Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Haarlem

Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Haarlem 2013

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieHaarlem
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingBesluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Haarlem 2013
CiteertitelBesluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Haarlem 2013
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerpMaatschappelijke ondersteuning
Externe bijlageBijlagen Besluit Maatschappelijke Ondersteuning gemeente Haarlem 2013

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Wet maatschappelijke ondersteuning

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

19-07-201301-07-201301-01-2015nieuwe regeling

11-06-2013

Stadskrant Haarlem, 11 juli 2013

2012/432887

Tekst van de regeling

Intitulé

Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Haarlem 2013

Burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlem,

 

gelet op de Wet maatschappelijke ondersteuning en de daarbij behorende nadere regelgeving, alsmede

de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Haarlem 2013,

 

besluiten:

 

  • I

    in te trekken het Besluit maatschappelijke ondersteuning Haarlem 2012

 

  • II

    vast te stellen het Besluit maatschappelijke ondersteuning Gemeente Haarlem 2013, luidende als volgt:

 

 

Algemene bepalingen

Voor de begripsbepalingen wordt verwezen naar de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Haarlem.

 

Hoofdstuk 1: Bijzondere regels over het persoonsgebonden budget.

    • 1.1.

      Op verzoek van de belanghebbende of diens wettelijke vertegenwoordiger, dan wel indien naar het oordeel van het college daarvoor zwaarwegende redenen aanwezig zijn kan, in plaats van een voorziening in natura, een persoonsgebonden budget worden verstrekt.

       

    • 1.2.

      Een persoonsgebonden budget mag alleen worden besteed aan het doel waar het voor bestemd is, met inachtneming van de aan het doel verbonden eisen.

       

    • 1.3.

      Aan het persoonsgebonden budget zijn bepalingen en voorwaarden verbonden, zoals aangegeven in dit Besluit. Het college kan, indien zij daarvoor redenen aanwezig acht, aanvullende voorwaarden en bepalingen verbinden aan de verstrekking van een persoonsgebonden budget, die in de Uitvoeringsregels of in de beschikking worden opgenomen dan wel op andere wijze schriftelijk aan belanghebbende worden medegedeeld.

       

    • 1.4.

      Een beslissing op een aanvraag voor een persoonsgebonden budget ten behoeve van een materiële voorziening en/of verlening van een dienst door derden, anders dan hulp bij het huishouden of begeleiding, wordt eerst genomen, nadat door belanghebbende of diens wettelijke vertegenwoordiger een gespecificeerde offerte is overgelegd, waarin in elk geval opgenomen dient te zijn:

      - een duidelijke omschrijving van de materiële voorziening en/of de verlening van dienst;

      - als de materiële voorziening en/of de dienst wordt geleverd door een natuurlijk persoon: diens naam, voornamen, adres en burger-servicenummer. Bovendien dient een kopie van diens legitimatie te worden overgelegd. Als de werkzaamheden verricht worden door een persoon die niet beschikt over de Nederlandse nationaliteit, dient de offerte bovendien vergezeld te zijn van een kopie van diens verblijfs- en werkvergunning. Als sprake is van levering door een rechtspersoon: de volledige bedrijfsnaam, het postadres en het adres van vestiging van het bedrijf, het nummer van de inschrijving bij de Kamer van Koophandel en het Omzetbelastingnummer.

       

    • 1.5

      Uitbetaling van het persoonsgebonden budget zoals aangegeven in artikel 1.1 van dit Besluit en voor zover dit niet betreft hulp bij het huishouden, vindt eerst plaats nadat door belanghebbende of diens wettelijke vertegenwoordiger de gespecificeerde nota of factuur alsmede het bewijs van betaling is overgelegd. Op een daartoe schriftelijk ingediend verzoek van belanghebbende of diens wettelijke vertegenwoordiger kan een voorschot worden verstrekt op het toegekende budget als daarvoor zwaarwegende redenen aanwezig zijn. Aan een voorschotverstrekking kunnen voorwaarden verbonden worden.

       

    • 1.6

      a. Het besluit een persoonsgebonden budget toe te kennen kan worden gewijzigd of ingetrokken als het budget niet dan wel gedeeltelijk is besteed aan het doel waar het voor bestemd is en/of niet of niet geheel voldaan is aan de voorwaarden die zijn verbonden aan de toekenning van het persoonsgebonden budget.

      b. In de hiervoor onder artikel 1.6, onder a bedoelde situatie kan het reeds verstrekte bedrag geheel of gedeeltelijk worden teruggevorderd.

Hoofdstuk 2. Eigen bijdrage en eigen aandeel

2.1 De gemeente Haarlem sluit voor de berekening van de hoogte van de eigen bijdrage en het eigen aandeel aan bij de maximale bedragen en de inkomensgrenzen, die vermeld staan in het geldende Landelijke Besluit maatschappelijke ondersteuning.

 

2.2Belanghebbende is voor alle wettelijke toegestane voorzieningen, te weten op het terrein van de hulp bij het huishouden, de woonvoorzieningen, de vervoersvoorzieningen, de begeleiding en op het terrein van de sport- en cultuurvoorzieningen, -ongeacht of sprake is van een voorziening in natura, een financiële tegemoetkoming of een persoonsgebonden budget-, een eigen bijdrage of een eigen aandeel verschuldigd als bedoeld in artikel 2.5 van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning en nader geregeld in het Landelijke Besluit maatschappelijke ondersteuning.

De eigen bijdrage of het eigen aandeel is nooit hoger dan de kostprijs van de voorziening.

 

2.3 Hoogte en duur eigen bijdrage of eigen aandeel:

  • 2.3.1

    Voor de voorzieningen die door het college worden gehuurd en aan belanghebbende in bruikleen wordt verstrekt, is belanghebbende gedurende de gebruiksperiode van de voorziening per periode van 4 weken een maximale eigen bijdrage verschuldigd die is berekend op basis van de huurprijs die de gemeente betaalt voor de voorziening aan haar gecontracteerde leverancier.

  • 2.3.2

    Voor de voorzieningen die door het college worden gekocht en aan belanghebbende in bruikleen wordt verstrekt is belanghebbende gedurende de gebruiksperiode van de voorziening per periode van 4 weken een eigen bijdrage verschuldigd, met een maximum van 65 perioden, berekend op basis van de kostprijs van de voorziening.

  • 2.3.3

    Voor voorzieningen die door het college worden gekocht en in eigendom worden verstrekt, is belanghebbende gedurende maximaal 39 perioden van 4 weken een eigen bijdrage verschuldigd, die is berekend op basis van de kostprijs van de voorziening.

  • 2.3.4

    Voor voorzieningen die door het college in de vorm van een persoonsgebonden budget of een financiële tegemoetkoming worden verstrekt, is belanghebbende gedurende de gebruiksperiode per periode van 4 weken een eigen bijdrage of een eigen aandeel verschuldigd die is berekend op basis van 1/13e deel van de kostprijs van de voorziening op jaarbasis.

  • 2.3.5

    In afwijking van 2.3.4 is een belanghebbende, in geval het persoonsgebonden budget of de financiële tegemoetkoming wordt verstrekt voor incidentele kosten, gedurende maximaal 39 perioden van 4 weken een eigen bijdrage of eigen aandeel verschuldigd die is berekend op basis van de kostprijs van die incidentele verstrekking.

  • 2.3.6

    Voor hulp bij het huishouden dat door het college als zorg in natura wordt verstrekt is belanghebbende gedurende de gebruiksperiode van de hulp per periode van 4 weken een eigen bijdrage verschuldigd die is berekend op basis van de minimum uurprijs die de gemeente is overeengekomen met de zorgaanbieders voor de hulp bij het huishouden.

  • 2.3.7

    Voor hulp bij het huishouden dat door het college als persoonsgebonden budget wordt verstrekt is belanghebbende gedurende de gebruiksperiode van de hulp per periode van 4 weken een eigen bijdrage verschuldigd die is berekend op basis van de hoogte van het persoonsgebonden budget waar belanghebbende, op grond van de toepasselijke regelgeving en de afspraken vastgelegd in de met de hulpverlener gesloten overeenkomst, recht op heeft.

  • 2.3.8

    In afwijking van het gestelde in de leden 2.3.3. en 2.3.5. bedraagt de termijn van de inning van de eigen bijdrage of het eigen aandeel:maximaal 13 perioden van 4 weken bij een voorziening met een kostprijs tot € 250,00 en de verhuiskostenvergoeding als bedoeld in artikel 4.3.1 onder a van de Verordening;

    maximaal 26 perioden van 4 weken bij een voorziening met een kostprijs vanaf € 250,00 tot € 500,00;

  • 2.3.9

    In situaties waarin dit besluit niet voorziet, wordt voor de vaststelling van de hoogte en duur van de eigen bijdrage en het eigen aandeel aangesloten bij het bepaalde in dit artikel.

  • 2.3.10

    Uitzonderingen eigen bijdrage en eigen aandeel

    Een eigen bijdrage of eigen aandeel wordt niet opgelegd bij de verstrekking van:

    a. een rolstoel of een Persoonsgebonden budget voor aanschaf van een rolstoel, incl. de aanpassingen hieraan;

    b. een collectieve vervoersvoorziening;

    c. een collectieve compensatie;

    d. een financiële tegemoetkoming voor voorzieningen in algemene ruimten;

    e. aanhelingen;

    f. een verhuiskostenvergoeding voor het op verzoek van de gemeente vrijmaken van een woning;

    g. de benoemde voorzieningen van bijlage I en II van dit Besluit, voor zover deze als algemene voorziening en dus niet op individuele aanvraag zijn verstrekt;

    h. voorzieningen aan personen die jonger zijn dan 18 jaar.

