Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Provincie Noord-Brabant

Subsidieregeling economie en innovatie Noord-Brabant

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieProvincie Noord-Brabant
Officiële naam regelingSubsidieregeling economie en innovatie Noord-Brabant
CiteertitelSubsidieregeling economie en innovatie Noord-Brabant
Vastgesteld doorgedeputeerde staten
Onderwerpfinanciën en economie
Eigen onderwerpinnovatie, leefomgeving, sociaal-economische zaken, subsidies, financieel kader

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Algemene subsidieverordening Noord-Brabant, art. 2

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen.

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

18-12-201403-03-2016Art. 1.7, 3.13, 5.7, 5.14

16-12-2014

Provinciaal Blad, 2014, 177

S0292684
26-11-201403-06-201418-12-2014Art. 6.1 t/m 6.15, 7.1 t/m 7.3 (vernummering)

18-11-2014

Provinciaal Blad, 2014, 143

3670540
28-05-201426-11-2014Art. 3.10, 3.11, 5.1 t/m 6.3

27-05-2014

Provinciaal Blad, 2014, 67

3592749
11-01-201428-05-2014Art. 2.38, 4.1 t/m 5.3

07-01-2014

Provinciaal Blad, 2014, 2

S0277762
26-09-201311-01-2014Art. 2.1, 2.5, 2.16, 2.17 t/m 2.55

24-09-2013

Provinciaal Blad, 2013, 130

3428522
29-06-201326-09-2013nieuwe regeling

24-06-2013

Provinciaal Blad, 2013, 104

3424074

Tekst van de regeling

Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant

Overwegende dat Provinciale Staten op 11 mei 2012 het Economische Programma Brabant 2020 hebben vastgesteld waarin de ambitie is uitgesproken om de provincie Noord-Brabant te laten behoren tot de top vijf van de meest innovatieve regio’s;

Overwegende dat Provinciale Staten deze ambitie willen bereiken door het stimuleren van sterke Brabantse clusters, het stimuleren van een goede en flexibele arbeidsmarkt en het zorgen voor een aantrekkelijk vestigingsklimaat om te wonen, te werken en te recreëren;

Overwegende dat Gedeputeerde Staten deze doelstellingen willen bereiken door subsidie te verlenen aan projecten die nieuwe of vernieuwende economische activiteiten bevorderen en alle subsidies die gericht zijn op deze doelstellingen te bundelen in één subsidieregeling die tegelijk aanbouwregeling is voor door Gedeputeerde Staten nader te bepalen hoofdstukken binnen de kaders van het Economisch Programma Brabant 2020, zoals het topsectorenbeleid;

Overwegende dat de provincie de vrijetijdseconomie wil versterken en door wil laten groeien tot topsector waarbij Brabant tot meest gastvrije en innovatieve regio van Nederland kan uitgroeien;

Overwegende dat de Rijksoverheid en de provincie Noord-Brabant op 3 oktober 2011 een Green Deal hebben gesloten waarbij namens de Rijksoverheid een bijdrage van € 12.000.000 beschikbaar is gesteld voor het afdekken van (financiële) risico’s die zich kunnen voordoen bij projecten in het zogeheten solar experimenteergebied en de biobased economy en een deel van deze bijdrage bestemd is voor subsidie in de vorm van een garantstelling;

Overwegende dat Gedeputeerde Staten het concurrerend vermogen en een duurzame economische groei willen bevorderen en de werkgelegenheid in Noord-Brabant willen versterken door middel van het stimuleren van regionale economische samenwerking door subsidie te verlenen aan de zogeheten REAP-organisaties;

Besluiten vast te stellen de volgende regeling:

Hoofdstuk 1 Vrijetijdseconomie

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • a.

    crossover: vrijetijdseconomisch project dat zich bevindt op het snijvlak van de vrijetijdssector met een of meer van de volgende sectoren cultuur, erfgoed, natuur, landschap, leefbaarheid, zorg, sport en economie;

  • b.

    de-minimissteun: steun die voldoet aan de voorwaarden voor vrijstelling van aanmelding als opgenomen in Verordening (EG) Nr. 1998/2006 van de Commissie van 15 december 2006 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op de-minimissteun, Pb EG L 379/05 van 28 december 2006, met inbegrip van eventueel in de toekomst vast te stellen wijzigingen;

  • c.

    shortbreakmarkt: markt van korte vakanties die gemiddeld 1 tot 3 dagen duren en met een gemiddeld hogere besteding per dag dan andere vrijetijdsvormen;

  • d.

    vrijetijdseconomie: productie, distributie en consumptie van goederen en diensten ten behoeve van de vrijetijdsbesteding van mensen, zowel binnenshuis als buitenshuis, zowel binnen de eigen woonomgeving als daarbuiten, met inbegrip van verblijf, vervoer en toeleveranciers.

Artikel 1.2 Doelgroep

  • 1 Subsidie kan worden aangevraagd door rechtspersonen.

  • 2 In afwijking van het eerste lid zijn de door de provincie structureel gesubsidieerde instellingen uitgezonderd.

Artikel 1.3 Subsidievorm

  • 1 Gedeputeerde Staten verstrekken op grond van dit hoofdstuk projectsubsidies.

  • 2 Subsidies als bedoeld in het eerste lid worden verstrekt in de vorm van een geldbedrag.

Artikel 1.4 Subsidiabele activiteiten

Subsidie kan worden verstrekt voor projecten gericht op het versterken van de vrijetijdseconomie.

Artikel 1.5 Weigeringsgronden

Subsidie wordt geweigerd indien het aangevraagde subsidiebedrag minder dan € 25.000 bedraagt.

Artikel 1.6 Subsidievereisten

  • 1 Om voor subsidie als bedoeld in artikel 1.4 in aanmerking te komen, wordt voldaan aan de volgende vereisten:

    • a.

      het project wordt uitgevoerd in de provincie Noord-Brabant of komt de vrijetijdseconomie in de provincie Noord-Brabant ten goede;

    • b.

      de subsidieaanvrager is statutair of feitelijk gevestigd op het grondgebied van de provincie Noord-Brabant;

    • c.

      de subsidieaanvrager werkt samen met een of meer andere partijen, waarvan ten minste een van de partijen behoort tot de toeristisch-recreatieve sector en ten minste een partij afkomstig is uit een andere sector;

    • d.

      aan het project liggen ten grondslag:

      • 1°.

        een projectplan, waarin in ieder geval is opgenomen op welke wijze wordt voldaan aan de vereisten in dit hoofdstuk;

      • 2°.

        een sluitende begroting.

  • 2 Onverminderd het eerste lid, wordt om voor subsidie als bedoeld in artikel 1.4 in aanmerking te komen voldaan aan ten minste een van de volgende vereisten:

    • a.

      bij het project is sprake van een crossover, die leidt tot een voor de provincie Noord-Brabant:

      • 1°.

        vernieuwend concept; of

      • 2°.

        vernieuwende product- en marktcombinatie;

    • b.

      bij het project is sprake van gezamenlijke marketing en internationale salesactiviteiten die:

      • 1°.

        een directe bijdrage leveren aan het versterken van de Brabantse shortbreakmarkt;

      • 2°.

        gericht zijn op het vermarkten en het profileren van Brabant als geheel en het unieke en internationaal onderscheidende vrijetijdsaanbod in het bijzonder; en

      • 3°.

        het herkomstgebied van de vrijetijdsconsument in Brabant vergroten;

    • c.

      bij het project is sprake van kennisoverdracht tussen kennisinstellingen en Brabantse ondernemers of toekomstige Brabantse ondernemers in de vrijetijdssector die gericht zijn op:

      • 1°.

        het ontwikkelen van vernieuwende concepten; of

      • 2°.

        het ontwikkelen van nieuwe product- en marktcombinaties.

Artikel 1.7 Subsidiabele kosten

Voor zover noodzakelijk en adequaat in relatie tot het doel van de subsidie komen alle kosten voor subsidie in aanmerking.

Artikel 1.8 Niet subsidiabele kosten

In afwijking van artikel 1.7 komen de volgende kosten in ieder geval niet voor subsidie in aanmerking:

  • a.

    kosten voor beheer en onderhoud;

  • b.

    kosten voor reguliere activiteiten van de subsidieaanvrager en zijn partners;

  • c.

    kosten voor aansprakelijkheid en verhaal.

Artikel 1.9 Vereisten subsidieaanvraag

Subsidieaanvragen worden ingediend voor 1 januari 2014.

Artikel 1.10 Subsidieplafond

Gedeputeerde Staten stellen het subsidieplafond voor de periode tot en met 31 december 2013 vast op € 750.000.

Artikel 1.11 Subsidiehoogte

  • 1 De hoogte van de subsidie bedraagt maximaal 50% van de subsidiabele kosten tot een maximum van € 150.000.

  • 2 In afwijking van het eerste lid, geldt voor ondernemingen in de zin van het Europees recht dat de totaal verstrekt subsidie niet hoger mag zijn dan € 200.000 en € 100.000 voor ondernemingen in het wegvervoer over een periode van drie belastingjaren en ook anderszins dient te voldoen aan de voorwaarden voor de-minimimssteun.

  • 3 Indien toepassing van het eerste lid tot gevolg heeft dat de subsidie minder dan € 25.000 bedraagt, wordt de subsidie niet verstrekt.

  • 4 Onverminderd het maximum, genoemd in het eerste lid onder a, wordt indien ter zake van een project reeds op grond van een andere provinciale regeling subsidie is verstrekt, slechts een zodanig bedrag aan subsidie verstrekt dat voor het totale bedrag aan subsidies het van toepassing zijnde subsidiepercentage in deze regeling als percentage van de subsidiabele kosten niet wordt overschreden.

Artikel 1.12 Verdeelcriteria

  • 1 Subsidie wordt verdeeld op volgorde van binnenkomst van de subsidieaanvragen.

  • 2 Indien een subsidieaanvraag nog niet volledig is, geldt voor het bepalen van de onderlinge rangschikking voor de verdeling van de subsidie de dag waarop de subsidieaanvraag volledig is als datum van binnenkomst.

  • 3 Dreigt het subsidieplafond op enige dag te worden overschreden, dan vindt rangschikking van de op die dag binnengekomen volledige subsidieaanvragen plaats door middel van loting.

Artikel 1.13 Verplichtingen van de subsidieontvanger

  • 1 De subsidieontvanger heeft in ieder geval de volgende verplichtingen:

    • a.

      het project wordt voor 31 december 2014 gerealiseerd;

    • b.

      de bevindingen en resultaten van het project worden toegankelijk gemaakt voor derden;

    • c.

      bij subsidies van € 125.000 en hoger houdt de subsidieontvanger een administratie bij van aan de activiteiten verbonden uitgaven en inkomsten als bedoeld in artikel 4:37, eerste lid, onder b, van de Algemene wet bestuursrecht en overlegt deze desgevraagd aan Gedeputeerde Staten;

    • d.

      indien er sprake is van een fysiek gerealiseerde zaak houdt de subsidieontvanger de zaak ten minste vijf jaar na subsidievaststelling in stand.

  • 2 De subsidieontvanger kan een aanvraag indienen tot ontheffing van de verplichting, bedoeld in het eerste lid, onder a, indien het redelijkerwijs niet mogelijk is om te voldoen aan deze verplichting.

Artikel 1.14 Prestatieverantwoording

Gedeputeerde Staten leggen in de beschikking tot subsidieverlening vast op welke wijze de subsidieontvanger bij de aanvraag tot vaststelling aantoont dat de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend, zijn verricht en dat aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen is voldaan.

Artikel 1.15 Bevoorschotting en betaling

  • 1 Gedeputeerde Staten verstrekken een voorschot van 80% van het verleende subsidiebedrag.

  • 2 Het voorschot, bedoeld in het eerste lid, wordt in een keer betaald.

Hoofdstuk 2 Green Deal

§ 1 Algemene bepalingen

Artikel 2.1 Begripsbepalingen

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • a.

     algemene groepsvrijstellingsverordening: Verordening (EG) nr. 800/2008 van de Commissie van 6 augustus 2008 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 87 en 88 van het Verdrag met de gemeenschappelijke markt verenigbaar worden verklaard (“de algemene groepsvrijstellingsverordening”) (L214);

  • b.

     arm’s length beginsel: beginsel dat partijen in een transactie handelen alsof zij onafhankelijk zijn van elkaar en het daaruit voortvloeiende contract wordt gesloten conform de gebruikelijke conventies in de markt;

  • c.

     aflossingsverplichting: aflossing op reguliere lening of kredietfaciliteit;

  • d.

     balanstotaal: totaal van bezittingen minus immateriële activa;

  • e.

     biobased economy: economie die voor zijn energievoorziening en materialen gebaseerd is op groene grondstoffen in plaats van fossiele grondstoffen;

  • f.

     bruto omzetresultaat: opbrengsten uit verkopen minus de kosten van inkoop van grondstoffen;

  • g.

     campus: innovatie-stimulerende omgeving waar kennisintensieve bedrijven en instellingen zijn gevestigd die samenwerken op basis van een gemeenschappelijk inhoudelijk thema en programma en waar fysieke nabijheid, innovatie-ondersteunende faciliteiten en ruimtelijke inrichting tot doel hebben om interactie, kennisdeling, samenwerking, creativiteit en innovatie te stimuleren;

  • h.

     demonstratiefabriek: fabriek waarin een techniek bewezen in ontwikkelingsfase en laboratorium op grotere schaal wordt toegepast en doorontwikkeld tot continue bedrijfsvoering;

  • i.

