Organisatie | Waterschap Vallei en Veluwe |
---|---|
Organisatietype | Waterschap |
Officiële naam regeling | Inspraakverordening Waterschap Vallei en Veluwe 2013 |
Citeertitel | Inspraakverordening Waterschap Vallei en Veluwe 2013 |
Vastgesteld door | algemeen bestuur |
Onderwerp | bestuur en recht |
Eigen onderwerp |
Geen
Waterschapswet, art. 79
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
20-03-2013 | Onbekend | 27-02-2013 Waterschapsblad, 19 maart 2013, uitgave nummer 20 | Onbekend |
Besluit tot vaststelling Inspraakverordening Waterschap Vallei en Veluwe 2013
Het algemeen bestuur van Waterschap Vallei en Veluwe;
op het voorstel van de Voorbereidingscommissie van 13 november 2012;
overwegende dat het in verband met de instelling van Waterschap Vallei en Veluwe wenselijk is om een inspraakverordening op te stellen;
gelet op artikel 79 van de Waterschapswet;
vast te stellen de volgende Inspraakverordening Waterschap Vallei en Veluwe 2013;
De ontwerpbesluiten die onder de werking van deze verordening vallen, worden voorbereid met inachtneming van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht.
Een ontwerpbesluit wordt voor een ieder gedurende zes weken ter inzage gelegd op het kantoor van het waterschap en is in te zien op de website van het waterschap.
Ingezetenen en belanghebbenden, die in hun zienswijze daarom hebben verzocht, worden door het college van dijkgraaf en heemraden in de gelegenheid gesteld hun zienswijze mondeling toe te lichten, tenzij een dergelijk verzoek kennelijk onredelijk is.
De Inspraakverordening Waterschap Vallei & Eem 2012, vastgesteld door het algemeen bestuur van Waterschap Vallei & Eem op 25 januari 2012, alsmede de Inspraakverordening Waterschap Veluwe, vastgesteld op 15 oktober 2005 door het algemeen bestuur van Waterschap Veluwe en laatst gewijzigd bij besluit van 28 april 2010, worden ingetrokken met ingang van de dag, volgend op de dag van bekendmaking van deze verordening.
Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van het algemeen bestuur van 27 februari 2013.
mr. G.P. Dalhuisen ir. G. Verwolf
secretaris dijkgraaf
Toelichting bij de Inspraakverordening Waterschap Vallei en Veluwe 2013
Artikel 79 van de Waterschapswet verplicht het algemeen bestuur van het waterschap tot het vaststellen van een inspraakverordening waarin regels worden gesteld met betrekking tot de wijze waarop ingezetenen bij de voorbereiding van het beleid van dat bestuur worden betrokken. In artikel 79, tweede lid van de Waterschapswet is bepaald dat de inspraak wordt verleend door toepassing van afdeling 3.4 van de Algemeen wet bestuursrecht (Awb), voorzover in de verordening niet anders is bepaald.
Inspraak conform afdeling 3.4 van de Awb ziet er als volgt uit: het bestuursorgaan legt het ontwerp met daarbij de stukken die redelijkerwijs nodig zijn om het ontwerp te kunnen beoordelen zes weken ter inzage (artikel 3:11 en 3:16 Awb). In artikel 3:12 Awb is bepaald hoe kennisgeving van de terinzagelegging plaats dient te vinden. Belanghebbenden kunnen tijdens de zes weken dat het ontwerp ter inzage ligt schriftelijk of mondeling hun zienswijze naar voren brengen (artikel 3:15 Awb). Het bestuur beoordeelt alle ingediende zienswijzen en besluit of deze al dan niet tot aanpassing van het beleidsvoornemen of het besluit moeten leiden. Degenen die bij de voorbereiding hun zienswijze naar voren hebben gebracht, worden over het definitieve besluit geïnformeerd. Dit gebeurt tegelijkertijd met of zo spoedig mogelijk na de bekendmaking van het besluit (artikel 3:43 en 3:44 Awb). Vermeld moet hierbij worden welke rechtsbescherming openstaat tegen het genomen besluit (artikel 3:45 Awb).
Het doel van de inspraak is tweeledig. Aan de ene kant wordt aan ingezetenen en belanghebbenden de mogelijkheid geboden om hun mening over een ontwerpbesluit naar voren te brengen. Aan de andere kant is het voor het waterschap een belangrijk hulpmiddel om op basis van een evenwichtige belangenafweging tot een besluit te komen.
