Organisatie | Peel en Maas |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening afstemming IOAW en IOAZ gemeente Peel en Maas |
Citeertitel | Verordening afstemming IOAW en IOAZ gemeente Peel en Maas |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Geen
n.v.t.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
02-05-2013 | 01-01-2015 | Nieuwe regeling | 16-04-2013 | 1894/2013/10588 |
DE RAAD VAN DE GEMEENTE PEEL EN MAAS
Gelet op het voorstel van burgemeester en wethouders
Gelet op het bepaalde in artikel 147 en 149 van de Gemeentewet.
Gelet op het bepaalde in artikel 35, eerste lid, onderdeel b en d en artikel 20 IOAW en IOAZ.
Vast te stellen de volgende verordening:
Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ) en de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Artikel 4 Het besluit tot verlaging van de uitkering
In het besluit tot opleggen van een verlaging wordt vermeld, de reden van de verlaging, de duur van de verlaging, het percentage waarmee de uitkering wordt verlaagd en, indien van toepassing, de reden waarom een hogere of lagere verlaging wordt toegepast.
Geen of onvoldoende medewerking verlenen aan voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling en/of sociale activering of het behouden van algemeen geaccepteerde arbeid
Gedragingen van belanghebbende waardoor de verplichting op grond van hoofdstuk 3 van de wetten niet of onvoldoende is nagekomen, worden onderscheiden in de volgende categorieën:
het zich niet tijdig laten registreren als werkzoekende bij het UWV Werkbedrijf of het niet tijdig laten verlengen van de registratie.
het niet of onvoldoende nakomen van de verplichting, zoals bedoeld in artikel 37 lid 1 onderdeel e van de wetten, tot gebruik maken van een door het college aangeboden voorziening, waaronder begrepen, scholing of zelfstandige participatie, voor zover dit niet heeft geleid tot het geen doorgang vinden of voortijdige beëindiging van het traject;
het uit houding en gedrag ondubbelzinnig laten blijken de verplichtingen zoals bedoeld in artikel 37, eerste lid, onderdeel e, van de IOAW/IOAZ niet te willen nakomen, wat heeft geleid tot het intrekken van de ontheffing van de arbeidsplicht voor een alleenstaande ouder zoals bedoeld in artikel 38 eerste lid van de IOAW/IOAZ;;
Het niet of in onvoldoende mate gebruikmaken van een door het college aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling, waaronder begrepen sociale activering, voor zover dit heeft geleid tot het geen doorgang vinden of voortijdige beëindiging van het traject.
Het door eigen toedoen verliezen van algemeen geaccepteerde arbeid, alsmede het nalaten algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden
Artikel 12 Zeer ernstige misdragingen
De verlaging wordt in geval van een ernstige misdraging in de vorm van verbaal geweld,discriminatie of intimidatie op de volgende wijze vastgesteld:a. 50% van de grondslag gedurende 1 maand bij een eerste ernstige misdraging;b. 100% van de grondslag gedurende 1 maand bij een tweede ernstige misdraging binnen een periode van 24 maanden na de vorige misdraging;c. 100% van de grondslag gedurende 2 maanden vanaf een derde ernstige misdraging binnen een periode van 24 maanden na de vorige misdraging.
De verlaging wordt in geval van een ernstige misdraging in de vorm van zaakgericht fysiek geweld, mensgericht fysiek geweld op de volgende wijze vastgesteld:a. 100% van de grondslag gedurende 1 maand bij een eerste ernstige misdraging;b. 100% van de grondslag gedurende 2 maanden bij een tweede ernstige misdraging binnen een periode van 24 maanden na de vorige misdraging;c. 100% van de grondslag gedurende 3 maanden vanaf een derde ernstige misdraging binnen een periode van 24 maanden na de vorige misdraging.
Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van : 16-04-2013
De raad van de gemeente Peel en Maas,
de griffier, de voorzitter,
drs. A.G. Joosten W.J.G. Delissen-van Tongerlo
Artikel 35, eerste lid onder b en d, IOAW en IOAZ legt de gemeenteraad de verplichting op bij verordening regels te stellen met betrekking tot:
Onder b: het weigeren en verlagen van uitkering, bedoeld in artikel 20 (schending van verplichtingen, die aan het recht op uitkering zijn verbonden);
Onder d: het verlagen van de bijstand, bedoeld in artikel 38, twaalfde lid (uit houding en gedrag ondubbelzinnig laat blijken de verplichtingen, bedoeld in artikel 37, eerste lid, onderdeel e, IOAW/IOAZ, niet te willen nakomen en dit heeft geleid tot het intrekken van de ontheffing van de arbeidsplicht voor een alleenstaande ouder, bedoeld in artikel 38, eerste lid, van de wet).
Artikel 1. Begripsomschrijving
Hier worden alle begrippen omschreven die niet voorkomen in de IOAW/IOAZ. Een aantal omschrijvingen verdient enige extra aandacht.
Onder g. afstemming: in afwijking van de WWB wordt ook het blijvend of tijdelijk (gedeeltelijk) weigeren van de uitkering binnen deze verordening als afstemmingsmaatregel aangemerkt. Dit houdt verband met de extra mogelijkheden binnen de IOAW en IOAZ op dit vlak.
Onder h. inkomen: qua inkomensbegrip wordt aangesloten bij het inkomensbegrip binnen de IOAW en IOAZ. Dit wijkt af van het binnen de WWB gehanteerde inkomensbegrip.
Artikel 2. Het verlagen van de uitkering
In de afstemmingsverordening zijn voor allerlei gedragingen standaardverlagingen vastgesteld in de vorm van een vaste (procentuele) verlaging van de uitkering. In dit tweede lid is de hoofdregel neergelegd: de verlaging afstemmen op de ernst van het feit dat zich heeft voorgedaan, de afweging in hoeverre de betrokken persoon hiervoor verantwoordelijk is en de eventuele individuele bijzondere omstandigheden die van belang kunnen zijn in verband met de gevolgen van de tijdelijke verlaging voor de persoon of het gezin. Deze bepaling brengt met zich mee dat bij elke verlaging zal moeten worden nagegaan of gelet op deze drie criteria afwijking van de hoogte en de duur van de voorgeschreven standaardverlaging geboden is. Afwijking van de standaardverlaging kan zowel tot een verzwaring als een matiging van de hoogte en/of de duur van de verlaging leiden. Matiging van de verlaging kan bijvoorbeeld aan de orde komen bij bijzondere financiële of sociale omstandigheden van belanghebbende en bij proportionaliteit indien de zwaarte van de verlaging niet evenredig is aan de ernst van de gedraging en de mate van verwijtbaarheid.
Artikel 3. De berekeningsgrondslag
Een verlaging wordt alleen toegepast op de grondslag. De grondslag is een bruto bedrag dat door de minister zodanig wordt vastgesteld, dat deze netto gelijk is aan de bijstandsnormen voor de WWB. De grondslag is bestemd voor de voorziening in de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan.
Artikel 4. Het besluit tot verlaging van de uitkering
Het verlagen van de uitkering wegens het niet voldoen aan een of meerdere op grond van de wettenopgelegde verplichtingen vindt plaats door middel van een besluit. Deze eis vloeit rechtstreeks voort uit de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Met name dient aandacht besteed te worden aan het zorgvuldigheidsbeginsel, het beginsel van proportionaliteit en het motiveringsbeginsel.
Artikel 5. Afzien van verlaging van de uitkering
Het afzien van een verlaging ‘indien elke vorm van verwijtbaarheid’ ontbreekt, is geregeld in artikel 20, lid 3, van de wetten. Een andere reden om af te zien van een verlaging is dat de gedraging te lang geleden heeft plaatsgevonden (verjaring). Omwille van de effectiviteit (‘lik op stuk’) is het nodig dat een verlaging spoedig nadat de gedraging heeft plaatsgehad, wordt toegepast. Om deze reden wordt onder b. geregeld dat het college geen verlagingen toepast bij gedragingen die langer dan één jaar geleden hebben plaats gevonden.
