en veiligheid |
Eigen onderwerp |
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
27-07-2018 | 15-08-2019 | Wijziging art. 2:79 | 12-07-2018 | L177277 | |
14-07-2018 | 27-07-2018 | Wijziging art. 2:79 | 12-07-2018 | L177277 | |
01-01-2014 | 14-07-2018 | Art. 2:34a, 2:34b, 2:34f | 14-11-2013 Leusder Krant, 18-12-2013 | 212690, 212692 | |
18-07-2013 | 01-01-2014 | nieuwe regeling | 10-07-2013 Leusder Krant, 17-07-2013 | 202668, 202670 |
Algemene Plaatselijke Verordening Leusden 2013 (docnr 202669) 1
De raad van de gemeente Leusden;
gelezen het voorstel van het college d.d. 7 mei 2013, nummer 202670;
gelet op artikel 149 van de Gemeentewet;
Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen
In deze verordening wordt verstaan onder:
openbare plaats: hetgeen in artikel 1 van de Wet openbare manifestaties daaronder wordt verstaan;
weg: hetgeen in artikel 1, eerste lid, onder b van de Wegenverkeerswet daaronder wordt verstaan.
bebouwde kom: het gebied binnen de grenzen die zijn vastgesteld op grond van artikel 20a van de Wegenverkeerswet 1994;
bouwwerk: hetgeen in artikel 1 van de Bouwverordening daaronder wordt verstaan;
gebouw: hetgeen in artikel 1, eerste lid, onder c, van de Woningwet daaronder wordt verstaan;
bevoegd gezag: bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 1.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning;
In afwijking van het tweede lid is artikel 3.9 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing indien beslist wordt op een aanvraag om een ontheffing als bedoeld in artikel 2:10, vierde lid, of een vergunning als bedoeld in artikel 2:11 of artikel 4:11.
Artikel 1:5 Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing
De vergunning of ontheffing is persoonlijk, tenzij bij of krachtens deze verordening anders is bepaald.
Artikel 1:6 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing
De vergunning of ontheffing kan worden ingetrokken of gewijzigd:
Afdeling 1. Bestrijding van ongeregeldheden
Artikel 2:1 Samenscholing en ongeregeldheden
Het bepaalde in de voorgaande leden is niet van toepassing op betogingen, vergaderingen en godsdienstige en levensbeschouwelijke samenkomsten als bedoeld in de Wet openbare manifestaties.
Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.
Artikel 2:3 Kennisgeving betogingen op openbare plaatsen
Degene die het voornemen heeft op een openbare plaats een betoging te houden, waaronder begrepen een samenkomst als bedoeld in artikel 3, eerste lid van de Wet openbare manifestaties, geeft daarvan vóór de openbare aankondiging en ten minste 48 uur voordat de betoging wordt gehouden, schriftelijk kennis aan de burgemeester.
Afdeling 4. Vertoningen e.d. op de weg
Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.
Afdeling 5. Bruikbaarheid en aanzien van de weg
Artikel 2:10 Voorwerpen op of aan de weg
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het in het eerste lid bedoelde gebruik, voor zover dit een activiteit betreft als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, onder j. of onder k. van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatwerken, artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994, of de provinciale wegenverordening.
Op de ontheffing bedoeld in het derde lid is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.
Artikel 2:11 (Omgevings)vergunning voor het aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg
Het verbod is voorts niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de provinciale wegenverordening, de Waterschapkeur, de Telecommunicatiewet of de daarop gebaseerde Telecommunicatieverordening.
Op de vergunning bedoeld in het eerste lid is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.
Artikel 2:12 Maken, veranderen van een uitweg
Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet beheer Rijkswaterstaatswerken, de Waterschapskeur of het provinciaal wegenreglement.
Afdeling 6. Veiligheid op de weg
Artikel 2:15 Hinderlijke beplanting of gevaarlijk voorwerp
Het is verboden beplanting of een voorwerp aan te brengen of te hebben op zodanige wijze dat aan het wegverkeer het vrije uitzicht wordt belemmerd of dat er op andere wijze voor het wegverkeer hinder of gevaar ontstaat.
Artikel 2:16 Openen straatkolken e.d.
Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden een straatkolk, rioolput, brandkraan of een andere afsluiting die behoort tot een openbare nutsvoorziening, te openen, onzichtbaar te maken of af te dekken.
Artikel 2:18 Rookverbod in bossen en natuurterreinen
De verboden in het eerste lid zijn niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 3, van het Wetboek van Strafrecht.
Artikel 2:19 Gevaarlijk of hinderlijk voorwerp
Het verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.
Artikel 2:21 Voorzieningen voor verkeer en verlichting
Het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Waterstaatswet 1900, de Onteigeningswet, of de Belemmeringenwet Privaatrecht.
Artikel 2:22 Objecten onder hoogspanningslijn
Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.
Artikel 2:23 Veiligheid op het ijs
Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht of de provinciale vaarwegenverordening.
In deze afdeling wordt onder evenement verstaan elke voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak, met uitzondering van:
markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder h, van de Gemeentewet en artikel 5:22 van deze verordening;
kansspelen als bedoeld in de Wet op de kansspelen;
het in een inrichting in de zin van de Drank- en Horecawet gelegenheid geven tot dansen;
betogingen, samenkomsten en vergaderingen als bedoeld in de Wet openbare manifestaties;
Geen vergunning is vereist voor een klein evenement in de zin van artikel 2:24 lid 3, indien:
het evenement niet plaatsvindt op de rijbaan, (brom-)fietspad of parkeerplaats of anderszins een belemmering vormt voor het verkeer en de hulpdiensten, tenzij het evenement wordt gehouden op slechts één weg (of weggedeelte), welke weg hoofdzakelijk een verblijfsfunctie heeft en onder de voorwaarde dat:
Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op een wedstrijd op of aan de weg, in situaties waarin voorzien wordt door artikel 10 juncto 148, van de Wegenverkeerswet 1994.
Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.
Afdeling 8. Toezicht op horecabedrijven
Artikel 2:27 Begripsbepalingen
In deze afdeling wordt verstaan onder:
horecabedrijf: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was logies wordt verstrekt of dranken worden geschonken of rookwaren of spijzen voor directe consumptie worden bereid of verstrekt. Onder een horecabedrijf wordt in ieder geval verstaan: een hotel, restaurant, pension, café, cafetaria, snackbar, discotheek, buurthuis of clubhuis. Onder horecabedrijf wordt tevens verstaan een bij dit bedrijf behorend terras en andere aanhorigheden;
Artikel 2:28 Exploitatie horecabedrijf
In afwijking van het bepaalde in artikel 1:8 kan de burgemeester de vergunning slechts geheel of gedeeltelijk weigeren indien naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon- of leefsituatie in de omgeving van het horecabedrijf of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed.
Bij de toepassing van de in het derde lid genoemde weigeringsgrond houdt de burgemeester rekening met het karakter van de straat en de wijk, waarin het horecabedrijf is gelegen of zal zijn gelegen, de aard van het horecabedrijf en de spanning, waaraan het woonmilieu ter plaatse reeds blootstaat of bloot zal komen te staan door de exploitatie.
Geen vergunning is vereist voor een horecabedrijf dat zich bevindt in
een winkel als bedoeld in artikel 1 van de Winkeltijdenwet voor zover de activiteiten van de horeca een nevenactiviteit vormen van de winkelactiviteit,
De burgemeester verleent op verzoek of ambtshalve vrijstelling van het verbod genoemd in het eerste lid aan openbare inrichtingen die horecabedrijf zijn als bedoeld in artikel 1 van de Drank- en Horecawet, indien
Paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) is niet van toepassing op de vergunning bedoeld in het eerste lid en op de vrijstelling bedoeld in het vijfde lid.
Het eerste en het derde lid zijn niet van toepassing op situaties waarin bij of krachtens de Wet milieubeheer is voorzien.
Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.
Artikel 2:30 Afwijking sluitingstijd; tijdelijke sluiting
Het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin artikel 13b van de Opiumwet voorziet.
Artikel 2:32 Handel binnen horecabedrijven
In dit artikel wordt onder handelaar verstaan: de handelaar als bedoeld in artikel 1 van de algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.
Artikel 2:33 Het college als bevoegd bestuursorgaan
Indien een horecabedrijf geen voor het publiek openstaand gebouw of bijbehorend erf is in de zin van artikel 174 van de Gemeentewet, treedt het college bij de toepassing van artikel 2:28 tot en met 2:30 en 2.31 sub b op als bevoegd bestuursorgaan.
Afdeling 8A. Bijzondere bepalingen over horecabedrijven als bedoeld in de Drank- en Horecawet
Artikel 2:34a schenktijden paracommerciële rechtspersonen
Paracommerciële rechtspersonen kunnen uitsluitend alcohol verstrekken één uur voor, tijdens en twee uur na beëindiging van activiteiten die passen binnen de statutaire doelstelling van de desbetreffende paracommerciële rechtspersoon.