Inspraak is slechts zinvol wanneer er voor het waterschapsbestuur een keuzemogelijkheid is. Indien het waterschap geen keuze heeft, hetgeen met name voor kan komen als het een gebonden besluit betreft dat voortvloeit uit een voorschrift van hoger gezag, kan het waterschap ook geen rekening houden met meningen van ingezetenen en belanghebbenden. Hiervoor is in artikel 2 lid 3 een regeling opgenomen.
In het algemene deel van de toelichting is het doel en het belang van de inspraak al aan de orde geweest. De verantwoordelijkheid voor de inspraak is gelegd bij het college van dijkgraaf en heemraden, omdat het hierbij gaat om de uitvoering van een verordening en dat is een taak van het college van dijkgraaf en heemraden.
Met betrekking tot het begrip ‘ingezetene' wordt aansluiting gezocht bij artikel 11 van de Waterschapswet. Dit artikel bepaalt dat ‘ingezetenen' degenen zijn die hun werkelijke woonplaats in het waterschap hebben. Degenen die volgens de gemeentelijke basisadministratie woonachtig zijn in het gebied worden - behoudens tegenbewijs - geacht de werkelijke woonplaats te hebben in het gebied en daarmee ‘ingezetene' te zijn.
De Awb verstaat onder het begrip ‘belanghebbende' in artikel 1:2 ‘degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken'. Dat betekent dat het belang bij het besluit reëel moet zijn. Het belang moet bepaalbaar zijn, waardoor degene die zich persoonlijk onderscheidt van mensen die enig belang hebben bij het besluit. Het belang moet verder actueel zijn. Tenslotte geldt dat er voldoende verband (causaal verband) moet bestaan tussen de gevolgen van het besluit en het geraakt worden van het belang. Voor bestuursorganen geldt verder dat de hun toevertrouwde belangen als hun belangen beschouwd moeten worden. Voor andere rechtspersonen geldt dat onder hun belangen ook de belangen worden geschaard die zij krachtens hun doelstellingen en feitelijke werkzaamheden in het bijzonder behartigen.
Met 'inspraak' wordt de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 van de Awb bedoeld, in aansluiting op artikel 79 van de Waterschapswet, waarin deze afdeling van toepassing wordt verklaard op de beleidsvoornemens van het waterschap. Het gaat hier om de voorbereiding van waterschapsbeleid, verordeningen, regelingen en overige besluiten van algemene strekking. Het begrip beleidsvoornemens is derhalve een ruim begrip en beperkt zich niet tot beleidsregels als bedoeld in titel 4.3 van de Awb.
Artikel 79 van de Waterschapswet verplicht het algemeen bestuur van het waterschap tot vaststelling van regels met betrekking tot de wijze waarop burgers bij de voorbereiding van het beleid van dit bestuur worden betrokken. Het is aan de beoordeling van het algemeen bestuur overgelaten ten aanzien van welke beleidsvoornemens inspraak wordt verleend. In artikel 2 van deze verordening worden de besluiten aangewezen waarop de procedure van inspraak op grond van deze verordening van toepassing is. Als er in wetten en andere hogere regelgeving is bepaald dat inspraak verplicht is, gaan die bepalingen vóór; de verordening heeft dus een aanvullend karakter. Enkele voorbeelden van inspraak op grond van andere wetten en hogere regelgeving:
In andere gevallen kan het bestuursorgaan zelf bepalen of er inspraak vereist is (artikel 3:10 lid 1 Algemene wet bestuursrecht).
Het is duidelijk dat de inspraakprocedure met name zijn werking moet vinden in het vaststellen van besluiten van het algemeen bestuur met een algemene strekking. Voor besluiten die een individu of een beperkte groep betreffen, is het houden van een inspraakprocedure niet altijd noodzakelijk.
Onder de werking van de verordening vallen in ieder geval de in het tweede lid opgesomde besluiten. Daarbij gaat het om de keur, de kostentoedelingsverordening, de legger (zowel de leggerverplichting uit artikel 78, tweede lid van de Waterschapswet als de leggerverplichting uit artikel 5.1 van de Waterwet), peilbesluiten en het beheerplan.
De keur bevat diverse verplichtingen, bijvoorbeeld onderhoudsplichten en het verbod om diverse handelingen in het watersysteem te verrichten, respectievelijk om daarvoor een vergunning aan te moeten vragen. Dit zijn ingrijpende verplichtingen, zodat inspraak op haar plaats is.
