Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Raalte

Maatregelen en boeteverordening Wwb, Bbz, Ioaw, Ioaz gemeente Raalte

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieRaalte
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingMaatregelen en boeteverordening Wwb, Bbz, Ioaw, Ioaz gemeente Raalte
CiteertitelMaatregelen en boeteverordening Wwb, Bbz, Ioaw, Ioaz gemeente Raalte
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Gemeentewet, art. 147, lid 1
  2. Wet werk en bijstand, art. 8, lid 1, onderdeel c en i
  3. Wet werk en bijstand, art. 30
  4. Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemer, art. 35,lid 1, onderdeel b
  5. Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemer, art. 20, lid 2
  6. Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen, art. 35, lid 1, onderdeel b
  7. Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen, art. 20, lid 1

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen.

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

28-02-201301-01-201301-01-2015nieuwe regeling

31-01-2013

Weekblad voor Salland, 27-02-2013

1250

Tekst van de regeling

Intitulé

Maatregelen en boeteverordening Wwb, Bbz, Ioaw, Ioaz gemeente Raalte

De raad van de gemeente Raalte, gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders 11 december 2012,

gelet op artikel 147, eerste lid, Gemeentewet en artikel 8 eerste lid, onderdeel c, i en 30 van de Wet werk en bijstand, artikel 35, eerste lid, onderdeel b en artikel 20, tweede lid van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemer, evenals artikel 35, eerste lid, onderdeel b en artikel 20, eerste lid van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen:

 

Besluit vast te stellen de:

 

Maatregelen en boeteverordening Wwb, Bbz, Ioaw, Ioaz gemeente Raalte

Hoofdstuk 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1 Begripsomschrijving

  • 1

    Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand (WWB), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (Ioaw), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (Ioaz), het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004, de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de Gemeentewet.

  • 2

    In deze verordening wordt verstaan onder:

    a.  belanghebbende: persoon met een uitkering ingevolgde de Wwb, Bbz, Ioaw of Ioaz

    b.  bijstandsnorm: de norm zoals bedoeld in artikel 5 onder c en d Wwb, voor zover sprake is van een Ioaw of Ioaz uitkering, de grondslag van de uitkering als bedoelt in artikel 5 Ioaw respectievelijk artikel 5 Ioaz, grondslag in art. 78fWwb voor het Bbz

    c.  bijzondere bijstand: de bijstand bedoeld in artikel 5, onderdeel d, van de wet;

    d.  benadelingsbedrag: het bruto bedrag dat als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenverplichting ten onrechte is verleend als bijstand of uitkering op grond van respectievelijk de Wwb, Ioaw, Ioaz of Bbz 2004;

    e.  bestuurlijke boete: boete als bedoeld in artikel 18a van de Wet werk en bijstand

    f.   recidiveboete: bestuurlijke boete als bedoeld in artikel 18a, vijfde lid, van de Wet werk en bijstand;

    g.  college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Raalte;

    h.  de raad: de gemeenteraad van de gemeente Raalte

Hoofdstuk 2 MAATREGELEN

Paragraaf 2.1 Algemene bepalingen maatregelen

Artikel 2 Het opleggen van een maatregel

  • 1

    Als de belanghebbende naar het oordeel van het college tekortschietend besef van verantwoordelijkheid betoont voor de voorziening in het bestaan dan wel de uit de wet of de artikelen 28, tweede lid, of artikel 29, eerste lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen voortvloeiende verplichtingen niet of onvoldoende nakomt.

  • 2

    Een maatregel wordt afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate waarin de belanghebbende de gedraging kan worden verweten en de omstandigheden waarin hij verkeert.

Artikel 3 Berekeningsgrondslag

  • 1

    De maatregel wordt toegepast op de voor de belanghebbende van toepassing zijnde norm.

  • 2

    In afwijking van het eerste lid kan de maatregel ook worden toegepast op de bijzondere bijstand indien aan belanghebbende bijzondere bijstand wordt verleend met toepassing van artikel 12 van de wet.