     Debt Service Capacity Ratio: ratio die een indicatie geeft van de capaciteit van de onderneming om aan haar financiële verplichtingen te voldoen, berekend als de verhouding tussen de EBITDA van de onderneming en de financiële verplichtingen;

  • j.

     DSCR: Debt Service Capacity Ratio;

  • k.

     Earning Before Interest, Taxes, Depreciation and Amortization: operationele verdiensten voor aftrek van afschrijvingen, rentebetalingen, bijzondere baten, bijzondere lasten, bonussen en belastingen;

  • l.

     EBITDA: Earning Before Interest, Taxes, Depreciation and Amortization;

  • m.

     eigen vermogen: regulier eigen vermogen in de vorm van aandelenkapitaal, agio en disagio en ingehouden winst;

  • n.

     experimentele ontwikkeling: experimentele ontwikkeling als bedoeld in Omnibus Decentraal Regeling, Omnibusregeling voor provincies en gemeenten voor de staatssteunaspecten van subsidiemaatregelen gericht op onderzoek, ontwikkeling en innovatie zoals goedgekeurd door de Europese Commissie bij beschikking van SA.34101 (2011N);

  • o.

     financiële verplichting: betalingsverplichting bestaande uit rentelasten, aflossingsverplichtingen en leasebetalingen met uitzondering van betalingsverplichtingen vanwege uitkering van dividend en aflossingsverplichtingen op achtergestelde leningen;

  • p.

     groene grondstoffen: stoffen op basis van plantmaterialen die op een duurzame wijze zijn geproduceerd en als grondstof gebruikt kunnen worden door de industrie;

  • q.

     immateriële activa: niet stoffelijke bezittingen of activa zoals goodwill, patenten en merkenrecht;

  • r.

    industrieel onderzoek: industrieel onderzoek als bedoeld in Omnibus Decentraal Regeling, Omnibusregeling voor provincies en gemeenten voor de staatssteunaspecten van subsidiemaatregelen gericht op onderzoek, ontwikkeling en innovatie zoals goedgekeurd door de Europese Commissie bij beschikking van SA.34101 (2011N);

  • s.

     intercompany financiering: financiering door een moeder- of zusterbedrijf of een partij die anderszins via een directe dan wel indirecte aandeelhoudersstructuur gelieerd is aan de debiteur;

  • t.

     kleine en middelgrote onderneming: onderneming als bedoeld in Bijlage I van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

  • u.

     omzet: totaal bedrag van verkopen van een bedrijf in een bepaalde periode berekend aan de hand van de prijs en de afzet van het product;

  • v.

     onderneming: eenheid die een economische activiteit uitoefent, ongeacht haar rechtsvorm en de wijze waarop zij wordt gefinancierd;

  • w.

     operationele verdiensten: omzet verminderd met kosten van inkoop en kosten gerelateerd aan de omzet;

  • x.

     rentelasten: rente te betalen op regulier kort en lang vreemd vermogen, zowel verstrekt door derden als intercompany financiering, plus de rente op achtergestelde leningen;

  • y.

     reststromen: restwarmte of CO2;

  • z.

     restwarmte: voelbare warmte of stoom die geen of zeer beperkte waarde heeft voor de warmteleverancier;

  • aa.

    SEAC: Solar Energy Application Center, een centrum dat zich inzet voor de ontwikkeling van applicaties op het gebied van zonnepanelen en de gebouwde omgeving;

  • bb.

    Solliance: samenwerkingsverband van industrie en kennisinstellingen op het gebied van dunne film zonneceltechnologie en productieapparatuur;

  • cc.

     solvabiliteitsratio: de verhouding tussen het risicodragend vermogen, bestaande uit het eigen vermogen, herwaarderingsreserves en achtergestelde leningen onder aftrek van de immateriële activa, en het balanstotaal;

  • dd.

     warmtenet: geheel van met elkaar verbonden leidingen, bijbehorende installaties en overige hulpmiddelen dienstbaar aan het transport van reststromen, behoudens voor zover deze leidingen, installaties en hulpmiddelen zijn gelegen in een gebouw of werk van een verbruiker of van een producent, die strekken tot toe- of afvoer van reststromen ten behoeve van dat gebouw of werk;

  • ee.

    zon-pv: omzetten van zonlicht in elektriciteit met behulp van photo-voltaïsche cellen.

Artikel 2.2 Doelgroep
  • 1 Subsidie op grond van dit hoofdstuk kan worden aangevraagd door een

    • a.

      rechtspersoon; of

    • b.

      samenwerkingsverband van rechtspersonen.

  • 2 Indien het samenwerkingsverband, bedoeld in het eerste lid, geen rechtspersoonlijkheid bezit:

    • a.

      wordt subsidie aangevraagd door een deelnemer van het samenwerkingsverband met rechtspersoonlijkheid;

    • b.

      draagt het project de instemming van alle deelnemers van het samenwerkingsverband.

Artikel 2.3 Subsidievorm
  • 1 Gedeputeerde Staten verstrekken op grond van dit hoofdstuk projectsubsidies.

  • 2 Subsidies als bedoeld in het eerste lid worden verstrekt in de vorm van een garantstelling.

§ 2 Zonneceltechnologie

Artikel 2.4 Subsidiabele activiteiten

Subsidie kan worden verstrekt voor projecten gericht op de installatie en toepassing van innovatieve zonneceltechnologie.

Artikel 2.5 Weigeringsgronden

Subsidie wordt geweigerd indien:

  • a.

     het aangevraagde subsidiebedrag minder dan € 25.000,- bedraagt;

  • b.

     de aanvrager in financiële moeilijkheden verkeert.

Artikel 2.6 Subsidievereisten
  • 1 Om voor subsidie als bedoeld in artikel 2.4 in aanmerking te komen, wordt voldaan aan de volgende vereisten:

    • a.

      het project wordt uitgevoerd in de provincie Noord-Brabant;

    • b.

      het project wordt uitgevoerd met de nieuwste technologie op het gebied van zonneceltechnologie;

    • c.

      het project is innovatief gelet op de periode waarop de gebruikte technologie op de markt verkrijgbaar is;

    • d.

      de gehanteerde innovatieve technologie heeft nog niet een dusdanige garantie van opbrengst dat deze voor een bank of andere geldverstrekker voldoende is voor het verstrekken van een lening;

    • e.

      de aanvrager betrekt de architect, installateur en de fabrikant bij het project;

    • f.

      het project kan blijkens een realistische planning binnen15 maanden na het verlenen van de subsidie in werking zijn gesteld;

    • g.

      de periode waarover subsidie wordt gevraagd eindigt uiterlijk 1 juli 2020;

    • h.

      het project kent een of meer van de volgende risico’s:

      • 1°.

        technologisch risico wegens uitval van 50% of meer van de gebruikte materialen;

      • 2°.

        risico van daling van de energieprijs;

      • 3°.

        debiteuren risico vanwege het niet of niet op tijd betalen aan de aanvrager van de investeringsgelden voor zon-pv systemen of maandelijkse huur- en gebruikskosten;

    • i.

      het project scoort minimaal 16 punten op basis van de vereisten genoemd in het tweede lid;

  • 2 Het totaal aantal punten, genoemd in het eerste lid onder i, dat aan een project kan worden toegekend wordt op basis van de volgende criteria en wegingsfactoren berekend:

    • a.

      de uitstraling van het project te waarderen met maximaal 30 punten en een wegingsfactor van 35% waarbij de punten worden bepaald aan de hand van de omvang van het project, het iconisch gehalte en de mate van vernieuwing van het project voor ieder maximaal 10 punten;

    • b.

      de kwaliteit van het project te waarderen met maximaal 30 punten en een wegingsfactor van 25% waarbij de punten worden bepaald aan de hand van de technologische haalbaarheid, de organisatiegraad en de mate waarin de financiering solide is voor ieder maximaal 10 punten;

    • c.

      het risicoprofiel van de aanvraag te waarderen met maximaal 30 punten en een wegingsfactor van 5%, waarbij de punten worden bepaald aan de hand van de duur van de garantstelling en de hoogte van de garantstelling ten opzichte van de investeringskosten voor ieder maximaal 10 punten en aan de hand van de te voren ingeschatte risico’s waarvoor subsidie is gevraagd, waarbij per risico waarvoor de subsidie niet is gevraagd, de volgende punten worden toegekend:

      • 1°.

        technologisch risico wegens uitval van meer dan 50% of meer van de gebruikte materialen: 3 punten;

      • 2°.

        risico van daling van de energieprijs: 4 punten;

      • 3°.

        debiteurenrisico vanwege het niet of niet op tijd betalen aan de aanvrager van de investeringsgelden voor pv-systemen of maandelijkse huur- en gebruikskosten: 3 punten;

    • d.

      de koppeling van de nationale en regionale belangen te waarderen met maximaal 30 punten en een wegingsfactor van 35% waarbij de punten worden bepaald door de koppeling met de nationale programma’s Solliance en SEAC, het werken met regionale of nationale toeleveranciers en de uitbesteding aan regionale installateurs ieder voor maximaal 10 punten.

  • 3 Aan het project liggen ten grondslag:

    • a.

      een projectplan waarin ieder geval is opgenomen op welke wijze wordt voldaan aan de vereisten in de voorgaande leden;

    • b.

      een sluitende begroting;

    • c.

      een schriftelijke verklaring van een bank of andere geldverstrekker waaruit blijkt dat is voldaan aan het vereiste in lid 1, onder d; en

    • d.

      verklaringen van de investeerders waaruit hun betrokkenheid blijkt.

Artikel 2.7 Subsidiabele kosten
  • 1 Voor zover noodzakelijk en adequaat in relatie tot het doel van de subsidie komen de volgende daadwerkelijk gemaakte kosten voor subsidie in aanmerking:

    • a.

      investeringskosten van zon-pv systemen voor zover en voor zolang zij voor het project worden gebruikt met uitzondering van:

      • 1°.

        kosten voor integratie met energie opslag- en regelsystemen;

      • 2°.

        projectkosten die behoren tot het ondernemersrisico waartoe in ieder geval beheerskosten, onderhoudskosten en kosten van ontvreemding van zon-pv systemen behoren;

    • b.

      kosten van montage en montagematerialen.

  • 2 Subsidies voor de inzet van personeel en op basis van uurtarieven worden berekend overeenkomstig artikel 11 van de Regeling uniforme kostenbegrippen en berekeningswijzen subsidies Noord-Brabant.

Artikel 2.8 Vereisten subsidieaanvraag

Subsidieaanvragen worden ingediend voor 1 juni 2020.

Artikel 2.9 Subsidieplafond

Gedeputeerde Staten stellen het subsidieplafond voor subsidie als bedoeld in artikel 2.4 voor de periode van 7 juli 2013 tot 1 juni 2020 vast op € 5.400.000.

Artikel 2.10 Subsidiehoogte

De hoogte van de subsidie bedraagt 80% van de subsidiabele kosten minus de gerealiseerde opbrengst, tot een maximum van € 1.000.000 per project.

Artikel 2.11 Verdeelcriteria
  • 1 Subsidie wordt verdeeld op volgorde van binnenkomst van de subsidieaanvragen.

  • 2 Indien een subsidieaanvraag nog niet volledig is, geldt voor het bepalen van de onderlinge rangschikking voor de verdeling van de subsidie de dag waarop de subsidieaanvraag volledig is als datum van binnenkomst.

  • 3 Dreigt het subsidieplafond op enige dag te worden overschreden, dan vindt rangschikking van de op die dag binnengekomen volledige subsidieaanvragen plaats op basis van het aantal punten dat op grond van artikel 2.6, tweede lid, aan een project is toegekend, waarbij projecten met meer punten voorgaan op projecten met minder punten.

  • 4 Indien toepassing van het derde lid ertoe leidt dat projecten op een gelijk puntenaantal eindigen, wordt rangschikking van die aanvragen bepaald door loting.