     

Hoofdstuk 3. Hulp bij het huishouden

  • 3.1

    De wijze waarop de indicatie wordt gesteld, alsmede de aard en de omvang van de indicatiestelling voor de hulp bij het huishouden is geregeld in de Uitvoeringsregels individuele voorzieningen Wet maatschappelijke ondersteuning gemeente Haarlem, dan wel bij afzonderlijk en/of aanvullend besluit van het college van burgemeester en wethouders in die gevallen dat de Uitvoeringsregels onvoldoende handvatten biedt voor een adequate voorziening.

     

  • 3.2

    a. Het college van burgemeester en wethouders stelt in dit Besluit het uurtarief vast dat ten behoeve van de hulp bij het huishouden gehanteerd dient te worden bij:

    - de verstrekking in natura;

    - het persoonsgebonden budget.

    b. Zo daartoe aanleiding bestaat kan het college voornoemd door middel van een daartoe strekkend besluit een gedifferentieerd tarief vaststellen voor de hulp bij het huishouden.

     

  • 3.3

    Tenzij anders in het onder artikel 3.2 bedoelde besluit is aangegeven zijn in het uurtarief alle kosten begrepen, met dien verstande dat met betrekking tot het voor het persoonsgebonden budget van toepassing zijnde uurtarief een maximering van toepassing is voor:

    - de reiskosten. Deze bedragen ten hoogste de kosten van het gebruik van openbaar vervoer binnen de gemeentegrenzen van de gemeente Haarlem voor het woon-werkverkeer van de zorgverlener;

    - de administratiekosten. Deze bedragen ten hoogste het bedrag dat de budgethouder verschuldigd is aan het openen en in stand houden van een betaalrekening specifiek bestemd voor de betaling van gemeentewege van het persoonsgebonden budget en de betaling van de door de budgethouder verschuldigde vergoeding aan de zorgverlener.

     

  • 3.4

    Op het uurtarief ten behoeve van de hulp bij het huishouden is geen indexering van toepassing, tenzij het college van burgemeester en wethouders daartoe anders beslist door middel van een daartoe strekkend besluit.

     

  • 3.5

    Het persoonsgebonden budget ten behoeve van hulp bij het huishouden, als bedoeld in artikel 3.1, onder c. van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning, wordt toegekend aan de hand van een indicatie die geldig is voor ten hoogste twee jaar vanaf de ingangsdatum van de indicatiestelling. De omvang van het periodiek te betalen bedrag van het persoonsgebonden budget wordt vastgesteld aan de hand van:

    - het aantal geïndiceerde uren, naar boven afgerond op een kwart uur;

    - het geldende maximale uurtarief , dan wel het lagere bedrag dat de budgethouder is overeengekomen met de dienstverlener.

     

  • 3.6

    Tussen de budgethouder en de hulp bij het huishouden dient een overeenkomst te worden gesloten die tenminste aan de volgende vereisten voldoet:

    a. als door de budgethouder een overeenkomst wordt afgesloten met een natuurlijk persoon dient tenminste in de overeenkomst vermeld te staan:

    - de naam, de volledige voornamen, de geboortedatum, het burgerservicenummer en het volledige woonadres van de budgethouder en de zorgverlener, alsmede van de gemachtigde of de wettelijk vertegenwoordiger van de budgethouder als daarvan sprake is. Tevens dient aangegeven te worden op grond van welke gerechtelijke uitspraak wettelijke vertegenwoordiging plaatsvindt;

    - de aard en de omvang per week van de te verrichten werkzaamheden en welke werkafspraken daarover gemaakt zijn ten aanzien van de wekelijks in te zetten uren;

    - de afgesproken vergoeding per uur, inclusief vakantiegeld en reiskosten;

    - de omvang van de in de uurvergoeding opgenomen vergoeding voor reiskosten;

    - of sprake is van een week- of maandvergoeding;

     

    b. als door de budgethouder een overeenkomst wordt afgesloten met een rechtspersoon, niet zijnde een zorgorganisatie, dient tenminste in de overeenkomst vermeld te staan al wat hiervoor is aangegeven onder 3.6, onder a, alsmede:

    - het inschrijvingsnummer bij de Kamer van Koophandel van de zorgverlener/opdrachtnemer;

    - het omzetbelastingnummer van de zorgverlener/opdrachtnemer;

     

    c. als sprake is van een overeenkomst als bedoeld in artikel 3.6, sub a en sub b dient een kopie van de legitimatie van de dienstverlener bij de overeenkomst te worden gevoegd;

     

    d. als sprake is van een overeenkomst als bedoel in artikel 3.6 sub a en sub b en de dienstverlener beschikt over een andere dan de Nederlandse nationaliteit dient bovendien een kopie van diens verblijfsvergunning en diens vergunning tot het verrichten van arbeid in Nederland bij de overeenkomst te worden gevoegd.

     

    e. als door de budgethouder een overeenkomst wordt afgesloten met een zorgorganisatie of daarmee vergelijkbare organisatie dient tenminste in de overeenkomst vermeld te staan:

    - de naam, de volledige voornamen, de geboortedatum, het Burgerservicenummer en het volledige woonadres van de budgethouder, alsmede van de gemachtigde of de wettelijk vertegenwoordiger van de budgethouder als daarvan sprake is. Tevens dient, zo daarvan sprake is, aangegeven te worden op grond van welke gerechtelijke uitspraak wettelijke vertegenwoordiging plaatsvindt. Ingeval sprake is van een gemachtigde dient een machtiging te worden overgelegd;

    - de naam en het volledige adres van de zorgorganisatie, alsmede het inschrijvingsnummer bij de Kamer van Koophandel, het omzetbelastingnummer en de Algemene voorwaarden die op de overeenkomst en de te verlenen dienstverlening van toepassing zijn en/of de plaats waar deze gedeponeerd zijn;

    - de naam en de voorletters, alsmede de functie van degene die namens de zorgorganisatie de overeenkomst ondertekent;

    - de aard en de omvang per week van de te verrichten werkzaamheden en welke werkafspraken daarover gemaakt zijn ten aanzien van de wekelijks in te zetten uren;

    - de afgesproken vergoeding per uur;

    - of sprake is van een week- of maandvergoeding.

  • 3.7

    Uitbetaling van het persoonsgebonden budget vindt voor het eerst plaats in de eerste week van de maand volgend op de maand waarin de dienstverlening heeft plaatsgevonden en nadat de overeenkomst is overgelegd door overmaking op de bankrekening van belanghebbende. De daaraan volgende betalingen: telkenmale in de maand volgend aan de maand waarin de zorgverlening heeft plaatsgevonden.

  • 3.8

    Tenminste acht weken voor de einddatum van de indicatieperiode dient door belanghebbende het schriftelijk verzoek te worden ingediend voor verlenging van de indicatiestelling. Aan de hand van de resultaten van het onderzoek wordt, met inachtneming van de dan geldende wet- en regelgeving met inbegrip van de gemeentelijke regelgeving, vastgesteld of sprake is van een indicatiestelling en zo ja, tot welke omvang. Het persoonsgebonden budget wordt eveneens vastgesteld aan de hand van de dan geldende wet- en regelgeving, met inbegrip van de gemeentelijke regelgeving.

  • 3.9

    Van een persoonsgebonden budget ten behoeve van hulp bij het huishouden dient door de budgethouder of diens wettelijke vertegenwoordiger jaarlijks verantwoording te worden afgelegd ten aanzien van de besteding van het verleende budget op de wijze zoals aangegeven in dit Besluit en/of wat aan belanghebbende of diens wettelijke vertegenwoordiger bij de toekenningsbeschikking bovendien nog is aangegeven ten aanzien van de (jaarlijkse) verantwoording.

  • 3.10

    Verantwoording dient per kalenderjaar te geschieden door gebruikmaking van de door de gemeente Haarlem gehanteerde formulieren, die tijdig aan de budgethouder worden toegezonden. Voor het eerst in het eerste kwartaal van het jaar volgend aan het jaar waarin het persoonsgebonden budget is toegekend, daarna telkenmale in het eerste kwartaal van de daarop volgende jaren. Uitsluitend met uitdrukkelijke voorafgaande schriftelijke instemming van het college kan op andere dan de hiervoor aangegeven wijze verantwoording worden afgelegd.

  • 3.11

    Met betrekking tot de jaarlijkse verantwoording aan de hand van door het college van burgemeester en wethouders vastgestelde formulieren is tenminste het volgende van toepassing:

    a. er dient een gespecificeerd overzicht verstrekt te worden van het aantal daadwerkelijk aan dienstverlening bestede uren;

    b. er dient een gespecificeerd overzicht verstrekt te worden van de door de budgethouder verrichte betalingen, waaruit kan worden opgemaakt welk bedrag is besteed aan de dienstverlening, de reiskosten en de kosten van het openen en in stand houden van een uitsluitend en specifiek ten behoeve van het persoonsgebonden budget bestemde betaalrekening;

    c. als sprake is van een overeenkomst met een natuurlijk persoon, waarbij op vier of meer dagen werkzaamheden worden verricht bij de budgethouder dient een gespecificeerd overzicht te worden overgelegd van de afgedragen belasting en premies werknemersverzekeringen;

    d. de betalingsbewijzen van de betaalde vergoedingen en overige betalingen dienen te worden overgelegd.

     

    Nadere regels met betrekking tot de besteding en de verantwoording van het persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden worden opgenomen in de Uitvoeringsregels, dan wel vastgesteld in een apart besluit van burgemeester en wethouders.