  • 3

    In afwijking van het eerste lid kan de maatregel ook worden toegepast op de bijzondere bijstand voor woonkosten en premie arbeidsongeschiktheidsverzekering aan zelfstandigen die bijstand voor het levensonderhoud krachtens het Bbz ontvangen, of hebben ontvangen.

Artikel 4 Het besluit tot opleggen van een maatregel

In het besluit tot opleggen van een maatregel worden in ieder geval vermeld:

- de reden van de maatregel,

- de duur van de maatregel,

- het percentage waarmee de bijstand wordt verlaagd,

- het bedrag waarmee de bijstand wordt verlaagd uitgaande van de uitkeringsnorm en,

- indien van toepassing, de reden om af te wijken van een maatregel zoals opgenomen in deze verordening.

Artikel 5 Horen van belanghebbende

  • 1

    Voordat een maatregel wordt opgelegd, wordt de belanghebbende in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen.

  • 2

    Het horen van belanghebbende kan achterwege worden gelaten indien:

    a.  de vereiste spoed zich daartegen verzet;

    b.  de belanghebbende al eerder in de gelegenheid is gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen en zich sindsdien geen nieuwe feiten of omstandigheden hebben voorgedaan;

    c.  de belanghebbende niet heeft voldaan aan een verzoek van het college of van een derde aan wie het college met toepassing van artikel 7 van de wet werkzaamheden in het kader van de wet heeft uitbesteed, om binnen een gestelde termijn inlichtingen te verstrekken als bedoeld in artikel 17 van de wet; of artikel 38, tweede lid, van het Bbz; of

    d.  het college het horen niet nodig acht voor het vaststellen van de ernst van de gedraging of de mate van verwijtbaarheid.

Artikel 6 Afzien van het opleggen van een maatregel

  • 1

    Het college ziet af van het opleggen van een maatregel indien:

    a.  elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt; of

    b.  de gedraging meer dan één jaar vóór constatering van die gedraging door het college heeft plaatsgevonden, tenzij de gedraging een schending van de inlichtingenplicht inhoudt en als gevolg van die gedraging ten onrechte bijstand is verleend. Een maatregel wegens schending van de inlichtingenplicht wordt niet opgelegd na verloop van vijf jaren nadat de betreffende gedraging heeft plaatsgevonden.

  • 2

    Het college kan afzien van het opleggen van een maatregel indien het daarvoor dringende redenen aanwezig acht.

  • 3

    Indien het college afziet van het opleggen van een maatregel op grond van dringende redenen, wordt de belanghebbende daarvan schriftelijk mededeling gedaan.

Artikel 7 Ingangsdatum en tijdvak

  • 1

    De maatregel wordt opgelegd met ingang van de eerst volgende kalendermaand volgend op de datum waarop het besluit tot het opleggen van de maatregel aan de belanghebbende is bekendgemaakt. Daarbij wordt uitgegaan van de voor die maand geldende bijstandsnorm.

  • 2

    In afwijking van het eerste lid kan de maatregel met terugwerkende kracht worden opgelegd, voor zover de bijstand of de bijzondere bijstand nog niet is uitbetaald.

  • 3

    Indien de maatregel als gevolg van beëindiging van de uitkering niet kan worden toegepast op de wijze zoals in artikel 7, eerste en tweede lid van deze verordening, kan de maatregel bij wijze van herziening worden opgelegd over de bijstand welke belanghebbende heeft ontvangen gedurende, en aansluitende op, de maand dat belanghebbende maatregelwaardig gedrag heeft vertoond. Het bedrag dat als gevolg van de herziening van het recht op bijstand teveel is betaald, kan van belanghebbende worden teruggevorderd.

  • 4

    Een maatregel wordt voor bepaalde tijd opgelegd. Een maatregel die voor een periode van meer dan drie maanden wordt opgelegd, wordt uiterlijk drie maanden nadat de tenuitvoerlegging is begonnen, heroverwogen.

  • 5

    Een maatregel kan ook worden opgelegd totdat belanghebbende een tekortkoming heeft hersteld.

  • 6

    Er kunnen meerdere maatregelen worden opgelegd in een en dezelfde kalendermaand.