Artikel 2.12 Subsidieverlening

De subsidie wordt verleend onder de volgende opschortende voorwaarden:

  • a.

    een van de risico’s genoemd in artikel 2.6. eerste lid, onder i, waarvoor de subsidie is verleend, heeft zich voorgedaan gedurende de periode waarvoor de subsidie is verleend; en

  • b.

    het zich voordoen van een of meer van de risico’s, bedoeld in het vorige lid heeft tot gevolg gehad dat de investeringskosten niet kunnen worden terugverdiend.

Artikel 2.13 Verplichtingen van de subsidieontvanger

Aan de subsidieontvanger worden de volgende verplichtingen opgelegd:

  • a.

    de subsidieontvanger overlegt jaarlijks een tussentijds voortgangsverslag;

  • b.

    de subsidieontvanger houdt een administratie bij van aan de activiteiten verbonden uitgaven en inkomsten als bedoeld in artikel 4:37, eerste lid onder b, van de Algemene wet bestuursrecht en overlegt deze desgevraagd aan Gedeputeerde Staten;

  • c.

    de aanvrager werkt mee aan actieve communicatie over het project;

  • d.

    het project is uiterlijk 15 maanden na het verlenen van de subsidie in werking gesteld.

Artikel 2.14 Prestatieverantwoording

Gedeputeerde Staten leggen in de beschikking tot subsidieverlening vast op welke wijze de subsidieontvanger bij de aanvraag tot vaststelling aantoont dat:

  • a.

    tenminste een van de risico’s waarvoor de subsidie is verleend, zich heeft voorgedaan;

  • b.

    de investeringskosten niet of niet geheel zijn terugverdiend als gevolg van het zich voordoen van een of meer van de risico’s waarvoor de subsidie is verleend; en

  • c.

    aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen is voldaan.

Artikel 2.15 Bevoorschotting en betaling

Gedeputeerde Staten verstrekken geen voorschot op het verleende subsidiebedrag.

Artikel 2.16 Subsidievaststelling

Een aanvraag om vaststelling wordt ingediend na het intreden van de opschortende voorwaarden, genoemd in artikel 2.12, doch uiterlijk 1 juli 2020.

§3 Biobased economy- Campusfaciliteiten

Artikel 2.17 Subsidiabele activiteiten

Subsidie op grond van deze paragraaf kan worden verstrekt voor projecten gericht op het verder ontwikkelen van een campus.

Artikel 2.18 Weigeringsgronden

Subsidie als bedoeld in artikel 2.17 wordt geweigerd indien:

  • a.

     de aanvrager in financiële moeilijkheden verkeert;

  • b.

     het aangevraagde bedrag minder dan € 125.000 bedraagt.

Artikel 2.19 Subsidievereisten
  • 1  Om voor subsidie als bedoeld in artikel 2.17 in aanmerking te komen, wordt voldaan aan de volgende vereisten:

    • a.

       het project wordt uitgevoerd in de provincie Noord-Brabant;

    • b.

       het project is gericht op industrieel onderzoek;

    • c.

       de campus biedt tenminste de volgende industrie gerelateerde faciliteiten:

      • 1°.

         kantoor;

      • 2°.

         laboratorium;

      • 3°.

         proeffaciliteiten;

    • d.

       de campus is gericht op ontwikkeling van biobased economy met betrekking tot in ieder geval:

      • 1°.

         het uit elkaar halen ofwel raffineren van biomassa naar groene bouwstenen;

      • 2°.

         het opbouwen van vele verschillende eindproducten vanuit groene doelmoleculen ten behoeve van performance materialen chemicals en coatings;

    • e.

       de looptijd van de subsidie eindigt uiterlijk 1 juni 2020;

  • 2  Aan het project liggen ten grondslag:

    • a.

       een projectplan waarin ieder geval is opgenomen op welke wijze wordt voldaan aan de vereisten, bedoeld in het eerste lid;

    • b.

       een realistische prognose over de periode waarvoor subsidie wordt gevraagd waaruit blijkt dat het project rendabel is;

    • c.

       een negatieve prognose gezien mogelijke wijziging van de elementen vraag, tegenvallende hoeveelheid verkocht product, prijs of productie over de periode waarvoor subsidie wordt gevraagd, waaruit blijkt op welk moment het risico ontstaat dat de aanvrager zijn project niet meer rendabel kan voortzetten;

    • d.

       een sluitende begroting.

Artikel 2.20 Subsidiabele kosten
  • 1  Voor zover noodzakelijk en adequaat in relatie tot het doel van de subsidie komen de volgende kosten voor subsidie in aanmerking:

    • a.

       personeelskosten voor onderzoekers, technici en ander ondersteunend personeel voor zover zij zich met het onderzoeksproject bezighouden;

    • b.

       kosten van apparatuur en uitrusting voor zover en voor zolang zij voor het onderzoeksproject worden gebruikt en tot de hoogte van de afschrijvingskosten gedurende de looptijd van het project;

    • c.

       afschrijvingskosten van gebouwen gedurende de looptijd van het project en voor zolang deze voor het project worden gebruikt;

    • d.

       kosten van overdracht of werkelijk gemaakte kosten van de grond voor zolang deze voor het onderzoeksproject worden gebruikt;

    • e.

       kosten van contractonderzoek, technische kennis en octrooien die tegen marktprijzen worden verworven of waarvoor een licentie wordt verleend door externe bronnen mits de transactie volgens het arm’s length-beginsel plaatsvond en er geen sprake is collusie;

    • f.

       kosten van consultancy en gelijkwaardige diensten voor zover deze uitsluitend voor de onderzoeksactiviteiten worden gebruikt;

    • g.

       extra algemene vaste kosten die rechtstreeks uit het onderzoeksproject voortvloeien;

    • h.

       andere exploitatiekosten, waaronder die voor materiaal, leveranties en dergelijke producten die rechtstreeks uit de onderzoeksactiviteit voortvloeien.

  • 2  Subsidies voor de inzet van personeel worden berekend overeenkomstig artikel 11 van de Regeling uniforme kostenbegrippen en berekeningswijzen subsidies Noord-Brabant.

Artikel 2.21 Vereisten subsidieaanvraag

Subsidieaanvragen worden ingediend voor 1 januari 2019.

Artikel 2.22 Subsidieplafond

Gedeputeerde Staten stellen het subsidieplafond voor subsidies als bedoeld in artikel 2.17 voor de periode 26 september 2013 tot en met 31 december 2018, vast op € 1.175.000.

Artikel 2.23 Subsidiehoogte
  • 1  De hoogte van de subsidie, bedoeld in artikel 2.17, bedraagt 80% van de subsidiabele kosten tot ten hoogste het verschil tussen bruto omzetresultaat en geraamde bruto omzetresultaat in de negatieve prognose, bedoeld in 2.19, tweede lid, onder c.

  • 2  Indien toepassing van het eerste lid tot gevolg heeft dat de subsidie minder dan € 125.000 bedraagt, wordt de subsidie niet verstrekt.

Artikel 2.24 Verdeelcriteria
  • 1  Subsidie wordt verdeeld op volgorde van binnenkomst van de subsidieaanvragen.

  • 2  Indien een subsidieaanvraag nog niet volledig is, geldt voor het bepalen van de onderlinge rangschikking voor de verdeling van de subsidie de dag waarop de subsidieaanvraag volledig is als datum van binnenkomst.

  • 3  Dreigt het subsidieplafond op enige dag te worden overschreden, dan vindt rangschikking van de op die dag binnengekomen volledige subsidieaanvragen op basis van het aangevraagde subsidiebedrag waarbij hogere bedragen voorgaan op lagere bedragen.

Artikel 2.25 Subsidieverlening
  • 1  De subsidie, bedoeld in artikel 2.17, wordt verleend onder de volgende opschortende voorwaarden:

    • a.

       een in het kader van deze paragraaf relevant risico doet zich voor gedurende de periode waarvoor subsidie is verleend; en

    • b.

       het voordoen van een of meer van de risico’s, bedoeld onder a, heeft ertoe geleid dat de werkelijke omzet lager is dan de geraamde omzet in de negatieve prognose, bedoeld in artikel 2.19, tweede lid, onder c.

  • 2  Onder relevant risico als bedoeld in het eerste lid onder a, wordt verstaan:

    • a.

       de volgende risico’s wegens verandering van marktomstandigheden en bepaald ten opzichte van de negatieve prognose, bedoeld in artikel 2.19, tweede lid, onder c:

      • 1°.

         lagere opbrengst;

      • 2°.

         hogere kosten van inkoop;

      • 3°.

         lagere verhuurprijzen;

      • 4°.

         verplichte verkoop van een bedrijfsgebouw aan de eigenaar van de grond tegen een verkoopwaarde onder de boekwaarde van het gebouw;

    • b.

       een technologisch risico wegens uitval van de gebruikte materialen.

Artikel 2.26 Verplichtingen van de subsidieontvanger

Aan de subsidieontvanger worden de volgende verplichtingen opgelegd:

  • a.

     de subsidieontvanger overlegt jaarlijks een tussentijds voortgangsverslag, indien de periode van uitvoering van de activiteiten waarvoor subsidie wordt verstrekt meer dan twaalf maanden bedraagt;

  • b.

     de subsidieontvanger houdt een administratie bij van aan de activiteiten verbonden uitgaven en inkomsten als bedoeld in artikel 4:37, eerste lid onder b, van de Awb en overlegt deze desgevraagd aan Gedeputeerde Staten.

Artikel 2.27 Prestatieverantwoording

Gedeputeerde Staten leggen in de beschikking tot subsidieverlening vast op welke wijze de subsidieontvanger bij de aanvraag tot vaststelling aantoont dat:

  • a.

     tenminste een van de in het kader van deze paragraaf relevante risico’s, bedoeld in 2.25, tweede lid, zich heeft voorgedaan gedurende de periode waarvoor subsidie is verleend;

  • b.

     het voordoen van de risico’s, bedoeld onder a, ertoe heeft geleid dat de werkelijke omzet lager is dan de geraamde omzet in de negatieve prognose, bedoeld in artikel 2.19, tweede lid, onder c;

  • c.

     de activiteiten, waarvoor de subsidie is verleend, zijn verricht; en

  • d.

     aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen is voldaan.

Artikel 2.28 Bevoorschotting en betaling

Gedeputeerde Staten verstrekken geen voorschot op het verleende subsidiebedrag.

Artikel 2.29 Subsidievaststelling

Een aanvraag om vaststelling wordt ingediend na het intreden van de opschortende voorwaarden, bedoeld in artikel 2.25, eerste lid, doch uiterlijk 1 juni 2020 .

§ 4 Biobased economy- Demonstratiefabrieken

Artikel 2.30 Subsidiabele activiteiten

Subsidie op grond van deze paragraaf kan worden verstrekt voor projecten gericht op het realiseren van nieuwe productieprocessen binnen een bestaande of nieuwe demonstratiefabriek.

Artikel 2.31 Weigeringsgronden

Subsidie als bedoeld in artikel 2.30, wordt geweigerd indien:

  • a.

     voor het project reeds provinciale subsidie is verstrekt;

  • b.

     de aanvrager in financiële moeilijkheden verkeert;

  • c.

     het aangevraagde bedrag minder dan € 125.000 bedraagt.

Artikel 2.32 Subsidievereisten
  • 1  Om voor subsidie als bedoeld in artikel 2.30 in aanmerking te komen, wordt voldaan aan de volgende vereisten:

    • a.

       het project wordt uitgevoerd in de provincie Noord-Brabant;

    • b.

       het project is gericht op experimentele ontwikkeling;

    • c.

       het productie proces heeft betrekking op:

      • 1°.

         groene grondstoffen;

      • 2°.

         groene bouwstenen;

    • d.

       het project draagt bij aan het delen van kennis en faciliteiten ter bevordering van ontwikkeling van biobased economy;

    • e.

       het project is niet uitsluitend gericht op productie van biobrandstoffen of energie;

    • f.

       blijkens een realistische planning kan binnen twaalf maanden na het verlenen van de subsidie worden gestart met de realisatie van het project;

    • g.

       de aanvrager kan gedurende de periode waarvoor subsidie wordt gevraagd aan zijn financiële verplichtingen voldoen blijkens de DSCR;

    • h.

       de aanvrager heeft een solvabiliteitsratio van meer dan 20%;

    • i.

       het rentepercentage zoals overeengekomen met de financier van aanvrager is marktconform;

    • j.

       de minimale investering bedraagt € 10.000.000;

    • k.

       de looptijd van de subsidie is maximaal 59 maanden doch eindigt uiterlijk 1 juni 2020;

  • 2  Aan het project liggen ten grondslag:

    • a.

       een projectplan waarin in ieder geval is opgenomen op welke wijze wordt voldaan aan de vereisten, bedoeld in het eerste lid;

    • b.

       een realistische financiële prognose over de periode waarvoor subsidie wordt gevraagd waaruit blijkt dat het project rendabel is;

    • c.

       een negatieve prognose gezien mogelijke wijziging van de elementen vraag, tegenvallende hoeveelheid verkocht product, prijs of productie over de periode waarvoor subsidie wordt gevraagd, waaruit blijkt op welk moment het risico ontstaat dat de aanvrager zijn project niet meer rendabel kan voortzetten;

    • d.

       een sluitende begroting opgesteld naar aanleiding van het pre-basic engineeringanalyse.

