Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Peel en Maas

Verordening afstemming IOAW en IOAZ gemeente Peel en Maas

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatiePeel en Maas
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingVerordening afstemming IOAW en IOAZ gemeente Peel en Maas
CiteertitelVerordening afstemming IOAW en IOAZ gemeente Peel en Maas
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. IOAW, art. 35, lid 1 onderdeel b en d  en art. 20
  2. IOAZ

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

n.v.t.

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

02-05-201301-01-2015Nieuwe regeling

16-04-2013

electronisch gemeenteblad Peel en Maas

1894/2013/10588

Tekst van de regeling

Intitulé

Verordening afstemming IOAW en IOAZ gemeente Peel en Maas

DE RAAD VAN DE GEMEENTE PEEL EN MAAS

 

 

Gelet op het voorstel van burgemeester en wethouders

 

Gelet op het bepaalde in artikel 147 en 149 van de Gemeentewet.

 

Gelet op het bepaalde in artikel 35, eerste lid, onderdeel b en d  en artikel 20 IOAW en IOAZ.

 

Gehoord de beraadslagingen.

 

 

BESLUIT

 

 

Vast te stellen de volgende verordening:

 

Verordening afstemming IOAW en IOAZ gemeente Peel en Maas

 

Hoofdstuk 1

Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsomschrijving

  • 1.

    Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ) en de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

  • 2.

    In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      IOAW: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers;

    • b.

      IOAZ: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

    • c.

      College: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Peel en Maas

    • d.

      Raad: de raad van de gemeente Peel en Maas

    • e.

      Uitkering: de uitkering, bedoeld in artikel 5, eerste lid IOAW/IOAZ;

    • f.

      Grondslag: de op belanghebbende van toepassing zijnde grondslag, bedoeld in artikel 5, vierde of zesde lid, IOAW en de grondslag, bedoeld in artikel 5, vierde lid IOAZ;

    • g.

      Afstemming: het verlagen van de grondslag op grond van artikel 20, tweede lid IOAW en artikel 20, eerste lid IOAZ alsmede het blijvend of tijdelijk (gedeeltelijk) weigeren van een uitkering op grond van artikel 20, eerste lid IOAW en artikel 20, tweede lid IOAZ;

    • h.

      Inkomen: inkomen als bedoeld in artikel 8 IOAW/IOAZ;

    • i.

      Belanghebbende: hij die recht heeft op een uitkering op grond van de IOAW, , alsmede hij die recht heeft op een uitkering op grond van de IOAZ;

    • j.

      Persoonlijk ontwikkelingsplan: een plan tussen belanghebbende en de gemeente met de bedoeling belanghebbende de kans te bieden zich verder te ontwikkelen. Ambities van belanghebbende en doelen in het kader van arbeidsinschakeling en sociale activering worden op elkaar afgestemd.

    • k.

      Traject: een met belanghebbende overeengekomen, dan wel door het college aan hem opgelegd, geheel van activiteiten gericht op het verkrijgen en behouden van betaalde arbeid;

    • l.

      uitkering: uitkering als bedoeld in artikel 9 van de wetten;

    • m.

      Voorziening: voorziening als bedoeld in artikel 34 eerste lid, onderdeel a van de wetten, zijnde een instrument binnen een persoonlijk ontwikkelingsplan dat ingezet wordt om belemmeringen bij aanvaarding van algemeen geaccepteerde arbeid weg te nemen;

    • n.

      De wetten: Wet IOAW en de Wet IOAZ;

Artikel 2 Het verlagen van de uitkering

  • 1.

    Als belanghebbende naar het oordeel van het college niet voldoet dan wel in onvoldoende mate, aan de verplichtingen, zoals omschreven in hoofdstuk 3 van de wetten, wordt overeenkomstig deze verordening de uitkering verlaagd.

  • 2.

    De verlaging wordt afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate waarin belanghebbende de gedraging kan worden verweten en de bijzondere persoonlijke omstandigheden waarin de belanghebbende verkeert.

Artikel 3 Berekeningsgrondslag

De verlaging wordt opgelegd op de van toepassing zijnde grondslag.

Artikel 4 Het besluit tot verlaging van de uitkering

In het besluit tot opleggen van een verlaging wordt vermeld, de reden van de verlaging, de duur van de verlaging, het percentage waarmee de uitkering wordt verlaagd en, indien van toepassing, de reden waarom een hogere of lagere verlaging wordt toegepast.

Artikel 5 Afzien van verlaging van de uitkering

  • 1.