  • 3.12

    Nadat controle heeft plaatsgevonden ten aanzien van de besteding van het budget wordt het persoonsgebonden budget definitief vastgesteld. Als sprake is van een onderbesteding van het budget of de besteding van het budget niet overeenkomstig het aangegeven doel is geweest, dan wel sprake is van het niet nakomen van de aan het budget verbonden voorwaarden en bepalingen kan het budget geheel of gedeeltelijk worden teruggevorderd.

  • 3.13

    Een verzoek om een persoonsgebonden budget ten behoeve van de hulp bij het huishouden kan worden afgewezen als sprake is van:

    - een indicering in categorie 2 of 3;

    - naar het oordeel van het college, andere zwaarwegende redenen.

     

Hoofdstuk 4 . Woonvoorzieningen.

  • 4.1.

    Het persoonsgebonden budget voor een woonvoorziening wordt vastgesteld op basis van het bedrag van de door het college geaccepteerde offerte van een erkende aannemer.

     

  • 4.2.

    De algemene woonvoorzieningen als bedoeld in artikel 4.1. onder a van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning en die dienen ter compensatie van de beperkingen bij het voeren van het huishouden kan bestaan uit:

    a. een voorziening, zoals opgenomen in Bijlage I van dit besluit die niet individueel is beschikt;

    b. een losse woonvoorziening zoals opgenomen in Bijlage II, voor zover dit een bedrag van € 500,- niet te boven gaat en die niet individueel is beschikt.

     

  • 4.3

    Ter nadere uitvoering van het bepaalde in artikel 4.10. van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning, houdende de verplichting tot terugbetaling van de verleende woonvoorziening geldt het volgende:

    a. in beginsel komen voor terugbetaling alleen de kosten van aan- en/of verbouw aan het onroerend goed in aanmerking die een bedrag van € 10.000,- te boven gaan;

    b. voor de waardebepaling van het onroerend goed, noodzakelijk ter vaststelling van de hoogte van de terugbetalingsverplichting, wordt uitgegaan van de meest recente onroerend zaak belasting waardering vóór de verbouwing, vermeerderd met de omvang van de kosten van de aan- en/of verbouw;

    c. voor de woonvoorziening geldt een afschrijvingsperiode van 10 jaar, die aanvangt een jaar na gereedmelding van de woonvoorziening;

    d. bij verkoop binnen een jaar na oplevering van de woonvoorziening dient het gehele bedrag van verstrekte woonvoorziening te worden terugbetaald. Bij verkoop in het tweede jaar 90%, bij verkoop in het derde jaar 80% en zo verder;

    e. is de verkoopprijs lager dan het onder 4.3, onder b, bedoelde bedrag dan wordt bij de vaststelling van het terug te betalen bedrag met de lagere opbrengst rekening gehouden. In dat geval wordt het terug te betalen bedrag evenredig verminderd

    f. op het terug te betalen bedrag worden de tot op dat moment reeds betaalde eigen bijdragen of eigen aandelen in mindering gebracht.

     

  • 4.4

    De financiële tegemoetkoming in de verhuis- en herinrichtingskosten als bedoeld in artikel 4.3, lid 1, onder a en lid 3 van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning bedraagt

    € 2.500, - .

     

  • 4.5

    Behoudens in uitzonderlijke situaties, geldt ten aanzien van de kosten woningaanpassing het volgende:

    a. als de kosten van een woonvoorziening zoals genoemd in artikel 4.3. onder b en c en g (uitraasruimte) van de geldende Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Haarlem meer bedragen dan € 10.000,- wordt de woning, met inachtneming van het gestelde in artikel 4.4. van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Haarlem niet aangepast. In dat geval kan een financiële tegemoetkoming in de verhuis- en herinrichtingskosten worden toegekend;

    b. het gestelde onder artikel 4.5, onder a, van dit Besluit is niet van toepassing als voldaan wordt aan alle van de hierna genoemde voorwaarden:

    - de eigenaar en/of de huurder van de woning is/zijn bereid om de aanpassingskosten boven € 10.000,- voor zijn/hun rekening te nemen;

    - als sprake is van een huurwoning, de eigenaar schriftelijk instemt met de verbouwing;

    - door de verbouwing de woning aantoonbaar langdurig adequaat wordt gemaakt; hierbij wordt een termijn van 5 jaar aangehouden.

    c. Wanneer binnen 5 jaar opnieuw een aanvraag wordt gedaan mogen de bedragen bij elkaar opgeteld de vastgestelde grens van € 10.000,- niet overschrijden. Bij de vaststelling daarvan wordt wel met alle relevante omstandigheden rekening gehouden.

     

  • 4.6

    Ten aanzien van de kosten van aanpassing in de gemeenschappelijke ruimte van een appartementengebouw ten behoeve van één aanvrager is het volgende bepaald:

    a. als de kosten van een woonvoorziening in een gemeenschappelijke ruimte zoals genoemd in artikel 4.8. onder c en d van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning meer bedragen dan € 10.000,- wordt de gemeenschappelijke ruimte niet aangepast.

    b. aanpassing van de gemeenschappelijke ruimte met extra trapleuningen en/of automatische deuropeners en/of hellingbanen kan plaatsvinden als, naast wat aangegeven is in artikel 4.6, onder a van dit besluit, bovendien voldaan wordt aan alle van de hierna genoemde voorwaarden:

    - de bedoelde voorziening/voorzieningen draagt/dragen ertoe bij dat belanghebbende diens woning in het wooncomplex op adequate wijze vanuit de openbare ruimte kan bereiken, respectievelijk vanuit bedoelde woning de openbare ruimte kan bereiken;

    - de woning langdurig adequaat is.

     

  • 4.7

    Het bedrag, bedoeld in artikel 4.7, lid 4 van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning, dat kan worden toegekend voor het bezoekbaar maken van de woning bedraagt maximaal € 5.000,-.

Hoofdstuk 5. Het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel

  • 5.1

    Het besluit een vervoersvoorziening toe te kennen kan worden gewijzigd of ingetrokken als uit een daarvoor ingesteld onderzoek is gebleken dat de voorziening niet dan wel gedeeltelijk is besteed aan het doel waar het voor bestemd is en/of niet of niet geheel voldaan wordt of is aan de voorwaarden die zijn verbonden aan de toekenning van de vervoersvoorziening.

     

  • 5.2

    Het persoonsgebonden budget voor een vervoersvoorziening, anders dan een rolstoel en anders dan de voorzieningen bedoeld in artikel 5.1 onder d en e van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning, bedraagt ten hoogste de aan de gemeentelijke leverancier verschuldigde huurprijs, inclusief onderhoud en reparatie, over een periode van vijf jaar van de goedkoopst adequate voorziening, voor zover het een voorziening uit het overeengekomen kernassortiment van de gemeentelijke leverancier betreft.

     

  • 5.3

    a. Alleen in zeer uitzonderlijke gevallen kan van het gestelde in artikel 5.2 worden afgeweken. In dat geval bestaat het persoonsgebonden budget van vervoersvoorzieningen buiten het kernassortiment en het prijzenboek van de gemeentelijke leverancier uit twee componenten:

    - een bedrag, bestemd voor de aanschafkosten van de goedkoopst adequate voorziening;

    - een bedrag, bestemd voor de kosten van onderhoud, reparatie en verzekering van de voorziening, dat maximaal 25% van de kosten van aanschaf van de goedkoopst adequate voorziening kan bedragen.

     

    b. Tevens geldt dat het college aan de hand van de criteria noodzakelijk en goedkoopst adequaat de omvang van voornoemde bedragen vaststelt aan de hand van de uitkomst van tenminste twee offertes, uitgebracht door een leverancier naar keuze, waarvan:

    - een opgevraagd door de gemeente. Bij twijfel over het goedkoopst adequate karakter van de offerte van de (gemeentelijke) leverancier, kan de gemeente nog een offerte opvragen bij een andere leverancier;

    - een opgevraagd door belanghebbende.

     

  • 5.4

    Uitbetaling van het persoonsgebonden budget vindt plaats nadat door de budgethouder het bewijs van de aanschaf, levering en betaling van de vervoersvoorziening is overgelegd en mits voldaan is aan overige in de beschikking genoemde voorwaarden, die specifiek verband houden met de uitbetaling van het persoonsgebonden budget. Op een verzoek daartoe kan een voorschot worden verstrekt.

     

  • 5.5

    Binnen drie maanden na afloop van de looptijd van het persoonsgebonden budget, anders dan de voorziening bedoeld onder artikel 5.1, onder d en e van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning dient door de budgethouder verantwoording te worden afgelegd van de besteding van het beschikbaar gestelde budget aan de hand van het door de gemeente vastgestelde formulier. Van de verrichte betalingen dienen de nota’s, facturen en de bewijzen van de betalingen te worden overgelegd, met dien verstande dat ten aanzien van de kosten van onderhoud, reparatie en verzekering van de voorziening, rekening wordt gehouden met een bedrag van maximaal 25% van de kosten van aanschaf van de voorziening.

     

  • 5.6

    Nadat controle heeft plaatsgevonden ten aanzien van de besteding van het budget wordt het persoonsgebonden budget definitief vastgesteld. Als sprake is van een onderbesteding van het budget of de besteding van het budget niet overeenkomstig het aangegeven doel is geweest, dan wel sprake is van het niet nakomen van de aan het budget verbonden voorwaarden en bepalingen kan het budget geheel of gedeeltelijk worden teruggevorderd.