Artikel 2.33 Subsidiabele kosten
  • 1.

     Voor zover noodzakelijk en adequaat in relatie tot het doel van de subsidie komen de volgende kosten voor subsidie in aanmerking:

  • a.

     personeelskosten voor onderzoekers, technici en ander ondersteunend personeel voor zover zij zich met het onderzoeksproject bezighouden;

    • b.

       kosten van apparatuur en uitrusting voor zover en voor zolang zij voor het onderzoeksproject worden gebruikt en tot de hoogte van de afschrijvingskosten gedurende de looptijd van het project;

    • c.

       afschrijvingskosten van gebouwen gedurende de looptijd van het project en voor zolang deze voor het project worden gebruikt;

    • d.

       kosten van overdracht of werkelijk gemaakte kosten van de grond voor zolang deze voor het onderzoeksproject worden gebruikt;

    • e.

       kosten van contractonderzoek, technische kennis en octrooien die tegen marktprijzen worden verworven of waarvoor een licentie wordt verleend door externe bronnen mits de transactie volgens het arm’s length-beginsel plaatsvond en er geen sprake is collusie;

    • f.

       kosten van consultancy en gelijkwaardige diensten voor zover deze uitsluitend voor de onderzoeksactiviteiten worden gebruikt;

    • g.

       extra algemene vaste kosten die rechtstreeks uit het onderzoeksproject voortvloeien;

    • h.

       andere exploitatiekosten, waaronder die voor materiaal, leveranties en dergelijke producten die rechtstreeks uit de onderzoeksactiviteit voortvloeien.

  • 2.

     Subsidies voor de inzet van personeel worden berekend overeenkomstig artikel 11 van de Regeling uniforme kostenbegrippen en berekeningswijzen subsidies Noord-Brabant.

Artikel 2.34 Vereisten subsidieaanvraag

Subsidieaanvragen worden ingediend voor 1 januari 2019.

Artikel 2.35 Subsidieplafond

Gedeputeerde Staten stellen het subsidieplafond voor subsidies als bedoeld in artikel 2.30 voor de periode 26 september 2013 tot en met 31 december 2018, vast op € 2.750.000.

Artikel 2.36 Subsidiehoogte
  • 1  De hoogte van de subsidie, bedoeld in artikel 2.30, bedraagt 80% van de subsidiabele kosten tot ten hoogste 80% van het verschil tussen werkelijke bruto omzetresultaat en geraamde bruto omzetresultaat in de negatieve prognose, bedoeld in 2.32, tweede lid onder c.

  • 2  Indien toepassing van de voorgaande leden tot gevolg heeft dat de subsidie minder dan € 125.000 bedraagt, wordt de subsidie niet verstrekt.

Artikel 2.37 Verdeelcriteria
  • 1  Subsidie wordt verdeeld op volgorde van binnenkomst van de subsidieaanvragen.

  • 2  Indien een subsidieaanvraag nog niet volledig is, geldt voor het bepalen van de onderlinge rangschikking voor de verdeling van de subsidie de dag waarop de subsidieaanvraag volledig is als datum van binnenkomst.

  • 3  Dreigt het subsidieplafond op enige dag te worden overschreden, dan vindt rangschikking van de op die dag binnengekomen volledige subsidieaanvragen op basis van het aangevraagde subsidiebedrag waarbij hogere bedragen voorgaan op lagere bedragen.

Artikel 2.38 Subsidieverlening
  • 1  De subsidie, bedoeld in artikel 2.30, wordt verleend onder de volgende opschortende voorwaarden:

    • a.

       een in het kader van deze paragraaf relevant risico doet zich voor gedurende periode waarvoor subsidie is verleend;

    • b.

       het voordoen van een of meer van de risico’s, bedoeld onder a, heeft ertoe geleid dat de werkelijke omzet lager is dan de geraamde omzet in de negatieve prognose, bedoeld in artikel 2.32, tweede lid, onder c;

    • c.

       de DSCR gemeten over de 12 maanden voorafgaand aan het voordoen van de voorwaarden, genoemd onder a en b, is lager dan de DSCR berekend in de negatieve prognose als bedoeld in artikel 2.32, tweede lid, onder c; en

    • d.

       de solvabiliteit van aanvrager is lager dan 20%.

  • 2  Onder relevant risico als bedoeld in het eerste lid onder a, wordt verstaan:

    • a.

       lagere vraag wegens verandering van marktomstandigheden;

    • b.

       hogere kostprijs van het te verkopen product wegens verandering van marktomstandigheden.

  • 3  Het relevante risico als bedoeld in het eerste lid, onder a, wordt bepaald ten opzichte van de negatieve prognose, bedoeld in artikel 2.32, tweede lid onder c.

Artikel 2.39 Verplichtingen van de subsidieontvanger
  • 1  Aan de subsidieontvanger worden de volgende verplichtingen opgelegd:

    • a.

       de subsidieontvanger overlegt jaarlijks een tussentijds voortgangsverslag, indien de periode van uitvoering van de activiteiten waarvoor subsidie wordt verstrekt meer dan twaalf maanden bedraagt;

    • b.

       de subsidieontvanger houdt een administratie bij van aan de activiteiten verbonden uitgaven en inkomsten als bedoeld in artikel 4:37, eerste lid onder b, van de Awb en overlegt deze desgevraagd aan Gedeputeerde Staten;

    • c.

       binnen twaalf maanden na het verlenen van de subsidie wordt gestart met het realiseren van het project.

  • 2  Gedeputeerde Staten kunnen op verzoek van de subsidieontvanger de periode, bedoeld in het vorige lid onder c, verlengen met maximaal een jaar.

Artikel 2.40 Prestatieverantwoording

Gedeputeerde Staten leggen in de beschikking tot subsidieverlening vast op welke wijze de subsidieontvanger bij de aanvraag tot vaststelling aantoont dat:

  • a.

     tenminste een van de in het kader van deze paragraaf relevante risico’s, bedoeld in artikel 2.38, tweede lid, zich heeft voorgedaan gedurende de periode waarvoor subsidie is verleend;

  • b.

     het voordoen van de risico’s, bedoeld onder a, ertoe heeft geleid dat de werkelijke omzet lager is dan de geraamde omzet in de negatieve prognose, bedoeld in artikel 2.32, tweede lid, onder c;

  • c.

     de DSCR gemeten over de 12 maanden voorafgaand aan het voordoen van de risico’s, bedoeld onder a, lager is dan de DSCR berekend in de negatieve prognose, bedoeld in artikel 2.32, tweede lid, onder c;

  • d.

     de solvabiliteit van aanvrager lager is dan 20%;

  • e.

     de activiteiten, waarvoor de subsidie is verleend, zijn verricht; en

  • f.

     aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen is voldaan.

Artikel 2.41 Bevoorschotting en betaling

Gedeputeerde Staten verstrekken geen voorschot op het verleende subsidiebedrag.

Artikel 2.42 Subsidievaststelling

Een aanvraag om vaststelling wordt ingediend na het intreden van de opschortende voorwaarden, bedoeld in artikel 2.38, eerste lid, doch uiterlijk 1 juni 2020.

§ 5 Biobased economy - Warmtenet

Artikel 2.43 Subsidiabele activiteiten

Subsidie op grond van deze paragraaf kan worden verstrekt voor projecten gericht op:

  • a.

     aanleg van een warmtenet; of

  • b.

     uitbreiding van een bestaand warmtenet.

Artikel 2.44 Weigeringsgronden

Subsidie als bedoeld in artikel 2.43 wordt geweigerd indien:

  • a.

     de aanvrager in financiële moeilijkheden verkeert;

  • b.

     de aanvrager een agrarische onderneming is;

  • c.

     het aangevraagde subsidiebedrag minder dan € 150.000 bedraagt.

Artikel 2.45 Subsidievereisten
  • 1  Om voor subsidie als bedoeld in artikel 2.43 in aanmerking te komen, wordt voldaan aan de volgende vereisten:

    • a.

       het project wordt uitgevoerd in de provincie Noord-Brabant;

    • b.

       het warmtenet voorziet in uitwisseling van reststromen tussen verschillende bedrijven;

    • c.

       met de uitwisseling van reststromen wordt een reductie van uitstoot van CO2 en energiebesparing gerealiseerd;

    • d.

       de kosten voor het project bedragen minimaal € 300.000;

    • e.

       het warmtenet is blijkens een realistische planning binnen 15 maanden na het verlenen van de subsidie operationeel;

    • f.

       de looptijd van de subsidie eindigt uiterlijk 1 juni 2020.

  • 2  Aan het project liggen ten grondslag:

    • a.

       een projectplan waarin in ieder geval is opgenomen op welke wijze wordt voldaan aan de vereisten in de voorgaande leden;

    • b.

       een realistische prognose over de periode waarvoor subsidie wordt gevraagd waaruit blijkt dat het project rendabel is;

    • c.

       een negatieve prognose gezien mogelijke wijziging van de elementen vraag, tegenvallende hoeveelheid verkocht product, prijs of productie over de periode waarvoor subsidie wordt gevraagd, waaruit blijkt op welk moment het risico ontstaat dat de aanvrager zijn project, niet meer kan voortzetten;

    • d.

       een sluitende begroting.

Artikel 2.46 Subsidiabele kosten
  • 1  Voor zover noodzakelijk en adequaat in relatie tot het doel van de subsidie komen de kosten van de investering voor de aanleg of uitbreiding van het warmtenet die rechtstreeks op de energiebesparing betrekking hebben, vastgesteld door verwijzing naar de contra feitelijke situatie, voor subsidie in aanmerking, berekend conform artikel 18, zesde en zevende lid van de algemene groepsvrijstellingsverordening.

  • 2  Subsidies voor de inzet van personeel worden berekend overeenkomstig artikel 11 van de Regeling uniforme kostenbegrippen en berekeningswijzen subsidies Noord-Brabant.

Artikel 2.47 Vereisten subsidieaanvraag

Subsidieaanvragen worden ingediend voor 1 juli 2017.

Artikel 2.48 Subsidieplafond

Gedeputeerde Staten stellen het subsidieplafond voor subsidies als bedoeld in artikel 2.42, voor de periode 26 september 2013 tot en met 30 juni 2017, vast op € 1.975.000.

Artikel 2.49 Subsidiehoogte
  • 1  De hoogte van de subsidie, bedoeld in artikel 2.43 bedraagt 80% van de subsidiabele kosten tot ten hoogste het verschil tussen bruto omzetresultaat en geraamde bruto omzetresultaat in de negatieve prognose, bedoeld in 2.45, tweede lid onder c.

  • 2  Indien toepassing van de voorgaande leden tot gevolg heeft dat de subsidie minder dan € 150.000 bedraagt, wordt de subsidie niet verstrekt.

Artikel 2.50 Verdeelcriteria
  • 1  Subsidie wordt verdeeld op volgorde van binnenkomst van de subsidieaanvragen.

  • 2  Indien een subsidieaanvraag nog niet volledig is, geldt voor het bepalen van de onderlinge rangschikking voor de verdeling van de subsidie de dag waarop de subsidieaanvraag volledig is als datum van binnenkomst.

  • 3  Dreigt het subsidieplafond op enige dag te worden overschreden, dan vindt rangschikking van de op die dag binnengekomen volledige subsidieaanvragen op basis van het aangevraagde subsidiebedrag waarbij hogere bedragen voorgaan op lagere bedragen.

Artikel 2.51 Subsidieverlening
  • 1  De subsidie, bedoeld in artikel 2.43, wordt verleend onder de volgende opschortende voorwaarden:

    • a.

       een in het kader van deze paragraaf relevant risico doet zich voor gedurende de periode waarvoor subsidie is verleend; en

    • b.

       het voordoen van een of meer van de risico’s, bedoeld onder a, heeft ertoe geleid dat de werkelijke omzet lager is dan de geraamde omzet in de negatieve prognose, bedoeld in artikel 2.43, tweede lid, onder c.

