Organisatie | Purmerend |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening verrekening bestuurlijke boete bij recidive 2013 |
Citeertitel | Verordening verrekening bestuurlijke boete bij recidive 2013 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Van rechtswege vervallen per 01-01-2017.
geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
14-06-2013 | 01-01-2017 | Nieuwe regeling | 30-05-2013 Gemeenteblad 2013, 20 | 1067708 |
De raad van de gemeente Purmerend;
gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. , nr. 1067708;
gelet op de Wet werk en bijstand (WWB),
overwegende dat de gemeenteraad op grond van het bepaalde in artikel 8, eerste lid onder i van de Wet werk en bijstand verplicht is bij verordening regels te stellen voor de uitoefening van de bevoegdheid tot verrekening als bedoeld in artikel 60b;
vast te stellen de hierna volgende "Verordening verrekening bestuurlijke boete bij recidive 2013"
Hoofdstuk 2 Bescherming beslagvrije voet bij verrekening wegens recidive
Aldus vastgesteld in de openbare vergadering d.d. 30 mei 2013
de loco-griffier, A.B. Visser
de voorzitter, D. Bijl
Op 1 januari 2013 is de Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving in werking getreden. Voor de WWB introduceert deze wet de bestuurlijke boete bij een schending van de inlichtingenplicht.
Het college is verplicht de bestuurlijke boete met de lopende uitkering te verrekenen. In beginsel moet bij deze verrekening de bescherming van de beslagvrije voet in acht worden genomen. Is echter sprake van een bestuurlijke boete wegens recidive, dan kan het college besluiten gedurende maximaal drie maanden te verrekenen zonder rekening te houden met de beslagvrije voet.
De WWB verplicht de gemeenteraad in een verordening nadere regels te stellen over de uitoefening van de bevoegdheid tot verrekening als het gaat om een bestuurlijke boete wegens recidive. Gemeenten krijgen daarmee de ruimte om een afweging te maken van situaties of omstandigheden waarin het tijdelijk buiten werking stellen van de beslagvrije voet niet proportioneel wordt geacht.
Terugvordering en invordering van kosten van bijstand of bestuurlijke boetes blijft voor het overige een bevoegdheid van het college. Het is dus aan het college om hierover nadere (beleids)regels vast te stellen. Het verrekenen van de recidiveboete vormt hierop de enige uitzondering.
In het kader van pseudoverrekening kunnen gemeenten te maken krijgen met verzoeken van andere gemeenten om een door hen opgelegde recidiveboete te verrekenen. Het college dat de boete heeft opgelegd zal in dat geval aangeven in hoeverre het de beslagvrije voet in acht wil nemen (volgens de regels van zijn gemeentelijke verordening). De gemeente die de uitkering verstrekt, volgt dit verzoek in beginsel op en is hierin "leidend". Mocht de beslagvrije voet niet gerespecteerd worden, dan kan de belanghebbende het college waarvan hij uitkering ontvangt, verzoeken de beslagvrije voet tóch in acht te nemen. In artikel 60b, lid 2 van de WWB is geregeld dat het college die de uitkering verstrekt, de bevoegdheid heeft aan dit verzoek van belanghebbende tegemoet te komen. Het ligt voor de hand dat het college bij de beslissing op dit verzoek handelt analoog aan de regels die in de eigen gemeentelijke verordening zijn vastgelegd.
Er is voor gekozen om begrippen die al zijn omschreven in de WWB, Awb of de Gemeentewet niet afzonderlijk te definiëren in deze verordening. Dat geldt ook voor begrippen die zijn omschreven in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, waarbij het in deze verordening in het bijzonder gaat om het begrip "beslagvrije voet". Het niet afzonderlijk definiëren voorkomt dat in geval van wijziging van de betreffende definities in de betreffende wetten ook de verordening moet worden aangepast.
