Organisatie | Veenendaal |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening maatschappelijke participatie schoolgaande kinderen |
Citeertitel | Verordening maatschappelijke participatie schoolgaande kinderen |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Geen.
Geen.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
31-05-2012 | 01-01-2012 | nieuwe regeling | 24-05-2012 Veenendaalse Krant, 2012-05-30 | 2012, 2012.00030 |
De raad van de gemeente Veenendaal;
gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 27 maart 2012, nummer 2012.00030;
artikel 147, eerste lid van de Gemeentewet, artikel 8, eerste lid onder g, artikel 8, tweede lid onder d en artikel 35, vijfde en negende lid van de Wet werk en bijstand;
vast te stellen de Verordening maatschappelijke participatie schoolgaande kinderen
In deze verordening wordt verstaan onder:
Vastgesteld in de openbare vergadering van 24 mei 2012,
de heer mr. E.J. Kruijswijk Jansen - raadsgriffier
de heer mr. T. Elzenga - voorzitter
Op 1 januari 2012 is de “Wet tot wijziging van de Wet werk en bijstand en samenvoeging van de wet met de Wet investeren in jongeren gericht op bevordering van deelname aan de arbeidsmarkt en vergroting van de eigen verantwoordelijkheid van uitkeringsgerechtigen”, kortweg “Wet Aanscherping Wwb, in werking getreden.
In de motie Blanksma-Spekman c.s. vraagt de Tweede Kamer de regering om gemeenten financieel af te rekenen als zij onvoldoende bijdragen aan de doelstelling om het aantal schoolgaande kinderen uit de arme gezinnen dat om financiële redenen maatschappelijk niet meedoet, met de helft terug te dringen. Bij de uitvoering van deze motie heeft de regering gekozen voor het steviger stimuleren van gemeenten om hier daadwerkelijk werk van te maken. Daartoe voorziet de wet in een verordeningsplicht voor de gemeenteraad (Wwb art. 8, lid 1 onder g) ten aanzien van regels voor categoriale bijzondere bijstand voor maatschappelijke participatie van schoolgaande kinderen (Wwb art. 35, lid 5). Hierbij moet de verordening aan de volgende drie voorwaarden voldoen:
Op 3 november 2011 heeft de gemeenteraad van de gemeente Veenendaal de Meerjarennota ‘meer voor minder’ - minimabeleid 2012-2015 vastgesteld alsmede een aantal categoriale minimamaatregelen. Een aantal van deze maatregelen is bestemd voor de doelgroep van de verplichte verordening voor maatschappelijke participatie van schoolgaande kinderen.
Met dit raadsbesluit wordt gedeeltelijk voldaan aan de verordeningsplicht, namelijk het vaststellen van regels voor categoriale bijzondere bijstand voor maatschappelijke participatie van schoolgaande kinderen (Wwb art. 35, lid 5) en verstrekking uitsluitend aan gezinnen met een inkomen tot 110% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm (Wwb art. 35, lid 9). Hiermee wordt echter niet voldaan aan de voorwaarde om invulling te geven aan het begrip “maatschappelijke participatie” (Wwb art. 8, lid 2 onder d). Daarnaast verwijst het besluit niet naar de verordeningsplicht (Wwb art 8, lid 1 onder g).
Deze verordening voldoet aan alle voorwaarden binnen de Wwb en verwijst voor de voorzieningen naar het eerder vastgestelde minimabeleid.
Gebruikte begrippen waarvan de betekenis niet zonder meer duidelijk is, worden hier omschreven.
Het begrip ‘maatschappelijke participatie’ is hier omschreven, ter uitvoering van de opdracht van de wetgever, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel g Wwb. Er is gekozen voor een ruime betekenis. Maatschappelijke participatie kan op vele wijzen plaatsvinden en niet ieder kind is hetzelfde. Niet alleen wordt verwezen naar de soorten activiteiten, maar ook naar de doelgroep. Deze begripsomschrijving heeft als voordeel dat op andere plaatsen in de verordening volstaan kan worden met het begrip ‘maatschappelijke participatie’, waarmee dan gedoeld wordt op de activiteiten van de hier beschreven doelgroep.