    Het college ziet af van verlaging indien:

    • a.

      elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt of;

    • b.

      de gedraging meer dan 1 jaar vóór constatering van die gedraging door het college heeft plaatsgevonden,

  • 2.

    Het college kan geheel of gedeeltelijk afzien van verlaging indien het daarvoor zeer bijzondere individuele omstandigheden aanwezig acht.

  • 3.

    Indien het college afziet van verlaging wordt belanghebbende daarvan schriftelijk mededeling gedaan onder vermelding van de redenen.

Artikel 6 Ingangsdatum, tijdvak en recidive

  • 1.

    De verlaging wordt met terugwerkende kracht toegepast, voor zover de uitkering nog niet is uitbetaald. Daarbij wordt uitgegaan van de voor die maand geldende grondslag 

  • 2.

    Voor zover de uitkering over de afgelopen maand reeds is uitbetaald gaat de verlaging de eerst volgende kalendermaand in. Daarbij wordt uitgegaan van de voor die maand geldende grondslag. 

  • 3.

    De duur van de verlaging bedraagt minimaal één maand tenzij in de hoofdstukken 2 t/m 4 van deze verordening een afwijkende termijn is opgenomen

  • 4.

    Indien belanghebbende, binnen 12 maanden nadat de verwijtbare gedraging zich heeft voorgedaan, opnieuw zijn verplichtingen verwijtbaar niet nakomt (recidive), worden de minimale termijnen, waarnaar in lid 3 wordt verwezen verdubbeld. 

  • 5.

    Bij derde en meer opvolgende verwijtbare gedragingen wordt het percentage van de verlaging verzwaard en wordt de duur waarnaar in lid 3 wordt verwezen telkens verlengd met één maand extra. 

  • 6.

    Indien blijkens verklaringen van belanghebbende direct en onmiskenbaar op voorhand vaststaat dat deze de opgelegde verplichting niet zal nakomen, wordt een verlaging opgelegd voor de duur dat niet aan deze verplichtingen is voldaan.

  • 7.

    Een besluit als bedoeld in het vorige lid wordt binnen een termijn van ten hoogste drie maanden heroverwogen.

Artikel 7 Samenloop van gedragingen

Indien belanghebbende zich schuldig maakt aan één gedraging die verschillende schendingen van de verplichtingen inhoudt als genoemd in artikel 2, eerste lid, wordt voor het bepalen van de hoogte en duur van de verlaging uitgegaan van het hoogste percentage.

Hoofdstuk 2

Geen of onvoldoende medewerking verlenen aan voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling en/of sociale activering of het behouden van algemeen geaccepteerde arbeid

Artikel 8 Categorieën

Gedragingen van belanghebbende waardoor de verplichting op grond van hoofdstuk 3 van de wetten niet of onvoldoende is nagekomen, worden onderscheiden in de volgende categorieën:

1.Eerste categorie:

het zich niet tijdig laten registreren als werkzoekende bij het UWV Werkbedrijf of het niet tijdig laten verlengen van de registratie.

  • 2.

    Tweede categorie:

    • a.

      het niet of onvoldoende meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling;

    • b.

      gedragingen die de inschakeling in arbeid belemmeren;

    • c.

      het niet meewerken aan het gezamenlijk opstellen, uitvoeren en evalueren van een plan van aanpak, het persoonlijk ontwikkelingsplan, zoals bedoeld in artikel 37, eerste lid, onderdeel e van de wetten

    • d.

      het niet of onvoldoende nakomen van de verplichting, zoals bedoeld in artikel 37 lid 1 onderdeel e van de wetten, tot gebruik maken van een door het college aangeboden voorziening, waaronder begrepen, scholing of zelfstandige participatie, voor zover dit niet heeft geleid tot het geen doorgang vinden of voortijdige beëindiging van het traject;

    • e.

      het niet of onvoldoende verrichten van een door het college opgedragen tegenprestatie naar vermogen zoals bedoeld in artikel 37, eerste lid, onderdeel f van de wetten;

    • f.

      het uit houding en gedrag ondubbelzinnig laten blijken de verplichtingen zoals bedoeld in artikel 37, eerste lid, onderdeel e, van de IOAW/IOAZ niet te willen nakomen, wat heeft geleid tot het intrekken van de ontheffing van de arbeidsplicht voor een alleenstaande ouder zoals bedoeld in artikel 38 eerste lid van de IOAW/IOAZ;;

  • 3.

