Organisatie | Den Helder |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Afstemmingsverordening IOAW en IOAZ 2012 - 2 |
Citeertitel | Afstemmingsverordening IOAW en IOAZ 2012 - 2 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | bestuur en recht |
Eigen onderwerp |
Deze regeling vervangt de Afstemmingsverordening IOAW en IOAZ 2012.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
05-10-2012 | 01-01-2012 | 25-01-2013 | nieuwe regeling | 17-09-2012 Stadsnieuws 2012, 40 | RB12.0163 |
Het percentage van de standaard verlaging bedraagt 30% van de uitkering.
Hoofdstuk 3 Uitvoeringsbepalingen
Artikel 10 Ingangsdatum en tijdvak
de verlaging van de uitkering vindt plaats:
voor de duur van twee kalendermaanden, wanneer er sprake is van een tweede verwijtbare gedraging, waarvoor hetzelfde of een hoger verlagingspercentage geldt, binnen twaalf maanden na de eerste als verwijtbaar aangemerkte gedraging. De duur van de verlaging wordt verdubbeld, indien de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een verlaging is toegepast, opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging van dezelfde of hogere categorie. Met een besluit waarmee een verlaging is toegepast wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen, bedoeld in artikel 13, tweede lid.
Het college kan bij een derde en volgende gedraging, waarvoor hetzelfde of een hoger verlagingspercentage geldt, binnen twaalf maanden na de laatste als verwijtbaar aangemerkte gedraging de bijstand voor onbepaalde duur verlagen, rekening houdend met het bepaalde in artikel 2, tweede lid, van deze verordening.
Artikel 12 Het besluit tot toepassen van een verlaging
In het besluit tot het toepassen van een verlaging wordt in ieder geval vermeld:
Artikel 14 Samenloop van gedragingen
Indien sprake is van één gedraging die schending oplevert van meerdere in de IOAW/IOAZ genoemde verplichtingen, wordt éénmaal een verlaging toegepast. Indien voor schending van die verplichtingen verlagingen met verschillende percentages gelden, wordt de verlaging met het hoogste percentage toegepast.
Indien sprake is van meerdere gedragingen die schending opleveren van één of meerdere in de IOAW/IOAZ genoemde verplichtingen, wordt voor iedere gedraging een afzonderlijke verlaging toegepast. Deze verlagingen worden gelijktijdig toegepast, tenzij dit gelet op artikel 4, eerste lid, niet verantwoord is.
Artikel 16 Bevoegdheid College
Het college kan ten behoeve van de uitvoering van deze verordening nadere regels vaststellen.
Het college kan in individuele bijzondere situaties ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen van deze verordening, indien toepassing van deze verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.
Aldus besloten in de raadsvergadering
van 17 september 2012.
Koen Schuiling, voorzitter
mr. drs. M. Huisman, griffier
Uitgangspunten in deze verordening zijn dat het college op grond van artikel 20 IOAW/IOAZ verplicht is de uitkering te verlagen bij het niet nakomen van de verplichtingen zoals opgenomen in de verordening (en uitgewerkt in beleidsregels) en dat maatwerk geleverd wordt bij het verlagen van de bijstand. Wanneer iedere vorm van verwijtbaarheid ontbreekt, ziet het college af van een verlaging van de uitkering.
Dit artikel bevat de verschillende begripsomschrijvingen. Een aantal omschrijvingen verdient enige extra aandacht.
Gekozen is voor een definitie die gelijktijdig naar beide wetten verwijst nu een groot deel van de bepalingen in beide wetten identiek is qua nummering en inhoud en aldus voorkomen wordt dat steeds specifiek naar elke afzonderlijke wet verwezen moet worden.
De WWB werkt met verlagingen op de netto bijstand. Om een identiek systeem in de IOAW en IOAZ te creëren is het wenselijk om een begrip te introduceren dat verwijst naar een netto norm.
Ook het blijvend of tijdelijk (gedeeltelijk) weigeren van de uitkering binnen deze verordening wordt als verlaging aangemerkt. Dit houdt verband met de mogelijkheden binnen de IOAW en IOAZ op dit vlak.
