Organisatie | Groningen |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | BELEIDSREGELS TERUG- EN INVORDERING WWB, IOAW EN IOAZ GEMEENTE GRONINGEN 2013 |
Citeertitel | Beleidsregels terug- en invordering WWB, IOAW en IOAZ gemeente Groningen 2013 |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp | Beleidsregels terug- en invordering WWB, IOAW en IOAZ gemeente Groningen |
Externe bijlagen | Toelichting beleidsregels terug- en invoering WWW, IOAW en IOAZ gemeente Groningen artikelsgewijze toelichting exb-2017-54701 exb-2017-54702 |
Deze verordening vervangt de Beleidsregels Terugvordering SOZAWE 2011, vastgesteld bij collegebesluit van 18 januari 2011;
Artikel 26 bevat een overgangsbepaling
Geen.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
22-07-2014 | 30-06-2015 | art. 21, 22, 26 | 15-07-2014 Gemeenteblad, 2014, 51 | 4470043 | |
01-01-2014 | 22-07-2014 | art. 10, 21 | 17-12-2013 Gemeenteblad, 2013, 145 | SZ 13.3980816 | |
14-06-2013 | 01-01-2014 | nieuwe regeling | 04-06-2013 Gemeenteblad, 2013, 58 | SZ 13.3675883 |
HET COLLEGE VAN BURGEMEESTER EN WETHOUDERS VAN DE GEMEENTE GRONINGEN,
Gelet op artikel 7 Wet werk en bijstand, artikel 11 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers, artikel 11 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijke arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen, en artikel 4:81 Algemene wet bestuursrecht;
de Beleidsregels terug- en invordering WWB, IOAW en IOAZ gemeente Groningen 2013 vast te stellen.
In deze beleidsregels wordt verstaan onder:
bruteren : het verhogen van de vordering met de loonbelasting en premies volksverzekeringen waarvoor de gemeente die de uitkering verstrekt krachtens de Wet op de loonbelasting 1964 inhoudingsplichtig is, voor zover deze belasting en premies niet verrekend kunnen worden met de door het college af te dragen loonbelasting en premies volksverzekeringen;
Het college acht zich verplicht tot het uitoefenen van de volgende bevoegdheden:
In afwijking van het bepaalde in artikel 2, aanhef en onder b vordert het college een door haar na ontvangst van een signaal ten onrechte of tot een te hoog bedrag verstrekte uitkering niet terug, voor zover deze uitkering ook zes maanden na ontvangst van dit signaal nog onterecht of tot een te hoog bedrag is verleend, tenzij belanghebbende in dit kader de inlichtingenplicht heeft geschonden.
In afwijking van het bepaalde in artikel 2, aanhef en onder b, en met toepassing van de hierna volgende voorwaarde, vordert het college niet de bijstand terug die het college zou hebben verstrekt indien belanghebbende wel volledig aan de inlichtingenplicht had voldaan. Deze beleidsregel is van toepassing indien de intrekking van het recht op bijstand betrekking heeft op een langere periode waarin belanghebbende over de gehele periode in beperkte mate beschikte over in aanmerking te nemen vermogen.
Het bepaalde in artikel 3 geldt ook indien sprake is van intrekking van het recht op bijstand over een langere periode omdat belanghebbende over de gehele periode in beperkte mate beschikte over in aanmerking te nemen middelen van een verzwegen partner met wie een gezamenlijke huishouding werd gevoerd en waarmee op grond van de WWB en IOAW/IOAZ bij de vaststelling van de hoogte van de bijstand of uitkering rekening had moeten worden gehouden.
In afwijking van het bepaalde in artikel 2, aanhef en onder c ziet het college af van brutering indien sprake is van een vordering die is ontstaan buiten toedoen van belanghebbende en hem niet kan worden verweten dat de betaling van de schuld niet reeds is voldaan in het kalenderjaar waarop deze betrekking heeft.
Het college ziet geheel of gedeeltelijk af van de bevoegdheid tot herziening, intrekking enterugvordering wegens dringende redenen.
De bepalingen in dit hoofdstuk zijn niet van toepassing op fraudevorderingen die op of na 1 januari 2013 zijn ontstaan.