De burgemeester kan, ingevolge artikel 4, lid 4 van de Drank- en Horecawet, een paracommerciële rechtspersoon incidenteel ontheffing verlenen van de in het eerste lid gestelde schenktijden.
Artikel 2:34b bijeenkomsten bij paracommerciële rechtspersonen
Paracommerciële rechtspersonen verstrekken geen alcoholhoudende drank tijdens bijeenkomsten van persoonlijke aard, zoals bruiloften en partijen en bijeenkomsten die gericht zijn op personen die niet of niet rechtstreeks bij de activiteiten van de desbetreffende rechtspersoon betrokken zijn wanneer dit leidt tot oneerlijke mededinging. Een bijeenkomst als bedoeld onder lid 1 die niet leidt tot oneerlijke mededinging, dient drie weken van te voren te worden aangemeld bij het college.
Artikel 2:34f verbod 'happy hours'
Ter bescherming van de volksgezondheid en in het belang van de openbare orde is het verboden in een horecalokaliteit of op een terras bedrijfsmatig of anders dan om niet alcoholhoudende drank te verstrekken voor gebruik ter plaatse tegen een prijs die voor een periode van 24 uur of korter lager is dan 60% van de prijs die daar gewoonlijk wordt gevraagd.
Afdeling 9. Toezicht op inrichtingen tot het verschaffen van nachtverblijf
In deze afdeling wordt verstaan onder inrichting: elke al dan niet besloten ruimte waarin, in de uitoefening van beroep of bedrijf, aan personen de mogelijkheid van nachtverblijf of gelegenheid tot kamperen wordt verschaft.
Artikel 2:36 Kennisgeving exploitatie
Degene die een inrichting opricht, overneemt, verplaatst of de exploitatie of feitelijke leiding van een inrichting staakt, is verplicht binnen drie dagen daarna daarvan schriftelijk kennis te geven aan de burgemeester.
Artikel 2:38 Verschaffing gegevens nachtregister
Degene die in een inrichting nachtverblijf houdt of de kampeerder is verplicht de exploitant of feitelijk leidinggevende van die inrichting volledig en naar waarheid naam, adres, woonplaats, geboortedatum, geboorteplaats, betrekking, dag van aankomst en de dag van vertrek te verstrekken.
Afdeling 10. Toezicht op speelgelegenheden
Artikel 2:39 Speelgelegenheden
In dit artikel wordt onder speelgelegenheid verstaan: een voor het publiek toegankelijke gelegenheid waar bedrijfsmatig of in een omvang alsof deze bedrijfsmatig is de mogelijkheid wordt geboden enig spel te beoefenen, waarbij geld of in geld inwisselbare voorwerpen kunnen worden gewonnen of verloren.
Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een speelgelegenheid te exploiteren of te doen exploiteren. Het verbod is niet van toepassing op:
speelautomatenhallen waarvoor op grond van artikel 30c, eerste lid, onder b, van de Wet op de Kansspelen vergunning is verleend;
speelgelegenheden waar de mogelijkheid wordt geboden om het kleine kansspel als bedoeld in artikel 7c van de Wet op de kansspelen te beoefenen, of te spelen op speelautomaten als bedoeld in artikel 30 van de Wet op de kansspelen, of de handeling als in artikel l, onder a, van de Wet op de kansspelen te verrichten.
Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.
Artikel 2:40 Kansspelautomaten
In dit artikel wordt verstaan onder:
Wet: de Wet op de kansspelen;
speelautomaat: automaat als bedoeld in artikel 30, onder a, van de Wet;
kansspelautomaat: automaat als bedoeld in artikel 30, onder c. van de Wet;
hoogdrempelige inrichting: inrichting als bedoeld in artikel 30, onder d, van de Wet;
laagdrempelige inrichting: inrichting als bedoeld in artikel 30, onder e, van de Wet.
Afdeling 11. Maatregelen tegen overlast en baldadigheid
Artikel 2:41 Betreden gesloten woning of lokaal
Het is verboden een krachtens artikel 174a van de Gemeentewet gesloten woning, een niet voor publiek toegankelijk lokaal of een bij die woning of dat lokaal behorend erf te betreden.
Het is verboden een krachtens artikel 13b van de Opiumwet gesloten woning, een niet voor het publiek toegankelijk lokaal, een bij die woning of dat lokaal behorend erf, een voor het publiek toegankelijk lokaal of bij dat lokaal behorend erf te betreden.
Artikel 2:44 Vervoer inbrekerswerktuigen
Het is verboden op een openbare plaats te vervoeren of bij zich te hebben inbrekerswerktuigen, lopers, valse sleutels, touwladders, lantaarns of enig ander gereedschap, voorwerp of middel, dat ertoe kan dienen zich onrechtmatig de toegang tot een gebouw of erf te verschaffen, onrechtmatig sluitingen te openen of te verbreken, diefstal door middel van braak te vergemakkelijken of het maken van sporen te voorkomen.
Dit verbod is niet van toepassing indien de bedoelde werktuigen, voorwerpen of middelen niet zijn gebruikt of niet zijn bestemd om zich onrechtmatig de toegang tot een gebouw of erf te verschaffen, onrechtmatig sluitingen te openen of te verbreken, diefstal door middel van braak te vergemakkelijken of het maken van sporen te voorkomen.
Artikel 2:47 Hinderlijk gedrag op openbare plaatsen
Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 424, 426bis of 431 van het Wetboek van Strafrecht of artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.
Artikel 2:48 Verboden drankgebruik
Het verbod is niet van toepassing op:
een terras dat behoort bij een horecabedrijf als bedoeld in artikel 1 van de Drank- en Horecawet; en
en andere plaats dan een horecabedrijf als bedoeld onder a, waarvoor een ontheffing geldt krachtens artikel 35 van de Drank- en Horecawet.
Artikel 2:50 Hinderlijk gedrag in voor het publiek toegankelijke ruimten
Het is verboden zich zonder redelijk doel en op een voor anderen hinderlijke wijze op te houden in of op een voor het publiek toegankelijke ruimte, dan wel deze te verontreinigen of te gebruiken voor een ander doel dan waarvoor deze ruimte is bestemd. Onder deze ruimten worden in elk geval begrepen: portalen, telefooncellen, wachtlokalen voor het openbaar vervoer, parkeergarages en rijwielstallingen.
Artikel 2:51 Neerzetten van fietsen e.d.
Het is verboden op een openbare plaats een fiets of een bromfiets te plaatsen of te laten staan tegen een raam, een raamkozijn, een deur, de gevel van een gebouw of in de ingang van een portiek indien:
Artikel 2:52 Overlast van fiets of bromfiets op markt en kermisterrein e.d.
Het is verboden op uren en plaatsen die door het college of de burgemeester zijn aangewezen, zich met een fiets of bromfiets te bevinden op een door het college of de burgemeester aangewezen terrein waar een markt, kermis, uitvoering, bijeenkomst of plechtigheid wordt gehouden die publiek trekt, mits dit verbod kenbaar is aan de bezoekers van het terrein.
Artikel 2:59 Gevaarlijke honden
Een muilkorfgebod houdt in dat de eigenaar of houder verplicht is de hond voorzien te houden van een muilkorf die:
door middel van een stevige leren riem zodanig rond de hals is aangebracht dat verwijdering zonder toedoen van de mens niet mogelijk is; en zodanig is ingericht dat de hond niet kan bijten, dat de afgesloten ruimte binnen de korf een geringe opening van de bek toelaat en dat geen scherpe delen binnen de korf aanwezig zijn.
Artikel 2:60 Houden of voeren van hinderlijke of schadelijke dieren
Het is verboden op door het college ter voorkoming of opheffing van overlast of schade aan de openbare gezondheid aangewezen plaatsen, buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, bij dat aanwijzingsbesluit aangeduide dieren:
Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.
De rechthebbende op herkauwende en eenhoevige dieren of varkens (vee) die zich bevinden in een weiland of op een terrein dat niet van de weg is afgescheiden door een deugdelijke veekering, is verplicht ervoor te zorgen dat zodanige maatregelen getroffen worden dat dit vee die weg niet kan bereiken.
Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.
Afdeling 12. Bepalingen ter bestrijding van heling van goederen
In deze afdeling wordt verstaan onder handelaar: een handelaar als bedoeld in artikel 1 van de algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.
Artikel 2:67 Verplichtingen met betrekking tot het verkoopregister
Op de vrijstelling is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.
In deze afdeling wordt verstaan onder consumentenvuurwerk: hetgeen daaronder wordt verstaan in het Besluit van 22 januari 2002, houdende nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk (Vuurwerkbesluit ).
Artikel 2:73 Gebruik van consumentenvuurwerk tijdens de jaarwisseling
De verboden bedoeld in het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1, van het Wetboek van Strafrecht.
Artikel 2:74 Drugshandel op straat
Onverminderd het bepaalde in de Opiumwet is het verboden op of aan de weg post te vatten of zich daar heen en weer te bewegen en zich op of aan wegen in of op een voertuig te bevinden of daarmee heen en weer of rond te rijden met het kennelijke doel om middelen als bedoeld in artikel 2 en 3 van de Opiumwet, of daarop gelijkende waar, al dan niet tegen betaling, af te leveren, al dan niet tegen betaling aan te bieden of te verwerven, daarbij behulpzaam te zijn of daarin te bemiddelen.