Daar de in artikel 20, tweede lid IOAW opgenomen bevoegdheden tot het toepassen van een verlaging, volgens dat artikel, daar enkel gelden voor de persoon die is aangewezen op arbeid in dienstbetrekking, is ook het begrip belanghebbende in die zin ingeperkt.
Artikel 2 Het toepassen van een verlaging
De Wet Suwi en de IOAW/IOAZ verbindt aan het recht op uitkering verschillende verplichtingen.
Uit het oogpunt van de IOAW/IOAZ is het recht op uitkering geen basisinkomen voor een belanghebbende maar een voorwaardelijk recht, waaraan bij de toekenning nadrukkelijk vorenstaande verplichtingen zijn verbonden. Wanneer de verplichtingen niet worden nagekomen, wordt de uitkeringsnorm verlaagd.
In de verordening zijn voor de verschillende gedragingen die een schending van een verplichting betekenen, standaard verlagingen vastgesteld in de vorm van een vaste procentuele verlaging van de uitkering.
In het tweede lid is de hoofdregel neergelegd dat het college de verlaging dient af te stemmen op de individuele omstandigheden van de belanghebbende en de mate van verwijtbaarheid.
Behoudens de in deze verordening opgenomen uitzonderingen, brengt deze bepaling met zich mee dat het college bij afstemming zal moeten nagaan of, gelet op de individuele omstandigheden van de belanghebbende, afwijking van de hoogte en de duur van de voorgeschreven standaard verlaging geboden is. Afwijking van de standaard verlaging kan zowel een verzwaring als een matiging betekenen.
Artikel 3 Indeling in categorieën
De gedragingen die verband houden met het niet nakomen van de aan het ontvangen van een uitkering verbonden verplichtingen, zijn ingedeeld in categorieën op basis van de verwijtbare gedraging. Een gedraging wordt ernstiger naar mate de gedraging concrete gevolgen heeft voor het niet verkrijgen of behouden van betaalde arbeid dan wel voor het niet bereiken van de doelstelling van een participatietraject.
Ook hebben de categorieën een zekere “bandbreedte”. Niet elke gedraging binnen dezelfde categorie is even ernstig of heeft even grote gevolgen. Ook dit aspect zal in de afweging moeten worden betrokken, waarbij nadrukkelijk overwogen dient te worden of de belanghebbende de gevolgen van zijn gedrag redelijkerwijs had kunnen voorzien.
In deze categorie zijn de relatief lichte schendingen van de algemene, uit de wet (Suwi én IOAW/IOAZ) voortvloeiende inlichtingen- en medewerkingsplicht, zoals het niet of het niet tijdig verstrekken van inlichtingen die van belang kunnen zijn bij de arbeidsinschakeling en de beoordeling van het recht op uitkering.
De gedragingen in deze categorie behoren tot het niet of onvoldoende meewerken in de voorfase van de arbeidsinschakeling dan wel de minder positieve houding met betrekking tot de medewerkingsverplichting.
De in deze categorie opgenomen gedragingen zullen leiden tot vertraging van de arbeidsinschakeling of het participatietraject. Van onvoldoende medewerking is in ieder geval sprake als de belanghebbende niet op afspraken in het kader van arbeidsinschakeling/gemeentelijke ondersteuning verschijnt, opdrachten in het kader van het plan van aanpak of scholing niet naar behoren uitvoert of zich niet coöperatief opstelt ten aanzien van diagnostisch onderzoek.
In deze categorie is tevens opgenomen het niet naar vermogen door het college opgedragen onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden te verrichten die worden verricht naast op reguliere arbeid en die niet leiden tot verdringing op de arbeidsmarkt. Omdat het niet nakomen van deze verplichtingen geen belemmering vormen m.b.t. (het komen tot) het zelfstandig voorzien in de noodzakelijke kosten van het bestaan, is deze gedraging in een lagere categorie geplaatst dan bijvoorbeeld het weigeren van algemeen geaccepteerde arbeid.
