Organisatie | Uden |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidsnota uitwerking landschapsinvesteringsregeling |
Citeertitel | Beleidsnota uitwerking landschapsinvesteringsregeling |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | ruimtelijke ordening, verkeer en vervoer |
Eigen onderwerp |
Geen
N.v.t.
N.v.t.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
11-07-2013 | Nieuwe regeling | 16-05-2013 Udens Weekblad 10 juli 2013 | 2013/7644 |
Artikel 0 Dit artikel moet nog worden gesplitst
Beleidsnota uitwerking landschapsinvesteringsregeling (LIR) Uden
In de Verordening Ruimte van de provincie Noord-Brabant zijn regels vastgelegd die de belangen van
de provincie bij ruimtelijke ontwikkelingen moeten beschermen. Met deze regels moet bij de opstelling
van bestemmingsplannen door alle gemeenten rekening worden gehouden.
In artikel 2.2. van de Verordening Ruimte wordt verplicht gesteld dat ruimtelijke ontwikkelingen in het buitengebied bij moeten dragen aan de verbetering van de kwaliteit van het landschap. Deze zogenaamde landschapsinvesteringsregeling (LIR) is van toepassing op alle ontwikkelingen in het buitengebied die in strijd zijn met het geldende bestemmingsplan, maar waaraan vanuit ruimtelijke overwegingen toch medewerking kan worden verleend.
De Verordening Ruimte schrijft niet voor hoe en in welke mate ontwikkelingen aan de kwaliteit van het
landschap moeten bijdragen. Nadrukkelijk heeft de provincie zich daarbij op het standpunt gesteld dat
de gemeenten dit zelf mogen bepalen, zij het dat de provincie wel minimale eisen stelt. Deze eisen
zijn opgenomen in een handreiking, waarin door de provincie wordt geschetst op welke manieren met
de eis uit de verordening ruimte kan worden omgegaan en wat het verwachtingsniveau is ten aanzien
Een gemeente kan er voor kiezen om per ontwikkeling te onderbouwen hoe met de LIR wordt
omgegaan en kan ervoor kiezen om per ontwikkeling overleg hebben met de provincie . Er kan ook voor worden gekozen om vooraf vast te leggen hoe in het algemeen met de LIR wordt omgegaan, deze algemene omgang af te stemmen met de provincie en vervolgens
bestemmingsplannen overeenkomstig deze algemene werkwijze op te stellen. Dit laatste heeft als
voordeel dat vooraf in het overgrote deel van de gevallen voor de initiatiefnemers duidelijk is welke
bijdrage vanuit de ontwikkeling moet worden gedaan en dat hierover overeenstemming bestaat met
de provincie. Daarmee worden onnodige planontwikkelingskosten voorkomen, omdat niet eerst sprake
moet zijn van een volledige uitgewerkt plan voordat op dit onderdeel duidelijkheid ontstaat ten aanzien van de haalbaarheid.
Het besluit om medewerking te verlenen aan ontwikkelingen in het buitengebied is afhankelijk van het
eigen ruimtelijk beleid dat door de gemeenten wordt gevoerd. Dat betekent dat initiatieven in de eerste
plaats aan dit beleid zullen worden getoetst, voordat wordt toegekomen aan het bepalen van de
bijdrage in de kwaliteit van het landschapruimtelijke inpassing en de wijze waarop deze bijdrage kan
worden ingezet. Indien ontwikkelingen wél passen in het beleid en ook
ruimtelijk/planologisch inpasbaar blijken, is deze notitie het handvat om inhoud te geven aan de
gevraagde investering in de kwaliteit van het landschap.
Het gaat alleen om ontwikkelingen in het buitengebied. Voor het stedelijk gebied geldt voor ontwikkelingen dat er een bijdrage geleverd moet worden in het Fonds Bovenwijkse Voorzieningen.