De beslagvrije voet als bedoeld in de artikelen 475c tot en met 475e van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering houdt in dat iedereen in principe recht heeft om te kunnen beschikken over 90 procent van de toepasselijke bijstandsnorm. Over dit gedeelte van het inkomen mag daarom geen beslag gelegd worden.
De WWB kent een ruimer begrip van verrekenen dan het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Daarom is hiervoor een aparte begripsbepaling opgenomen in de verordening.
Artikel 2 Verrekenen zonder inachtneming van de beslagvrije voet
Uitgangspunt van deze verordening is dat gedurende 3 maanden verrekening zonder inachtneming van de beslagvrije voet plaatsvindt. Gedurende deze periode is 50 procent van de bijstandsnorm vrij van verrekening. Dit uitgangspunt is vastgelegd in artikel 2 van deze verordening.
Met deze opzet wordt aan de ene kant uiting gegeven aan het principe dat fraude niet mag lonen en er sprake moet zijn van een ‘lik op stuk beleid’. Aan de andere kant wordt toch rekening gehouden met de mogelijke maatschappelijke consequenties van het tijdelijk buiten werking stellen van de beslagvrije voet. Een belanghebbende blijft gedurende deze periode in ieder geval over enige middelen beschikken om bepaalde lasten te kunnen voldoen.
Een belanghebbende kan inkomsten uit arbeid hebben die op grond van artikel 31, lid 2, sub n of r van de WWB (deels) worden vrijgelaten voor de algemene bijstand. Bij verrekening van een recidiveboete tot 50% van de bijstandsnorm, tellen deze inkomsten echter gewoon mee. Het college laat deze inkomsten dus niet buiten beschouwing bij de beoordeling van de vraag of een belanghebbende nog over voldoende inkomen beschikt. Dit is geregeld in het derde lid.
Artikel 3 Verrekenen met inachtneming beslagvrije voet
Hoewel het hier gaat om een herhaalde schending van de inlichtingenplicht, zijn situaties denkbaar waarin al dan niet volledige verrekening met de beslagvrije voet niet aanvaardbaar wordt geacht. Die situaties komen aan de orde in artikel 3. Het gaat daarbij altijd om individuele omstandigheden waar het college aan zal moeten toetsen.
In onderdeel a is geregeld dat geen verrekening met de beslagvrije voet plaatsvindt als dit zou kunnen leiden tot huisuitzetting van belanghebbende. Voor alle duidelijkheid: geen verrekening met de beslagvrije voet betekent dat betrokkene blijft beschikken over 90 procent van de toepasselijke bijstandsnorm. Voorkomen moet worden dat een belanghebbende door (volledige) verrekening op straat komt te staan, aangezien hierdoor de problemen en maatschappelijke kosten alleen maar groter worden.
Ook als er sprake is van dringende redenen houdt het college rekening met de bescherming van de volledige beslagvrije voet (onderdeel b). Dit betekent dat betrokkene blijft beschikken over 90 van de toepasselijke bijstandsnorm. Van dringende redenen is niet snel sprake. Het moet gaan om zeer bijzondere omstandigheden, waarbij de behoeftige omstandigheden waarin de belanghebbende op geen enkele andere wijze te verhelpen zijn. Het enkele feit dat het belanghebbende door de verrekening aan middelen ontbreekt om in het bestaan te voorzien, is op zich geen voldoende voorwaarde om te kunnen spreken van dringende redenen.
Artikel 4 Eerder opgelegde bestuurlijke boetes
In artikel 60b, lid 3 van de WWB is bepaald dat de bevoegdheid om te verrekenen zonder inachtneming van de beslagvrije voet ook van toepassing is op eerder opgelegde bestuurlijke boetes voor zover op het moment van verrekening van de recidiveboete, die eerdere boetes nog niet (volledig) zijn betaald. Mocht het college eerdere, nog openstaande, boetes gaan verrekenen, dan regelt artikel 4 dat de bepalingen in deze verordening van overeenkomstige toepassing zijn.