Artikel 8 Samenloop van gedragingen

Indien een belanghebbende zich tegelijkertijd schuldig maakt aan verschillende gedragingen die het niet nakomen van een verplichting als genoemd in artikel 2, eerste lid, inhouden, wordt voor het bepalen van de hoogte en duur van de maatregel uitgegaan van de gedraging waarop de zwaarste maatregel is gesteld.

Paragraaf 2.2 Geen of onvoldoende medewerking verlenen aan het verkrijgen of behouden van algemeen geaccepteerde arbeid

Artikel 9 Indeling in categorieën

Gedragingen van belanghebbenden waardoor de verplichting op grond van artikel 9 van de wet niet of onvoldoende is nagekomen, worden onderscheiden in de volgende categorieën:

1.   Eerste categorie:

a.  het zich niet tijdig laten registreren als werkzoekende bij het UWV Werkbedrijf of het niet tijdig laten verlengen van de registratie;

b.  het niet meteen verlenen van alle gevraagde medewerking aan het opstellen van het plan bedoeld in artikel 44a van de wet;

2.   Tweede categorie:

a.  het niet naar vermogen trachten algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen of te aanvaarden;

b.  het niet of in onvoldoende mate meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling.

c.  het niet verschijnen op een oproep gericht op arbeidsinschakeling, opleiding, scholing, sociale activering of zorg, afkomstig van het college of van en door het college ingeschakelde organisatie;

d.  het in onvoldoende mate medewerken aan het vervullen van een door het college passende activiteit gericht op participatie als bedoeld in art. 10a van de Wwb;

e.  het in onvoldoende mate medewerken aan het opstellen, uitvoeren of evalueren van het plan als bedoeld in artikel 44a van de Wwb;

3.   Derde categorie

a.  gedragingen die de inschakeling in arbeid belemmeren;

b.  het niet of in onvoldoende gebruikmaken van een door het college aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel b en artikel 10, lid 1 van de Wwb respectievelijk artikel 36 lid 1 Ioaw en artikel 37 lid 1 onderdeel e Ioaw en artikel 36 lid 1 Ioaz en artikel 37 lid 1 onderdeel e Ioaz, voor zover dit niet heeft geleid tot het geen doorgang vinden of tot voortijdige beëindiging van die voorziening;

4.   Vierde categorie:

a.  het niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid;

b.  het door eigen toedoen niet behouden van algemeen geaccepteerde arbeid.

c.  het onvoldoende verrichten van inspanningen om in de eigen kosten van het bestaan te voorzien of de mogelijkheden binnen het regulier onderwijs te onderzoeken gedurende de periode van 4 weken als bedoeld in artikel 41, vierde lid van de Wwb.

Artikel 10 De hoogte en duur van de maatregel

  • 1

    Onverminderd artikel 2, tweede lid, wordt de maatregel vastgesteld op:

    a.  tien procent van de bijstandsnorm bij gedragingen van de eerste categorie;

    b.  twintig procent van de bijstandsnorm bij gedragingen van de tweede categorie;

    c.  vijftig procent van de bijstandsnorm bij gedragingen van de derde categorie;

    d.  honderd procent van de bijstandsnorm bij gedragingen van de vierde categorie.

  • 2

    De duur van de maatregel als bedoeld in het eerste lid kan worden verdubbeld, indien de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel is opgelegd, opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging van dezelfde of hogere categorie. Met een besluit waarmee een maatregel is opgelegd wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen, bedoeld in artikel 6, tweede lid.

Paragraaf 2.3 Andere gedragingen die leiden tot een maatregel

Artikel 11 Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid

  • 1

    Indien een belanghebbende een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan heeft betoond als bedoeld in artikel 18, tweede lid, van de wet, kan een maatregel worden opgelegd die wordt afgestemd op de hoogte van het benadelingsbedrag.

  • 2

    Onverminderd artikel 2, tweede lid, wordt de maatregel op de volgende wijze vastgesteld:

    a.  bij een benadelingsbedrag tot € 1000,-: 20% van de bijstandsnorm gedurende een maand;

    b.  bij een benadelingsbedrag van € 1000,- tot € 2000,-: 30% van de bijstandsnorm gedurende een maand;

    c.  bij een benadelingsbedrag van € 2000,- tot € 4000,-: 40% van de bijstandsnorm gedurende 3een maand;

    d.  bij een benadelingsbedrag van € 4000,- of meer: 100% van de bijstandsnorm gedurende een  maand.