Reikwijdte rood-met-groen koppeling
Elke ruimtelijke ontwikkeling buiten het “bestaand stedelijk gebied” moet op grond van de Verordening
Ruimte gepaard gaan met een kwaliteitsverbetering van het landschap
Niet alle ontwikkelingen hebben een even grote negatieve impact op de ruimtelijke kwaliteit van het
buitengebied. Bovendien is een onderscheid te maken tussen ontwikkelingen die echt thuishoren in
het buitengebied en ontwikkelingen die dat minder doen, zoals wonen of niet-agrarische
bedrijfsfuncties. De impact wordt onder meer bepaald door:
werking, geluid, milieucategorie);
Rekening houdend met deze impact op de omgeving worden categorieën van ruimtelijke
ontwikkelingen onderscheiden. Afhankelijk van de impact wordt bepaald of artikel 2.2. van de
Verordening Ruimte (VR) van toepassing is.
3.Samenvatting provinciaal kader
Doel landschapsinvesteringsregeling:
De gemeente Uden heeft samen met gemeente Bernheze, Oss, Schijndel, Mill en Sint Hubert in overleg met de provincie een notitie opgesteld over de uitwerking (toepassingsbereik) van artikel 2.2. van de Verordening Ruimte en zijn er regionale afspraken gemaakt.
De gemeente beoordeelt in eerste instantie of een uitwerking van een initiatief voldoet aan de landschapsinvesteringsregeling. De provincie beoordeelt bij ruimtelijke plannen of de landschapsinvesteringsregeling goed is overgenomen.
5.Hoe weet ik of ik moet compenseren?
In eerste instantie is het van belang om te bepalen in welke categorie de ontwikkeling valt.
Er zijn 3 categorieën (voor een nadere uitwerking zie bijlage 1):
Categorie 1: voor ontwikkelingen die geen of een verwaarloosbare impact hebben ten opzichte van het huidige gebruik geldt geen landschappelijke tegenprestatie.
Bijvoorbeeld: bed en breakfast tot 200 m2, aan huis gebonden beroep/bedrijf, vergroten bijgebouw tot 100 m2
Categorie 2: voor ontwikkelingen die een beperkte impact hebben ten opzichte van het huidige gebruik op de omgeving is een landschappelijke inpassing vereist.
Bijvoorbeeld: verbrede landbouwactiviteiten, vormverandering bouwvlak
Categorie 3: voor ontwikkelingen met een aanzienlijke impact ten opzichte van het huidige gebruik is een landschappelijke investering vereist. Het gaat hier om minimaal 20% van de meerwaarde van de gronden (en niet de gebouwen).Bijvoorbeeld: bouwblokvergroting groter dan 1 ha in GroenBlauwe Mantel en groter dan 1,5 ha in het overige gebied, vergroting woning meer dan 600 m3, functiewijzigingen
6.Hoe weet ik hoeveel ik moet compenseren?
Voor de ruimtelijke ontwikkelingen behorend tot categorie 3 is het van belang een duidelijke rekensystematiek te hebben waarmee kwantitatief de minimale omvang bepaald wordt van de investering die gedaan moet worden ten behoeve van kwaliteitsverbetering van het landschap.
Daarvoor is de methodiek gekozen waarbij gewerkt wordt met gestandaardiseerde normbedragen
(forfaitaire bedragen) per ruimtelijke ontwikkeling. Hierbij wordt de “rode” ontwikkeling eerst
omgerekend naar euro’s. Daarvoor wordt eerst bepaald wat de waardestijging is van de planologische
wijziging. Vervolgens wordt op basis van een percentage de minimale investering in euro’s in de
kwaliteit van het landschap bepaald. Dit percentage bedraagt tenminste 20% van de waardestijging.
Het staat echter elke gemeente vrij om een hoger percentage vast te stellen, al naar gelang de
ambities op het vlak van de landschapsontwikkeling zijn. Gemeente Uden hanteert overal 20% behalve voor bouwvlakken groter dan 1,5 ha in de GroenBlauwe Mantel en daarvoor geldt 30%.
Aanvullend beleid gemeente Uden
Handhaven minimale grens 20% dus niet meer compensatie eisen dan door provincie verplicht behalve in het gebied GroenBlauwe Mantel wordt 30% compensatie gevraagd voor bouwvlakken of bestemmingsvlakken groter dan 1,5 ha. In de bijlage staat uitleg en situering van de GroenBlauwe Mantel.