In deze categorie vallen de gedragingen welke belemmerend werken voor het aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid, het niet of onvoldoende meewerken aan het behoud van werk. Het gaat in deze categorie om een negatieve houding en gedrag van de belanghebbende ten aanzien van de arbeidsinschakeling en participatie. Het gaat in deze categorie om dezelfde soort gedragingen als bedoeld in de tweede categorie maar met het belangrijke verschil dat de gedragingen reeds gevolgen hebben (gehad) zoals bij voorbeeld het geen doorgang vinden of afbreken van een participatietraject of de gemeentelijke ondersteuning en het niet nakomen van gemaakte afspraken.
Met zich zeer ernstig misdragen wordt vooral bedoeld agressief gedrag. Onder “het college en in zijn opdracht werkende ambtenaren en medewerkers” wordt niet alleen de consulent verstaan, maar ook de medewerker van de receptie, de telefonist en iedere andere medewerker die namens het college met de belanghebbende in contact treedt.
Onder agressief gedrag wordt verstaan: alle vormen van fysiek geweld, van dreiging met geweld, van intimidatie, stalking, discriminatie naar geslacht, geloof of ras, seksuele intimidatie, vernieling en het dragen van wapens of gevaarlijke voorwerpen. Als er sprake is van agressief gedrag moet uitvoerig worden gerapporteerd over de exacte aard van het gedrag en de omstandigheden waarin het zich heeft voorgedaan.
Voor de vaststelling van de ernst van de gedraging en de mate van verwijtbaarheid (en daarmee dus ook voor de hoogte van het percentage van de verlaging) vormen de omschrijvingen van agressief gedrag in het “Veiligheidsprotocol gemeente Den Helder” het uitgangspunt. In dit protocol worden de diverse gedragingen omschreven en is een onderverdeling gemaakt naar ernst van gedragingen.
Het toepassen van een verlaging staat overigens geheel los van het doen van aangifte bij de politie. Het college besluit tot verlaging, terwijl de medewerker tegen wie de agressie zich richtte aangifte kan doen bij de politie.
Het verlagen van de uitkering wegens ernstig wangedrag laat de bevoegdheid onverlet om de pleger gedurende een periode de toegang tot het gebouw te ontzeggen.
Voorwaarde voor het kunnen opleggen van een verlaging is dat het zich zeer ernstig misdragen dient plaats te vinden bij het (niet) nakomen van een (andere) aan het ontvangen van de uitkering verbonden verplichting. Indien een belanghebbende zich zeer ernstig misdraagt, geheel los, van een (andere) aan het ontvangen van de uitkering verbonden verplichting, dan is binnen de IOAW/IOAZ tegen deze gedraging geen sanctie mogelijk.
In deze bepalingen zijn de mogelijkheden die de IOAW en IOAZ biedt om de uitkering (tijdelijk en/of blijvend geheel of gedeeltelijk) te weigeren volledig uitgewerkt. Indien niet bekend is wat de omvang van de inkomsten had kunnen zijn, wordt uit gegaan van het minimum (cao-)loon.
Artikel 9 Berekeningsgrondslag
Zoals al aangegeven wordt de verlaging toegepast op de netto norm.
Onder de norm wordt verstaan de van toepassing zijnde wettelijke norm inclusief gemeentelijke toeslag of verlaging en inclusief vakantietoeslag.
Artikel 10 Ingangsdatum en tijdvak
Verlagen van de uitkering kan in beginsel op twee manieren, te weten: met terugwerkende kracht, door middel van een herziening van de uitkering of door middels van verlaging van de uitkering in de eerstvolgende maand(en). In deze verordening is bewust gekozen voor de tweede manier, omdat in dat geval niet overgegaan te worden tot herziening en terugvordering van uitkering. Om die reden is in dit lid vastgelegd dat de verlaging ingaat per de eerstvolgende kalendermaand, waarbij wordt uitgegaan van de voor die maand geldende uitkeringsnorm.
In twee situaties vindt de verlaging direct plaats; als het rechtmatigheidsformulier niet tijdig maar binnen de gegeven hersteltermijn wordt ingeleverd én in de situatie dat het besluit tot verlaging is genomen (middels beschikking) en de uitkering nog niet is uitbetaald aan belanghebbende.