     

  • 5.7

    Nadere regels met betrekking tot de besteding van het persoonsgebonden budget en de (wijze van) verantwoording van dat budget zijn opgenomen in het Uitvoeringsregels individuele voorzieningen Wet maatschappelijke ondersteuning gemeente Haarlem, dan wel kunnen door het college van burgemeester en wethouders per afzonderlijk besluit worden vastgesteld.

     

  • 5.8

    a. Vervallen (zie overgangs bepaling 8.3)

     

    b. De vergoeding, als bedoeld in artikel 5.1, onder e, respectievelijk 5.2, onder 2, van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning, bedraagt met ingang van de inwerkingtreding van dit besluit € 35,- per maand voor alleenstaanden en € 52,50 per maand voor echtparen, respectievelijk € 420,- en € 630,- per jaar.

     

    c. De vergoedingen als genoemd in artikel 5.8, onder a en b van dit Besluit worden verstrekt in de vorm van een persoonsgebonden budget waaraan, naast de in Hoofdstuk 1 en Hoofdstuk 5 van dit Besluit genoemde, eveneens de volgende voorwaarden zijn verbonden:

    - bij gebruik van een eigen auto of een bruikleenauto dient een kilometerregistratie te worden bijgehouden;

    - bij gebruik van een taxi, rolstoeltaxi of vervoer door derden dienen kwitanties/nota’s/facturen of daarmee vergelijkbare stukken overgelegd te worden waarop door de vervoerder aangegeven dient te worden:

    • o

      diens naam, het bedrijf waar hij voor werkzaam is (als het een professionele vervoerder is), diens adres of het adres van het bedrijf waar hij voor werkzaam is (als het een professionele bestuurder is);

    • o

      de datum waarop de rit heeft plaatsgevonden, alsmede het vertrek- en eindpunt van de rit;

    • o

      het bedrag dat in rekening is gebracht;

    • o

      de handtekening van de vervoerder.

     

    d. Uitbetaling van het persoonsgebonden budget vindt maandelijks plaats. Met dien verstande, dat;

    - bij gebruik van een taxi, rolstoeltaxi of vervoer door derden in de eerste week van het kwartaal de declaratie, onder toevoeging van de bewijsstukken, moet worden ingediend van het voorafgaande kwartaal;

    - het college kan besluiten om, als sprake is van een geheel of gedeeltelijk onbesteed budget, de maandelijkse betalingen geheel of gedeeltelijk op te schorten.

Hoofdstuk 6. Verplaatsen in en rond de woning en voorzieningen ten behoeve van actieve sport- en cultuurbeoefening.

  • 6.1

    Het besluit een rolstoel toe te kennen of een financiële tegemoetkoming te verstrekken kan worden gewijzigd of ingetrokken als uit een daarvoor ingesteld onderzoek is gebleken dat de voorziening niet dan wel gedeeltelijk is besteed aan het doel waar het voor bestemd is en/of niet of niet geheel voldaan wordt of is aan de voorwaarden die zijn verbonden aan de toekenning van de vervoersvoorziening.

     

  • 6.2

    Het persoonsgebonden budget voor een rolstoel, bedraagt ten hoogste de aan de gemeentelijke leverancier verschuldigde huurprijs, inclusief onderhoud en reparatie, over een periode van vijf jaar van de goedkoopst adequate voorziening, voor zover het een voorziening uit het overeengekomen kernassortiment van de gemeentelijke leverancier betreft.

     

  • 6.3

    a. Alleen in zeer uitzonderlijke gevallen kan van het gestelde in artikel 6.2 worden afgeweken. In dat geval bestaat het persoonsgebonden budget van rolstoelvoorzieningen buiten het kernassortiment en het prijzenboek van de gemeentelijke leverancier uit twee componenten:

    - een bedrag, bestemd voor de aanschafkosten van de goedkoopst adequate voorziening;

    - een bedrag, bestemd voor de kosten van onderhoud, reparatie en verzekering van de voorziening, dat maximaal 25% van de kosten van aanschaf van de goedkoopst adequate voorziening kan bedragen.

     

    b. Het college stelt aan de hand van de criteria noodzakelijk en goedkoopst adequaat de omvang van voornoemde bedragen vast aan de hand van de uitkomst van tenminste twee offertes, van de hand van een leverancier naar keuze, waarvan:

    - een opgevraagd door de gemeente. Bij twijfel over het goedkoopst adequate karakter van de offerte van de (gemeentelijke) leverancier, kan de gemeente nog een offerte opvragen bij een andere leverancier;

    - een opgevraagd door belanghebbende.

     

  • 6.4

    Uitbetaling van het persoonsgebonden budget voor een rolstoel vindt plaats nadat door de budgethouder het bewijs van de aanschaf, levering en betaling van de vervoersvoorziening is overgelegd en mits voldaan is aan overige in de beschikking genoemde voorwaarden, die specifiek verband houden met de uitbetaling van het persoonsgebonden budget. Op een verzoek daartoe kan een voorschot worden verstrekt.

     

  • 6.5

    Binnen drie maanden na afloop van de looptijd van het persoonsgebonden budget voor een rolstoel dient door de budgethouder verantwoording te worden afgelegd van de besteding van het beschikbaar gestelde budget aan de hand van het door de gemeente vastgestelde formulier. Van de verrichte betalingen dienen de nota’s, facturen en de bewijzen van de betalingen te worden overgelegd.

     

  • 6.6

    Nadat controle heeft plaatsgevonden ten aanzien van de besteding van het budget voor een rolstoel wordt het persoonsgebonden budget definitief vastgesteld. Als sprake is van een onderbesteding van het budget of de besteding van het budget niet overeenkomstig het aangegeven doel is geweest, dan wel sprake is van het niet nakomen van de aan het budget verbonden voorwaarden en bepalingen kan het budget geheel of gedeeltelijk worden teruggevorderd.

     

  • 6.7

    Nadere regels met betrekking tot de besteding van het persoonsgebonden budget en de (wijze van) verantwoording van dat budget zijn opgenomen in het Uitvoeringsregels individuele voorzieningen Wet maatschappelijke ondersteuning gemeente Haarlem.

     

  • 6.8

    Speciale (rolstoel)voorzieningen voor sportieve en culturele activiteiten worden uitsluitend verstrekt als een financiële tegemoetkoming. bestaande uit twee componenten:

    - een bedrag, bestemd voor de aanschafkosten van de goedkoopst adequate voorziening;

    - een bedrag, bestemd voor de kosten van onderhoud, reparatie en verzekering van de voorziening, dat maximaal 10% van de kosten van aanschaf van de goedkoopst adequate voorziening kan bedragen.

     

    De hoogte van de financiële tegemoetkoming voor speciale (rolstoel)voorzieningen voor sportieve en culturele activiteiten wordt vastgesteld op basis van minimaal 2 offertes. Aan de hand van de uitgangspunten noodzakelijk en goedkoopst adequaat bepaalt het college welke offerte als basis dient voor de financiële tegemoetkoming met inachtneming van een aftrek in verband met de algemeen gebruikelijke component en van het hierna bepaalde.

     

  • 6.9

    Het bedrag van de financiële tegemoetkoming voor voorzieningen zoals genoemd in artikel 6.8 van dit Besluit bedraagt:

    a. maximaal € 4.000,- ten behoeve van een tegemoetkoming in aanschaf én onderhoud, reparatie en verzekering van een sportrolstoel;

    b. maximaal € 6.000,- ten behoeve van een tegemoetkoming in aanschaf én onderhoud, reparatie en verzekering van een elektrische sportrolstoel;

    c. de hoogte van de financiële tegemoetkoming voor andere sport- of cultuurvoorzieningen wordt vastgesteld, met inachtneming van het gestelde onder 6.3, onder a en b van dit Besluit , aan de hand van minimaal 2 offertes. Van de twee offertes wordt:

    - er een door de gemeente bij de leverancier opgevraagd. Bij twijfel over het goedkoopst adequate karakter van de offerte van de leverancier, kan de gemeente een tweede offerte opvragen bij een andere leverancier;

    - er een door belanghebbende opgevraagd bij een leverancier van diens keuze.

 

  • 6.10.

    De financiële tegemoetkoming voor sportvoorzieningen wordt maximaal één maal per drie jaar verstrekt. Na overlegging van een technisch (af)keuringrapport van de oude sportvoorziening kan een nieuwe financiële tegemoetkoming voor sportvoorzieningen worden aangevraagd.

     

  • 6.11.

    Uitbetaling van de financiële tegemoetkoming voor een sportvoorziening vindt plaats nadat door de budgethouder het bewijs van de aanschaf, levering en betaling van de sportvoorziening is overgelegd en mits voldaan is aan overige in de beschikking genoemde voorwaarden, die specifiek verband houden met de uitbetaling van de financiële tegemoetkoming. Op een verzoek daartoe kan een voorschot worden verstrekt.

     

  • 6.12.

    Binnen drie maanden na afloop van de looptijd van de financiële tegemoetkoming van de sportvoorziening dient door belanghebbende verantwoording te worden afgelegd van de besteding van het beschikbaar gestelde bedrag aan de hand van het door de gemeente vastgestelde formulier. Van de verrichte betalingen dienen de nota’s, facturen en de bewijzen van de betalingen te worden overgelegd.

     

  • 6.13.

    Nadat controle heeft plaatsgevonden ten aanzien van de besteding van de financiële tegemoetkoming voor de sportvoorziening wordt het bedrag definitief vastgesteld. Als sprake is van een onderbesteding van de financiële tegemoetkoming of de besteding ervan niet overeenkomstig het aangegeven doel is geweest, dan wel sprake is van het niet nakomen van de aan de financiële tegemoetkoming verbonden voorwaarden en bepalingen kan de bijdrage geheel of gedeeltelijk worden teruggevorderd.