Artikel 6. Ingangsdatum, tijdvak en recidive
De verlaging wordt naar de toekomst toegepast, tenzij de uitkering nog niet is uitbetaald. De verlaging dient na constatering in beginsel zo spoedig mogelijk geëffectueerd te worden zodat oorzaak en gevolg maximaal aan elkaar worden gekoppeld. In de leden 3 tot en met 5 is de systematiek geregeld indien sprake is van herhaling van de verwijtbare gedraging. Indien binnen één jaar na een eerste verwijtbare gedraging opnieuw sprake is van een verwijtbare gedraging, wordt de grotere mate van verwijtbaarheid tot uitdrukking gebracht in een verdubbeling van de duur van de verlaging. Er is geen sprake van recidive als is afgezien van een afstemming omdat de verwijtbaarheid geheel heeft ontbroken. Met eerste verwijtbare gedraging wordt de eerste gedraging bedoeld die aanleiding is geweest tot een verlaging, ook indien de verlaging wegens zeer bijzondere omstandigheden niet is geëffectueerd. Voor het bepalen van de aanvang van de termijn van 12 maanden geldt het tijdstip waarop het besluit(waarin de verlaging is medegedeeld) bekend is gemaakt (verzenddatum beschikking). In de situatie, dat de belanghebbende in een korte periode steeds herhalend verwijtbaar gedrag blijft vertonen (de derde en mogelijke volgende verwijtbare gedragingen) kan het college besluiten na afweging van alle belangen om de gegeven percentages van de hoofdstukken 2 tot en met 4 te verzwaren. Tevens kan de duur telkens worden verlengd met een maand. Zo is sprake van een evenwichtige en systematische opbouw van verlagingen van de uitkering indien sprake is van steeds terugkerend verwijtbaar gedrag van de belanghebbende. In lid 6 en 7 is geregeld dat de verlaging doorloopt totdat belanghebbende de verwijtbare gedraging heeft hersteld, als direct door de belanghebbende duidelijk is gemaakt, dat van een korte tijdelijke verlaging geen positief effect is te verwachten. In de WWB is geregeld dat het college een besluit als genoemd in artikel 6 binnen drie maanden dient te heroverwegen. In de IOAW en IOAZ ontbreekt deze bepaling. Om zoveel mogelijk uniformiteit in beleid en uitvoering te betrachten wordt voorgesteld om aan te sluiten bij de regelgeving in het kader van de WWB en bij een verlaging langer dan 3 maanden het besluit tot afstemming te heroverwegen. De minimale duur van de verlaging is in de hoofdstukken 2 tot en met 4 van deze verordening geregeld.
Artikel 7. Samenloop van gedragingen
Als sprake is van een gedraging die meerdere schendingen van verplichtingen als gevolg heeft, dan dient voor het toepassen van de verlaging worden uitgegaan van de gedraging waarop de hoogste verlaging van toepassing is. Het gaat hierbij om de samenhang in het verwijtbare gedrag dat tot twee verlagingen zou leiden. In dat geval geldt het hoogste percentage van de verlaging. De regeling geldt niet voor een bepaalde gedraging die geheel verschillende schendingen van verplichtingen met zich meebrengt op verschillende momenten achter elkaar.
De eerste categorie, onderdeel a, betreft de formele verplichting om zich als werkzoekende in te schrijven bij het UWV Werkbedrijf en ingeschreven te doen blijven.
De tweede categorie, betreft de verplichting tot een actieve opstelling op de arbeidsmarkt waaronder de eigen verantwoordelijkheid van belanghebbende om bijvoorbeeld voldoende te solliciteren.