Afdeling 15 Bestuurlijke ophouding, veiligheidsrisicogebieden en cameratoezicht op openbare plaatsen
Artikel 2:75 Bestuurlijke ophouding
De burgemeester is bevoegd overeenkomstig artikel 154a van de Gemeentewet te besluiten tot het tijdelijk doen ophouden van door hem aangewezen groepen van personen op een door hem aangewezen plaats indien deze personen het bepaalde in de volgende artikelen van de Algemene plaatselijke verordening groepsgewijs niet naleven: artikel 2:1, 2:10, 2:11, 2:16, 2:19, 2:47, 2:48, 2:50, 2:73 en 4:18.
Artikel 2:76 Veiligheidsrisicogebieden
De burgemeester is bevoegd overeenkomstig artikel 151b van de Gemeentewet bij verstoring van de openbare orde door de aanwezigheid van wapens, dan wel bij ernstige vrees voor het ontstaan daarvan, een gebied, met inbegrip van de daarin gelegen voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven, aan te wijzen als veiligheidsrisicogebied.
Artikel 2:77 Cameratoezicht op openbare plaatsen
De burgemeester is bevoegd overeenkomstig artikel 151c van de Gemeentewet te besluiten tot plaatsing van vaste camera’s voor een bepaalde duur ten behoeve van het toezicht op een openbare plaats.
Artikel 2:79 Woonoverlast als bedoeld in artikel 151d Gemeentewet
Degene die een woning of een bij die woning behorend erf gebruikt, of tegen betaling in gebruik geeft aan een persoon die niet als ingezetene met een adres in de gemeente in de basisregistratie personen is ingeschreven, draagt er zorg voor dat door gedragingen in of vanuit die woning of dat erf of in de onmiddellijke nabijheid van die woning of dat erf geen ernstige en herhaaldelijke hinder voor omwonenden wordt veroorzaakt.
Als de burgemeester een last onder dwangsom of onder bestuursdwang oplegt naar aanleiding van een schending van deze zorgplicht kan hij daarbij aanwijzingen geven over wat de overtreder dient te doen of na te laten om verdere schending te voorkomen. De burgemeester stelt beleidsregels vast over het gebruik van deze bevoegdheid.
Hoofdstuk 3. Seksinrichtingen, sekswinkels, straatprostitutie e.d.
In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
seksinrichting: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf waaronder tevens begrepen een erotische-massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;
Artikel 3:2 Bevoegd bestuursorgaan
In dit hoofdstuk wordt verstaan onder bevoegd bestuursorgaan: het college of, voor zover het betreft voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven als bedoeld in artikel 174 van de Gemeentewet, de burgemeester.
Afdeling 2. Seksinrichtingen, straatprostitutie, sekswinkels en dergelijke
Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.
Artikel 3:5 Gedragseisen exploitant en beheerder
Onverminderd het bepaalde in het eerste lid, zijn de exploitant en de beheerder niet:
met toepassing van de artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht in een psychiatrisch ziekenhuis geplaatst of met toepassing van artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht ter beschikking gesteld;
binnen de laatste vijf jaar onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van zes maanden of meer door de rechter in Nederland, inclusief de drie openbare lichamen Bonaire, Saba en Sint-Eustatius, Aruba, Curaçao en Sint Maarten, dan wel door een andere rechter wegens een misdrijf waarvoor naar Nederlands recht een bevel tot voorlopige hechtenis ingevolge artikel 67, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering is toegelaten;
binnen de laatste vijf jaar bij ten minste twee rechterlijke uitspraken onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke geldboete van 500 euro of meer of tot een andere hoofdstraf als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder a van het Wetboek van Strafrecht, wegens dan wel mede wegens overtreding van:
bepalingen gesteld bij of krachtens de Drank- en Horecawet, de Opiumwet, de Vreemdelingenwet en de Wet arbeid vreemdelingen;
de artikelen 137c tot en met 137g, 140, 240b, 242 tot en met 249, 252, 250a (oud), 273a, 300 tot en met 303, 416, 417, 417bis, 426, 429quater en 453 van het Wetboek van Strafrecht;
de artikelen 8 en 162, derde lid, alsmede artikel 6 juncto artikel 8 of juncto artikel 163 van de Wegenverkeerswet 1994;
Met een veroordeling als bedoeld in het tweede lid wordt gelijk gesteld:
vrijwillige betaling van een geldsom als bedoeld in artikel 74, tweede lid onder a van het Wetboek van Strafrecht of artikel 76, derde lid onder a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, tenzij de geldsom minder dan 375 euro bedraagt;
De exploitant of de beheerder zijn binnen de laatste vijf jaar geen exploitant of beheerder geweest van een seksinrichting of escortbedrijf die voor ten minste een maand door het bevoegde bestuursorgaan is gesloten, of waarvan de vergunning bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, is ingetrokken, tenzij aannemelijk is dat hem ter zake geen verwijt treft.
Het eerste tot en met derde lid zijn niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften.
Artikel 3:7 Tijdelijke afwijking sluitingstijden; (tijdelijke) sluiting
Onverminderd het bepaalde in artikel 3:41 van de Algemene wet bestuursrecht maakt het bevoegd bestuursorgaan het besluit bedoeld in het eerste lid bekend op de voet van artikel 3:42, tweede lid.
Artikel 3:8 Aanwezigheid van en toezicht door exploitant en beheerder
De exploitant en de beheerder zien er voortdurend op toe dat in de seksinrichting:
geen strafbare feiten plaatsvinden, waaronder in ieder geval de feiten genoemd in de titels XIV (misdrijven tegen de zeden), XVIII (misdrijven tegen de persoonlijke vrijheid), XX (mishandeling), XXII (diefstal) en XXX (heling) van het Tweede Boek van het Wetboek van Strafrecht, in de Opiumwet en in de Wet wapens en munitie; en
geen prostitutie wordt uitgeoefend door personen in strijd met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet bepaalde.
De burgemeester kan met het oog op de openbare orde en de belangen genoemd in artikel 3:13, tweede lid, personen aan wie ten minste eenmaal een bevel is gegeven als bedoeld in het derde lid, verbieden zich gedurende bepaalde termijn, anders dan in een openbaar middel van vervoer, te bevinden op of aan de wegen of gebieden en op de tijden bedoeld in het eerste lid onder b.
Artikel 3:11 Tentoonstellen, aanbieden en aanbrengen van erotisch-pornografische goederen, afbeeldingen en dergelijke
Het verbod bedoeld in het eerste lid is niet van toepassing op het tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen van goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen, die dienen tot het openbaren van gedachten en gevoelens als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Grondwet.
Afdeling 3. Beslistermijn: weigeringsgronden
Artikel 3:13 Weigeringsgronden
De vergunning bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, wordt geweigerd indien:
er aanwijzingen zijn dat in de seksinrichting of het escortbedrijf personen werkzaam zijn of zullen zijn in strijd met artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht of met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet bepaalde.
Voor seksinrichtingen en in Nederland gevestigde escortbedrijven kan, onverminderd het bepaalde in artikel 1:8, de vergunning bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, worden geweigerd dan wel de aanwijzing of vaststelling bedoeld in artikel 3:9, eerste lid, achterwege gelaten, in het belang van:
Afdeling 4. Beëindiging exploitatie; wijziging beheer
Het beheer kan worden uitgeoefend door een nieuwe beheerder, indien het bevoegd bestuursorgaan op aanvraag van de exploitant besluit de verleende vergunning overeenkomstig de wijziging in het beheer te wijzigen. Het bepaalde in artikel 3:13, eerste lid, aanhef en onder a, is van overeenkomstige toepassing.
Hoofdstuk 4. Bescherming van het milieu en het natuurschoon en zorg voor het uiterlijk aanzien van de gemeente
Afdeling 1. Geluidhinder en verlichting
In deze afdeling wordt verstaan onder:
Besluit: het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer;
inrichting: inrichting type A of type B als bedoeld in het Besluit;
geluidsgevoelige gebouwen: woningen en gebouwen die op grond van artikel 1 van de Wet geluidhinder worden aangemerkt als geluidsgevoelige gebouwen met uitzondering van gebouwen behorende bij de betreffende inrichting;
geluidsgevoelige terreinen: terreinen die op grond van artikel 1 van de Wet geluidhinder worden aangemerkt als geluidsgevoelige terreinen met uitzondering van terreinen behorende bij de betreffende inrichting;
Artikel 4:2 Aanwijzing collectieve festiviteiten
De geluidsnormen bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit en artikel 4:5 van deze verordening gelden niet voor door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.
De voorwaarden met betrekking tot de verlichting ten behoeve van sportbeoefening in de buitenlucht als bedoeld in artikel 4.113, eerste lid, van het Besluit gelden niet voor door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.