     

  • 6.14.

    Nadere regels met betrekking tot financiële tegemoetkoming voor een sportvoorziening, de besteding ervan en de (wijze van) verantwoording ervan zijn opgenomen in het Uitvoeringsregels individuele voorzieningen Wet maatschappelijke ondersteuning gemeente Haarlem.

Hoofdstuk 7. Begeleiding

  • 7.1.

    Als daarvoor een medische of sociaal medische indicatie is afgegeven kan voorzien worden in begeleiding in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning tenzij:

    - sprake is van een voorliggende wettelijke voorziening;

    - sprake is van begeleiding, die verband houdt met scholing en opleiding;

    - de eigen sociale omgeving in de benodigde begeleiding kan voorzien.

     

  • 7.2.

    Tenzij sprake is van zwaarwegende factoren als bedoeld in artikel 7.3 wordt in de begeleiding voorzien door een door het college van burgemeester aan te wijzen inrichting en/of instelling.

     

  • 7.3.

    Als sprake is van, naar het oordeel van het college van burgemeester en wethouders, zwaarwegende factoren die een individuele invulling van de begeleidingsbehoefte noodzakelijk maken, kan een persoonsgebonden budget worden toegekend. Het persoonsgebonden budget bedraagt ten hoogste het bedrag dat de gemeente Haarlem voor de begeleiding verschuldigd zou zijn als deze zou zijn gegeven door de inrichting en/of instelling waar naar het oordeel van het college van burgemeester en wethouders de begeleiding zou zijn ondergebracht vanuit het uitgangspunt goedkoopst adequaat.

     

  • 7.4.

    Aan het persoonsgebonden budget worden tenminste de voorwaarden verbonden, aangegeven in Hoofdstuk 1 van dit Besluit, alsmede de voorwaarden en bepalingen genoemd in de beslissing op de aanvraag.

Hoofdstuk 8. Overgangsbepalingen

  • 8.1

    De verlaging van het maximale uurtarief ten behoeve van het persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden, zoals genoemd in artikel 3.5 van dit Besluit, is direct van toepassing op alle aanvragen die na inwerkingtreding van dit Besluit bij de gemeente binnen komen. Alle lopende persoonsgebonden budgetten hulp bij het huishouden met een uurtarief dat boven € 18,00 ligt, zullen ingaande de eerste dag van de vierde maand na inwerkingtreding van dit Besluit worden verlaagd naar maximaal € 18,00 per geïndiceerd uur, of zoveel lager als de burger met haar zorgleverancier overeen is gekomen. Verrekening door het college met terugwerkende kracht is mogelijk.

     

  • 8.2

    De toepassing van de eigen bijdrageregeling op alle wettelijk toegestane voorzieningen, genoemd in artikel 2.2 van dit Besluit en zoals bepaald in het Landelijke Besluit maatschappelijke ondersteuning, is van toepassing op alle voorzieningen die zijn aangevraagd na de inwerkingtreding van dit Besluit.

    Alle lopende voorzieningen die worden gehuurd van de leverancier van de hulpmiddelen en alle lopende periodieke financiële tegemoetkomingen en persoonsgebonden budgetten, zullen binnen 3 tot 6 maanden ná de inwerkingtreding van dit Besluit onder het eigen bijdrageregime worden gebracht. De trapliften die zijn verstrekt vóór de inwerkingtreding van dit Besluit, maar worden vervangen, worden ook belast met een eigen bijdrage met ingang van de datum waarop de vervangende traplift wordt geplaatst.

    Alle overige voorzieningen die (in eigendom) zijn verstrekt vóór de inwerkingtreding van dit Besluit worden niet belast met een eigen bijdrage / eigen aandeel.

     

  • 8.3

    De lopende bovenwettelijke vergoeding op basis van artikel 5.8 onder a van het voorgaande gemeentelijke Besluit maatschappelijke ondersteuning zullen met ingang van de eerste dag nadat zes maanden zijn verstreken na de vaststelling van dit Besluit worden beëindigd. Het betreft hier de vergoedingen als bedoeld in artikel 5.1 onder d van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning die uitsluitend worden verstrekt als sprake is van een aantoonbare beperking, die het gebruik van een algemene of collectieve vervoersvoorziening niet mogelijk maakt, welke bedraagt bij gebruik van:

    - een eigen auto € 109,50 per maand, respectievelijk € 1.314,- per jaar;

    - een bruikleenauto € 63,- per maand, respectievelijk € 756,- per jaar;

    - een rolstoeltaxi € 155,- per maand, respectievelijk € 1.860,- per jaar;

    - een taxi € 218,- per maand, respectievelijk € 2.616,- per jaar.

     

    Voorafgaand aan deze beëindiging zal een zorgvuldig onderzoek plaatsvinden naar een adequaat alternatief dat past binnen het actuele gemeentelijke voorzieningenbeleid.

Hoofdstuk 9. Slotbepalingen

  • 9.1.

    Het college kan, indien sprake is van zwaarwegende omstandigheden, afwijken van de bepalingen in dit besluit.

     

  • 9.2.

    Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 juli 2013.

     

  • 9.3.

    Dit besluit wordt aangehaald als Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Haarlem 2013.

Toelichting Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Haarlem 2012

 

 I. Algemeen

 

Gerechtelijke uitspraken, voortschrijdend inzicht, ontstaan door het in de praktijk toetsen van het Besluit uit 2010 en als gevolg van de controle over de persoonsgebonden budgetten, hebben ertoe geleid dat er een nieuw Besluit tot stand is gekomen.

Het voert te ver om in deze algemene toelichting uitvoerig in te gaan op de aangegeven achtergronden voor de nu ingevoerde wijzingen. Daarom slechts een korte opsomming.

 

a. Gerechtelijke uitspraken.

 

Deze betreffen uitspraken van de Centrale Raad van Beroep, ook met betrekking tot zaken die zich in de gemeente Haarlem hebben voorgedaan. De bedoelde uitspraken hebben onder meer betrekking op:

  • -

    het hanteren van inkomensgrenzen, anders dan de inkomensgrenzen zoals vastgelegd in het landelijke Besluit maatschappelijke ondersteuning gehanteerd worden voor het vaststellen van de eigen bijdrage/het eigen aandeel. Het hanteren van inkomensgrenzen is niet meert toegestaan. Daarmee is een aantal artikelen in de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Haarlem 2010 geheel buiten werking gesteld. Vanzelfsprekend werkt dit door in het gemeentelijke Besluit maatschappelijke ondersteuning;

  • -

    de compensatieverplichting als het gaat om een vervoersvoorziening. Die betreft uitsluitend lokaal vervoer. In beginsel wordt daarmee bedoeld ‘plaatselijk vervoer’, dit wil zeggen beperkt tot een bepaalde plaats, in casu de gemeentegrenzen van Haarlem. Met betrekking tot het collectief vervoer c.a. heeft de Raad van de gemeente Haarlem het begrip ‘lokaal vervoer’ te verruimen tot ‘vervoer in de regio’, dit wil zeggen 6 zones;

  • -

    het recht van ‘vrije keuze’ om, in plaats van een voorziening in natura, te kiezen voor een vergoeding in de vorm van een persoonsgebonden budget, zonder beperkingen zoals het in bezit moeten hebben van een auto;

  • -

    het niet meer toegestaan zijn van het hanteren van een indeling in klassen als een persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden wordt toegekend;

  • -

    het in daartoe voorkomende gevallen bieden van zorg als geen sprake is van voorliggende voorzieningen, zoals de Awbz. Wel geeft de desbetreffende uitspraak grenzen aan ten aanzien van de verplichting

     

     

b. Voortschrijdend inzicht

Deze hebben voornamelijk betrekking tot de hulp in het huishouden en dan met name het persoonsgebonden budget. De controle daarop heeft geleid tot de constatering van tekortkomingen in de regelgeving.

 

c. Raadsbesluiten

De Raad heeft in het kader van Hof 2.0 een tweetal besluiten genomen:

  • -

    een met betrekking tot de vergoeding/het persoonsgebonden budget als geen gebruik wordt gemaakt van het collectief vervoer. Dit besluit leidt tot een verlaging van de vergoeding;

  • -

    een met betrekking tot de verhuiskostenvergoeding. Ook deze is op een lager niveau gebracht.

 

Het nu voorliggende Besluit kent:

  • -

    een aantal regels dat, afgezien van een redactionele aanpassing, inhoudelijk ongewijzigd is gebleven;

  • -

    een aantal aangescherpte regels;

  • -

    een aantal nieuwe regels.

 

Het Besluit is, als gevolg van de eerder aangegeven redenen, ook aanmerkelijk omvangrijker geworden dan de eerdere versies. Dit is noodzakelijk gebleken, omdat de praktijk vraagt om heldere regels en een heldere uitvoering ervan.

Volledig zal het echter nooit zijn. Immers, vrijwel dagelijks doen zich gebeurtenissen voor, die weer om een aanpassing vragen van de een of andere regelgeving. Zo is op 25 januari 2012 de uitspraak van het in dat kader hoogste rechtscollege bekend geworden, waaraan alphahulpen het recht ontlenen van doorbetaling van de vergoeding tijdens ziekte.

Om zo snel als maar kan te kunnen reageren op dit soort ontwikkelingen is in dit Besluit de mogelijkheid geboden om, in plaats van het bestaande Besluit geheel te herzien, alleen door middel van een daartoe strekkend collegebesluit dergelijke ontwikkelingen het hoofd te bieden. Zo is, ter illustratie, het uurtarief ten behoeve van het persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden weliswaar vermeld in dit Besluit maar bestaat de mogelijkheid om alleen door een collegebesluit een wijziging toe te passen.