Bij toekenning van de uitkering of in een later stadium kan aan de belanghebbende, die niet in staat is om op eigen kracht weer in zijn levensonderhoud te voorzien, de verplichting worden opgelegd om:
De arbeidsinschakeling wordt direct geschaad, wanneer de belanghebbende deze verplichting niet of onvoldoende nakomt, hetgeen gevolgen kan hebben voor de duur van de aanspraak op uitkering. Het niet of onvoldoende verlenen van medewerking aan het persoonlijk ontwikkelingsplan zal immers de ontwikkeling van belanghebbende belemmeren. De gedragingen bedoeld in deze subcategorie hebben echter niet tot gevolg dat het persoonlijk ontwikkelingsplan geen doorgang vindt of moet worden beëindigd. Van onvoldoende medewerking is in ieder geval sprake als de belanghebbende niet op afspraken bij een re-integratiebedrijf verschijnt, opdrachten in het kader van een scholing niet naar behoren uitvoert of zich niet coöperatief opstelt ten aanzien van een diagnostisch onderzoek.
De derde categorie. Hierbij gaat het om dezelfde soort gedragingen als bedoeld in de tweede categorie echter met dit belangrijke verschil dat de gedraging heeft geleid tot het (definitief) geen doorgang vinden of beëindigen van het persoonlijk ontwikkelingsplan.
Artikel 9. De hoogte en duur van de verlaging
Deze bepaling behoeft geen toelichting.
Artikel 10 Door eigen toedoen verliezen van algemeen geaccepteerde arbeid, en
Artikel 11 Niet verkrijgen of aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid
In deze bepalingen zijn de mogelijkheden die de IOAW en IOAZ biedt om de uitkering (tijdelijk en/of blijvend geheel of gedeeltelijk) te weigeren volledig uitgewerkt. In het tweede en derde lid van artikel 10 is de hoogte van de afstemmingsmaatregel ingevuld. Hierbij is een verschil in de hoogte van de maatregel doorgevoerd voor twee gedragingen, respectievelijk het niet verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid en het niet aanvaarden van die arbeid. Het niet trachten te verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid - bijvoorbeeld het niet solliciteren - is een minder ernstige overtreding dan het niet aanvaarden van een concreet aangeboden functie in dienstbetrekking. Het niet trachten te verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid is als gedraging vergelijkbaar met het niet of in onvoldoende mate meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling en kent een gelijke verlaging als deze gedraging.
Het niet aanvaarden van een concreet aangeboden functie in dienstbetrekking is als gedraging vergelijkbaar met een gedraging die de inschakeling in de arbeid belemmert, die in artikel 8 in de derde categorie is ingedeeld. Daarom past voor het niet aanvaarden van arbeid een maatregel in dezelfde hoogte als voor het belemmeren van de inschakeling in de arbeid.
Artikel 12 Zeer ernstige misdragingen
Onder de term “zeer ernstige misdragingen” kunnen diverse vormen van agressie worden verstaan, zij het dat er sprake moet zijn van verwijtbaarheid en van gedrag dat in het normale menselijke verkeer in alle gevallen als onacceptabel kan worden beschouwd.
Gemeenten kunnen alleen een maatregel opleggen, indien er een verband bestaat tussen de ernstige misdraging en (mogelijke) belemmeringen voor de gemeente bij het vaststellen van het recht op een uitkering. In artikel 20 IOAW/IOAZ wordt gesproken over “het zich jegens het college zeer ernstig misdragen”.
Het kan zijn dat zich bepaalde situaties kunnen voordoen waarin bij het opstellen van deze regels niet voorzien is, toepassing van deze regels zou in dergelijke gevallen kunnen leiden tot een onbillijke en kennelijk ongewenste uitkomst. Het college heeft op grond van dit artikel de bevoegdheid om in deze gevallen af te wijken van de bepalingen in deze verordening.
Artikel 14 Citeertitel, intrekken oude verordening en inwerkingtreding