De gemeente Uden verwerkt dit beleidskader in een instrument met daarin een functielijst en grondprijzenlijst gebaseerd op Uden en een rekenmodel om de grondwaardevermeerdering te bepalen.
De gemeente Uden kiest ervoor om een consistente berekeningssystematiek te ontwikkelen om de volgende redenen:
7.De compensatie, ter plaatse en/of in een fonds?
Bij categorie 3 moet de waardevermeerdering worden geïnvesteerd. Dat kan door het storten van het geld in een fonds of door het compenseren ter plaatse of in de buurt van de ontwikkeling.
De gemeente stelt voor om eerst te kijken of er ter plaatse gecompenseerd kan worden en als dat niet lukt, het in een fonds moet worden gestort.
De keuze is aan de ondernemer om of ter plaatse te compenseren of het bedrag te storten in het landschapsinvesteringsfonds.
De aangebrachte elementen ten behoeve van de compensatie buiten bouwblok moeten als zodanig bestemd worden in het bestemmingsplan.
8.Welke kosten mogen ter plaatse meegerekend worden bij de kwaliteitsverbetering?
Bij zowel categorie 2 als categorie 3 is het verplicht om minimaal 10% van of aangrenzend aan het bouwvlak of bestemmingsvlak in te vullen als landschappelijke inpassing.
Vanuit Verordening Ruimte is een landschappelijke inpassing van 10% verplicht bij bouwblokvergroting t.b.v. intensieve veehouderij.
Er kan op meerdere wijzen geïnvesteerd worden binnen het buitengebied van de gemeente Uden in kwaliteitsverbetering van het landschap.
Welke maatregelen worden niet gezien als kwaliteitsverbetering:
Bij zowel categorie 2 als categorie 3 is het verplicht om minimaal 10% in of aangrenzend aan het bouwvlak in te vullen als landschappelijke inpassing.
Vanuit Verordening Ruimte is alleen een landschappelijke inpassing van 10% verplicht bij bouwblokvergroting t.b.v. intensieve veehouderij. Vanwege het belang van de landschappelijke kwaliteit wordt er in deze beleidsnotitie ook voor niet intensieve bedrijven 10% verplicht maar dit hoeft niet in het bouwvlak plaats te vinden maar mag ook aangrenzend aan het bouwvlak plaatsvinden
De 10% landschappelijke inpassing bij ontwikkelingen horende bij categorie 3 mag meegerekend bij de berekening van de tegenprestatie. De waardedaling van de 10% landschappelijke inpassing, zowel binnen als buiten het bouwvlak mag niet meegerekend worden.
b. Natuur- en landschapselementen
Met betrekking tot een investering in de aanleg van natuur- en landschapselementen moet gebruik
worden gemaakt van het Stimuleringskader Groen-Blauwe diensten (StiKa). Het plan voor StiKa
bevat een beschrijving van de aanwezige landschapstypen. Deze landschapstypen sluiten aan op
diverse vormen van natuur- en landschapselementen (zoals akkerranden, hakhoutwallen etc.).
Afhankelijk van de locatie waar de investering in het landschap zal landen kan mede aan de hand van
StiKa bepaald worden welke ingreep gewenst is en wat de bijbehorende kosten zijn. Het is aan de
initiatiefnemer om zorg te dragen voor realisatie van de gestelde oppervlakten en kwaliteiten. Indien
de initiatiefnemer de aanleg goedkoper kan realiseren dan de richtbedragen in StiKa dan is dit ten voordele van de initiatiefnemer.
Kosten die berekend mogen worden zijn:
Bij categorie 3 moet de waardevermeerdering worden geïnvesteerd. Een van de onderdelen die van deze waardevermeerdering kan worden afgetrokken, zijn de onderhoudskosten.