Artikel 12 Zeer ernstige misdragingen

  • 1

    Indien een belanghebbende zich zeer ernstig misdraagt tegenover het college, zijn ambtenaren of derden die namens het college betrokken zijn bij de uitvoering van de wet, onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de wet, wordt een maatregel opgelegd.

  • 2

    Onverminderd artikel 2, tweede en derde lid van deze verordening, wordt de maatregel vastgesteld op:

    a. 100 procent van de bijstandsnorm gedurende een maand bij het uitoefenen van fysiek geweld tegen personen en/of materiële zaken;

    b. 75 procent van de bijstandsnorm gedurende en maand bij bedreigingen geuit aan personen zoals bedoeld in het eerste lid;

    c. 50 procent van de norm gedurende een maand bij het uitoefenen van mondeling of schriftelijk verbaal geweld.

  • 3

    Indien belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van het besluit, waarbij een maatregel als bedoeld in het eerste lid is toegepast wederom schuldig maakt aan een gedraging als bedoeld in het eerste lid, kan, onverminderd artikel 2, tweede en derde lid van deze verordening de duur van de maatregel worden verdubbeld. Met een besluit waarmee een maatregel is opgelegd wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen, bedoeld in artikel 4, tweede lid van deze verordening.

Artikel 12a Maatregel bij verlies van een passende en toereikende voorliggende voorziening door toepassing van bestuurlijke boete

  • 1

    In afwijking van het bepaalde in artikel 11 wordt, indien belanghebbende(n) geen beroep meer kan doen op een passende en toereikende voorliggende voorziening, omdat deze volledig wordt verrekend met een bestuurlijke boete in het kader van het bij herhaling schenden van de inlichtingenplicht een maatregel opgelegd van 30% gedurende de eerste drie maanden gerekend vanaf de start van de verrekening.

  • 2

    Artikel 14 is met betrekking tot de maatregel, bedoeld in het eerste lid, van overeenkomstige toepassing.

Hoofdstuk 3 VERREKENING BESTUURLIJKE BOETE BIJ RECIDIVE

Artikel 13 De uitoefening van de bevoegdheid tot verrekening

Het college verrekent het openstaande boetebedrag met de algemene bijstand gedurende de eerste drie maanden na dagtekening van het besluit tot oplegging van een recidiveboete zonder dat het bepaalde in artikel 4:93, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht in acht wordt genomen.

Artikel 14 Verrekenen met inachtneming van beslagvrije voet

In afwijking van artikel 13 verrekent het college het openstaande boetebedrag met inachtneming van een beslagvrije voet bij de eerste recidiveboete.

1.  Het college verrekent de eerste recidiveboete op een dusdanige wijze dat belanghebbende blijft beschikken over een inkomen ter hoogte van 70% van de toepasselijke bijstandsnorm.

2.  Tot het inkomen, bedoeld in het eerste lid, worden ook middelen gerekend als bedoeld in artikel 31, tweede lid, onderdelen n en r, van de Wet werk en bijstand

3.  De beslagvrije voet wordt niet in acht genomen bij een recidiveboete die bij herhaling is opgelegd,

4.  Voorzover sprake is van dringende redenen past het college de beslagvrije voet, met inachtneming van artikel 4:93, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht toe.

Hoofdstuk 4 SLOTBEPALINGEN

Artikel 15 De inwerkingtreding

  • 1

    Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2013.

  • 2

    De Maatregelenverordening Wet werk en bijstand en Wet investeren in jongeren gemeente Raalte wordt ingetrokken per 1 januari 2013.

Artikel 16 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: de Maatregelen en boeteverordening Wwb, Bbz, Ioaw, Ioaz  gemeente Raalte.

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 31 januari 2013

 

De voorzitter                            De griffier

P.A. Zoon                                drs. J.B. Zijlstra

Toelichting 1