Het derde lid regelt de duur van de verlaging bij een eerste gedraging (sub a) en bij recidive binnen twaalf maanden (sub b). Een eerste gedraging kan hoogstens leiden tot een verlaging voor de duur van één kalendermaand, een tweede gedraging tot maximaal twee kalendermaanden. Bepalend voor recidive is de datum waarop de eerste gedraging als verwijtbaar is aangemerkt en de belanghebbende hiervan redelijkerwijs op de hoogte had kunnen zijn (dus de verzenddatum van de beschikking naar aanleiding van de eerste gedraging).
Artikel 11 Horen van belanghebbende
Op grond van afdeling 4.1.2 van de Algemene wet bestuursrecht is in een aantal gevallen het horen van de belanghebbende verplicht bij de voorbereiding van beschikkingen. Deze hoorplicht geldt echter niet bij de voorbereiding van beschikkingen die betrekking hebben op een financiële aanspraak (artikel 4:12 Awb) behalve bij subsidies. In dit artikel wordt het horen van belanghebbende, voordat een verlaging wordt toegepast, in beginsel voorgeschreven. Het horen kan zowel mondeling als schriftelijk gebeuren.
Dit lid bevat de uitzondering dat in de situatie dat de verlaging van de bijstand het gevolg is van het feit dat belanghebbende de inlichtingen- en/of medewerkingsplicht niet nakomt, niet meer overgegaan hoeft te worden tot het horen van de belanghebbende hierover.
Artikel 12 Het besluit tot toepassen van een verlaging
Het verlagen van de uitkering als gevolg van een verwijtbare gedragingvindt plaats door middel van een besluit. In dit artikel wordt aangegeven wat in ieder geval moet worden vermeld. Deze eisen vloeien rechtstreeks voort uit de Awb en dan in het bijzonder het motiveringsbeginsel.
Artikel 13 Afzien van het toepassen van een verlaging
In artikel 20 derde lid IOAW/IOAZ is bepaald dat het college van een verlaging afziet indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt.
Dit lid regelt de schriftelijke waarschuwing en geeft de mogelijkheid om bij een eerste verwijtbare gedraging met een waarschuwing te volstaan. Uitgangspunt blijft echter dat verwijtbaar gedrag in beginsel tot verlaging van de uitkering leidt. Als wordt overwogen om met een waarschuwing te volstaan, moet dit uitdrukkelijk worden gemotiveerd. Een waarschuwing bij een eerste gedraging is dus geen automatisme. Het zal in vrijwel alle gevallen gaan om relatief onbeduidende gedragingen met geen voor het recht op, of de hoogte van de bijstand directe gevolgen en/of van geringe mate van verwijtbaarheid. De feitelijke gedraging moet wel worden omschreven in een waarschuwingsbeschikking en telt mee bij recidive.
Bij iedere categorie gedragingen kan, met inachtneming van bovenstaande, in beginsel met een waarschuwing worden volstaan.
Er wordt géén schriftelijke waarschuwing gegeven als de verwijtbare gedraging het te laat inleveren van het periodieke rechtmatigheidsformullier betreft.
Een andere reden om af te zien van het verlagen van de uitkering is dat de gedraging te lang geleden heeft plaatsgevonden. In verband met de effectiviteit (lik-op-stuk) is het nodig dat de verlaging spoedig nadat de gedraging heeft plaatsgevonden, wordt toegepast. Om deze reden is dan ook in dit lid geregeld dat het college geen verlagingen toepast voor gedragingen die langer dan een jaar geleden hebben plaatsgevonden.
Om de verwijtbare gedraging toch niet als onopgemerkt voorbij te laten gaan, wordt volstaan met een schriftelijke waarschuwing.
Voor gedragingen die een schending van de inlichtingenverplichting inhouden en als gevolg waarvan ten onrechte of tot een te hoog bedrag bijstand is verleend, geldt in deze verordening geen termijn. Dit daar het schenden van de inlichtingenplicht zich ook na de duur van een jaar kan openbaren.
Hierin wordt geregeld dat het college kan afzien van het toepassen van een verlaging indien het daarvoor dringende redenen aanwezig acht. Wat dringende redenen zijn, is afhankelijk van de concrete (nood)situatie en kan derhalve niet op voorhand worden vastgelegd. De (nood)situatie mag echter niet het gevolg zijn van de verwijtbare gedraging. Als de belanghebbende door verwijtbaar ontslag in ernstige financiële nood komt te verkeren, kan dat nooit een reden zijn om van de afstemming van bijstand af te zien. Die omstandigheden zijn immers het gevolg van het verwijtbare gedrag.