    Derde categorie:

Het niet of in onvoldoende mate gebruikmaken van een door het college aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling, waaronder begrepen sociale activering, voor zover dit heeft geleid tot het geen doorgang vinden of voortijdige beëindiging van het traject.

Artikel 9 De hoogte en duur van de verlaging

Onverminderd artikel 2, tweede lid en met toepassing van artikel 6 derde lid, wordt de verlaging als bedoelt in artikel 8 vastgesteld op:

  • a.

    10% van de grondslag gedurende 1 maand bij gedragingen van de eerste categorie;

  • b.

    50% van de grondslag gedurende 1 maand bij gedragingen van de tweede categorie;

  • c.

    100% van de grondslag gedurende 1 maand bij gedragingen van de derde categorie. 

Hoofdstuk 3

Het door eigen toedoen verliezen van algemeen geaccepteerde arbeid, alsmede het nalaten algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden

Artikel 10 Door eigen toedoen verliezen van algemeen geaccepteerde arbeid

  • 1.

    Het college verlaagd, met in achtneming van artikel 20, vierde lid IOAW/IOAZ, blijvend de uitkering, indien de belanghebbende door eigen toedoen een inkomen uit of in verband met arbeid verloren heeft en:

    • a.

      aan de beëindiging van zijn dienstbetrekking een dringende reden ten grondslag ligt in de zin van artikel 678 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek; dan wel

    • b.

      de dienstbetrekking is beëindigd door of op verzoek van de belanghebbende zonder dat aan de voortzetting ervan zodanige bezwaren waren verbonden, dat deze voortzetting redelijkerwijs niet van hem zou kunnen worden gevergd.

  • 2.

    De hoogte van de verlaging is gelijk aan het door dit gedrag verloren bruto inkomen.

Artikel 11 Niet verkrijgen of aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid

  • 1.

    Het college legt verlaagd blijvend de uitkering indien de belanghebbende een uitkering ontvangt op basis van de IOAW/IOAZ en hij door eigen toedoen geen algemeen geaccepteerde arbeid verkrijgt, of weigert hem aangeboden algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden.

  • 2.

    De verlaging voor het door eigen toedoen niet verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid wordt vastgesteld op 50% van de grondslag.

  • 3.

    De verlaging voor het door eigen toedoen niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid wordt vastgesteld op 100% van de grondslag.

Hoofdstuk 4

Overige gedragingen die leiden tot verlaging

Artikel 12 Zeer ernstige misdragingen

  • 1.

    Indien belanghebbende zich ernstig misdraagt tegenover het college of zijn ambtenaren en medewerkers, onder omstandigheden die verband houden met de uitvoering van de wet, als bedoeld in artikel 20 tweede lid van de wetten, wordt de uitkering verlaagd.

  • 2.

    De verlaging wordt in geval van een ernstige misdraging in de vorm van verbaal geweld,discriminatie of intimidatie op de volgende wijze vastgesteld:a. 50% van de grondslag gedurende 1 maand bij een eerste ernstige misdraging;b. 100% van de grondslag gedurende 1 maand bij een tweede ernstige misdraging binnen een periode van 24 maanden na de vorige misdraging;c. 100% van de grondslag gedurende 2 maanden vanaf een derde ernstige misdraging binnen een periode van 24 maanden na de vorige misdraging. 

  • 3.

    De verlaging wordt in geval van een ernstige misdraging in de vorm van zaakgericht fysiek geweld, mensgericht fysiek geweld op de volgende wijze vastgesteld:a. 100% van de grondslag gedurende 1 maand bij een eerste ernstige misdraging;b. 100% van de grondslag gedurende 2 maanden bij een tweede ernstige misdraging binnen een periode van 24 maanden na de vorige misdraging;c. 100% van de grondslag gedurende 3 maanden vanaf een derde ernstige misdraging binnen een periode van 24 maanden na de vorige misdraging. 

  • 4.

    Van een ernstige misdraging in de zin van artikel 20, tweede lid van de wetten kan alleen sprake zijn als verwijtbaarheid is vastgesteld én dit gedrag in het normale menselijke verkeer onacceptabel is.

Hoofdstuk 5

Slotbepalingen

Artikel 13 Hardheidsclausule

  • 1.

    Het college kan ten gunste van belanghebbende in bijzondere situaties afwijken van het bepaalde in deze verordening, indien strikte toepassing van deze verordening leidt tot onbillijkheden van zwaarwegende aard.

  • 2.

    In gevallen waarin deze verordening niet voorziet beslist het college.