Op de dagen als bedoeld in het eerste lid dient het ten gehore brengen van extra muziek -hoger dan de geluidsnorm als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit en artikel 4:5 van deze verordening- uiterlijk om 01:00 uur te worden beëindigd.
Artikel 4:3 Kennisgeving incidentele festiviteiten
Het is een inrichting toegestaan maximaal 6 incidentele festiviteiten per kalenderjaar te houden waarbij de geluidsnormen als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit en artikel 4:5 van deze verordening niet van toepassing zijn, mits de houder van de inrichting ten minste twee weken voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld.
Het is een inrichting toegestaan om tijdens maximaal 6 incidentele festiviteiten per kalenderjaar de verlichting langer aan te houden ten behoeve van sportactiviteiten waarbij artikel 4.113, eerste lid, van het Besluit niet van toepassing is, mits de houder van de inrichting ten minste tien werkdagen voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld.
Op de dagen als bedoeld in het eerste lid wordt het ten gehore brengen van extra muziek - hoger dan de geluidsnorm als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit en artikel 4:5 van deze verordening - uiterlijk om 24:00 uur beëindigd. De geluidswaarde als bedoeld in het zesde lid is inclusief onversterkte muziek en exclusief 10 dB(A) toeslag vanwege muziekcorrectie. Tevens wordt de bedrijfsduurcorrectie buiten beschouwen gelaten.
Artikel 4:5 Onversterkte muziek
Bij het ten gehore brengen van onversterkte muziek als bedoeld in artikel 2.18, eerste lid onder f en vijfde lid van het Besluit binnen inrichtingen is de onder e. opgenomen tabel van toepassing, met dien verstande dat:
7.00-19.00 uur 19.00-23.00 uur 23.00-7.00 uur
LAr.LT op de gevel van gevoelige gebouwen 50 dB(A) 45 dB(A) 40 dB(A)
LAr.LT in in- en aanpandige gevoelige gebouwen 35 dB(A) 30 dB(A) 25 dB(A)
LAmax op de gevel van gevoelige gebouwen 70 dB(A) 65 dB(A) 60 dB(A)
LAmax in in- en aanpandige gevoelige gebouwen 55 dB(A) 50 dB(A) 45 dB(A)
Indien versterkte elementen worden gecombineerd met onversterkte elementen, wordt het hele samenspel beschouwd als versterkte muziek en is het Besluit van toepassing.
Artikel 4:6 Overige geluidhinder
Het is verboden buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer of van het Besluit op een zodanige wijze toestellen of geluidsapparaten in werking te hebben of handelingen te verrichten dat voor een omwonende of voor de omgeving geluidhinder wordt veroorzaakt.
Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet geluidhinder, de Zondagswet, de Wet openbare manifestaties, het Vuurwerkbesluit of de Provinciale milieuverordening.
Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.
Afdeling 2. Bodem-, weg- en milieuverontreiniging
Artikel 4:8 Natuurlijke behoefte doen
Het is verboden binnen de bebouwde kom op een openbare plaats zijn natuurlijke behoefte te doen buiten daarvoor bestemde plaatsen.
Artikel 4:9 Toestand van sloten en andere wateren en niet openbare riolen en putten buiten gebouwen
Sloten en andere wateren en niet openbare riolen en putten buiten gebouwen mogen zich niet bevinden in een toestand die gevaar oplevert voor de veiligheid, nadeel voor de gezondheid of hinder voor de gebruikers van de gebouwen of voor anderen.
Afdeling 4. Maatregelen tegen ontsiering en stankoverlast
Artikel 4:13 Opslag voertuigen, vaartuigen, mest, afvalstoffen enz.
Het is verboden op door het college in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast dan wel voorkoming van schade aan de openbare gezondheid aangewezen plaatsen, buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, in de openlucht of buiten de weg de volgende voorwerpen of stoffen op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben:
Dit artikel is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien krachtens de Wet ruimtelijke ordening of door of krachtens de Provinciale Verordening.
Artikel 4:15 Verbod hinderlijke of gevaarlijke reclame
Het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer.
Afdeling 5. Kamperen buiten kampeerterreinen
In deze afdeling wordt onder kampeermiddel verstaan: een onderkomen of voertuig waarvoor geen omgevingsvergunning voor het bouwen in de zin van artikel 2.1, eerste lid onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is vereist, dat bestemd of opgericht is dan wel gebruikt wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.
Artikel 4:18 Recreatief nachtverblijf buiten kampeerterreinen
Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.
Hoofdstuk 5. Andere onderwerpen betreffende de huishouding der gemeente
Artikel 5:6 Kampeermiddelen e.a.
Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.
Artikel 5:8 Parkeren van grote voertuigen
Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.
Artikel 5:9 Parkeren van uitzicht belemmerende voertuigen
Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter, op de weg te parkeren bij een voor bewoning of ander dagelijks gebruik bestemd gebouw op zodanige wijze dat daardoor het uitzicht van bewoners of gebruikers vanuit dat gebouw op hinderlijke wijze wordt belemmerd of hun anderszins hinder of overlast wordt aangedaan.
Artikel 5:11 Aantasting groenvoorzieningen door voertuigen
Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.
Artikel 5:12 Overlast van fiets of bromfiets
Het is verboden op door het college in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast, of ter voorkoming van schade aan de openbare gezondheid aangewezen plaatsen fietsen of bromfietsen onbeheerd buiten de daarvoor bestemde ruimten of plaatsen te laten staan.
Artikel 5:13 Inzameling van geld of goederen
Onder een inzameling van geld of goederen wordt mede verstaan: het bij het aanbieden van goederen, waartoe ook worden gerekend geschreven of gedrukte stukken, dan wel bij het aanbieden van diensten aanvaarden van geld of goederen, indien daarbij te kennen wordt gegeven of de indruk wordt gewekt dat de opbrengst geheel of ten dele voor een liefdadig of ideëel doel is bestemd.
Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.
Onder venten wordt niet verstaan:
het aan huis afleveren van goederen in het kader van de exploitatie van een winkel als bedoeld in artikel 1 van de Winkeltijdenwet;
het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel het aanbieden van diensten op jaarmarkten en markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder h, van de Gemeentewet of artikel 5:22;
Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet.
Artikel 5:16 Vrijheid van meningsuiting
Het verbod bedoeld in artikel 5:15, eerste lid is niet van toepassing op het venten met gedrukte of geschreven stukken waarin gedachten en gevoelens worden geopenbaard als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Grondwet.
In afwijking van het bepaalde in het eerste lid is het venten van gedrukte en geschreven stukken waarin gedachten en gevoelens worden geopenbaard als bedoeld in artikel 7, eerste lid van de Grondwet verboden:
Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.
Onder standplaats wordt niet verstaan:
een vaste plaats op een jaarmarkt of markt als bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef en onder h, van de Gemeentewet;
Artikel 5:18 Standplaatsvergunning en weigeringsgronden
Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.
Artikel 5:19 Toestemming rechthebbende
Het is de rechthebbende op een perceel verboden toe te staan dat daarop zonder vergunning van het college standplaats wordt of is ingenomen.
Artikel 5:20 Afbakeningsbepalingen
Het verbod van artikel 5:18, eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet milieubeheer, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of het Provinciaal wegenreglement.
Onder een snuffelmarkt wordt niet verstaan:
een markt of jaarmarkt als bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef en onder h, van de Gemeentewet;
Artikel 5:23 Organiseren van een snuffelmarkt
Het verbod geldt niet voor ruimten die uitsluitend dan wel nagenoeg geheel en voortdurend in gebruik zijn als winkel in de zin van de Winkeltijdenwet .
Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.
Artikel 5:24 Voorwerpen op, in of boven openbaar water
Het is in verband met de veiligheid op het openbaar water verboden een voorwerp, niet zijnde een vaartuig, op, in of boven openbaar water te plaatsen, aan te brengen of te hebben, indien dit door zijn omvang of vormgeving, constructie of plaats van bevestiging gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van het openbaar water of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan dan wel een belemmering vormt voor het doelmatig beheer en onderhoud van het openbaar water.
Het verbod in het eerste lid geldt is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Scheepvaartverkeerswet, het Binnenvaartpolitiereglement, de Waterwet, de Provinciale vaarwegenverordening, de Telecommunicatiewet of de daarop gebaseerde Telecommunicatieverordening.
Artikel 5:28 Beschadigen van waterstaatswerken
Het is verboden schade toe te brengen aan of veranderingen aan te brengen in de toestand van openbare wateren, havens, dijken, wallen, kaden, trekpaden, beschoeiingen, oeverbegroeiing, bruggen, zetten, duikers, pompen, waterleidingen, gordingen, aanlegpalen, stootpalen, bakens of sluizen die bij de gemeente in beheer zijn.
Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, het Binnenvaartpolitiereglement, de Waterwet of de Provinciale vaarwegenverordening.
Afdeling 7. Crossterreinen en gemotoriseerd en ruiterverkeer in natuurgebieden
Artikel 5:31A Begripsbepalingen
In deze afdeling wordt verstaan onder:
bromfiets: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, eerste lid onder e, van de Wegenverkeerswet 1994.