In peilbesluiten wordt opgenomen welk oppervlaktewaterpeil voor een bepaald gebied wordt gehanteerd. Dat is uiteraard van belang voor degenen, die in zo’n gebied wonen en voor het gebruik van hun grond. Vanwege de ingrijpendheid dient hiervoor inspraak plaats te vinden..
Het vaststellen van leggers is geregeld in artikel 78 van de Waterschapswet en artikel 5.1 van de Waterwet. Volgens het tweede lid van artikel 78 stelt het algemeen bestuur de legger vast, waarin de onderhoudsplichtigen of onderhoudsverplichtingen worden aangewezen. Artikel 5.1 van de Waterwet bepaalt dat het waterschap een legger vaststelt, waarin is omschreven waaraan waterstaatswerken naar ligging, vorm, afmeting en constructie moeten voldoen. In de praktijk wordt één leggerdocument vastgesteld, waarin beide leggers zijn opgenomen.
Het is voor ingezetenen en belanghebbenden van belang te weten wie onderhoudsplichtig is van waterstaatswerken en wat de onderhoudsplicht inhoudt. Dat geldt ook voor de afmeting en dergelijke van waterstaatswerken. Dat over het vaststellen van een legger inspraak wordt verleend ligt daarom voor de hand.
In het derde lid is aangegeven in welke gevallen geen inspraak wordt verleend. De reden dat belastingverordeningen uitgezonderd zijn, is te vinden in het feit dat verordeningen in hoofdzaak dienen ter vaststelling van de tarieven. De basis voor de tarieven wordt gelegd in de kostentoedelingsverordening en de begroting. De kostentoedelingsverordening is een algemeen verbindend voorschrift en valt onder de inspraakprocedure. Voor vaststelling van de begroting geldt de procedure uit de artikelen 100 en 101 van de waterschapswet. Hiermee is de inspraak op voorhand al voldoende verzekerd. In de Memorie van Toelichting bij de Veegwet (Kamerstukken II, 2007-2008, 31 515, nr. 3) inzake de Waterschapswet wordt tevens expliciet tot uitdrukking gebracht dat belastingverordeningen niet onder de Inspraakverordeningen behoeven te vallen.
Van spoedeisendheid (letter e) kan sprake zijn wanneer bijvoorbeeld blijkt dat er in verband met een gebleken tekortkoming na een wateroverlastperiode met de grootste spoed een nieuw gemaal moet worden gebouwd ter voorkoming van nieuwe problemen. Het volgen van de inspraakprocedure volgens deze verordening neemt enkele maanden in beslag en het bestuur kan dan van oordeel zijn, dat zo’n tijdsverlies niet verantwoord is.
Met deze bepaling wordt duidelijk gemaakt dat ook wanneer er vrijwillig wordt gekozen om inspraak toe te passen, hierop de procedure van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing is.
Artikel 3:11 Algemene wet bestuursrecht bepaalt dat het ontwerpbesluit ter inzage moet worden gelegd; dit artikel geeft daarvan een verdere uitwerking.
Een openbare zitting waarop belanghebbenden in de gelegenheid worden gesteld om hun schriftelijk ingediende bezwaren mondeling toe te lichten, is geen wettelijke verplichting. Daarom bepaalt artikel 5 dat het dagelijks bestuur degenen die daarom verzoeken de gelegenheid daartoe moet geven, tenzij het verzoek kennelijk onredelijk is. Dit laatste is toegevoegd om het dagelijks bestuur de mogelijkheid te geven aan een dergelijk verzoek geen gevolg te geven.
De Waterschapswet en de Awb geven geen regels over de rapportage naar aanleiding van de ingekomen zienswijzen. Wel is bepaald dat de ingekomen zienswijzen voor de resterende tijd ter inzage moeten worden gelegd en dat er van de mondeling ingekomen zienswijzen een verslag moet worden gemaakt (artikel 3:14 respectievelijk artikel 3:17 van de Awb).
In artikel 6 van deze verordening worden nadere regels gegeven omtrent de rapportage van de gehouden inspraakprocedure.
Op deze manier kan het bestuursorgaan een duidelijk en volledig beeld krijgen van de ingekomen zienswijzen en kan het op basis hiervan een volledige belangenafweging maken.