Artikel 14 Citeertitel, intrekken oude verordening en inwerkingtreding

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking met ingang van de eerste dag na bekendmaking.

  • 2.

    De “afstemmingsverordening IOAW en IOAZ”, zoals vastgesteld door de gemeente Peel en Maas op 14 juli 2011, wordt ingetrokken.

  • 3.

    Deze verordening kan worden aangehaald als: ‘Verordening afstemming IOAW en IOAZ gemeente Peel en Maas”.

 

Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van : 16-04-2013

De raad van de gemeente Peel en Maas,

de griffier, de voorzitter,

drs. A.G. Joosten W.J.G. Delissen-van Tongerlo

 

Algemene Toelichting

Verordeningplicht

Artikel 35, eerste lid onder b en d, IOAW en IOAZ legt de gemeenteraad de verplichting op bij verordening regels te stellen met betrekking tot:

Onder b: het weigeren en verlagen van uitkering, bedoeld in artikel 20 (schending van verplichtingen, die aan het recht op uitkering zijn verbonden);

Onder d: het verlagen van de bijstand, bedoeld in artikel 38, twaalfde lid (uit houding en gedrag ondubbelzinnig laat blijken de verplichtingen, bedoeld in artikel 37, eerste lid, onderdeel e, IOAW/IOAZ, niet te willen nakomen en dit heeft geleid tot het intrekken van de ontheffing van de arbeidsplicht voor een alleenstaande ouder, bedoeld in artikel 38, eerste lid, van de wet).

 

toelichting artikelsgewijs

Artikel 1. Begripsomschrijving

Hier worden alle begrippen omschreven die niet voorkomen in de IOAW/IOAZ. Een aantal omschrijvingen verdient enige extra aandacht.

Onder g. afstemming: in afwijking van de WWB wordt ook het blijvend of tijdelijk (gedeeltelijk) weigeren van de uitkering binnen deze verordening als afstemmingsmaatregel aangemerkt. Dit houdt verband met de extra mogelijkheden binnen de IOAW en IOAZ op dit vlak.

Onder h. inkomen: qua inkomensbegrip wordt aangesloten bij het inkomensbegrip binnen de IOAW en IOAZ. Dit wijkt af van het binnen de WWB gehanteerde inkomensbegrip.

 

Artikel 2. Het verlagen van de uitkering

In de afstemmingsverordening zijn voor allerlei gedragingen standaardverlagingen vastgesteld in de vorm van een vaste (procentuele) verlaging van de uitkering. In dit tweede lid is de hoofdregel neergelegd: de verlaging afstemmen op de ernst van het feit dat zich heeft voorgedaan, de afweging in hoeverre de betrokken persoon hiervoor verantwoordelijk is en de eventuele individuele bijzondere omstandigheden die van belang kunnen zijn in verband met de gevolgen van de tijdelijke verlaging voor de persoon of het gezin. Deze bepaling brengt met zich mee dat bij elke verlaging zal moeten worden nagegaan of gelet op deze drie criteria afwijking van de hoogte en de duur van de voorgeschreven standaardverlaging geboden is. Afwijking van de standaardverlaging kan zowel tot een verzwaring als een matiging van de hoogte en/of de duur van de verlaging leiden. Matiging van de verlaging kan bijvoorbeeld aan de orde komen bij bijzondere financiële of sociale omstandigheden van belanghebbende en bij proportionaliteit indien de zwaarte van de verlaging niet evenredig is aan de ernst van de gedraging en de mate van verwijtbaarheid.

 

Artikel 3. De berekeningsgrondslag

Een verlaging wordt alleen toegepast op de grondslag. De grondslag is een bruto bedrag dat door de minister zodanig wordt vastgesteld, dat deze netto gelijk is aan de bijstandsnormen voor de WWB. De grondslag is bestemd voor de voorziening in de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan.

 

Artikel 4. Het besluit tot verlaging van de uitkering

Het verlagen van de uitkering wegens het niet voldoen aan een of meerdere op grond van de wettenopgelegde verplichtingen vindt plaats door middel van een besluit. Deze eis vloeit rechtstreeks voort uit de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Met name dient aandacht besteed te worden aan het zorgvuldigheidsbeginsel, het beginsel van proportionaliteit en het motiveringsbeginsel.

 

Artikel 5. Afzien van verlaging van de uitkering

  • 1.