De provincie heeft aangegeven dat er maximaal 10 jaar aan onderhoudskosten mag worden verrekend bij de investering. Maar de provincie wil dit binnenkort evalueren, omdat de verhouding investering/onderhoud niet meer in balans is als je zo lang onderhoudskosten meerekent. De gemeente stelt daarop voor om binnen het bouwvlak 2 jaar en buiten het bouwvlak 6 jaar aan onderhoudskosten mee te laten rekenen. De 6 jaar buiten het bouwvlak is gebaseerd op de verrekenbare kosten bij de StiKa regeling. De 2 jaar binnen het bouwvlak is gebaseerd op het feit dat het binnen 2 jaar mogelijk moet zijn om nazorg te bieden voor de beplanting. Dit laatste is in de StiKa normering opgenomen. Voorstel is om ook de onderhoudsnormering van de StiKa te hanteren zodat er duidelijke afspraken zijn en om discussie met initiatiefnemers te voorkomen.
d.Sloop van (niet cultuurhistorisch waardevolle) gebouwen/stallen/kassen
Het verwijderen van overbodige, landschappelijk storende bebouwing in het buitengebied vormt een
belangrijke bijdrage aan de kwaliteit van het landelijke gebied. Voor het slopen van stallen en andere
bedrijfsbebouwing (inclusief asbest en kelders) wordt gerekend met kosten van € 25,00 per m2 en bij
het saneren van kassen met € 5,00 per m2 glas.
Bij het omzetten van een agrarisch bouwvlak met bedrijfswoning naar een (burger)woonbestemming
ontstaat enerzijds waardevermeerdering voor het deel dat de woonbestemming krijgt. Aan de andere
kant zal deze woonkavel veelal aanzienlijk kleiner worden dan de omvang van het oorspronkelijke
agrarische bouwblok, dat grotendeels met een agrarische gebiedsbestemming (waarop de voormalige
agrarische bedrijfsbebouwing is gesaneerd) kan worden herbestemd. Dit gedeelte van het
oorspronkelijke agrarische bouwblok kan dan ook afgewaardeerd worden naar agrarische
cultuurgrond. Deze waardevermindering (bestemmingsverlies) kan vervolgens ingezet worden om
(gedeeltelijk) invulling te geven aan kwaliteitsverbetering van het landschap. Dat is inherent aan de
hiervoor geschetste werkwijze met forfaitaire bedragen. Deze wijze van voldoen aan
kwaliteitsverbetering kan ook toegepast worden bij andere verkleiningen of het opheffen van
bestemmingsvlakken waarbij duidelijk sprake is van het terugdringen van gebruiks- en
bebouwingsmogelijkheden ten opzichte van de vigerende bestemmingsregeling en daarmee van
9.Waar wordt het (landschapsinvesterings)fonds aan besteed?
Uitgangspunt is dat het fonds wordt gekoppeld aan projecten die zijn opgenomen in het landschapsbeleidsplan of de gemeentelijke structuurvisie waarbij de projecten in de groenblauwe mantel prioriteit hebben. Het gaat om aanleg of herstel van landschappelijke beplantingen, natuurbouwprojecten e.d. betreft. Het gaat dus niet om bijvoorbeeld het opruimen van eigen overtollige bebouwing of aankoop van stallen.
Projecten genoemd in de gemeentelijke structuurvisie;
-Projecten uit landschapsbeleidsplan waar tot nu toe geen geld voor beschikbaar is:
- * aanvulling Ecologische verbindingszone tot de Ruit om Uden
Daarbij gaat het om aankoop en inrichting ecologische verbindingszone en ruit om Uden in samenwerking met waterschappen
* Herkenningspunt rand dal van de Leijgraaf
Lokatie en vormgeving nog nader te bepalen in relatie tot recreatieve routes dal van de Leijgraaf
* Omvorming bestaande beplantingen van SBB en gemeente
Jaarlijks zullen een aantal lokaties opgepakt moeten worden evt. in combinatie met aanleg van natuurlijke poelen en wandelpaden.
Kansrijke bermen selecteren en hier het maaisel afvoeren en evt. bloemenmengsel doorzaaien.