  • 2  Onder relevant risico als bedoeld in het eerste lid onder a, worden de volgende risico’s verstaan:

    • a.

       dalende afzet van reststromen;

    • b.

       verminderde toename van de afzet van reststromen;

    • c.

       dalende toevoer van reststromen.

Artikel 2.52 Verplichtingen van de subsidieontvanger

Aan de subsidieontvanger worden de volgende verplichtingen opgelegd:

  • a.

     de subsidieontvanger overlegt jaarlijks een tussentijds voortgangsverslag, indien de periode van uitvoering van de activiteiten waarvoor subsidie wordt verstrekt meer dan twaalf maanden bedraagt;

  • b.

     de subsidieontvanger houdt een administratie bij van aan de activiteiten verbonden uitgaven en inkomsten als bedoeld in artikel 4:37, eerste lid onder b, van de Awb en overlegt deze desgevraagd aan Gedeputeerde Staten;

  • c.

     het project is uiterlijk 15 maanden na het verlenen van de subsidie in werking gesteld.

Artikel 2.53 Prestatieverantwoording

Gedeputeerde Staten leggen in de beschikking tot subsidieverlening vast op welke wijze de subsidieontvanger bij de aanvraag tot vaststelling aantoont dat:

  • a.

     tenminste een van de in het kader van deze paragraaf relevante risico’s, bedoeld in artikel 2.51, tweede lid, zich heeft voorgedaan gedurende de periode waarvoor subsidie is verleend;

  • b.

     de investeringskosten niet of niet geheel zijn terugverdiend als gevolg van het zich voordoen van een of meer van de risico’s waarvoor de subsidie is verleend; en

  • c.

     aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen is voldaan.

Artikel 2.54 Bevoorschotting en betaling

Gedeputeerde Staten verstrekken geen voorschot op het verleende subsidiebedrag.

Artikel 2.55 Subsidievaststelling

Een aanvraag om vaststelling wordt ingediend binnen 13 weken na het vervullen van de opschortende voorwaarden doch uiterlijk 1 juni 2020.

Hoofdstuk 3 Regionaal Economische Actie Programma’s

Artikel 3.1 Begripsbepalingen

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • a.

    B5-gemeente: gemeente Breda,’s-Hertogenbosch, Eindhoven, Helmond of Tilburg;

  • b.

    jaarprogramma: per kalenderjaar opgesteld kader voor projecten of gebundeld programma van projecten van regionale samenwerking;

  • c.

    meerjarenactieprogramma: programma met doelstellingen voor een periode van vier jaar ter versterking van de economische clusters van de REAP-organisatie;

  • d.

    REAP-organisatie: regionaal economisch samenwerkingsverband in één van de vier Brabantse regio’s te weten Midden-Brabant, Zuidoost-Brabant, Noordoost-Brabant of West-Brabant;

  • e.

    Triple Helix-organisatie: regionaal gedragen samenwerkingsverband waarin vertegenwoordigers van het onderwijs, overheid en ondernemers van een Brabantse regio op een of meerdere specifieke onderwerpen zijn samengebracht.

Artikel 3.2 Doelgroep

  • 1 Subsidie op grond van dit hoofdstuk kan worden aangevraagd door een REAP-organisatie.

  • 2 Indien de REAP-organisatie, als bedoeld in het eerste lid, geen publiekrechtelijk rechtspersoon is, wordt subsidie aangevraagd door een deelnemer van de REAP-organisatie die publiekrechtelijk rechtspersoon is.

Artikel 3.3 Subsidievorm

  • 1 Gedeputeerde Staten verstrekken op grond van dit hoofdstuk projectsubsidies.

  • 2 Subsidies als bedoeld in het eerste lid worden verstrekt in de vorm van een geldbedrag.

Artikel 3.4 Subsidiabele activiteiten

Subsidie kan worden verstrekt voor het jaarprogramma. 

Artikel 3.5 Weigeringsgronden

Subsidie wordt geweigerd indien:

  • a.

    de uitvoering van projecten uit het jaarprogramma reeds is gestart voordat Gedeputeerde Staten op grond van dit hoofdstuk subsidie hebben verstrekt;

  • b.

    het aangevraagde subsidiebedrag voor het jaarprogramma minder dan € 25.000 bedraagt.

Artikel 3.6 Subsidievereisten

  • 1 Om voor subsidie als bedoeld in artikel 3.4 in aanmerking te komen, voldoet de aanvrager aan de volgende vereisten:

    • a.

      indien sprake is van een aanvrager als bedoeld in artikel 3.2, tweede lid, beschikt de aanvrager over een door alle deelnemers van de REAP-organisatie ondertekende verklaring waaruit de instemming van alle deelnemers blijkt met betrekking tot het jaarprogramma waarvoor subsidie wordt aangevraagd;

    • b.

      de aanvrager of, indien sprake is van een aanvrager als bedoeld in artikel 3.2, tweede lid, de REAP-organisatie waarin de aanvrager deelneemt, heeft een meerjarenactieprogramma opgesteld;

    • c.

      de aanvrager of, indien sprake is van een aanvrager als bedoeld in artikel 3.2, tweede lid, de REAP-organisatie waarin de aanvrager deelneemt, heeft tenminste één B5-gemeente als deelnemer;

    • d.

      de aanvrager maakt de resultaten over de doeltreffendheid en de effecten van de subsidie in de praktijk toegankelijk voor derden.

  • 2 In aanvulling op het eerste lid wordt, om voor subsidie als bedoeld in artikel 3.4 in aanmerking te komen, voldaan aan de volgende vereisten:

    • a.

      het jaarprogramma is gebaseerd op het meerjarenactieprogramma van de REAP-organisatie;

    • b.

      het meerjarenactieprogramma van de REAP-organisatie past binnen de volgende, met het Economisch Programma Brabant 2020 consistente, economische clusters van de REAP-organisatie:

      • 1°.

        Midden- Brabant: Leisure, Logistiek, Care, Aerospace & Maintenance;

      • 2°.

        Zuidoost-Brabant; High Tech Systems & Materials, Food & Technology, Automotive, Lifetec& Health, Design;

      • 3°.

        Noordoost-Brabant: Food, Health, Farma;

      • 4°.

        West- Brabant: World Class Maintenance, Logistiek, Biobased Economy;

  • 3 In aanvulling op de voorgaande leden voldoet het jaarprogramma, om voor subsidie als bedoeld in artikel 3.4 in aanmerking te komen, aan de volgende vereisten:

    • a.

      het jaarprogramma is niet gelijk aan bestaande beleidsvorming of uitvoering van de provincie;

    • b.

      het jaarprogramma is aantoonbaar gedragen door de Triple Helix-organisatie uit de betreffende regio;

    • c.

      het jaarprogramma draagt bij aan versterking van de Brabantse economische ontwikkeling;

    • d.

      het jaarprogramma richt zich op projecten die nog niet eerder op deze wijze zijn uitgevoerd of zich in de start- of experimentele fase bevinden;

    • e.

      het jaarprogramma richt zich op projecten waarin sprake is regionale samenwerking tussen ondernemers, overheid of onderwijs;

    • f.

      het jaarprogramma richt zich op projecten of initiatieven die tot de reguliere werkzaamheden van de REAP-organisatie of uitvoerende organisatie behoren;

    • g.

      het jaarprogramma wordt uitgevoerd in Noord-Brabant.

  • 4 Aan de subsidiabele activiteit ligt ten grondslag:

    • a.

      een beschrijving waarin in ieder geval is opgenomen:

      • 1°.

        op welke wijze het jaarprogramma voldoet aan de vereisten in het derde lid;

      • 2°.

        een omschrijving van het jaarprogramma en de thema’s en doelstellingen van het jaarprogramma;

    • b.

      een sluitende begroting;

    • c.

      het meerjarenactieprogramma waarin in ieder geval is opgenomen:

      • 1°.

        de naam van het meerjarenactieprogramma;

      • 2°.

        de start- en einddatum van het meerjarenactieprogramma;

      • 3°.

        een uitgebreide toelichting op de thema’s en doelstellingen.

Artikel 3.7 Subsidiabele kosten

  • 1 Voor zover noodzakelijk en adequaat in relatie tot het doel van de subsidie komen alle kosten van de subsidiabele activiteit voor subsidie in aanmerking.

  • 2 Voor de berekening van uurtarieven past de subsidieaanvrager de berekeningssystematiek genoemd in artikel 10 onder c van de Regeling uniforme kostenbegrippen en berekeningswijzen Noord-Brabant toe.

Artikel 3.8 Niet subsidiabele kosten

In afwijking van artikel 3.7 komen de volgende kosten niet voor subsidie in aanmerking:

  • a.

    kosten voor programmaondersteuning en bekostiging van het programmamanagement door de REAP-organisatie, die meer bedragen dan 20% van de totale kosten van het jaarprogramma;

  • b.

    kosten die subsidiabel zijn op grond van een andere regeling van de provincie.

Artikel 3.9 Vereisten subsidieaanvraag

Subsidieaanvragen worden ingediend voor 31 januari van het kalenderjaar waarop de aanvraag betrekking heeft.

Artikel 3.10 Subsidieplafond

Gedeputeerde Staten stellen het subsidieplafond voor subsidies als bedoeld in artikel 3.4 als volgt vast:

  • a.

    voor het kalenderjaar 2014 op € 1.325.277;

  • b.

    voor het kalenderjaar 2015 op € 942.549.

Artikel 3.11 Subsidiehoogte

  • 1 De hoogte van de subsidie, bedoeld in artikel 3.4, bedraagt 50% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 0,38 per inwoner vermenigvuldigd met het aantal inwoners per regio en afgerond naar boven op hele getallen.

  • 2 Het aantal inwoners, bedoeld in het eerste lid, wordt berekend volgens het inwonersaantal per regio volgens de berekening van het Centraal Bureau voor de Statistiek met als peildatum 1 januari 2011.

  • 3 Indien toepassing van de voorgaande leden tot gevolg heeft dat de subsidie voor het jaarprogramma minder dan € 25.000 bedraagt, wordt de subsidie niet verstrekt.

Artikel 3.12 Verdeelcriteria

  • 1 Subsidie wordt verdeeld op volgorde van binnenkomst van de subsidieaanvragen.

  • 2 Indien een subsidieaanvraag nog niet volledig is, geldt voor het bepalen van de onderlinge rangschikking voor de verdeling van de subsidie de dag waarop de subsidieaanvraag volledig is als datum van binnenkomst.

  • 3 Dreigt het subsidieplafond op enige dag te worden overschreden, dan vindt rangschikking van de op die dag binnengekomen volledige subsidieaanvragen plaats door middel van loting.

Artikel 3.13 Verplichtingen van de subsidieontvanger

  • 1 De subsidieontvanger heeft in ieder geval de volgende verplichtingen:

    • a.

      de subsidieontvanger overlegt jaarlijks een tussentijds voortgangsverslag, indien de periode van uitvoering van de activiteiten waarvoor de subsidie wordt verstrekt meer dan twaalf maanden bedraagt;

    • b.

      de subsidieontvanger voert jaarlijks tenminste een voortgangsoverleg met Gedeputeerde Staten over de uitvoering van de activiteiten waarvoor de subsidie wordt verstrekt;

    • c.

      indien de hoogte van de subsidie, bedoeld in artikel 3.11, € 125.000 of meer bedraagt, houdt de subsidieontvanger een administratie bij van aan de activiteiten verbonden uitgaven en inkomsten als bedoeld in artikel 4:37, eerste lid onder b, van de Awb en overlegt deze desgevraagd aan Gedeputeerde Staten;

    • d.

      de projecten uit het jaarprogramma zijn uiterlijk twee jaren na het verlenen van de subsidie afgerond;

    • e.

      de subsidieontvanger doet onverwijld schriftelijk mededeling aan Gedeputeerde Staten bij voorgenomen wijzigingen in de economische clusters van de REAP-organisatie, het meerjarenactieprogramma en in het aantal deelnemers aan de REAP-organisatie.

  • 2 Gedeputeerde Staten kunnen op verzoek van de subsidieontvanger de periode als bedoeld in het vorige lid onder d, verlengen met maximaal een jaar.

Artikel 3.14 Prestatieverantwoording

Gedeputeerde Staten leggen in de beschikking tot subsidieverlening vast op welke wijze de subsidieontvanger bij de aanvraag tot vaststelling aantoont dat de activiteiten, waarvoor de subsidie is verleend, zijn verricht en dat aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen is voldaan.

Artikel 3.15 Bevoorschotting en betaling

  • 1 Gedeputeerde Staten verstrekken een voorschot van 100% op het verleende subsidiebedrag.