Het college is niet verplicht de in artikel 6, eerste lid geregelde gevallen tot kwijtschelding over te gaan indien de schuldenaar kan beschikken over vermogen dat redelijkerwijze te gelde kan worden gemaakt dan wel vermogen waarover de schuldenaar binnen een redelijke termijn redelijkerwijze kan gaan beschikken. Bij de vaststelling van dit vermogen:
Het op basis van artikel 6 genomen besluit tot (gedeeltelijk) afzien van terugvordering wordt ingetrokken, indien op een later tijdstip blijkt dat belanghebbende onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een ander besluit zou hebben geleid.
In afwijking van het bepaalde in artikel 2, onderdeel b, ziet het college bij beëindiging van de uitkering af van het nemen van een terugvorderingsbesluit indien de terug te vorderen uitkering lager is dan een bedrag van € 250,-- op netto basis per kalenderjaar en de vordering niet is veroorzaakt door schending van de inlichtingenplicht of ander verwijtbaar gedrag van belanghebbende, met dien verstande dat deze bepaling niet van toepassing is in gevallen waarin de terugvordering rechtstreeks verband houdt met inkomsten die bij wijze van schatting zijn verrekend en die bij de eindafrekening op jaarbasis te laag bleken te zijn geschat.
Bij terugvordering van bijstand van een marginale zelfstandige over een periode waarin naderhand op grond van het WWB-Beleid Marginale Zelfstandigen Gemeente Groningen de bijstand definitief wordt vastgesteld, gelden in afwijking van deze beleidsregels de volgende uitgangspunten:
Indien de vordering is ontstaan door het verwijtbaar niet nakomen van de inlichtingenplicht of ander verwijtbaar gedrag van belanghebbende, de vordering binnen een reeks van 60 maandelijkse termijnen kan worden afgelost, geen aanwijzing bestaat voor de aanwezigheid van voldoende vermogen en het aan de vordering tot grondslag liggend besluit tot terugvordering is genomen voor 1 januari 2013, kan het onderzoek naar de financiële en maatschappelijke situatie van de schuldenaar achterwege blijven.
Indien bij terugvordering een bestuurlijke boete wordt opgelegd in het kader van artikel 18a van de WWB of artikel 20 a IOAW of IOAZ en niet wordt gebruik gemaakt van de bevoegdheid in artikel 22, tweede lid, wordt de verplichting tot betaling op een vordering niet eerder gesteld dan met ingang van het tijdstip waarop de bestuurlijke boete is afbetaald en wordt tot dat tijdstip in afwijking van het eerste lid een eerste uitstel van betaling verleend.
Onverminderd het bepaalde in artikel 60, vierde lid van de WWB, artikel 28, tweede lid van de IOAW en IOAZ en ongeacht de in artikel 11 genoemde betalingstermijn, gaat het college indien mogelijk meteen na afgifte van het besluit tot invordering over tot verrekening van de vordering met een eventueel recht op bijstand of een uitkering in het kader van de IOAW of IOAZ.
Onverminderd het bepaalde in het tweede lid verbindt het college, indien het een fraudevordering betreft, aan de verlening van (verder) uitstel de extra voorwaarde dat belanghebbende indien hij over vermogen beschikt dan wel komt te beschikken, dit vermogen - voor zover dit meer bedraagt dan de voor hem geldende bijstandsnorm - aanwendt ter aflossing van de openstaande schuld.
Indien belanghebbende een uitkering ontvangt op grond van de WWB, de IOAW of de IOAZ, bedraagt de aflossingsverplichting 10% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm en de maximale toeslag, dan wel de van toepassing zijnde grondslag als bedoeld in artikel 5, derde lid en volgende, van de IOAW en IOAZ per maand inclusief vakantietoeslag, maar niet meer dan het bedrag dat ingevolge het bepaalde in artikel 475d van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering voor beslag in aanmerking zou komen.
In afwijking van het gestelde in het eerste lid, wordt, met een betalingsvoorstel van de debiteur ingestemd voor zover daarmee de vordering binnen een periode van 36 maanden in zijn geheel kan worden afgelost en de voorgestelde aflossing ten minste € 25,00 per maand bedraagt. Deze betalingsverplichting wordt aangegaan onder de voorwaarde dat deze komt te vervallen zodra op de uitkering door een derde (dat wil zeggen een andere schuldeiser dan het college) beslag legt.
De hoogte van de maandelijkse aflossingscapaciteit bij beëindiging of intrekking van de uitkering wordt gedurende zes maanden na de verzenddatum van dit besluit, gesteld op het bedrag dat belanghebbende maandelijks reeds afloste tijdens de bijstandsperiode of periode waarin een uitkering op grond van de IOAW of IOAZ is ontvangen.