Het is verboden op enig terrein, geen weg zijnde, met een motorvoertuig of een bromfiets een wedstrijd dan wel, ter voorbereiding van een wedstrijd, een trainings- of proefrit te houden of te doen houden dan wel daaraan deel te nemen, dan wel een motorvoertuig of een bromfiets met het kennelijke doel daartoe aanwezig te hebben.
Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet milieubeheer of het Besluit geluidproductie sportmotoren.
Artikel 5:33 Beperking verkeer in natuurgebieden
Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.
Afdeling 8. Verbod vuur te stoken
Artikel 5:34 Verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur te stoken
Het is verboden in de openlucht afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen in de zin van de Wet milieubeheer of anderszins vuur aan te leggen, te stoken of te hebben.
Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1 of 3, van het Wetboek van Strafrecht of de Provinciale milieuverordening.
Afdeling 9. Verstrooiing van as
In deze afdeling wordt verstaan onder incidentele asverstrooiing: het verstrooien van as als bedoeld in de Wet op de lijkbezorging op een door de overledene of nabestaande(n) gewenste plek buiten een permanent daartoe bestemd terrein.
Artikel 5:36 Verboden plaatsen
Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.
Hoofdstuk 6. Straf-, overgangs- en slotbepalingen
Overtreding van het bij of krachtens deze verordening bepaalde wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie en kan bovendien worden gestraft met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak.
Met het toezicht op de naleving van het bij of krachtens deze verordening bepaalde zijn belast: de medewerker toezicht en inspectie van de afdeling Ruimtelijke Ontwikkeling en voor milieu de aangewezen ambtenaren krachtens artikel 18.4, lid 3, Wet milieubeheer.
Artikel 6:3 Binnentreden woningen
Zij die belast zijn met het toezicht op de naleving of de opsporing van een overtreding van de bij of krachtens deze verordening gegeven voorschriften die strekken tot handhaving van de openbare orde of veiligheid of bescherming van het leven of de gezondheid van personen, zijn bevoegd tot het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner.
Artikel 6:4 Intrekking oude verordening
De Algemene plaatselijke verordening Leusden 2010-I wordt ingetrokken.
Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 10 juli 2013
de raad van de gemeente Leusden
mevrouw mr. J.S.Y. Houtman mevrouw drs. A. Vermeulen
griffier voorzitter
Bijlage 1 Transponeringstabel APV Leusden 2013
Van vorige versie naar nieuwe versie
OVERZICHT VAN DE WIJZIGINGEN TEN OPZICHTE VAN DE APV LEUSDEN 2010-I
Hoofdstuk 2, afdeling 7 Evenementen artikelen 2:24 en 2:25 ingrijpend gewijzigd.
Artikel 2:75 Bestuurlijke ophouding
Artikel 5:8, lid 4 Parkeren van grote voertuigen
Geschrapte artikelen uit APV Leusden 2010-I:
Artikel 2:19 Vereisten voor vergunning (horeca)
Deze eisen zijn in de nieuwe Drank-en Horecawet geregeld en in de bouwregelgeving
Artikel 3:4, lid 2, subs d en f Seksinrichtingen
Deregulering, de gemeente kan zelf de kadastrale gegevens inzien.
Artikel 3:9, lid 6 Straatprostitutie
Artikel 4:8, lid 2 Opslag voertuigen, vaartuigen, mest, afvalstoffen enz.
Vanwege de gewijzigde artikelnummering is gekozen voor een geheel nieuwe verordening in plaats van een (derde) wijzigingsverordening. In 2010 is namelijk besloten om in het kader van deregulering enige artikelen uit de VNG-modelverordening niet over te nemen, onder vernummering van de overige artikelen. Nadien is gebleken dat een aantal artikelen uit het VNG-model toch niet gemist kunnen worden. Daarom is er bij de onderhavige integrale herziening voor gekozen zo dicht mogelijk aan te sluiten bij het VNG-model uit 2011. Dit betekent dat sommige artikelen geen tekst hebben, aangeduid met: (gereserveerd).
OVERZICHT VAN DE WIJZIGINGEN IN HET VIGERENDE VNG MODEL TEN OPZICHTE VAN HET MODEL 2007
Artikel 1:1, onder a, APV Begripsbepalingen
In plaats van een eigen definitie van openbare plaats te hanteren, wordt nu de begripsbepaling van openbare plaats in de Wet openbare manifestaties (Wom) gebruikt.
Artikel 1:1, onder d, APV Begripsbepalingen
Er wordt niet langer verwezen naar een door Gedeputeerde Staten vastgestelde bebouwde kom (er is bestaan diverse, niet altijd precies overlappende bebouwde kommen, wat wel eens verwarring opleverde) maar aangehaakt bij de Wegenverkeerswet 1994.
Artikel 1:5 APV Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing
De overbodige toevoeging “of de aard van de vergunning zich daartegen verzet” is geschrapt.
Artikel 1:9 en 1:10 APV Positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen
Omwille van de duidelijkheid wordt niet langer in deze twee artikelen geregeld voor welke onder de Europese Dienstenrichtlijn vallende vergunningen wel of geen LSP van toepassing is, maar bij ieder afzonderlijk artikel zelf. Artikelen 1:9 en 1:19 vervallen daarom. Artikelen die alleen zijn gewijzigd vanwege de LSP zijn niet in dit overzicht opgenomen. Voor die wijzigingen zie bijlage 2.
Artikel 2:12 APV Maken, veranderen van een uitweg : zie nadere toelichting hierna.
Artikel 2:15 APV Hinderlijke beplanting of gevaarlijk voorwerp
Deze bepaling is misschien niet strikt noodzakelijk omdat er ook privaatrechtelijk, en, wanneer er sprake is van voorwerpen of beplanting op of aan de weg, op grond van de APV kan worden opgetreden. Maar het kan wel praktisch zijn, en in noodgevallen sneller in te zetten dan het privaatrecht. Bovendien is een geval denkbaar waarbij beplanting of voorwerp op privéterrein, op geruime afstand van de weg, toch het uitzicht belemmert en zo hinderlijk is voor het verkeer.
Deze bepaling is daarom, na eerder te zijn geschrapt, weer opgenomen in deze APV.
Artikel 2:24 APV Begripsbepaling
Derde lid: hier stond een nadere begripsbepaling van een begripsbepaling in het tweede lid. Dat maakte de zaak onnodig ingewikkeld, en de tekst van het oude derde lid is nu toegevoegd aan het tweede lid.
Zie overigens de nadere toelichting hierna.
Artikel 2:28 APV Exploitatie Horecabedrijf
In lid 5 is een verruiming op genomen. Toegevoegd zijn horeca gelegenheden in zorginstellingen.
Daarnaast is in lid 6 de mogelijkheid opgenomen dat de burgemeester kan besluiten vrijstelling te verlenen van de verplichting om een horecaexploitatievergunning aan te vragen voor horecabedrijven die ook vallen onder de werking van de Drank- en Horecawet (doorgaans horecagelegenheden waar alcohol wordt geschonken). Hiermee wordt meer aangesloten bij het doel van de horecaexploitatievergunning als middel om de openbare orde en veiligheid te kunnen reguleren.
Artikel 2:39-40 APV Speelgelegenheden en kansspelautomaten.
Ter herinnering: Deze bepalingen zijn in 2010 aangepast vanwege wijzigingen in de Wet op de kansspelen.
Artikel 2:44 APV Vervoer inbrekerswerktuigen
Redactioneel aangepast en in overeenstemming gebracht met de delictsomschrijving in het Wetboek van strafrecht.
Artikel 2:47, lid 1 onder b APV Hinderlijk gedrag op openbare plaatsen
De beperkte en verwarrende term “weggebruikers” is vervangen door het veel ruimere “gebruikers” (van de openbare plaats).
Artikel 2:53 APV Bespieden van personen
Deze bepaling is facultatief gemaakt. Hoewel dit artikel aanvullende werking heeft bij het Wetboek van Strafrecht, kan men zich afvragen af het hier om een gemeentelijke taak gaat.
Artikel 2:57 APV Loslopende honden
Dit artikel is inhoudelijk niet veranderd maar wel tekstueel herschreven. In juridische zin was er geen probleem met het bestaande artikel, maar onduidelijkheden in de formulering leidden tot vragen.
Artikel 2:59 APV Gevaarlijke honden
Technische wijziging vanwege naamsverandering ministerie. Daarnaast is het verouderde en niet bijzonder diervriendelijke tatoeëren van honden ter identificatie geschrapt.
Artikel 2:60 APV Houden of voeren van hinderlijke of schadelijke dieren
Hier is een extra lid toegevoegd. Sommige, veelal grotere en stedelijke gemeenten gebruiken een bepaling tegen het voeren van hinderlijke of ongezonde dieren, doorgaans duiven. Uiteraard is dit facultatief. Gemeenten die de behoefte niet hebben of niet van zins zijn deze bepaling te handhaven, kunnen deze achterwege laten.
Artikel 2:65 Bedelarij, (gereserveerd): zie nadere toelichting hierna
Artikel 2:73 APV Consumentenvuurwerk
Een overbodig zinsdeel (”van de gemeente waar het bedrijf is of zal worden gevestigd”) is
geschrapt. Het nogal ouderwetse woord “bezigen” is vervangen door “gebruiken”.
Artikel 2:75 Bestuurlijke ophouding, nieuw, zie nadere toelichting hierna
Artikel 3:5 APV Gedragseisen exploitant en beheerder (seksinrichting)
Tekstuele aanpassing. Een aantal verwijzingen naar bepalingen in andere wetten is
Tweede lid: Aangepast vanwege de staatkundige verandering van het land. In het tweede lid sub b zijn de BES-eilanden ingevoegd.
Artikel 3:13 APV Weigeringsgronden
De afbakening tussen deze bepaling en artikel 1:8 was niet duidelijk. Dat is aangepast.
Artikel 3:16 APV Overgangsbepaling
Deze bepaling maakt al zo lang deel uit van de model APV dat het nauwelijks nog denkbaar is dat hier apart overgangsrecht nodig is. Artikel is geschrapt.
Artikel 4:2 en 4:3 APV Collectieve en incidentele festiviteiten
NB: Deze toelichting is opgenomen omdat hier geregeld naar wordt gevraagd, maar strikt
gesproken hoort deze niet op deze lijst nu er geen sprake is van een wijziging. Artikel 2.19 van het Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer is nog steeds niet in werking getreden.
Strikt juridisch is het daarom merkwaardig dat er wel naar wordt verwezen. Maar nu dat een
tamelijk academische kwestie is die niet tot praktische problemen kan leiden, en het nog steeds de verwachting is dat artikel 2.19 op enig moment in werking zal treden, is de bepaling niet gewijzigd.
Artikel 4:6 APV Overige geluidhinder
De formulering van het eerste lid is aangepast. Door een toevalligheid wekte de tekst de indruk dat er naar het reeds lang ingetrokken “Besluit toestellen en geluidsapparaten” werd verwezen.
Artikel 4:6A Mosquito, nieuw, zie nadere toelichting hierna
Artikel 4:7 Straatvegen, nieuw, zie nadere toelichting hierna
Artikel 4:13 APV Opslag voertuigen, vaartuigen, mest, afvalstoffen enz.
Artikel 4:17 APV Begripsbepaling kampeermiddel
Artikel 5:6 APV Kampeermiddelen ea.
Termijn verlengd van 3 dagen naar 7 dagen, zie nadere toelichting hierna.
Artikel 5:8 APV Parkeren van grote voertuigen
Nieuw: Vierde lid ingevoegd ter afstemming met art. 5:6. Dit omdat sommige campers tegenwoordig zo groot zijn dat ze onder de omschrijving van grote voertuigen vallen. Ook is de termijn van 7 dagen in overeenstemming met art. 5:6.
Artikel 5:32 APV Crossterreinen
Redactionele aanpassing. Overbodige begripsomschrijving geschrapt.
Artikel 5:34 APV Verbod vuur te stoken
Redactionele aanpassing. De vorige tekst bleek verwarring te wekken over de vraag wat onder het tweede lid was toegestaan.
Enige bijzondere en nadere toelichtingen APV 2013:
Artikel 2:12 Maken, veranderen van een uitweg
In het kader van deregulering en vermindering van administratieve lasten is in 2007 bezien of de vergunningplicht in deze bepaling zou kunnen worden opgeheven. In veel gevallen kan de aanleg of verandering van een uitweg zonder meer gebeuren zonder dat dit problemen oplevert. Overheidsbemoeienis is dan niet nodig. Men zou zelfs kunnen overwegen of regeling in de APV nodig is, en of uitwegen niet puur privaatrechtelijk zouden kunnen worden geregeld. Het is duidelijk dat dit voor veel gemeenten een zeer vergaande stap zou zijn. Er is daarom voor gekozen de vergunningplicht te wijzigen in een meldingsplicht. Daarbij is wel een zogenaamde “noodrem” opgenomen: bij onacceptabele gevolgen kan het college de uitweg alsnog verbieden.
Artikel 2:12 beoogt de aanleg van uitwegen zoveel mogelijk vrij te laten, maar te voorkomen dat er gevaarlijke of hinderlijke situaties voor het verkeer ontstaan, dat een uitrit op onaanvaardbare manier ten koste gaat van openbaar groen, en desgewenst ook dat een uitweg feitelijk opheffing betekent van soms (zeer) schaarse parkeerruimte.
Uit de jurisprudentie over artikel 14 Wegenwet blijkt dat de eigenaar van een weg het uitwegen daarop moet gedogen. Voorts blijkt uit de jurisprudentie dat regels in een verordening mogen worden gesteld, bijvoorbeeld in het kader van de vrijheid van het verkeer, veiligheid op de weg of de instandhouding van de bruikbaarheid van de weg.
Als de gemeente tevens eigenaar van de weg is, moet ook privaatrechtelijke toestemming worden gegeven. Een publiekrechtelijk toelaatbare uitweg mag niet worden gefrustreerd door privaatrechtelijke weigering van de gemeente. Als een derde eigenaar van de grond is, ligt dat anders. Het college kan in dat geval de aanvrager om vergunning erop wijzen dat hij ook privaatrechtelijke toestemming behoeft.
De indiener van de melding moet bij zijn melding een situatieschets van de gewenste uitweg en een foto van de bestaande situatie ter plaatse voegen. Aan de hand van deze gegevens kan het college sneller de afweging maken of de gewenste uitweg al of niet kan worden toegestaan en eventueel onder oplegging van welke voorschriften.
Een verbod dat in het belang van de verkeersveiligheid wordt gesteld, strijdt evenmin met artikel 14 Wegenwet.
De grond bescherming van groenvoorzieningen in de gemeente kan bijvoorbeeld gebruikt worden om het maken van een uitweg te verbieden als dat op een onaanvaardbare manier ten koste gaat van het openbaar groen.
Eigenaar dient uitwegen op de weg te gedogen. ARRS 01 09 1977, AB 1977, 366 m.nt. JHvdV, Gst. 1977, 6472 m.nt. Kan, BR 1977, p. 914 m.nt. Crince le Roy (Maastricht I); ARRS 08 06 1978, AA p. 574 m.nt. Wessel, Gst. 1977, 6514 (De Bilt); ARRS 08 05 1981, AB 1981, nr. 391 m.nt. Borman (uitwegvergunning Nuth I).
Ontheffing verleend voor de verbreding in het belang van de veiligheid en bruikbaarheid van de weg onder de voorwaarde dat moet worden bijgedragen in de kosten. Kosten van de wegverbreding konden in redelijkheid niet geheel ten laste van appellante komen. ARRS 20-06-1983, AB 1984, 75 m.nt. JHvdV. (Wegverbreding)
Weigering uitwegvergunning op basis van de verordeningsbepaling, die in het belang van de verkeersveiligheid is gesteld, strijdt niet met artikel 14 van de Wegenwet. HR 30 09 1987, BR 1988, 212 m.nt. P.C.F. van Wijmen.
Het schrijven van het college dat grond niet in gebruik wordt gegeven, is mede aan te merken als een weigering om een uitwegvergunning te verlenen. Noch het eigendomsrecht, noch de handhaving van het bestemmingsplan kan een rol spelen bij de beslissing gelet op het opschrift van het hoofdstuk waarin het artikel is geplaatst. Rubrica est lex. ARRS 11 01 1991, Gst. 6929, nr. 6. m.nt. HH.
Via voorschriften aan de vergunning te verbinden kan de wijze waarop wordt uitgewegd worden geregeld. ARRS 28 10 1983, Gst. 6774, nr. 12 (APV Vlijmen); ARRS 01 04 1980, tB/S V, p. 662 (APV Dongen)). Als voorschrift aan de vergunning kan o.a. een onderhoudsplicht opgelegd worden, ARRS 12 07 1982, tB/S III, nr. 356.
Ter bescherming van de veiligheid op de weg en mits opgelegd naar evenredigheid kan een financiële voorwaarde worden verbonden aan een uitwegvergunning. ARRS, 20 06 1983, AB 1984, 75 m.nt.JHvdV. Zie ook ABRS 16 06 1995, Gst. 1996, 7035, 2 m.nt. EB.
Indien de uitweg gedeeltelijk is aangelegd op gemeentegrond, is uitwegvergunning nodig. Nader onderzocht moet worden of er een privaatrechtelijke eigendomsverhouding ten grondslag ligt aan de eis dat de uitrit moet voldoen aan het bestratingsplan. Vz.ABRS 20 01 1994, JG 94.0176, Gst. 1995, 7005, 4 m.nt. HH.
Intrekken van een uitwegvergunning kan slechts plaatsvinden op grond van de gronden, genoemd in artikel 1.11, lid 1, (thans: artikel 1.6 model) APV. De voorwaarde tot betaling van een recognitie maakt geen deel uit van de vergunning, zij is gebaseerd op het eigendomsrecht van de gemeente. ABRS 05 12 1996, Gst. 1997, 7061, 3 m.nt. HH.