  • 2 Gedeputeerde Staten betalen het voorschot in termijnen, waarvan de hoogte en de tijdstippen in de beschikking tot subsidieverlening worden bepaald.

Hoofdstuk 4 Provinciaal herstructureringsprogramma bedrijventerreinen

Artikel 4.1 Begripsbepalingen

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • a.

    herprofilering: zware vorm van revitalisering die leidt tot een geheel of gedeeltelijk nieuwe werkfunctie op het bedrijventerrein die veelal vraagt om gehele of gedeeltelijke sloop van panden en een aanpassing van de infrastructuur;

  • b.

    herstructureringsplan: plan waarin de voorgenomen herstructurering van een bedrijventerrein concreet is vormgegeven en uitgewerkt;

  • c.

    integraal ontwerp: ontwerp waarin in brede zin alle voorgenomen juridische wijzigingen, wijzigingen van bestemming en fysieke aanpassingen voor de openbare ruimte in het desbetreffende gebied, zowel bovengronds als ondergronds, zijn opgenomen;

  • d.

    masterplan: door een of meer gemeenten en ondernemers, die betrokken zijn bij de voorbereiding, ondertekend plan waarin de toekomstige functie en gewenste kwaliteit van een bestaand bedrijventerrein in een visie is omschreven en waarbij is aangegeven welke projecten of delen daarvan, bijdragen aan het uitwerken en realiseren van die visie;

  • e.

    Regionaal Ruimtelijk Overleg: overleg waarbinnen de gemeenten in regionaal verband, verdeeld in de regio’s Noord-Oost-Brabant, Zuid-Oost-Brabant, Midden-Brabant en West-Brabant, jaarlijks afspraken met de provincie en met elkaar maken over de uitvoering van het Provinciaal herstructureringsprogramma bedrijventerreinen Noord-Brabant;

  • f.

    revitalisering: ingrepen in de infrastructuur, openbare en private ruimte van het bedrijventerrein om de kwaliteiten van de locatie te verbeteren;

Artikel 4.2 Doelgroep

Subsidie op grond van dit hoofdstuk kan worden aangevraagd door rechtspersonen.

Artikel 4.3 Subsidievorm

  • 1 Gedeputeerde Staten verstrekken op grond van dit hoofdstuk projectsubsidies.

  • 2 Subsidies als bedoeld in het eerste lid worden verstrekt in de vorm van een geldbedrag.

Artikel 4.4 Subsidiabele activiteiten

Subsidie op grond van dit hoofdstuk kan worden verstrekt voor projecten gericht op herstructurering van bedrijventerreinen.

Artikel 4.5 Weigeringsgronden

Subsidie als bedoeld in artikel 4.4 wordt geweigerd indien:

  • a.

    de fysieke uitvoering van het project op het bedrijventerrein reeds is aangevangen op de datum van ontvangst van de volledige subsidieaanvraag;

  • b.

    de aanvrager reeds financiële verplichtingen is aangegaan ten behoeve van het project op de datum van ontvangst van de volledige subsidieaanvraag.

Artikel 4.6 Subsidievereisten

  • 1 Om voor subsidie als bedoeld in artikel 4.4 in aanmerking te komen, wordt voldaan aan de volgende vereisten:

    • a.

      het project is gericht op kwaliteitsverbetering van het gehele bedrijventerrein;

    • b.

      het project kan blijkens een realistische planning binnen 24 maanden na subsidieverlening zijn gerealiseerd;

    • c.

      het project beschikt over een breed maatschappelijk draagvlak;

    • d.

      het project is gericht op herstructurering van het bedrijventerrein in de vorm van:

      • 1°.

        revitalisering; of

      • 2°.

        herprofilering;

    • e.

      het bedrijventerrein, bedoeld in artikel 4.4.:

      • 1°.

        is gelegen binnen het grondgebied van de provincie Noord-Brabant;

      • 2°.

        omvat een aaneengesloten terrein van minimaal één hectare bruto oppervlakte;

      • 3°.

        is bestemd voor bedrijfsmatige uitoefening van industriële, ambachtelijke en dienstverlenende bedrijven en groothandel met daarbij behorende voorzieningen;

      • 4°.

        betreft een bestaand bedrijventerrein;

      • 5°.

        is verouderd omdat het geheel of gedeeltelijk kwalitatief en functioneel niet meer als courant beschouwd kan worden;

      • 6°.

        heeft te maken met dreigende of feitelijke structurele leegstand en ernstige achteruitgang van het terrein;

    • f.

      de veroudering van het bedrijventerrein, bedoeld in onderdeel e, onder 5, is niet te wijten aan achterstallig onderhoud;

    • g.

      het langdurig kwalitatief en duurzaam beheer van het project is geborgd;

    • h.

      het project scoort minimaal 100 punten op basis van de verdeelcriteria genoemd in artikel 4.12, eerste lid.

  • 2 In aanvulling op het eerste lid wordt, om voor subsidie als bedoeld in artikel 4.4 in aanmerking te komen, voldaan aan de volgende vereisten:

    • a.

      voor het bedrijventerrein is een masterplan opgesteld;

    • b.

      het project maakt onderdeel uit van het regionale herstructureringsprogramma dat is vastgesteld in het Regionaal Ruimtelijk Overleg;

    • c.

      het project past binnen de herstructureringsaanpak beschreven in het masterplan, bedoeld onder a;

    • d.

      aan het project ligt een integraal ontwerp ten grondslag;

  • 3 Aan het project liggen ten grondslag:

    • a.

      een projectplan waarin in ieder geval is opgenomen op welke wijze wordt voldaan aan de vereisten uit de voorgaande leden;

    • b.

      een sluitende begroting;

    • c.

      een meerjarenbegroting waaruit blijkt dat het vereiste, bedoeld in het eerste lid, onder g, is geborgd;

    • d.

      een schriftelijk document, ondertekend door aanvrager en andere betrokken partijen waaruit blijkt dat is voldaan aan het vereiste, bedoeld in het eerste lid, onder c.

Artikel 4.7 Subsidiabele kosten

  • 1 Voor zover noodzakelijk en adequaat in relatie tot het doel van de subsidie komen de volgende kosten voor subsidie in aanmerking voor zover deze worden gemaakt na ontvangst van de volledige aanvraag:

    • a.

      kosten van de ontwerpfase van het project;

    • b.

      kosten van de voorbereidingsfase van het project;

    • c.

      kosten van de realisatiefase van het project.

  • 2 Voor de berekening van uurtarieven past de subsidieaanvrager de berekeningssystematiek, genoemd in artikel 12 van de Regeling uniforme kostenbegrippen en berekeningswijzen Noord-Brabant, toe.

Artikel 4.8 Niet subsidiabele kosten

In afwijking van artikel 4.7 komen de volgende kosten in ieder geval niet voor subsidie in aanmerking:

  • a.

    algemene bestuurslasten;

  • b.

    kosten gerelateerd aan kantoorruimte en inventaris;

  • c.

    aanbestedingskosten;

  • d.

    financierings- en rentekosten.

  • e.

    kosten voor beheer en onderhoud;

  • f.

    kosten van achterstallig onderhoud;

  • g.

    kosten voor verwerving van grond;

Artikel 4.9 Vereisten subsidieaanvraag

Subsidieaanvragen worden ingediend binnen de tenderperiode van 15 januari 2014 tot 17 maart 2014.

Artikel 4.10 Subsidieplafond

Gedeputeerde Staten stellen het subsidieplafond voor subsidies als bedoeld in artikel 4.4, voor de tenderperiode van 15 januari 2014 tot 17 maart 2014 vast op € 7.715.000.

Artikel 4.11 Subsidiehoogte

  • 1 De hoogte van de subsidie, bedoeld in artikel 4.4, bedraagt 50% van de subsidiabele kosten, tot een maximum van € 750.000 per aanvrager.

  • 2 Indien toepassing van het eerste lid tot gevolg heeft dat de subsidie minder dan € 125.000 bedraagt, wordt de subsidie niet verstrekt.

Artikel 4.12 Verdeelcriteria

  • 1 Indien de binnen de tenderperiode ingediende volledige subsidieaanvragen het vastgestelde subsidieplafond, genoemd in artikel 4.10, te boven gaan, maken Gedeputeerde Staten voor het bepalen van de onderlinge rangschikking voor de verdeling van de subsidie een afweging tussen de verschillende volledige aanvragen op basis van de volgende criteria:

    • a.

      de relatieve positie van het bedrijventerrein op de ranglijst Vitaliteitsindex, zoals opgenomen in bijlage 1, te waarderen met maximaal 61 punten waarbij de punten worden bepaald door het totale aantal van de ranglijst minus de positie op de ranglijst;

    • b.

      de ligging op het bedrijventerrein, bedoeld in artikel 4.4., in een stedelijk concentratiegebied dan wel gebied met verstedelijkingsopgave, te waarderen met 40 punten;

    • c.

      de mate waarin het project bijdraagt aan de kwalitatieve verbetering van de multimodale ontsluiting van het bedrijventerrein, te waarderen met maximaal 40 punten;

    • d.

      de mate waarin het project een relatie heeft met de topsectoren of Brabantse speerpuntenclusters uit het Economisch Programma Brabant 2020, vastgesteld door Provinciale Staten op 11 mei 2012, te waarderen met maximaal 40 punten;

    • e.

      de mate waarin het project bijdraagt aan de maatschappelijke opgave uit het Economisch Programma Brabant 2020, vastgesteld door Provinciale Staten op 11 mei 2012, te waarderen met maximaal 40 punten;

    • f.

      de mate waarin private partijen investeren in de realisatie van het project, te waarderen met maximaal 40 punten;

    • g.

      de mate waarin het project bijdraagt aan herstructurering van het totale bedrijventerrein, te waarderen met maximaal 40 punten;

    • h.

      de mate waarin een multipliereffect wordt bereikt in de verhouding subsidiebedrag en de eigen bijdrage van aanvrager, te waarderen met maximaal 30 punten;

    • i.

      de mate waarin het project bijdraagt aan duurzaamheidsprincipes, te waarderen met maximaal 20 punten;

  • 2 Indien toepassing van het eerste lid ertoe leidt dat de aanvragen, waarmee het plafond wordt overschreden, op een gelijk puntenaantal eindigen, wordt rangschikking van die aanvragen bepaald door loting.

Artikel 4.13 Verplichtingen van de subsidieontvanger

  • 1 De subsidieontvanger heeft in ieder geval de volgende verplichtingen:

    • a.

      het project is uiterlijk 24 maanden na verlening van de subsidie gerealiseerd;

    • b.

      uiterlijk twee maanden na realisatie van het project zendt de subsidieontvanger een verklaring van definitieve oplevering aan Gedeputeerde Staten;

    • c.

      subsidieontvanger beheert het bedrijventerrein op zodanige wijze dat de kwaliteit op langdurig en op duurzame wijze geborgd is;

    • d.

      de subsidieontvanger overlegt jaarlijks een tussentijds voortgangsverslag, indien de periode van uitvoering van de activiteiten waarvoor de subsidie wordt verstrekt meer dan twaalf maanden bedraagt.

  • 2 Gedeputeerde Staten kunnen eenmalig op verzoek van de subsidieontvanger voor het verstrijken van de periode, bedoeld in het vorige lid, onder a, deze periode verlengen met maximaal twaalf maanden.

Artikel 4.14 Prestatieverantwoording

Gedeputeerde Staten leggen in de beschikking tot subsidieverlening vast op welke wijze de subsidieontvanger bij de aanvraag tot subsidievaststelling aantoont dat de activiteiten, waarvoor de subsidie is verleend, zijn verricht en dat aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen is voldaan.

Artikel 4.15 Bevoorschotting en betaling

  • 1 Gedeputeerde Staten verstrekken een voorschot van 80% op het verleende subsidiebedrag.

  • 2 Gedeputeerde Staten bepalen de hoogte van het voorschot, bedoeld in het eerste lid, op basis van prestaties, besteding en liquiditeitsbehoefte van de subsidieontvanger.

  • 3 Gedeputeerde Staten betalen het voorschot in termijnen, waarvan de hoogte en de tijdstippen in de beschikking tot subsidieverlening worden bepaald.