Het verdient echter aanbeveling om regelmatig, bijvoorbeeld na elke vier jaar dit Besluit, maar ook andere gemeentelijke regelgeving, te herijken.

 

Dit Besluit draagt een tijdelijk karakter. Tijdelijk, omdat:

  • -

    afronding van Hof 2.0 kan leiden tot (ingrijpende) wijzigingen in de Verordening en als gevolg daarvan in dit Besluit;

  • -

    wijzigingen per 1 januari 2013 in de Algemene wet bijzondere ziektekosten aanleiding kunnen zijn om herzieningen toe te passen in én de Verordening én dit Besluit;

  • -

    een ingrijpende herziening van de Wet maatschappelijke ondersteuning is voorzien voor 1 januari 2014.

 

Ondanks de hiervoor genoemde factoren is het toch van belang om nu tot dit herziene Besluit te komen. Voortborduren op het op meerdere terreinen achterhaalde Besluit van 2010 is niet langer verantwoord.

 

Een aantal van de aangepaste en/of nieuwe regels zal leiden tot een aanpassing van de Uitvoeringsregels en een aanpassing van de werkwijze. Daarover wordt in dit kader verder niet uitgeweid.

 

 

II. Artikelsgewijze.

 

Hoof dstuk 1a: Bijzondere regels over het persoonsgebonden budget.

 

  • 1.1

    Verstrekking van een persoonsgebonden budget (pgb) vindt plaats op verzoek van de aanvrager. Onder bepaalde omstandigheden is het mogelijk, dat het college beslist dat in plaats van een voorziening in natura een persoonsgebonden budget wordt toegekend. Ook als dit tegen de wens is van de aanvrager. Dat een dergelijke beslissing alleen wordt genomen als sprake is van zwaarwegende redenen ligt voor de hand. Een reden kan zijn dat, door het gedrag van belanghebbende, het verlenen van een dienst door een werknemer van de zorgorganisatie niet (meer) mogelijk is. Dit soort situaties heeft zich in de praktijk voorgedaan, waarbij een ad hoc beslissing werd genomen. Om te voorkomen, dat besluitvorming wettelijke grondslag ontbeert is het aan het al bestaande artikel ter completering een zinsnede toegevoegd.

     

  • 1.2

    Het is vanzelfsprekend dat een pgb alleen kan worden besteed aan het doel waar deze voor bestemd is. Zo kan een pgb bestemd voor een scootmobiel niet aangewend worden voor de aanschaf van een of meerdere fietsen. Bovendien dient de voorziening te voldoen aan het door ons vastgestelde pakket van eisen.

     

  • 1.3

    Verstrekkingen in het kader van de Wmo zijn, een uitzondering daargelaten, altijd maatwerk. Dat betekent dat het nodig kan zijn om, naast de in dit Besluit vermelde voorwaarden, aanvullende voorwaarden en/of bepalingen op te nemen. Dit artikel biedt die mogelijkheid, met dien verstande dat aanvullende voorwaarden te allen tijde wel vermeld dienen te worden in de beschikking, dan wel door middel van een (aanvullende) brief aan belanghebbende medegedeeld moeten worden. Het volstaat niet deze mondeling mede te delen of alleen op te nemen in de rapportage.

     

  • 1.4

    Het mag duidelijk zijn dat, zonder een deugdelijke onderbouwing geen beslissing kan worden genomen op een aanvraag voor een pgb ten behoeve van bijvoorbeeld een materiële voorziening als een verbouwing. Een duidelijke offerte vormt daarvan een der onderdelen en in verband daarmee zijn eisen verbonden aan die offerte. Bovendien moet duidelijk zijn, dat de werkzaamheden worden verricht door een bonafide persoon of een bonafide bedrijf. Het ligt voor de hand, dat niet alle kosten kunnen worden geaccepteerd. Zo zal, als sprake is van een verbouwing, uitsluitend rekening kunnen worden gehouden met kosten als: de aanneemsom (hierin begrepen de loon- en materiaalkosten) voor het treffen van de voorziening, de risicoverrekening van loon- en materiaalkosten met inachtneming van het bepaalde in de risicoregeling woning- en utiliteitsbouw 1991, het honorarium van architect of constructeur tot ten hoogste 10% van de aanneemsom inclusief BTW met dien verstande dat dit niet hoger is dan het maximale honorarium als bepaald in SR 1988 van de BNA, de kosten voor het toezicht op de uitvoering (alleen bij sociale woningbouw), indien dit noodzakelijk is, de leges voor zover deze betrekking hebben op het treffen van de voorziening enzovoort. Deze opsomming is niet limitatief.

     

  • 1.5

    In verband met onze verantwoordelijkheid ten aanzien van de besteding van de Wmo-gelden is de eis gesteld dat, eerst als de gevraagde bewijzen er liggen, tot uitbetaling kan worden overgegaan. Er kunnen zich situaties voordoen dat een voorschotbetaling dient te worden verstrekt vanwege de aard van de werkzaamheden en de omvang van de daarmee gepaard gaande kosten. Als bijvoorbeeld blijkt, dat de aannemer een deel van de geraamde kosten bij vooruitbetaling wil hebben kan een verzoek van belanghebbende voor een voorschot kunnen worden gehonoreerd. Uiteraard mits voldoende garanties aanwezig zijn, dat de gelden niet in een bodemloze put verdwijnen. Die kunnen over het algemeen worden gevonden in de gegevens, aangegeven in dit artikel, die de opdrachtnemer dient te verstrekken. Overigens doen dit soort situaties zich vrijwel alleen voor bij bouwactiviteiten van enige omvang.

     

  • 1.6

    Dit artikel hoeft geen nadere toelichting.

     

Hoofdstuk 2: Eigen bijdrage en eigen aandeel 

 

  • 2.1.

    De eigen bijdrage/eigen aandeel- regeling is van toepassing voor zover wettelijk toegestaan in het Landelijke Besluit maatschappelijke ondersteuning. In de Uitvoeringsregels is dit nader toegelicht.

 

  • 2.2

    Dit artikel hoeft geen nadere toelichting.

 

Hoofdstuk 3: Hulp bij het huishouden.

 

  • 3.1

    Indicatiestelling van de hulp bij het huishouden vindt plaats nadat de situatie van belanghebbende in kaart is gebracht en, in daartoe voorkomende gevallen, een medisch advies is uitgebracht. In de Uitvoeringsregels zijn de normtijden, van toepassing op gezinssituatie, woonomstandigheden e.d., die gehanteerd worden aangegeven. De Wmo vraagt echter maatwerk en dat houdt in, dat rekening wordt gehouden met de specifieke omstandigheden van belanghebbende, binnen redelijke grenzen. In die gevallen kan door het college worden afgeweken van de normtijden. De wijze waarop de indicatie is vastgesteld dient terug te vinden te zijn in de rapportage. Bovendien dient in de aan belanghebbende toe te zenden beschikking duidelijk uitgelegd te worden hoe de indicatiestelling is berekend en vastgesteld. Het is overigens niet ondenkbaar dat, naast de beschikking, aanvullend schriftelijke informatie wordt verstrekt aan belanghebbende.

     

  • 3.2

    Vooralsnog wordt, ongeacht of sprake is van een verstrekking in natura of in de vorm van een pgb, een uurtarief gehanteerd als het gaat om hulp bij het huishouden. Op dit ogenblik (februari 2012) bedraagt het maximale uurtarief voor hulp bij het huishouden in de vorm van een pgb € 20,35. In dit bedrag zijn alle kosten (loonkosten, kosten overhead, redelijke winstmarge) begrepen. We sluiten niet uit, dat op enig moment wordt overgegaan op een gedifferentieerd tarief. Mocht dat gebeuren, dat zal dat plaatsvinden door middel van een daartoe strekkend besluit, onder verwijzing naar dit artikel. Volledigheidshalve zij vermeld, dat het belanghebbende vrij staat om – na onderhandeling en met wederzijdse instemming – een lager tarief te hanteren dan het hiervoor vermelde. Bij het vaststellen van de omvang van het budget wordt, uiteraard, rekening gehouden met het lagere tarief. Uiteraard dient ervoor gewaakt te worden, dat geen lager bedrag dan het geldende wettelijk minimumloon wordt gehanteerd.

     

  • 3.3

    We hebben gemeend om ten aanzien van een aantal kosten begrenzingen aan te geven. Ten aanzien van de reiskosten die voor vergoeding, vanuit het uurtarief bekostigt, in aanmerking komen blijven deze beperkt tot de kosten van openbaar vervoer binnen de grenzen van de gemeente Haarlem. Immers, er bestaat geen noodzaak om, gelet op het arbeidspotentieel, personeel aan te trekken woonachtig buiten de gemeente Haarlem. Het staat de budgethouder uiteraard vrij om personeel aan te nemen buiten de gemeente, maar met de meerkosten ervan zal geen rekening worden gehouden bij het uurtarief, respectievelijk de verantwoording van het verstrekte budget.

     

    Als door belanghebbende en de zorgverlener een lager uurtarief is afgesproken dan het in artikel 3.5 van dit Besluit genoemde ‘all in’ bedrag kan het budget vermeerderd worden met de componenten reiskosten en vervoerskosten met in achtneming van de aangegeven begrenzingen en met de restrictie dat alle kosten bij elkaar niet meer mogen bedragen dan het bedrag, genoemd in artikel 3.5 van dit Besluit.