Besluit inhoudende dat privaatrechtelijke toestemming voor gebruik van de uitweg is geweigerd, is geen beschikking. De vraag of een vergunning kan worden verleend staat immers los van de vraag of van die vergunning ook gebruik kan worden gemaakt. Appellant niet ontvankelijk. ABRS 14 07 1997, AB 1997, 369 m.nt. FM.
ABRS 28-01-2000, Gst. 2000, 7123, 3 m.nt. HH: Inrit is zonder uitwegvergunning aangelegd, nu de brief dat de inrit in het trottoir zal worden gemaakt, zodra de kosten daarvan aan de gemeente zijn betaald, geen besluit behelst in de zin van artikel 1:3, eerste lid, Awb, maar slechts een mededeling van feitelijke aard is.
Weigering van toestemming voor gebruik van bij gemeente in eigendom zijnde groenstrook naast woning ten behoeve van het maken van een uitweg is geen besluit in de zin van artikel 1:3 Awb, maar een rechtshandeling naar burgerlijk recht. ZBRS 04-07-2000, JB 2000, 225, Gst. 2000, 7128, 4 m.nt. HH.
Aanvragen bouwvergunning en uitwegvergunning moeten naar verschillende maatstaven worden beoordeeld. Vergunningaanvrager heeft bijzonder belang bij uitwegvergunning, nu het college een bouwvergunning heeft verleend voor een garage, namelijk het belang deze ook daadwerkelijk te kunnen gebruiken voor zijn auto. Slechts zeer bijzondere belangen aan de kant van de gemeente zouden de weigering kunnen dragen. Weigering op grond van te verwachten parkeerdruk ten gevolge van uitwegvergunning in de toekomst is niet nader onderbouwd. ABRS 19-01-2001, Gst. 2001, 7139, 2 m.nt. HH.
Marginale toetsing rechter. De rechtbank heeft de uitwegvergunning ten onrechte vernietigd op basis van een eigen oordeel over veilig en doelmatig gebruik van de weg. De rechter moet zich beperken tot de vraag of de voorgedragen beroepsgronden tot het oordeel leiden dat het college het genomen besluit onvoldoende zorgvuldig heeft voorbereid, dan wel bij beoordeling van de daarvoor in aanmerking komende belangen in redelijkheid niet tot
weigering van de gevraagde vergunning heeft kunnen besluiten. ABRS 27-06-2001, JB 2001, 207.
In Leusden organiseren particulieren en organisaties jaarlijks veel activiteiten. De grote diversiteit aan evenementen maakt Leusden aantrekkelijk en draagt bij aan een prettig woon- en leefklimaat. Daar staat tegenover dat evenementen ook een zekere druk leggen op de omgeving en overlast kunnen veroorzaken.
Om de vele evenementen in goede banen te leiden, is het van belang om een aantal zaken goed te regelen. Samen met de hulp- en adviesdiensten is het bijgevoegde concept Uitvoeringskader Evenementen opgesteld, waarin de belangrijkste onderdelen van het proces van vergunningverlening aan de orde komen en de huidige uitvoeringspraktijk wordt geactualiseerd. Hierbij sluiten wij aan bij vooral de regionale ontwikkelingen op het gebied van evenementen en risicobeheersing.
Een van de doelstellingen van het Uitvoeringskader Evenementen is te komen tot een zekere mate van deregulering en verlichting van de lasten voor organisatoren van evenementen. Daarnaast wordt met het oog op een zorgvuldige risicobeoordeling en afhandeling van de vergunningaanvraag, aansluiting gezocht bij de door de VRU gehanteerde risicoclassificatie en het daarop afgestemde adviestraject.
Hiertoe zijn in het Uitvoeringskader een aantal maatregelen opgenomen. Voor een aantal van deze maatregelen is een juridische grondslag in de APV vereist. In dit verband zijn in artikel 2.24 en 2:25 APV de volgende wijzigingen opgenomen:
In artikel 2:24 lid 3 wordt een ruimere begripsomschrijving van een klein evenement opgenomen. In de model-APV (artikel 2:24 lid 2-e) wordt alleen gesproken over ‘een straatfeest of buurtbarbecue op één dag’. In de omschrijving van een klein evenement in lid 3 van artikel 2:24 APV Leusden is hieraan toegevoegd de zinsnede ‘…of een daarmee naar aard en/of omvang gelijk te stellen evenement in de open lucht,…’
Om tegemoet te komen aan de wens tot deregulering is gezocht naar een manier om een ruimere meldingsmogelijkheid voor evenementen te creëren. De oplossing is onder meer gezocht in verruiming van de begripsomschrijving van een klein evenement. Hierdoor blijft de meldingsmogelijkheid niet langer beperkt tot straatfeesten en buurtbarbecues, maar kan ook bij activiteiten als bijvoorbeeld een klein muziekoptreden of een kleine sportactiviteit voor een beperkt gezelschap worden volstaan met een melding. Voorwaarde blijft dat hierbij wordt voldaan aan de criteria als genoemd in artikel 2:25 lid 2.
In artikel 2:25 lid 2 onder a is het maximaal aantal aanwezigen gewijzigd van 50 (model APV) in 100 personen.
De reden voor de aanpassing van 50 naar 100 personen is dezelfde als genoemd in de toelichting onder artikel 2:24, te weten verruiming van de meldingsmogelijkheid in het kader van deregulering.
Artikel 2:25 lid 2 sub d is als volgt gewijzigd:
d. het evenement niet plaatsvindt op de rijbaan, (brom-)fietspad of parkeerplaats of anderszins een belemmering vormt voor het verkeer en de hulpdiensten, tenzij het evenement wordt gehouden op slechts één weg (of weggedeelte), welke weg hoofdzakelijk een verblijfsfunctie heeft. Hierbij geldt dat:
- gehandicaptenparkeerplaatsen worden vrijgehouden en bereikbaar blijven;
- niet meer dan de helft van het aantal beschikbare parkeerplaatsen wordt gebruikt ten behoeve van het evenement;
- de toegankelijkheid voor hulpdiensten wordt gewaarborgd. Voor de hulpdiensten dient een vrije rijstrook van 3,50 meter breed en 4,20 meter hoog beschikbaar te zijn;
- direct belanghebbenden door de organisator uiterlijk een week voor het evenement schriftelijk worden geïnformeerd.
In de model APV is een vergunningplicht opgenomen voor alle evenementen die plaatsvinden op de openbare weg en/of parkeerplaatsen. In de praktijk blijkt dat hierdoor voor een groot aantal kleine evenementen zonder noemenswaardig risico voor de openbare orde of veiligheid en waarbij geen capaciteit van hulpdiensten is vereist, een vergunning moet worden aangevraagd. Het gaat hierbij vooral om kleine buurtfeesten/straatbarbecues in de woonwijken. Dit kost zowel de organisator als de gemeente onevenredig veel tijd en moeite, drijft de kosten voor beide partijen onnodig op en strookt niet met de wens tot deregulering.
In artikel 2:25 lid 2 onder d is daarom de mogelijkheid opgenomen om, onder de genoemde voorwaarden, ook op een weg met hoofdzakelijk een verblijfsfunctie een klein evenement te houden, zonder dat daarvoor een vergunning hoeft te worden aangevraagd. In dat geval kan worden volstaan met een schriftelijke melding, mits ook aan de overige voorwaarden in artikel 2.25 lid 2 wordt voldaan.
Onder ‘ weg met een verblijfsfunctie ’ wordt verstaan: een weg of wijk waar het sociale en het recreatieve aspect ( wonen, wandelen, spelen, zitten, praten etc.) overheersen. Het zich verplaatsen met een vervoermiddel komt op de tweede plaats. Verkeer wordt wel toegestaan, maar het gebied is zodanig ingericht dat de invloed van het verkeer beperkt blijft.
Onder ‘direct belanghebbenden’ worden verstaan: personen, bedrijven en overigen die in of in de directe nabijheid van de betreffende straat of wijk wonen of gehuisvest zijn en die op enigerlei wijze overlast of hinder van het evenement kunnen ondervinden.
Aan artikel 2:25 zijn toegevoegd lid 6 en 7, die als volgt luiden:
6. Evenementen waarvoor een vergunningplicht bestaat worden op basis van de uitkomst van de regionaal vastgestelde risicoscan ingedeeld in de volgende risicocategorieën:
a. Categorie A: evenementen met een laag risico, waarbij sprake is van een beperkte impact op de omgeving en een geringe capaciteit van de hulpdiensten vereist is (t/m 12 punten).
b. Categorie B: evenementen met een verhoogd risico, waarbij sprake is van een verhoogde impact op de omgeving en extra capaciteit van de hulpdiensten is vereist ( 12 t/m 24 punten).
c. Categorie C: risicovol evenement, waarbij sprake is van een grote impact op de omgeving en extra capaciteit van de hulpdiensten is vereist (vanaf 24 punten).