Hoofdstuk 5 Arbeidsmarktvernieuwing werkgelegenheidsimpuls

Artikel 5.1 Begripsbepalingen

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • a.

     algemene groepsvrijstellingsverordening: Verordening (EG) Nr. 800/2008 van de Commissie van 6 augustus 2008 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 87 en 88 van het Verdrag met de gemeenschappelijke markt verenigbaar worden verklaard (“de algemene groepsvrijstellingsverordening”) (L214);

  • b.

     algemene opleiding: opleiding die bestaat in onderricht dat niet uitsluitend of hoofdzakelijk op de huidige of toekomstige functie van de werknemer in de begunstigde ondernemer is gericht, maar door middel waarvan bekwaamheden worden verkregen die in ruime mate naar andere ondernemingen of werkgebieden overdraagbaar zijn, zodat de inzetbaarheid van de werknemer wordt verbeterd;

  • c.

     de-minimissteun: steun die voldoet aan de voorwaarden voor vrijstelling van aanmelding als opgenomen in Verordening (EU) Nr. 1407/2013 van de Commissie van 18 december 2013 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun, Pb L 352 van 24 december 2013;

  • d.

     experimentele ontwikkeling: experimentele ontwikkeling als bedoeld in artikel 2, onder g van de Omnibus Decentraal Regeling, Omnibusregeling voor provincies en gemeenten voor de staatssteunaspecten van subsidiemaatregelen gericht op onderzoek, ontwikkeling en innovatie zoals goedgekeurd door de Europese Commissie bij beschikking van SA.34101 (2011N);

  • e.

     kleine en middelgrote onderneming: onderneming als bedoeld in Bijlage I van de Verordening (EG) nr. 800/2008 van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

  • f.

     onderneming: eenheid die een economische activiteit uitoefent, ongeacht haar rechtsvorm en de wijze waarop zij wordt gefinancierd;

  • g.

     specifieke opleiding: opleiding die bestaat in onderricht dat direct en hoofdzakelijk op de huidige of toekomstige functie van de werknemer in de begunstigde onderneming is gericht, en door middel waarvan bekwaamheden worden verkregen die niet of slechts in beperkte mate naar andere ondernemingen of andere werkgebieden overdraagbaar zijn.

Artikel 5.2 Doelgroep

  • 1  Subsidie op grond van dit hoofdstuk kan worden aangevraagd door een:

    • a.

       rechtspersoon; of

    • b.

       samenwerkingsverband van rechtspersonen.

  • 2  Indien het samenwerkingsverband, bedoeld in het eerste lid, geen rechtspersoonlijkheid bezit:

    • a.

       wordt subsidie aangevraagd door een deelnemer van het samenwerkingsverband;

    • b.

       draagt het project de instemming van alle deelnemers van het samenwerkingsverband.

Artikel 5.3 Subsidievorm

  • 1  Gedeputeerde Staten verstrekken op grond van dit hoofdstuk projectsubsidies.

  • 2  Subsidies als bedoeld in het eerste lid worden verstrekt in de vorm van een geldbedrag.

Artikel 5.4 Subsidiabele activiteiten

Subsidie op grond van dit hoofdstuk kan worden verstrekt voor projecten gericht op het vergroten van de kansen op de arbeidsmarkt met betrekking tot:

  • a.

     regulier onderwijs;

  • b.

     experimentele ontwikkeling;

  • c.

     algemene of specifieke opleiding;

  • d.

     andere onderwerpen dan onder a, b of c genoemd.

Artikel 5.5 Weigeringsgronden

  • 1  Subsidie als bedoeld in artikel 5.4 wordt geweigerd indien voor het project reeds eerder subsidie is verstrekt op grond van deze regeling;

  • 2  Subsidie als bedoeld in artikel 5.4, onder b en c, wordt geweigerd indien:

    • a.

       de uitvoering van de subsidiabele activiteit reeds is gestart voor het indienen van de volledige subsidieaanvraag;

    • b.

       de aanvrager in financiële moeilijkheden verkeert.

Artikel 5.6 Subsidievereisten

  • 1  Om voor subsidie als bedoeld in artikel 5.4 in aanmerking te komen, wordt voldaan aan de volgende vereisten:

    • a.

       de aanvrager is:

      • 1°.

         een ondernemer in die zin dat de aanvrager behoort tot het bedrijfsleven;

      • 2°.

         een overheidsinstelling; of

      • 3°.

         een onderwijsinstelling;

    • b.

       de aanvrager werkt tenminste samen met een van de andere partijen, genoemd onder a;

    • c.

       het project wordt uitgevoerd in de provincie Noord-Brabant;

    • d.

       het project is gericht op een positief effect op de werkgelegenheid;

    • e.

       het project is vernieuwend voor de arbeidsmarkt;

    • f.

       het na afronding van het project voortzetten van de activiteiten die in het kader van het project worden uitgevoerd, is duurzaam geborgd;

    • g.

       het project past binnen een van de volgende thema’s van het uitvoeringsplan van het Brabants Arbeidsmarkt Akkoord:

      • 1°.

         ontzorging van het midden- en kleinbedrijf;

      • 2°.

         een voldoende gekwalificeerde instroom van sterke Brabantse clusters vanuit zij- en instroom en onderwijs;

      • 3°.

         nieuwe arrangementen arbeidsmobiliteit;

      • 4°.

         “Iedereen doet mee/social inclusive”;

      • 5°.

         arbeidsmigranten/regio branding;

    • h.

       het project is afgestemd met ten minste een van de partners van Pact Brabant;

    • i.

       het project kan blijkens een realistische planning;

      • 1°.

         binnen twee jaar na verlening van de subsidie worden gerealiseerd;

      • 2°.

         uiterlijk eind 2015 starten;

    • j.

       aan het project liggen ten grondslag:

      • 1°.

         een projectplan waarin in ieder geval is opgenomen op welke wijze wordt voldaan aan de vereisten in deze paragraaf;

      • 2°.

         een realistische en sluitende begroting met onderbouwing;

  • 2  Onverminderd het eerste lid, is het project, om voor subsidie als bedoeld in artikel 5.4, onder b in aanmerking te komen, gericht op experimentele ontwikkeling.

  • 3  Onverminderd het eerste lid wordt, om voor subsidie als bedoeld in artikel 5.4, onder c, in aanmerking te komen, voldaan aan de volgende vereisten:

    • a.

       de aanvrager is een onderneming;

    • b.

       de opleiding is voor medewerkers in dienst van de aanvrager.

    • c.

       het project is gericht op:

      • 1°.

         specifieke opleiding;

      • 2°.

         algemene opleiding.

Artikel 5.7 Subsidiabele kosten

  • 1  Voor zover noodzakelijk en adequaat in relatie tot het doel van de subsidie komen voor subsidie als bedoeld in artikel 5.4, onder a en d alle kosten van het project voor subsidie in aanmerking.

  • 2  Voor zover noodzakelijk en adequaat in relatie tot het doel van de subsidie komen voor subsidie als bedoeld in artikel 5.4, onder b, de volgende kosten voor subsidie in aanmerking:

    • a.

       personeelskosten voor onderzoekers, technici en ander ondersteunend personeel voor zover zij zich met het onderzoeksproject bezighouden;

    • b.

       kosten van apparatuur en uitrusting voor zover en voor zolang zij voor het onderzoeksproject worden gebruikt en tot de hoogte van de afschrijvingskosten gedurende de looptijd van het project;

    • c.

       kosten van consultancy en gelijkwaardige diensten voor zover deze uitsluitend voor de onderzoeksactiviteiten worden gebruikt;

    • d.

       extra algemene vaste kosten die rechtstreeks uit het onderzoeksproject voortvloeien;

    • e.

       andere exploitatiekosten, waaronder die voor materiaal, leveranties en dergelijke producten die rechtstreeks uit de onderzoeksactiviteit voortvloeien.

  • 3  Voor zover noodzakelijk en adequaat in relatie tot het doel van de subsidie komen voor subsidie als bedoeld in artikel 5.4, onder c, de volgende kosten voor subsidie in aanmerking:

    • a.

       personeelskosten van opleiders;

    • b.

       verplaatsingskosten van opleiders en degenen die de opleiding volgen, daaronder begrepen de verblijfskosten;

    • c.

       andere lopende uitgaven voor materiaal en benodigdheden die rechtstreeks met het project verband houden;

    • d.

       afschrijving van werktuigen en uitrusting voor zover deze uitsluitend voor het opleidingsproject worden gebruikt;

    • e.

       kosten van diensten inzake begeleiding en advisering met betrekking tot het opleidingsproject.

  • 4  Voor de berekening van uurtarieven past de subsidieaanvrager de berekeningssystematiek van artikel 13 van de Regeling uniforme kostenbegrippen en berekeningswijzen Noord- Brabant, toe.

  • 5  Het forfaitair uurtarief voor personeelsuren en arbeidsuren, als bedoeld in artikel 13 van de Regeling uniforme kostenbegrippen en berekeningswijzen Noord-Brabant, bedraagt € 80.

Artikel 5.8 Niet subsidiabele kosten

In afwijking van artikel 5.7 komen de volgende kosten in ieder geval niet voor subsidie in aanmerking:

  • a.

     kosten van reguliere bedrijfsvoering;

  • b.

     investeringskosten in gebouwen, grond, machines en uitrusting;

  • c.

     kosten voor inzet van vrijwilligers.

Artikel 5.9 Vereisten subsidieaanvraag

Subsidieaanvragen worden ingediend van 1 juni 2014 tot en met 15 juni 2015.

Artikel 5.10 Subsidieplafond

Gedeputeerde Staten stellen het subsidieplafond voor subsidies als bedoeld in artikel 5.4, voor de periode 1 juni 2014 tot en met 15 juni 2015, vast op € 2.000.000,-.

Artikel 5.11 Subsidiehoogte

  • 1  De hoogte van de subsidie, bedoeld in artikel 5.4, bedraagt 50% van de subsidiabele kosten, tot een maximum van €200.000.

  • 2  Onverminderd het maximum, genoemd in het eerste lid, wordt, indien de subsidieaanvrager minder dan 50% van de subsidiabele kosten aanvraagt, slechts het gevraagde percentage aan subsidie verstrekt.

  • 3  In afwijking van het eerste lid, bedraagt de hoogte van de subsidie 25% van de subsidiabele kosten tot een maximum van €200.000 indien sprake is van subsidie als bedoeld in artikel 5.4, onder b.

  • 4  Onverminderd het maximum, genoemd in het derde lid, wordt het percentage, genoemd in het derde lid, tot een maximum van 50% verhoogd met:

    • a.

       20% indien subsidie wordt verstrekt aan kleine ondernemingen;

    • b.

       10% indien subsidie wordt verstrekt aan middelgrote ondernemingen;

    • c.

       15%, wanneer er sprake is van een samenwerkingsverband tussen een onderneming en een onderzoeksorganisatie bij een project waarbij:

      • 1°.

         de onderzoeksorganisatie ten minste 10% van de subsidiabele kosten van het project draagt;

      • 2°.

         de onderzoeksorganisatie het recht heeft de resultaten van het project te publiceren, voor zover deze afkomstig zijn van het door de onderzoeksorganisatie uitgevoerde onderzoek.

  • 5  In afwijking van het eerste lid, bedraagt de hoogte van de subsidie indien sprake is van subsidie als bedoeld in artikel 5.4, onder c:

    • a.

       25% van de subsidiabele kosten tot een maximum van €200.000 voor specifieke opleiding;

    • b.

       50% van de subsidiabele kosten tot een maximum van €200.000 voor algemene opleiding.

  • 6  Onverminderd het maximum, genoemd in het vijfde lid, wordt het percentage, genoemd in het vijfde lid, tot een maximum van 50% verhoogd met:

    • a.

       10% indien de opleiding aan gehandicapte of kwetsbare werknemers wordt gegeven;

    • b.

       20% indien de subsidie wordt verstrekt aan kleine ondernemingen;

    • c.

       10% indien subsidie wordt verstrekt aan middelgrote ondernemingen.

  • 7  Indien ter zake van een project reeds door een ander bestuursorgaan of door de Commissie van de Europese Gemeenschappen subsidie is verstrekt, wordt slechts een zodanig bedrag aan subsidie verstrekt dat in totaal de percentages uit module 1 van de Omnibus Decentraal Regeling en artikel 39 van de algemene groepsvrijstellingsverordening niet worden overschreden.

  • 8  Onverminderd het maximum, genoemd in het eerste lid, wordt, indien aan de subsidieaanvrager reeds door een ander bestuursorgaan subsidie is verstrekt, slechts een zodanig bedrag aan subsidie verstrekt dat voor het totale bedrag aan subsidies over een periode van drie belastingjaren het maximumbedrag aan de-minimissteun van € 200.000 voor rechtspersonen en €100.000 voor ondernemingen in het wegvervoer niet wordt overschreden.

Artikel 5.12 Verdeelcriteria

  • 1  Subsidie wordt verdeeld op volgorde van binnenkomst van de subsidieaanvragen.

  • 2  Indien een subsidieaanvraag nog niet volledig is, geldt voor het bepalen van de onderlinge rangschikking voor de verdeling van de subsidie de dag waarop de subsidieaanvraag volledig is als datum van binnenkomst.