Deze uitwerking is tot stand gekomen in overleg met een interne werkgroep met de vakdisciplines planeconomie, grondzaken, natuur en planologie.
Daarnaast is de uitwerking 2 keer besproken in de klankbordgroep van het bestemmingsplan Buitengebied waarin zowel vertegenwoordigers aanwezig zijn geweest vanuit onder andere de ZLTO, IVN (natuurbelangen) en de dorpsraden.
Na besluit van het college wordt deze beleidsnotitie ter informatie voorgelegd aan de klankbordgroep en adviseurs. De beleidsnotitie wordt vervolgens aan de raad voorgelegd.
De rekensystematiek is een uitwerking van de beleidsnotitie en wordt na goedkeuring van de raad definitief afgerond.
De te realiseren landschappelijk verplichtingen worden middels een anterieure overeenkomst of een voorwaardelijke verplichting in ruimtelijke besluiten vastgelegd. Daarbij wordt aangegeven dat er ook een instandhoudingsverplichting geldt voor de aan te leggen groen. Na realisatie van de tegenprestatie zal er een inmeting plaatsvinden.
De aangebrachte elementen ten behoeve van de compensatie voor een ontwikkeling in categorie 3 buiten het bouwvlak of bestemmingsvlak moeten als zodanig bestemd worden in het bestemmingsplan.
De verplichtingen vanuit de 10% landschappelijke inpassing zowel binnen als buiten het bouwvlak worden vastgelegd in een anterieure overeenkomst.
De gemeente Uden hanteert dezelfde indeling van de categorieën zoals in de regio afgesproken. Op het moment dat de provincie de categorie indeling verandert neemt de gemeente Uden deze wijziging over.
13.Hardheidsclausule in het LIR
Deze beleidsnotitie is overeenkomstig het bepaalde in artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht. Hierin is enerzijds bepaald dat (1) een bestuursorgaan handelt overeenkomstig de beleidsregel, maar anderzijds is hierin bepaald dat (2) van een beleidsregel kan worden afgeweken, als er sprake is van gevolgen van de toepassing van de beleidsregel voor één of meer belanghebbenden die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen. Dit wordt ook wel als de "inherente afwijkingsbevoegdheid" aangeduid.
Voor de 2e doelstelling is het op grond van jurisprudentie (ABRvS 18 februari 2009, 200803916/1) toegestaan om in de beleidsregels zelf te voorzien van een zelfstandige afwijkingsbevoegdheid of een hardheidsclausule welke regels stelt op grond waarvan afgeweken kan worden van de beleidsregels.
Deze hardheidsclausule ziet juist op niet voorziene bijzondere gevallen waarvoor de beleidsregels zelf geen ruimte bieden om daar rekening mee te houden.
De hardheidsclausule is als volgt:
‘Het college handelt overeenkomstig deze beleidsregel, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen, dit ter beoordeling van het college.’
Categorie-indeling niet-planmatige ontwikkelingen uit de notitie Toepassingsbereik
Categorie 1; geen inpassing of tegenprestatie
Tot deze categorie behoren in ieder geval de volgende concreet benoemde ontwikkelingen:
Voor het overige behoren tot deze categorie:
Tenzij de ontwikkeling concreet benoemd wordt in een andere categorie.
In het voormalige provinciale ruimtelijke beleid (Streekplan, Paraplunota ruimtelijke ordening) waren de hiervoor genoemde oppervlakte- en inhoudsmaten opgenomen als gangbare bovenmaten tot waar gemeenten de mogelijkheid kregen deze ruimtelijke ontwikkelingen te faciliteren. Het zou niet juist zijn voor deze mogelijkheden nu opeens een extra inspanning te eisen.
Categorie 2; alleen inpassing nodig
Tot deze categorie behoren in ieder geval de volgende concreet benoemde ontwikkelingen:
Voor het overige behoren tot deze categorie alle ontwikkelingen welke mogelijk worden gemaakt via de binnenplanse afwijkingsbevoegdheid, tenzij de ontwikkeling concreet benoemd wordt in een andere categorie. