Organisatie | Den Helder |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Toeslagenverordening WWB 2012 |
Citeertitel | Toeslagenverordening WWB 2012 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | bestuur en recht |
Eigen onderwerp |
Regeling vervangt Toeslagenverordening WWB 2010.
Artikel 147, lid 1 en 3 en artikel 108, lid 2 Gemeentewet en artikel 8, lid 1 WWB
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
06-01-2012 | 01-01-2012 | 28-09-2012 | Nieuwe regeling | 19-12-2011 Stadsnieuws 2012, 1 | RB11.0165 |
Hoofdstuk 2 Criteria voor het verhogen van de norm
Voor de toepassing van dit artikel wordt een persoon niet in aanmerking genomen als een ander diein dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft, als het een inwonend studerend kind betreftdat aanspraak maakt op studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000 en een in aanmerking te nemen inkomen heeft van ten hoogste het bedrag genoemd in artikel 4, lid 2, aanhef van de wet.
Hoofdstuk 3 Criteria voor het verlagen van de norm of toeslag
Voor de toepassing van dit artikel wordt een persoon niet in aanmerking genomen als een ander die in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft, als het een inwonend studerend kind betreft dat aanspraak maakt op studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000 en een in aanmerking te nemen inkomen heeft van ten hoogste het bedrag genoemd in artikel 4, lid 2, aanhef van de wet.
Het college kan in individuele bijzondere situaties ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen van deze verordening, indien toepassing van deze verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.
Na haar bekendmaking treedt de verordening in werking op 1 januari 2012, tenzij de Wet "wijziging van de Wet werk en bijstand en samenvoeging van die wet met de Wet investeren in jongeren gericht op de bevordering van deelname aan de arbeidsmarkt en vergroting van de eigen verantwoordelijkheid van uitkeringsgerechtigden" (nr. 32 815) op een latere datum in werking treedt, in welk geval deze verordening in werking treedt op diezelfde latere datum.
Gelijktijdig met de inwerkingtreding van deze verordening zijn ingetrokken de Toeslagenverordening WWB 2010, door de raad vastgesteld in zijn vergadering van 4 april 2011 en met terugwerkende kracht in werking getreden op 1 januari 2010 en de Toeslagenverordening WIJ 2009, door de raad vastgesteld in zijn vergadering van 14 december 2009.
Deze verordening is tot stand gekomen als gevolg van de wetswijziging van de Wet werk en bijstand (WWB) en samenvoeging van die wet met de Wet investeren in jongeren (WIJ).
Bij de aanscherping van de gezinsbijstand en de huishoudinkomenstoets heeft de regering in aanmerking genomen dat de WWB rekening houdt met het kunnen delen van kosten en het als gevolg daarvan optreden van schaalvoordelen. De hoogte van de noodzakelijke bestaanskosten worden immers bepaald door de mate waarin de kosten van degenen die in dezelfde woonruimte wonen met elkaar kunnen worden gedeeld.
In de WWB, zoals die gold tot 1 januari 2012, werd er vanuit gegaan dat alleen gehuwden of daarmee gelijkgestelden, alle algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan kunnen delen waardoor er bij hen sprake was van maximale schaalvoordelen binnen de huishouding. De regering is van mening dat hiervan ook sprake is bij degenen die bloed- en aanverwanten in de eerste graad zijn en die bij elkaar wonen in dezelfde woonruimte.
Onder deze reikwijdte vallen niet zakelijke relaties, zoals onderhuurschap, kostgangerschap of andere woonvormen (studentenhuizen en woongroepen) én bloed- en aanverwanten in de tweede graad en verder.
Bij zakelijke relaties gaat het om deelname aan het economische verkeer, waarbij door een partij voor de te leveren prestaties (gebruik van woonruimte) een prijs is bedongen en de andere partij voor die prestaties bereid is daarvoor een prijs te betalen (huur). In de bijstand wordt, via inkomenskorting en/of via deze verordening (toeslagenbeleid), rekening gehouden met de opbrengst van de ene partij en de prijs die de andere partij betaalt. Naarmate de zakelijkheid toeneemt, vermindert de financiële verstrengeling.
Hoewel bij zakelijke relaties in zekere mate de kosten van het bestaan kunnen worden gedeeld, is er geen sprake van een volledige financiële verstrengeling, zoals die wel aanwezig is bij gehuwden en ongehuwd samenwonenden en naar de mening van de regeling ook bij bloed- en aanverwanten in de eerste graad die in dezelfde woonruimte hun hoofdverblijf hebben.
Op grond van vorenstaande merkt de regering de bloed- en aanverwanten in de eerste graad die in dezelfde woonruimte het hoofdverblijf hebben, aan als gezin dat als eenheid een zelfstandig subject van bijstand wordt en recht krijgt op de bijstandsnorm van 100% van het netto minimumloon.
In twee situaties wordt een uitzondering gemaakt op de gezinsbijstand;
de situatie dat er sprake is van een gezinslid, jonger dan 65 jaar en zorgbehoevend. Daarvan is sprake (kortweg) als iemand onderdeel uitmaakt van een gezin en beschikt over een geldig indicatiebesluit op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) voor 10 of meer uren zorg per week en deze zorg voor minstens dat aantal uren door een ander gezinslid wordt verleend. De volledige omschrijving is opgenomen in artikel 4 vijfde lid van de wet.
Er is voor gekozen om de begrippen die zijn omschreven in de WWB of Awb niet afzonderlijk te definiëren in de verordening. Dit voorkomt dat in geval van wijziging van betreffende definities in de WWB of Awb ook de verordening moet worden gewijzigd.
Deze elementaire begrippen in deze verordening verwijzen naar de definiëring in de WWB, om alle misverstanden te voorkomen.
In artikel 30 van de wet is bepaald dat de verordening een categoriaal karakter moet hebben.
De normen zijn in de wet, achtereenvolgend in de artikelen 20, 21 en 22 onderverdeeld in de categorieën alleenstaande, alleenstaande ouder en gezin. In de verordening is ervoor gekozen om deze categoriale indeling te hanteren.
Voor belanghebbenden in de leeftijdscategorie 18 tot en met 20 jaar gelden de normen als bedoeld in de wet. Ingevolge artikel 30 derde lid van de wet kan het college slechts de norm verhogen in de gevallen als bedoeld in artikel 20, eerste lid, onderdeel b, en tweede lid, onderdeel b van de wet.
Deze verordening ziet derhalve op belanghebbenden van 21 tot 65 jaar.
Op grond van artikel 30 vierde lid van de wet kan het college, de bijstand afwijkend vaststellen als dat gelet op de omstandigheden, mogelijkheden en de middelen van de belanghebbende noodzakelijk is. Om hierover bij de uitvoering van de Toeslagenverordening geen misverstand te laten bestaan, is de individualiseringsplicht expliciet opgenomen.
Artikel 28 geeft het college de mogelijkheid om de normen voor schoolverlaters die recentelijk de deelname aan onderwijs of beroepsopleiding hebben beëindigd, tijdelijk te verlagen. Bij de invoering van de WWB in 2004 is in Den Helder ervoor gekozen om van deze verlagingsmogelijkheid geen gebruik te maken.
Daarom is in deze verordening geen nadere bepaling opgenomen dat ten opzichte van belanghebbende niet gelijktijdig gebruik wordt gemaakt van de bevoegdheden, bedoelt in de artikelen 28 en 29 eerste lid, zoals opgenomen in artikel 30, tweede lid, onderdeel b.
De hoogte van 20% van het minimumloon als hoogte van de toeslag voor de alleenstaande en de alleenstaande ouder in wiens woonruimte geen ander zijn hoofdverblijf heeft, is verplicht op grond van artikel 30, tweede lid, onderdeel a van de wet.
Het gezamenlijk bewonen van woonruimte levert schaalvoordelen op. Deze schaalvoordelen treden op omdat de woonlasten in uitgebreide zin kunnen worden gedeeld. De kosten van onder andere huur, belastingen, verzekeringen, vastrecht nutsbedrijven en dergelijke, zijn voor personen die woonruimte delen lager, omdat deze kosten per woning slechts eenmaal in rekening worden gebracht. Deze schaalvoordelen worden berekend op 10%.
Ingeval er op enigerlei wijze sprake is van het kunnen delen van kosten wordt de toeslag als gevolg van de optredende schaalvoordelen vastgesteld op 10% van het minimumloon. Dit is nietvan toepassing als meerdere personen in een hulpverleningsinstelling e.d. woonachtig zijn.
Artikel 29 van de wet geeft het college de bevoegdheid de toeslagen afwijkend vast te stellen. Zonder afwijkende toeslag is het verschil met het minimumloon niet of beperkt aanwezig en dat geeft een te geringe stimulans om werk te aanvaarden. Reden om voor 21 en 22 jarigen een afwijkende toeslag te hanteren.
Zonder toepassing van dit lid zou het kind tot het gezin worden gerekend en moet er met de inkomsten rekening gehouden worden voor de vaststelling van het gezinsinkomen. Dat wordt hiermee nu voorkomen. Het stimuleert tevens het kind om naast de studie ook een baantje er bij te
Bij de toepassing van de norm voor een gezin is al rekening gehouden met het feit dat de gezinsleden de kosten van het huishouden volledig kunnen delen met elkaar. Indien in de woonruimte nog een ander zijn hoofdverblijf heeft, kunnen de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan nog verder gedeeld worden. Daarbij is de mate waarin de kosten ook daadwerkelijk gedeeld worden niet van belang. Dat is een verantwoordelijkheid van belanghebbenden zelf.
Ongeacht van het aantal andere personen dat in de woonruimte zijn hoofdverblijf heeft, vindt een verlaging van 10% van de norm plaats. Dit omdat het in de praktijk dan ook vaak gaat om een grotere en duurdere woning bij meer bewoners van woonruimte.
Artikel 5 Verlaging wegens woonsituatie
Artikel 27 geeft het college de mogelijkheid de norm of de toeslag te verlagen voor zover belanghebbende lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft ten gevolge van zijn woonsituatie, waaronder het niet aanhouden van een woning.
Als aan de woonruimte geen woonkosten verbonden zijn, is er sprake van lagere bestaanskosten. Uitgangspunt hierbij is dat niet tegenover een derde woonkosten verschuldigd zijn. Dit financiële voordeel van het niet verschuldigd zijn van woonkosten is vastgesteld op 15%, gebaseerd op het bedrag dat de minister van Infrastructuur en Milieu (v/h ministerie VROM) hanteert als minimumbedrag bij het toepassen van huurtoeslag (het zogenaamde normbedrag voor minimuminkomensklasse).
Als door de belanghebbende in het geheel geen woonruimte wordt bewoond, wordt hij/zij geacht lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan te hebben vanwege het ontbreken van alle woonlasten.
Gekozen is om deze situatie toch vergelijkbaar te stellen met een belanghebbende die geen huur of hypotheeklasten heeft, daar een dakloze geconfronteerd wordt met de hogere kosten van het op straat leven, zoals de kosten van nachtopvang. De hoogte van de verlaging krachtens dit artikel heeft geen invloed op de wijze waarop de bijstand verleend moet worden. Indien bijstand verleend wordt aan daklozen, kan het college gebruik maken van zijn bevoegdheid om een budgetteringsplicht op te leggen dan wel de bijstand in natura (in de vorm van opvang) te verlenen.
De korting vindt plaats op de toeslag. Omdat in de situaties van het gezin geen toeslag wordt verstrekt, vindt de korting plaats op de norm.