Het doen van een schriftelijke mededeling dat het college afziet van het toepassen van een verlaging wegens dringende redenen is van belang in verband met eventuele recidive en in het kader van het motiveringsbeginsel (artikel 3:46 Awb).
Artikel 14 Samenloop van gedragingen
Indien door één gedraging meerdere verplichtingen tegelijkertijd worden geschonden, wordt éénmaal een verlaging toegepast. Uitgegaan wordt dan van de verlaging met het hoogste percentage.
Het toepassen van meerdere verlagingen tegelijkertijd is mogelijk. Het dient dan echter wel te gaan om verschillende gedragingen waarvoor een verlaging mogelijk is. Bij samenloop van verschillende verwijtbare gedragingen die schending van één of meerdere verplichtingen tot gevolg hebben, dient het college de percentages bij elkaar op te tellen (de zogenaamde stapeling). Bij de beoordeling van de ernst van het feit en de mate van verwijtbaarheid kunnen de verschillende gedragingen uiteraard wel in onderlinge samenhang worden bezien. Dit kan reden zijn om voor het geheel aan gedragingen een verlaging met een lager percentage toe te passen.
In de IOAW/IOAZ is niet vastgelegd dat een besluit tot verlaging van langere of onbeperkte duur heroverwogen dient te worden. Een onderzoek in het kader van dergelijke heroverweging binnen drie maanden na het besluit tot verlaging van uitkering voor langere of onbepaalde duur is genomen, is in deze verordening opgenomen om zorgvuldige besluitvorming te waarborgen.
Dit onderzoek kan in sommige gevallen schriftelijk plaatsvinden, afhankelijk van de aard van de verplichting of gedraging. Zo kan, in de situatie van het niet nakomen van de sollicitatieplicht, worden volstaan met het opvragen van schriftelijke bewijzen waaruit blijkt dat belanghebbende wel voldoende inspanningen heeft gepleegd om werk te vinden. In andere situaties kan het noodzakelijk zijn om de belanghebbende op te roepen. Als de belanghebbende de gevraagde gegevens niet overlegt, of geen gehoor geeft aan oproepen, dan vindt de heroverweging plaats op basis van de dan bekende gegevens dat veelal tot voortzetting van de verlaging zal leiden. De heroverweging resulteert in een beschikking.
Het resultaat van de heroverweging kan tweeledig zijn. Beëindiging van de verlaging na drie maanden vindt plaats als de belanghebbende laat blijken zich inmiddels niet langer schuldig te maken aan de verwijtbare gedraging waarvoor de verlaging was toegepast of aannemelijk maakt dat hij zich voortaan aan de opgelegde verplichtingen zal houden.
Van voortzetting zal sprake zijn als de belanghebbende zich ook ten tijde van de heroverweging nog steeds aan de verwijtbare gedraging schuldig maakt. De voortzetting kan, afhankelijk van de omstandigheden, mate van verwijtbaarheid en ernst van de gedraging, plaatsvinden voor bepaalde of onbepaalde duur. Bij voortzetting voor onbepaalde duur moet binnen uiterlijk drie maanden opnieuw een heroverweging plaatsvinden.
Heroverweging kan overigens leiden tot voortzetting met vaststelling van een lager percentage als de belanghebbende blijk geeft zijn gedrag enigszins, maar onvoldoende, te hebben verbeterd.
Deze bepaling biedt de mogelijkheid om bij volharing het percentage van de verlaging te verdubbelen. Hierbij moet gedacht worden aan bijvoorbeeld de weigerachtigheid om mee te werken aan participatietraject. Als hiervoor een verlaging is toegepast en belanghebbende blijft medewerking weigeren, ook na een tweede verlaging van bijstand voor twee maanden en na een derde voor onbepaalde duur, dan kan bij voortzetting het percentage worden verdubbeld. Ook hierbij staat een zorgvuldige belangenafweging voorop.