Het begrip ‘voorziening’ is in de verordening gebruikt en heeft ook een ruime betekenis gekregen. In wezen wordt met iedere vorm van financiële ondersteuning of ondersteuning in natura door het college die specifiek is bestemd voor de maatschappelijke participatie van kinderen, uitvoering gegeven aan de verordeningsplicht. Een dergelijke voorziening kan categoriale bijzondere bijstand zijn, maar ook een tegemoetkoming of kostenvergoeding dan wel een subsidie of verstrekking ‘in natura’, zolang dit maar bijdraagt aan de participatie.
Schoolgaande kinderen staan centraal in het beleid met betrekking tot maatschappelijke participatie. Dit begrip wordt in de Wwb onder artikel 35, lid 5 alleen omschreven als een kind dat onderwijs of een beroepsopleiding volgt. Met de begripsomschrijving onder f wordt onder schoolgaand kind niet alleen een kind verstaan dat feitelijk schoolgaand is, maar ook zij die de verplichting hebben omdat ze onder de leerplicht of kwalificatieplicht vallen.
Het begrip laag inkomen is beschreven, omdat het begrip in de definitie van maatschappelijke participatie wordt aangehaald. Met deze definitie voldoet de verordening aan artikel 35, negende lid van de Wwb.
Artikel 2 Beleid en voorzieningen
Het minimabeleid is reeds door de raad vastgesteld in de Meerjarennota ‘meer voor minder’ -minimabeleid 2012-2015. In de nota, vastgesteld op 3 november 2011, zijn (flankerende) minimamaatregelen opgenomen. In dit artikel van de verordening zijn deze reeds vastgestelde maatregelen herhaald. Indien de raad deze verordening vaststelt, stelt de raad daarmee geen nieuwe regels vast, maar bevestigt de raad eerder vastgestelde regels.
Artikel 3 Verantwoordelijkheid college
Met betrekking tot het beleid, gericht op maatschappelijke participatie van schoolgaande kinderen, krijgt het college in dit artikel nog enkele opdrachten.
Allereerst is in lid 1 bepaalt dat het college zich inzet voor dienstverlening door derden. Maatschappelijke participatie is niet een exclusieve taak van de overheid. Ook allerlei maatschappelijke instellingen dragen daaraan bij. Het college krijgt de opdracht om te zoeken naar wegen om de samenwerking met die partijen op te zoeken en te onderhouden, zodat de maatschappelijke participatie wordt bevorderd.
In het tweede lid is vastgelegd dat het college de opdracht krijgt om vormen van ondersteuning te creëren die de participatie ondersteunen (zie voor het begrip “vorm” de artikelsgewijze toelichting van artikel 1 met betrekking tot het begrip ‘voorziening’). Zoals ook uit artikel 4 van de verordening volgt, bepaalt het college de vorm, tenzij de gemeenteraad deze heeft bepaald in de meerjarennota Minimabeleid.
Het derde lid bepaalt dat voorzieningen met het karakter van categoriale bijstand, onder de beperking van de inkomensgrens van 110% van de toepasselijke bijstandsnorm vallen.
Artikel 4 Vorm van een voorziening
Het college kiest de vorm van een voorziening, tenzij daarover reeds iets is bepaald in deze verordening of de gemeenteraad anders heeft bepaald in de meerjarennota als bedoeld in artikel 3, lid 3 van deze verordening of de gemeenteraad langs andere wegen daarover een standpunt inneemt (zie voor het begrip ‘vorm’ de artikelsgewijze toelichting van artikel 1 met betrekking tot het begrip ‘voorziening’). Uitgangspunt is de meest doeltreffende vorm, uiteraard voorzover dat financieel- en uitvoeringstechnisch realiseerbaar is.
De datum van inwerkingtreding is 1 januari 2012. Hoewel in artikel 78v van de Wwb is opgenomen dat de verordeningsplicht op een nader te bepalen tijdstip vervalt, is geen concrete datum genoemd. Om die reden is er geen horizonbepaling opgenomen in de verordening.