     

    Voor het beheer van het pgb kan de budgethouder zich kosteloos wenden tot de Sociale Verzekeringsbank. Er is dan ook geen enkele reden om kosten te vergoeden uit het uurtarief, die bestemd zijn voor het administratieve beheer e.d. van het pgb. Slechts de kosten van het openen en in stand houden van een speciale betaalrekening waarop het pgb gestort wordt en waaruit de betalingen worden verricht vormen daarop de enige uitzondering.

     

  • 3.4

    Tot dusverre vindt geen indexering plaats van het uurtarief van toepassing op het pgb voor hulp bij het hushouden. Mocht tot indexering, om welk reden dan ook, op enig moment worden besloten dan biedt dit artikel daartoe de mogelijkheid zonder dat zulks tot een complete herziening van het Besluit hoeft te leiden.

     

  • 3.5

    In tegenstelling tot het verleden is ervoor gekozen om de termijn van de indicatiestelling te begrenzen tot ten hoogste twee jaar. De reden is dat uit de praktijk is gebleken, dat het om meerdere redenen beter is om frequenter de vinger aan de pols te houden. Niet in de laatste plaats vanwege het gegeven dat ontwikkelingen in de fysieke gesteldheid en de daaruit voortvloeiende belemmeringen in een rap tempo kunnen gaan. Het ligt voor de hand dat, als bij het eerste onderzoek al blijkt dat een snelle ontwikkeling is te verwachten, al binnen een jaar een “keukentafel gesprek” plaats vindt.

     

    Op grond van constante jurisprudentie is het uitsluitend toegestaan het budget vast te stellen aan de hand van het aantal geïndiceerde uren en niet meer, zoals eerder het geval was, door het indelen in een klasse en vervolgens uit te gaan van het gemiddelde van die klasse. Bij de indicatiestelling wordt, om pragmatische redenen, naar boven afgerond op een kwart uur.

    Het maandbedrag wordt berekend aan de hand van de formule:

     

    ((geïndiceerde uren per week x uurtarief) x 52) : 12.

     

  • 3.6

    Als overheid kunnen we niet meewerken aan zgn. “zwart werken”, evenmin kunnen we meewerken aan het te werk stellen van personen, die hier op onrechtmatige verblijven en/of niet de beschikking hebben over een werkvergunning. Vandaar dat wij eisen hebben gesteld ten aanzien van de te hanteren overeenkomst. Dat we daarbij verschillende overeenkomsten hanteren heeft te maken met de wettelijke vereisten onder meer opgenomen in de Wet op de loonbelasting.

    Zo wordt, als sprake is van meer dan drie dagen werken (ongeacht het aantal uren), een andere overeenkomst gehanteerd dan bij een geringer aantal dagen werken. Dit heeft te maken met Belastingwet, die aangeeft dat bij meer dan drie dagen werken de werkgever/budgethouder verplicht is afdrachten te verrichten (belastingen, sociale premies). Tenzij sprake is van een zelfstandige zonder personeel (ZZP-er): in dat geval dient de overeenkomst te worden gehanteerd die daarop van toepassing is. Dezelfde overeenkomst kan ook worden gehanteerd als het om een freelancer gaat, ongeacht of het hier betreft een familielid (niet tot het gezin behorend) of, bij wijze van spreken, de buurman. Het verschil tussen de ZZP-er en de freelancer schuilt onder meer in de afdracht BTW en de inschrijving bij de Kamer van Koophandel. Voor informatie daarover kan de opdrachtgever in spé en de opdrachtnemer in spé zich wenden tot de Kamer van Koophandel en/of de Belastingdienst.

    Overigens zijn de overeenkomsten gebaseerd op de overeenkomsten die door de Sociale Verzekeringsbank worden gehanteerd. Uiteraard met een aantal aanpassingen, omdat het budgetbeheer niet wordt geregeld door de Sociale Verzekeringsbank, maar door de budgethouder zelf. De wijzigingen zijn dan ook hoofdzakelijk redactioneel van aard.

    Het is geen verplichting de overeenkomsten te hanteren die als bijlage IV bij dit besluit zijn opgenomen. Het staat een ieder vrij een overeenkomst naar eigen voorkeur te hanteren mits de inhoud ervan overeenkomt met het bepaalde in dit Besluit.

     

  • 3.7

    Er wordt eerst tot uitbetaling van het budget overgegaan als de rechtsgeldige overeenkomst, die geheel en al voldoet aan de voorwaarden en bepalingen aangegeven in dit Besluit, is overgelegd. Zonder een rechtsgeldige overeenkomst vindt geen uitbetaling plaats.

     

  • 3.8

    Dit artikel hoeft geen nadere toelichting.

     

  • 3.9

    Idem.

     

  • 3.10

    Idem.

     

  • 3.11

    Idem.

     

  • 3.12

    Idem. 

     

  • 3.13

      In bepaalde gevallen kan een verzoek voor een pgb worden afgewezen. Onder meer als sprake is van enige vorm van verslaving, of sprake is van personen die niet zelfstandig kunnen functioneren vanwege psychische belemmeringen, sprake is van een problematische schuldensituatie, enz. Deze opsomming is overigens niet limitatief. Ook als de sociale omgeving zegt de budgethouder te begeleiden is weigering op zijn plaats: die sociale omgeving biedt geen enkele garantie dat het bedrag op een juiste wijze wordt besteed. Bovendien biedt het nog de budgethouder, noch ons de mogelijkheid in situaties dat het mis is gegaan verhaal te halen in verband met bijvoorbeeld wanbeleid. Alleen als sprake is van een door de rechtbank aangewezen toezichthouder en door de toezichthouder een correcte besteding van het pgb schriftelijk wordt gewaarborgd, zullen we overgaan tot de verstrekking van een pgb.

     

Hoofdstuk 4. Woonvoorzieningen

 

  • 4.1

    In artikel 4.1. is geregeld hoe het persoonsgebonden budget voor een woonvoorziening wordt vastgesteld. Het gaat daarbij om de kosten van de door het college goedgekeurde offerte van een aannemer. Daarin kan een aantal kosten teruggevonden worden. Te denken valt hierbij aan de bouwkosten, architect kosten, kosten van toezicht, vergunningen enz. Welke kosten meegenomen worden verschilt per situatie. Vaststellen welke kosten wel/niet kunnen worden meegenomen vraagt dan ook om een individuele benadering. In de vigerende Uitvoeringsregels is een en ander nader uitgewerkt. Bij de beoordeling, c.q. acceptatie van de offerte gelden te allen tijde de criteria: noodzakelijk en goedkoopst adequaat.

     

  • 4.2

    Dit artikel hoeft geen nadere toelichting.

     

  • 4.3

    Hierin wordt aangegeven wanneer en op welke wijze een toegekende woonvoorziening dient te worden terugbetaald. De verplichting tot terugbetaling vindt alleen plaats als sprake is van een aanbouw en/of een verbouwing die aanzienlijke kosten met zich meebrengt, maar in elk geval een bedrag van € 10.000, te boven gaan. Om vast te kunnen stellen wat bij verkoop van de woning terugbetaald moet worden is uitgegaan van een fictieve waardebepaling van het pand na gereed komen van de verbouwing. Bij verkoop van de woning tegen de dan geldende marktprijs dient, als verkocht wordt tegen een prijs die hoger ligt dan de eerder vastgestelde fictieve waarde, het bedrag van de investering te worden terugbetaald. Althans dat deel dat nog niet is afgeschreven op de wijze zoals in dit artikel is aangegeven. Bij verkoop van de woning tegen een lagere marktprijs dan de fictieve waarde van het pand wordt het terug te betalen bedrag evenredig verminderd.

     

  • 4.4

    In dit artikel wordt aangegeven welk bedrag verstrekt wordt als het gaat om een financiële tegemoetkoming in de verhuis- en herinrichtingskosten.

     

  • 4.5

    In dit artikel is de hoogte van het bedrag vastgesteld waarboven toepassing wordt gegeven aan het primaat van verhuizen zoals opgenomen in artikel 4.4. (primaat van verhuizen) van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Haarlem 2010. In lid b staat de mogelijkheid omschreven om voor de genoemde bijdrage in aanmerking te komen als de eigenaar of huurder bereid is zelf de meerkosten voor eigen rekening te nemen.

     

  • 4.6

    In dit artikel staat omschreven tot welk bedrag gemeenschappelijke ruimten worden aangepast. In dit artikel wordt aangegeven met welke voorziening(en) en tot welk maximaal bedrag de gemeenschappelijke ruimte kan worden aangepast. Er is geen sprake van cumulatie, of het nu om een of meerdere voorzieningen gaat het maximale bedrag is en blijft € 10.000,- . Echter, met die restrictie dat door het treffen van die voorzieningen belanghebbende diens woning op adequate wijze kan bereiken vanuit de openbare ruimte (straat, plein enzovoort) en omgekeerd en de woning verder volledig adequaat te bewonen is door belanghebbende.

     

  • 4.7

    Dit artikel hoeft geen nadere toelichting.

 

 

Hoofdstuk 5. Het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel.

 

  • 5.1

    Dit artikel hoeft geen nadere toelichting.

     

  • 5.2

    Dit artikel regelt de wijze waarop een persoonsgebonden budget voor een vervoersvoorziening wordt vastgesteld. Hierbij wordt uitgegaan, conform de Verordening, van een huurprijs over vijf jaar van de goedkoopst adequate voorziening, inclusief onderhoud en reparatie.

     

  • 5.3

    Dit artikel hoeft geen nadere toelichting.