  • 3  Dreigt het subsidieplafond op enige dag te worden overschreden, dan vindt rangschikking van de op die dag binnengekomen volledige subsidieaanvragen plaats door middel van loting.

Artikel 5.13 Verplichtingen van de subsidieontvanger

De subsidieontvanger heeft in ieder geval de volgende verplichtingen:

  • a.

     de subsidieontvanger verschaft inzicht in de resultaten en opzet van het project aan derden;

  • b.

     bij subsidies van € 25.000 en hoger overlegt de subsidieontvanger jaarlijks een tussentijds voortgangsverslag, indien de periode van uitvoering van de activiteiten waarvoor de subsidie wordt verstrekt meer dan twaalf maanden bedraagt;

  • c.

     bij subsidies van € 25.000 en hoger houdt de subsidieontvanger een administratie bij van aan de activiteiten verbonden uitgaven en inkomsten als bedoeld in artikel 4:37, eerste lid, onder b, van de Awb en overlegt deze desgevraagd aan Gedeputeerde Staten.

Artikel 5.14 Prestatieverantwoording

  • 1  Voor subsidies als bedoeld in artikel 5.4 onder a en d tot € 25.000 leggen Gedeputeerde Staten in de beschikking tot subsidieverlening vast op welke wijze de subsidieontvanger desgevraagd bij de aanvraag tot vaststelling aantoont dat de activiteiten, waarvoor de subsidie is verleend, zijn verricht en dat aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen is voldaan.

  • 2  Voor subsidies als bedoeld in artikel 5.4 onder a en d van € 25.000 en hoger en voor subsidies als bedoeld in artikel 5.4 onder b en c leggen Gedeputeerde Staten in de beschikking tot subsidieverlening vast op welke wijze de subsidieontvanger bij de aanvraag tot vaststelling aantoont dat de activiteiten, waarvoor de subsidie is verleend, zijn verricht en dat aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen is voldaan.

Artikel 5.15 Bevoorschotting en betaling

  • 1  Gedeputeerde Staten verstrekken voor subsidies van € 25.000 en hoger een voorschot van ten hoogste 80% van het verleende subsidiebedrag.

  • 2  Gedeputeerde Staten bepalen de hoogte van het voorschot, bedoeld in het eerste lid, op basis van prestaties, besteding en liquiditeitsbehoefte van de subsidieontvanger.

  • 3  Gedeputeerde Staten betalen het voorschot in termijnen, waarvan de hoogte en de tijdstippen in de beschikking tot subsidieverlening worden bepaald.

Artikel 5.16 Subsidievaststelling

  • 1  Gelet op de Omnibus Decentraal Regeling en de algemene groepsvrijstellingsverordening worden, in afwijking van de artikelen 13, 20 en 21 van de Algemene subsidieverordening Noord-Brabant, de subsidies als bedoeld in artikel 5.4 onder b en c, tot € 125.000 vastgesteld op basis van prestaties en gerealiseerde kosten.

  • 2  Op de subsidies, bedoeld in het eerste lid, is artikel 22 van de Algemene subsidieverordening Noord-Brabant van overeenkomstige toepassing, met uitzondering van het tweede lid, onder b, en het vijfde lid, onder a, onderdeel 2 en onder b.

Hoofdstuk 6 Sterktes in innovatie –MIT- R&D- samenwerkingsprojecten

Artikel 6.1 Begripsbepalingen

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • a.

     experimentele ontwikkeling: experimentele ontwikkeling als bedoeld in de Omnibus Decentraal Regeling;

  • b.

     industrieel onderzoek: industrieel onderzoek als bedoeld in de Omnibus Decentraal Regeling;

  • c.

     kleine en middelgrote onderneming: onderneming als bedoeld in Bijlage I van de Verordening (EU) nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieen steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard (“de algemene groepsvrijstellingsverordening”) (L187);

  • d.

     MIT-R&D-samenwerkingsproject: project, bestaande uit industrieel onderzoek of experimentele ontwikkeling of een combinatie hiervan, voor gezamenlijke rekening en risico uitgevoerd door een MIT-R&D-samenwerkingsverband;

  • e.

     MIT-R&D-samenwerkingsverband: verband zonder rechtspersoonlijkheid, bestaande uit twee of meer niet in een groep verbonden MKB-ondernemers, welk verband is opgericht ten behoeve van de uitvoering van een MIT-R&D-samenwerkingsproject;

  • f.

     MKB: kleine en middelgrote onderneming;

  • g.

     Omnibus Decentraal Regeling: Omnibus Decentraal Regeling, Omnibusregeling voor provincies en gemeenten voor de staatssteunaspecten van subsidiemaatregelen gericht op onderzoek, ontwikkeling en innovatie zoals goedgekeurd door de Europese Commissie bij beschikking van SA.34101 (2011N);

  • h.

     onderneming: eenheid die een economische activiteit uitvoert, ongeacht haar rechtsvorm en de wijze waarop zij wordt gefinancierd;

  • i.

     samenwerkingsverband: verband zonder rechtspersoonlijkheid, bestaande uit tenminste twee niet in een groep verbonden deelnemers, dat is opgericht ten behoeve van de uitvoering van activiteiten, niet zijnde een vennootschap.

Artikel 6.2 Doelgroep

Subsidie op grond van dit hoofdstuk kan worden aangevraagd door een onderneming die deelneemt in een MIT-R&D- samenwerkingsverband dat een MIT-R&D-samenwerkingsproject uitvoert.

Artikel 6.3 Subsidievorm

  • 1  Gedeputeerde Staten verstrekken op grond van dit hoofdstuk projectsubsidies.

  • 2  Subsidies als bedoeld in het eerste lid worden verstrekt in de vorm van een geldbedrag.

Artikel 6.4 Subsidiabele activiteiten

Subsidie op grond van dit hoofdstuk kan worden verstrekt voor MIT-R&D-samenwerkingsprojecten.

Artikel 6.5 Weigeringsgronden

Subsidie als bedoeld in artikel 6.4 wordt geweigerd op grond van:

  • a.

     artikel 1c.3 van de Subsidieregeling sterktes in innovatie;

  • b.

     artikel 23 van het Kaderbesluit EZ-subsidies, met dien verstande dat in plaats van ‘onze Minister’ wordt gelezen: Gedeputeerde Staten.

Artikel 6.6 Subsidievereisten

Om voor subsidie als bedoeld in artikel 6.4 in aanmerking te komen, wordt voldaan aan de volgende vereisten:

  • a.

     de aanvrager is gevestigd in Nederland;

  • b.

     de aanvrager is niet een:

    • 1°.

       provincie;

    • 2°.

       gemeente;

    • 3°.

       openbaar lichaam als bedoel in de Wet gemeenschappelijke regelingen;

  • c.

     voor het project is subsidie gevraagd op grond van artikel 1c.2 van de Subsidieregeling sterktes in innovatie;

  • d.

     het project voldoet aan de vereisten in artikel 1c.25 van de Subsidieregeling sterktes in innovatie;

  • e.

     het project voldoet aan de vereisten opgenomen in bijlage 1 “MIT-programma HighTech Systemen en Materialen (HTSM) en ICT, 2014” bij de Subsidieregeling sterktes in innovatie;

  • f.

     tenminste 50% van de subsidiabele kosten van het project worden gedragen door MKB-ondernemers die gevestigd zijn in Brabant;

  • g.

     de aanvraag is geweigerd wegens overschrijding van het subsidieplafond voor MIT- R&D-samenwerkingsprojecten passend binnen het MIT-programma HighTech Systemen en Materialen en ICT, als bedoeld in artikel 2a, derde lid, van de Tijdelijke regeling openstelling en subsidieplafonds EZ 2014.

Artikel 6.7 Subsidiabele kosten

Voor zover noodzakelijk en adequaat in relatie tot het doel van de subsidie komen voor subsidie als bedoeld in artikel 6.4, de kosten voor subsidie in aanmerking die subsidiabel zijn op grond van artikel 10 van het Kaderbesluit EZ-subsidies voor zover deze passen binnen module 1 van de Omnibus Decentraal Regeling.

Artikel 6.8 Vereisten subsidieaanvraag

Op verzoek van aanvrager wordt de aanvraag om subsidie, bedoeld in artikel 6.6, onder c, aangemerkt als aanvraag om subsidie als bedoeld in artikel 6.4.

Artikel 6.9 Subsidieplafond

Gedeputeerde Staten stellen het subsidieplafond voor subsidies als bedoeld in artikel 6.4, voor de periode 3 juni 2014 tot en met 22 september 2014 vast op € 1.000.000,-.

Artikel 6.10 Subsidiehoogte

  • 1  De hoogte van de subsidie, bedoeld in artikel 6.4, wordt bepaald overeenkomstig artikel 1c.23 van de Subsidieregeling sterktes in innovatie.

  • 2  Indien ter zake van de subsidiabele kosten van een project reeds subsidie is verstrekt, wordt slechts een zodanig bedrag aan subsidie verstrekt dat in totaal de percentages uit module 1: onderzoek en ontwikkeling projecten van de Omnibus Decentraal Regeling, ter zake van industrieel onderzoek en experimentele ontwikkeling, voor zover van toepassing, niet worden overschreden.

Artikel 6.12 Verdeelcriteria

  • 1.

     Indien de binnen de tenderperiode ingediende volledige subsidieaanvragen het vastgestelde subsidieplafond, genoemd in artikel 6.10, te boven gaan, maken Gedeputeerde Staten voor het bepalen van de onderlinge rangschikking voor de verdeling van de subsidies een afweging tussen de verschillende volledige aanvragen overeenkomstig de criteria, genoemd in artikel 1c.25a van de Subsidieregeling sterktes in innovatie.

  • 2.

     De volgorde van binnenkomst van de aanvraag om subsidie, bedoeld in artikel 6.6, onder c, wordt aangehouden voor de aanvraag om subsidie als bedoeld in artikel 6.4

 

Artikel 6.13 Verplichtingen van de subsidieontvanger

De subsidieontvanger heeft in ieder geval de volgende verplichtingen:

  • a.

     de subsidieontvanger verschaft inzicht in de resultaten en opzet van het project aan derden;

  • b.

     bij subsidies van € 25.000 en hoger heeft de subsidieontvanger de verplichtingen zoals opgenomen in de artikelen 38, derde lid en 39, eerste lid, van het Kaderbesluit EZ-subsidies;

  • c.

     bij subsidies van € 25.000 en hoger houdt de subsidieontvanger een administratie bij van aan de activiteiten verbonden uitgaven en inkomsten als bedoeld in artikel 4:37, eerste lid, onder b, van de Awb en overlegt deze desgevraagd aan Gedeputeerde Staten;

  • d.

     onverminderd onderdeel c heeft de subsidieontvanger bij subsidies van €125.000 en hoger de verplichting zoals opgenomen in artikel 38, eerste en tweede lid van het Kaderbesluit EZ- subsidies;

  • e.

     de verplichtingen als bedoeld in de artikelen 37, 40 en 41 van het Kaderbesluit EZ-subsidies.

Artikel 6.14 Prestatieverantwoording

  • 1  Gelet op de Omnibus Decentraal Regeling worden, in afwijking van de artikelen 13, 20 en 21 van de Algemene subsidieverordening Noord-Brabant, subsidies tot € 125.000 vastgesteld op basis van prestaties en gerealiseerde kosten.

  • 2  Op de subsidies, bedoeld in het eerste lid, is artikel 22 van de Algemene subsidieverordening Noord-Brabant van overeenkomstige toepassing, met uitzondering van het tweede lid, onder b, en het vijfde lid, onder a, onderdeel 2, en onder b.

Artikel 6.15 Bevoorschotting en betaling

Gedeputeerde Staten verstrekken voor subsidies van € 25.000 en hoger een voorschot volgens artikel 45 van het Kaderbesluit EZ-subsidies.

Hoofdstuk 7 Slotbepalingen

Artikel 7.1 Evaluatie

Gedeputeerde Staten zenden in 2015 en vervolgens telkens na 2 jaar aan Provinciale Staten een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van deze regeling in de praktijk.

Artikel 7.2 Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Provinciaal Blad waarin zij wordt geplaatst.

Artikel 7.3 Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Subsidieregeling economie en innovatie Noord-Brabant.

Ondertekening

’s-Hertogenbosch, 24 juni 2013

Gedeputeerde Staten voornoemd,

de voorzitter prof. dr. W.B.H.J. van de Donk

de secretaris drs. W.G.H.M. Rutten

Bijlage

Bijlage 1 behorende bij de Subsidieregeling economie en innovatie Noord-Brabant

Vitaliteitsindex [Klik hier om het document te downloaden]