    Het afzien van een verlaging ‘indien elke vorm van verwijtbaarheid’ ontbreekt, is geregeld in artikel 20, lid 3, van de wetten. Een andere reden om af te zien van een verlaging is dat de gedraging te lang geleden heeft plaatsgevonden (verjaring). Omwille van de effectiviteit (‘lik op stuk’) is het nodig dat een verlaging spoedig nadat de gedraging heeft plaatsgehad, wordt toegepast. Om deze reden wordt onder b. geregeld dat het college geen verlagingen toepast bij gedragingen die langer dan één jaar geleden hebben plaats gevonden.

  • 2.

    Hierin wordt geregeld dat het college kan afzien van een verlaging indien er daarvoor zeerbijzondere individuele omstandigheden aanwezig zijn. Dit is uiteraard vooral afhankelijk van de concrete situatie en wordt hier niet verder gespecificeerd.

  • 3.

    Het doen van een schriftelijke mededeling dat het college afziet van een verlaging is van belang in verband met eventuele recidive.

     

Artikel 6. Ingangsdatum, tijdvak en recidive

De verlaging wordt naar de toekomst toegepast, tenzij de uitkering nog niet is uitbetaald. De verlaging dient na constatering in beginsel zo spoedig mogelijk geëffectueerd te worden zodat oorzaak en gevolg maximaal aan elkaar worden gekoppeld. In de leden 3 tot en met 5 is de systematiek geregeld indien sprake is van herhaling van de verwijtbare gedraging. Indien binnen één jaar na een eerste verwijtbare gedraging opnieuw sprake is van een verwijtbare gedraging, wordt de grotere mate van verwijtbaarheid tot uitdrukking gebracht in een verdubbeling van de duur van de verlaging. Er is geen sprake van recidive als is afgezien van een afstemming omdat de verwijtbaarheid geheel heeft ontbroken. Met eerste verwijtbare gedraging wordt de eerste gedraging bedoeld die aanleiding is geweest tot een verlaging, ook indien de verlaging wegens zeer bijzondere omstandigheden niet is geëffectueerd. Voor het bepalen van de aanvang van de termijn van 12 maanden geldt het tijdstip waarop het besluit(waarin de verlaging is medegedeeld) bekend is gemaakt (verzenddatum beschikking). In de situatie, dat de belanghebbende in een korte periode steeds herhalend verwijtbaar gedrag blijft vertonen (de derde en mogelijke volgende verwijtbare gedragingen) kan het college besluiten na afweging van alle belangen om de gegeven percentages van de hoofdstukken 2 tot en met 4 te verzwaren. Tevens kan de duur telkens worden verlengd met een maand. Zo is sprake van een evenwichtige en systematische opbouw van verlagingen van de uitkering indien sprake is van steeds terugkerend verwijtbaar gedrag van de belanghebbende. In lid 6 en 7 is geregeld dat de verlaging doorloopt totdat belanghebbende de verwijtbare gedraging heeft hersteld, als direct door de belanghebbende duidelijk is gemaakt, dat van een korte tijdelijke verlaging geen positief effect is te verwachten. In de WWB is geregeld dat het college een besluit als genoemd in artikel 6 binnen drie maanden dient te heroverwegen. In de IOAW en IOAZ ontbreekt deze bepaling. Om zoveel mogelijk uniformiteit in beleid en uitvoering te betrachten wordt voorgesteld om aan te sluiten bij de regelgeving in het kader van de WWB en bij een verlaging langer dan 3 maanden het besluit tot afstemming te heroverwegen. De minimale duur van de verlaging is in de hoofdstukken 2 tot en met 4 van deze verordening geregeld.

 

Artikel 7. Samenloop van gedragingen

Als sprake is van een gedraging die meerdere schendingen van verplichtingen als gevolg heeft, dan dient voor het toepassen van de verlaging worden uitgegaan van de gedraging waarop de hoogste verlaging van toepassing is. Het gaat hierbij om de samenhang in het verwijtbare gedrag dat tot twee verlagingen zou leiden. In dat geval geldt het hoogste percentage van de verlaging. De regeling geldt niet voor een bepaalde gedraging die geheel verschillende schendingen van verplichtingen met zich meebrengt op verschillende momenten achter elkaar.

 

Artikel 8. Categorieën

De eerste categorie, onderdeel a, betreft de formele verplichting om zich als werkzoekende in te schrijven bij het UWV Werkbedrijf en ingeschreven te doen blijven.

De tweede categorie, betreft de verplichting tot een actieve opstelling op de arbeidsmarkt waaronder de eigen verantwoordelijkheid van belanghebbende om bijvoorbeeld voldoende te solliciteren.