7. Voor de aanvraagtermijn bij vergunningplichtige evenementen wordt aangesloten bij de categorie-indeling als bedoeld in lid 6. In afwijking van hetgeen in artikel 1.3 is bepaald, dient een ontvankelijke vergunningaanvraag:
a. voor een evenement dat valt onder de risicocategorie A uiterlijk 8 weken voorafgaand aan het evenement te zijn ingediend;
b. voor een evenement dat valt onder de risicocategorie B of C uiterlijk 12 weken voorafgaand aan het evenement te zijn ingediend.
Evenementen verschillen sterk naar aard en omvang. Grootschalige en/of risicovolle evenementen vormen een grotere belasting voor de omgeving en doen een zwaarder beroep op de hulpverleningsdiensten. Dit heeft gevolgen voor het traject dat leidt tot vergunning van evenementen (waaronder de advisering) en de voorwaarden die aan de vergunning worden verbonden.
Om de diversiteit aan risico’s bij evenementen inzichtelijk te maken heeft de VRU een risicoanalysemodel geïntroduceerd. Bij het invullen van de regionaal vastgestelde risicoscan krijgt een evenement op basis van drie profielen (publieksprofiel, ruimteprofiel en activiteitenprofiel) een aantal risicopunten toegekend. De optelsom van alle waarderingen leidt tot een uitkomst in termen van een evenementencategorie: A – laag risico, B -verhoogd risico en C - hoog risico. Naast de overige beschikbare informatie is de uitkomst van de scan belangrijke input voor het overleg tussen de hulpdiensten en de gemeente en bepalend voor het verdere vergunningverlenings- en adviestraject.
Vanwege het belang en de noodzaak van een nauwere samenwerking tussen gemeenten en de regionalisering van beleid op het gebied van evenementen, wordt in artikel 2:25 lid 6 APV aansluiting gezocht bij de risico-indeling die door de VRU is gemaakt.
Voor een vergunningaanvraag wordt tot nog toe, ongeacht de aard en de omvang van het betreffende evenement, de in artikel 1.3 lid 1 APV genoemde termijn van 3 weken gehanteerd. Het vergaren van de benodigde informatie, een eventueel vooroverleg met de organisator van het evenement en de advisering door de verschillende instanties zijn factoren die veel tijd vergen. Door met name de strengere eisen die (op regionaal niveau) worden gesteld aan de advisering en de beoordeling van vergunningaanvragen, is een tijdige en zorgvuldige afhandeling hiervan niet mogelijk is als de aanvraag slechts drie weken (of minder) voor het plaatsvinden van het evenement wordt ingediend. Om deze redenen is besloten de aanvraagtermijn te verruimen en af te stemmen op de diverse risicocategorieën.
Artikel 2:25A Meerjaren vergunning en jaarvergunningen evenementen.
In dit artikel worden de meerjaren vergunning en de jaarvergunning voor evenementen geïntroduceerd.
Binnen elke gemeente zijn er evenementen die jaarlijks in vrijwel dezelfde vorm terugkeren. Zo ook in de gemeente Leusden. Voor dergelijke evenementen is het niet efficiënt om ieder jaar opnieuw de vergunningsprocedure te doorlopen. Los van de tijd die het zowel de aanvrager als de behandelaar kost, worden er ook onnodige kosten gemaakt. Voor deze activiteiten wordt de mogelijkheid van een meerjarenvergunning geïntroduceerd. Naast de meerjarenvergunning is het, uit oogpunt van lastenverlichting en vermindering van de regeldruk, ook mogelijk een jaarvergunning af te geven voor meerdere, expliciet genoemde kleine evenementen die gedurende het jaar door één organisator worden georganiseerd.
Artikel 2:58a Verontreiniging door paarden
Dit artikel is ingevoegd omdat de gemeente veel klachten krijgt over paardenuitwerpselen. Door dit artikel in te voegen, kan de gemeente de ervaren overlast aanpakken.
In de nieuwe APV is dit artikel gereserveerd, dwz niet nader ingevuld met voorschriften en voorwaarden. Hierbij wordt het volgende opgemerkt:
Het spelen van straatmuziek en vervolgens vragen om een geldelijke bijdrage aan toehoorders en passanten valt niet onder dit bedelverbod, maar onder de regeling van artikel 2:9. Ook de verkoop van daklozenkranten valt niet onder dit verbod. Deze kan immers niet verbonden worden aan een vergunning vanwege strijd met de vrijheid van meningsuiting als bedoeld in artikel 7 van de Grondwet.
Artikel 2:75 Bestuurlijke ophouding
Artikel 2:75 is gebaseerd op het nieuwe artikel 154a Van de Gemeentewet. Dit artikel voorziet in de bevoegdheid van de burgemeester om bij grootschalige ordeverstoringen groepen ordeverstoorders maximaal 12 uur op te houden op een door de burgemeester aangewezen plaats. Het vervoer naar de plaats van ophouding is hieronder begrepen. Bij grootschalige ordeverstoringen moet gedacht worden aan situaties als risicowedstrijden in het betaald voetbal, uit de hand lopende demonstraties en krakersrellen. De toepassing van het bestuursrechtelijke instrument bestuurlijke ophouding vereist (een bepaling in) een verordening waarin de raad de burgemeester de bevoegdheid geeft om bij groepsgewijze niet-naleving van specifieke voorschriften bestuurlijk op te houden. Artikel 2:75 voorziet hierin.
De voorwaarden waaronder bestuurlijke ophouding kan worden toegepast, zijn vastgelegd in artikel 154a van de Gemeentewet. De zinsnede “overeenkomstig 154a van de Gemeentewet” impliceert dan ook dat aan alle voorwaarden moet worden voldaan voordat een besluit tot bestuurlijke ophouding kan worden genomen. Deze voorwaarden zijn hiervoor beschreven.
De bepaling spreekt overeenkomstig de wet van “door hem [= de burgemeester] aangewezen groepen”. Dit verplicht de burgemeester concreet de groep te benoemen waarop bestuurlijke ophouding wordt toegepast. Dit kan bijvoorbeeld gebeuren door de formulering “degenen die zich door kleding, uitrusting of gedraging manifesteren als supporter van.../deelnemer aan de actie tegen...”. Verder kan de groep nader worden aangeduid door de plaats aan te geven waar de groep zich bevond op het moment dat het besluit tot ophouding werd genomen, de handelingen die de leden van de groep op dat moment verrichtten de grootte van de groep of door vermelding van de taal, herkomst of nationaliteit van de leden van de groep.
De bepaling vereist een nadere invulling van specifieke voorschriften die zich bij groepsgewijze niet-naleving voor het overgaan tot bestuurlijke ophouding lenen. De huidige model-APV biedt hiervoor een aantal mogelijkheden. Deze zijn hier overgenomen.
Een “mosquito” is een apparaatje dat een hinderlijke hoge pieptoon veroorzaakt die alleen voor jongeren tot een leeftijd van ongeveer 25 jaar hoorbaar is. Dit apparaat wordt in meer dan honderd Nederlandse gemeenten gebruikt ter bestrijding van overlast door hangjongeren.
Het gebruik van de mosquito is effectief, maar omstreden. Hoewel uit onderzoek van onder meer TNO blijkt dat de mosquito bij normaal gebruik geen gezondheidsschade oplevert, wordt met het aanbrengen ervan in ieder geval de bewegingsvrijheid van jongeren beperkt, die wordt beschermd door artikel 2, vierde protocol Europees Verdrag voor de rechten van de Mens (EVRM). Voor een uitvoeriger schets van de mensenrechtelijke en
verdragsrechtelijke bezwaren verwijzen wij naar de notitie “Handreiking gebruik mosquito door gemeenten” die als bijlage is toegevoegd bij de VNG-ledenbrief van 17 juni 2010: http://www.vng.nl/eCache/DEF/97/314.html
Mede vanwege de omstreden status van de mosquito verdient het de voorkeur om een apart artikel in de APV op te nemen, en dat niet, zoals ook wel gebeurt, de gemeente zichzelf een ontheffing verleent van het artikel “overige geluidshinder” dat in de meeste APV’s is opgenomen.
Dit artikel bevat een verkeersbeperkende bepaling. Blijkens de jurisprudentie van de Hoge Raad is de gemeenteraad op basis van artikel 149 van de Gemeentewet bevoegd tot het treffen van regelen die andere belangen dan verkeersbelangen beogen te dienen, tenzij deze regels ondanks het afwijkende motief zo diep en zo algemeen ingrijpen in het normale verkeer op wegen dat het stelsel van de Wegenverkeerswet 1994 wordt doorkruist. Zie HR 21 juni 1966, NJ 1966, 417, met noot W.F. Prins (bromfietsenverbod Sneek) en HR 23 december 1980, NJ 1981, 171, met noot Th.W. van Veen (rijverbod Schiermonnikoog).
Artikel 5:6 Kampeermiddelen ea.
In lid 1 sub a is een termijn van 7 dagen opgenomen, dit was een termijn van drie dagen. In de praktijk blijkt er behoefte te bestaan om kampeermiddelen voor het inrichten en uitladen en schoonmaken wat langer op straat te mogen laten staan. Hieraan is met de verlengde termijn tegemoet gekomen.