Na afloop van de termijn van zes maanden wordt bij alle vorderingen de hoogte van de maandelijkse aflossingscapaciteit vastgesteld op het bedrag als bedoeld in artikel 14, eerste lid, vermeerderd met 35% van het bedrag waarmee het inkomen inclusief vakantiegeld meer bedraagt dan de van toepassing zijnde bijstandsnorm inclusief vakantiegeld en maximale toeslag, dan wel IOAW- of IOAZ-grondslag inclusief vakantiegeld, maar niet meer dan het bedrag dat ingevolge het bepaalde in artikel 475d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering voor beslag in aanmerking zou komen.
Indien tijdens het nemen van een terugvorderingsbesluit een ander inkomen wordt ontvangen dan een uitkering voor levensonderhoud op grond van de WWB, IOAW of IOAZ, wordt bij alle vorderingen de hoogte van de maandelijkse aflossingscapaciteit vastgesteld op het bedrag als bedoeld in artikel 14, eerste lid, vermeerderd met 35% van het bedrag waarmee het inkomen inclusief vakantiegeld meer bedraagt dan de van toepassing zijnde bijstandsnorm inclusief vakantiegeld en maximale toeslag, dan wel IOAW- of IOAZ-grondslag inclusief vakantiegeld, maar niet meer dan het bedrag dat ingevolge het bepaalde in artikel 475d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering voor beslag in aanmerking zou komen.
In afwijking van het tweede, derde en vierde lid wordt, indien tijdens het nemen van een terugvorderingsbesluit een ander inkomen wordt ontvangen dan een uitkering voor levensonderhoud op grond van de WWB, IOAW of IOAZ, maar waarbij dat inkomen inclusief vakantiegeld niet meer dan € 100,-- per maand meer bedraag dan de van toepassing zijnde bijstandsnorm of grondslag, de aflossingsverplichting gesteld op 10% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm of grondslag per maand inclusief vakantietoeslag maar niet meer dan het bedrag dat ingevolge dat ingevolge het bepaalde in artikel 475d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering voor beslag in aanmerking zou komen.
Voor de periode dat uitstel is verleend wordt geen wettelijke rente in rekening gebracht.
Indien de belanghebbende niet bereid is tot het treffen van een betalingsregeling of een eerder opgelegde betalingsverplichting niet meer nakomt, wordt het terugvorderingsbesluit ten uitvoer gelegd door middel van een executoriaal beslag overeenkomstig de artikelen 479b tot en met 479g, behoudens artikel 479e, tweede lid van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, of beslag in de zin van het Tweede Boek van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, op basis van de executoriale titel die is verbonden aan een dwangbevel, als bedoeld in artikel 4:114 Awb, nadat de per omgaande gestarte betalings- en aanmaningsprocedure is doorlopen als bedoeld in artikel 4:117 Awb.
Indien moet worden overgegaan tot beslaglegging als bedoeld in artikel 19 wordt de vordering verhoogd met de wettelijke rente en de op de invordering betrekking hebbende kosten, indien de invordering is overgedragen aan een gerechtsdeurwaarder.
Bij schending van de inlichtingenplicht wordt een schriftelijke waarschuwing gegeven indien deze schending niet heeft geleid tot een benadelingsbedrag en deze schending niet heeft plaatsgevonden binnen een periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de belanghebbende een zodanige waarschuwing is gegeven.
De bestuurlijke boete als bedoeld in artikel 18a WWB of artikel 20a IOAW/IOAZ kan bij verminderde verwijtbaarheid met de helft worden verminderd.
Bij het in rekening brengen van een boete bij recidive als bedoeld in artikel 60b, tweede lid, WWB, wordt rekening gehouden met de bepalingen uit de Verordening verrekening bestuurlijke boete bij recidive 2013 gemeente Groningen.
Deze beleidsregels kunnen ook worden aangehaald als: Beleidsregels Terugvordering WWB, IOAW en IOAZ 2013.
Gedaan te Groningen in de collegevergadering van 4 juni 2013.
De loco-burgemeester, De loco-secretaris,
R. van der Schaaf. drs. P.J.L.M. (Peter) Teesink.
Toelichting beleidsregels terug- en invoering WWW, IOAW en IOAZ gemeente Groningen