Bij toekenning van de uitkering of in een later stadium kan aan de belanghebbende, die niet in staat is om op eigen kracht weer in zijn levensonderhoud te voorzien, de verplichting worden opgelegd om:

  • ·

    mee te werken aan een onderzoek naar zijn mogelijkheden en de benodigde voorzieningen zoals vastgelegd in de Re- integratieverordening Wet werk en bijstand;

  • ·

    mee te werken aan de opstelling en uitvoering van het persoonlijk ontwikkelingsplan dat uiteindelijk moet leiden tot uitstroom of maatschappelijke participatie.

De arbeidsinschakeling wordt direct geschaad, wanneer de belanghebbende deze verplichting niet of onvoldoende nakomt, hetgeen gevolgen kan hebben voor de duur van de aanspraak op uitkering. Het niet of onvoldoende verlenen van medewerking aan het persoonlijk ontwikkelingsplan zal immers de ontwikkeling van belanghebbende belemmeren. De gedragingen bedoeld in deze subcategorie hebben echter niet tot gevolg dat het persoonlijk ontwikkelingsplan geen doorgang vindt of moet worden beëindigd. Van onvoldoende medewerking is in ieder geval sprake als de belanghebbende niet op afspraken bij een re-integratiebedrijf verschijnt, opdrachten in het kader van een scholing niet naar behoren uitvoert of zich niet coöperatief opstelt ten aanzien van een diagnostisch onderzoek.

 

De derde categorie. Hierbij gaat het om dezelfde soort gedragingen als bedoeld in de tweede categorie echter met dit belangrijke verschil dat de gedraging heeft geleid tot het (definitief) geen doorgang vinden of beëindigen van het persoonlijk ontwikkelingsplan.

 

Artikel 9. De hoogte en duur van de verlaging

Deze bepaling behoeft geen toelichting.

 

Artikel 10 Door eigen toedoen verliezen van algemeen geaccepteerde arbeid, en

Artikel 11 Niet verkrijgen of aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid

In deze bepalingen zijn de mogelijkheden die de IOAW en IOAZ biedt om de uitkering (tijdelijk en/of blijvend geheel of gedeeltelijk) te weigeren volledig uitgewerkt. In het tweede en derde lid van artikel 10 is de hoogte van de afstemmingsmaatregel ingevuld. Hierbij is een verschil in de hoogte van de maatregel doorgevoerd voor twee gedragingen, respectievelijk het niet verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid en het niet aanvaarden van die arbeid. Het niet trachten te verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid - bijvoorbeeld het niet solliciteren - is een minder ernstige overtreding dan het niet aanvaarden van een concreet aangeboden functie in dienstbetrekking. Het niet trachten te verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid is als gedraging vergelijkbaar met het niet of in onvoldoende mate meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling en kent een gelijke verlaging als deze gedraging.

Het niet aanvaarden van een concreet aangeboden functie in dienstbetrekking is als gedraging vergelijkbaar met een gedraging die de inschakeling in de arbeid belemmert, die in artikel 8 in de derde categorie is ingedeeld. Daarom past voor het niet aanvaarden van arbeid een maatregel in dezelfde hoogte als voor het belemmeren van de inschakeling in de arbeid.

 

Artikel 12 Zeer ernstige misdragingen

Onder de term “zeer ernstige misdragingen” kunnen diverse vormen van agressie worden verstaan, zij het dat er sprake moet zijn van verwijtbaarheid en van gedrag dat in het normale menselijke verkeer in alle gevallen als onacceptabel kan worden beschouwd.

Gemeenten kunnen alleen een maatregel opleggen, indien er een verband bestaat tussen de ernstige misdraging en (mogelijke) belemmeringen voor de gemeente bij het vaststellen van het recht op een uitkering. In artikel 20 IOAW/IOAZ wordt gesproken over “het zich jegens het college zeer ernstig misdragen”.

 

Artikel 13 Hardheidsclausule

Het kan zijn dat zich bepaalde situaties kunnen voordoen waarin bij het opstellen van deze regels niet voorzien is, toepassing van deze regels zou in dergelijke gevallen kunnen leiden tot een onbillijke en kennelijk ongewenste uitkomst. Het college heeft op grond van dit artikel de bevoegdheid om in deze gevallen af te wijken van de bepalingen in deze verordening.

 

Artikel 14 Citeertitel, intrekken oude verordening en inwerkingtreding

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.