     

  • 5.4

    Idem.

     

  • 5.5

    Idem.

     

  • 5.6

    Idem.

     

  • 5.7

    Idem.

     

  • 5.8

     Op grond van jurisprudentie hoeven wij alleen zorg te dragen voor lokaal vervoer. Dit wil zeggen vervoer binnen de gemeentegrenzen. De raad van de gemeente Haarlem heeft echter bij de invoering van de Wmo bepaald dat als lokaal vervoer dient te worden aangemerkt het vervoer in de regio. Vertaald in zones: zes zones. In dit besluit wordt onderscheid gemaakt in:

    - een vergoeding in de vorm van een persoonsgebonden budget in die gevallen, dat sprake is van een (medisch) aantoonbare beperking dat geen gebruik kan worden gemaakt van een algemene of collectieve voorziening, een persoonsgebonden budget verstrekt kan worden. De hoogte ervan is afhankelijk van de te gebruiken voorziening en is gerelateerd aan de bandbreedte van 1500-2000 kilometer per jaar (zie artikel 5.5 van de Verordening);

    - een vergoeding in de vorm van een persoonsgebonden budget als een persoon, voor wie het gebruik van de OV-taxi is geïndiceerd daarvan geen gebruik wil maken maar gebruik wil maken van een eigen auto, taxi of vervoer door (andere) derden. De in dit artikel genoemde bedragen zijn al door de Raad vastgesteld naar aanleiding van Hof 2.0. De beperking, aangegeven in het eerdere Besluit, dat alleen voor de vergoeding in aanmerking komen personen én met een laag inkomen én in het bezit zijnde van een eigen auto is niet meer te handhaven. Immers, jurisprudentie geeft aan dat een inkomensgrens niet meer mag worden gehanteerd, bovendien is de eis van het in bezit zijn van een eigen auto evenmin te handhaven op grond van andere jurisprudentie (keuzevrijheid mag niet worden belemmerd). Dit heeft als gevolg dat de vergoeding in de vorm van een pgb kan worden verstrekt ook als gebruik wordt gemaakt van een taxi of vervoer door derden (buurman, kind etc.). Wel wordt onderscheid gemaakt in de wijze van uitbetaling en verantwoording.

     

    Ten aanzien van het persoonsgebonden budget en de verantwoording ervan gelden, voor zover althans niet expliciet uitgesloten, alle bepalingen ten aanzien van het persoonsgebonden budget, aangegeven in Hoofdstuk 1 en 5 van dit Besluit. Daarbij komen de in dit artikel aangegeven aanvullende bepalingen. Ten overvloede: evenals dat geldt voor de andere persoonsgebonden budgetten kan ook bij deze budgetten het college aanvullende regels stellen, te vermelden in de beschikking.

     

    Het kan met name als het gaat om gebruik van rolstoelbus, taxi en derden (declaratiebasis) sprake zijn van het geheel of gedeeltelijk ongebruikt zijn van de verstrekte maandbedragen in een kwartaal. Het ligt voor de hand dat in die situaties maandelijkse betalingen worden opgeschort of een positief saldo wordt verrekend met de nog uit te betalen (maand) bedragen. Van de andere kant is het mogelijk dat een tekort in een bepaalde periode wordt aangevuld met een eerder opgeschorte betaling. Er dient wel voor te worden gewaakt dat een budget over een bepaald kalenderjaar niet wordt overschreden. Nota bene: als iemand per 1 juli 2012 een persoonsgebonden budget is toegekend kan over 2012 maximaal 6/12 van het jaarbudget worden uitbetaald.

     

  • 5.9

    Om billijkheidsoverwegingen is een gewenningsregeling in het leven geroepen, uitgewerkt in Hoofdstuk 7 van dit Besluit.

 

Hoofdstuk 6. Verplaatsen in en rond de woning.

 

  • 6.1

    Dit artikel hoeft geen nadere toelichting.

 

  • 6.2

    In dit artikel wordt de wijze waarop een persoonsgebonden budget voor een rolstoelvoorziening wordt vastgesteld buiten het kernassortiment van de gemeentelijke leverancier.

     

  • 6.3

     Dit artikel regel de wijze waarop het pgb voor een voorziening buiten het kernassortiment wordt vastgesteld.

     

  • 6.4

    Dit artikel hoeft geen nadere toelichting.

     

  • 6.5

    Idem.

     

  • 6.6

    Idem.

     

  • 6.7

    Idem.

     

  • 6.8

    n het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning (“meedoen c.q. participeren” als centrale begrippen) hecht de gemeente Haarlem grote waarde aan het sporten als een manier om te ontmoeten, te verbinden en om mee te doen aan de maatschappij. Daarom is de sportrolstoel niet de enige sportvoorziening, maar kan er in principe voor de meest voorkomende sporten een zogeheten sportvoorziening worden aangevraagd. In dit artikel zijn deze voorzieningen benoemd. De wijze van verstrekken staat omschreven in dit artikel. De algemeen gebruikelijke kosten, de kosten die een persoon zonder beperkingen anders had moeten betalen, komen niet voor verstrekking in aanmerking en worden dan ook in mindering gebracht op de te verstrekken financiële tegemoetkoming.

     

  • 6.9

    In dit artikel worden de te verstrekken bedragen voor sportvoorzieningen gemaximeerd.

     

  • 6.10

    Dit artikel hoeft geen nadere toelichting.

     

  • 6.11

    Idem.

     

  • 6.12

    Idem.

     

  • 6.13

    Idem.

     

  • 6.14

    Idem.

     

Hoofdstuk 7. Begeleiding

 

  • 7.1

    Al bij de invoering van de pakketmaatregelen in het kader van de Algemene wet bijzondere ziektekosten (Awbz) is de zogenaamde “lichte begeleiding” uit het Awbz-pakket verdwenen. Als een van de weinige gemeenten werden wij geconfronteerd met een aanvraag voor begeleiding. Die aanvraag heeft geleid tot juridische procedures tot aan de Centrale Raad van Beroep (CRvB). De meervoudige Kamer van de CRvB heeft de gemeente Haarlem uiteindelijk in het gelijk gesteld. Uit de uitspraak kan echter worden geconcludeerd, dat:

    - als er sprake is van voorliggende wettelijke voorzieningen deze aangesproken dienen te worden door belanghebbende;

    - deze en soortgelijke aanvragen onderwerp moeten zijn van een volledig en zorgvuldig onderzoek, waarbij de problematiek in kaart dient te worden gebracht;

    - begeleiding in verband met school en/of opleiding niet vallen onder de compensatieplicht van de gemeente, maar door de school/het opleidingsinstituut dient te worden opgelost;

    - begeleiding in eerste aanleg dient te worden gezocht binnen de eigen sociale omgeving, die zo nodig versterkt dient te worden door de op het onderhavige terrein werkzame instellingen;

    - als en voor zover de (door de gemeente) gesubsidieerde instellingen de benodigde begeleiding (tijdelijk) niet kunnen leveren de gemeente dan aan zet is.

     

    Met dit artikel en de daarna volgende artikelen is voorzien in de uitkomsten van de uitspraak.

     

  • 7.2

    Als uitgangspunt geldt dat door de gemeente gerealiseerde algemene voorzieningen, ondergebracht bij (door de gemeente) gesubsidieerde instellingen/organisaties prevaleren. Anders gesteld: er kan geen andere voorziening worden toegekend dan die door de gemeente Haarlem zijn georganiseerd en gesubsidieerd. Alleen als sprake is van zwaarwegende factoren kan daarvan worden afgeweken. Dit artikel voorziet in dat uitgangspunt.

     

  • 7.3

    Als zwaarwegende factoren aanwezig zijn, dit ter beoordeling aan het college, kan een persoonsgebonden budget worden toegekend. Als zwaarwegende factor geldt onder andere het – tijdelijk – ontbreken van een algemene voorziening. Tot het tijdstip dat de algemene voorziening is gerealiseerd dient te mogelijkheid aanwezig te zijn, dat belanghebbende de begeleiding elders “inkoopt”. Het pgb is, in beginsel, gelijk aan het bedrag dat de gemeente kwijt is als de begeleiding wordt verzorgd door een gesubsidieerde instelling. Tenzij dit leidt tot onbillijkheid: in dat geval is, mits onderbouwd, afwijking op de algemene regel mogelijk.

     

  • 7.4

    Hoeft geen nadere toelichting.

 

Hoofdstuk 8. Overgangsbepalingen

 

  • 8.1

    Het ligt voor de hand dat degenen, die een pgb toegekend hebben gekregen onder de voorwaarden genoemd in het eerdere Besluit of de Uitvoeringsregels zich nu niet van de ene op de andere dag kunnen instellen op het nieuwe maximale uurtarief. Daarom wordt een overgangstermijn van 3 maanden gehanteerd om zich als Haarlemse burger hierop in te stellen.

 

  • 8.2

    Dit artikel hoeft geen nadere toelichting.

     

  • 8.3

    Jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep heeft uitgewezen dat de gemeente in het kader van de Wmo geen compensatieplicht heeft voor bovenregionale of bovenlokale vervoersbehoeften. (zie CRvB 30-11-2011, nummer 10/4121 Wmo en CRvB 29-02-2012, nummer 10/906). Ten behoeve van het bovenregionale vervoer wordt door het rijk de Valys gefinancierd. In de desbetreffende vervallen financiële vergoedingen zit een bovenregionale component verwerkt.

     

Hoofdstuk 9. Slotbepalingen

 

De artikelen 9.1 tot en met 9.3 hoeven geen nadere toelichting.

 

 

-.-.-.-.-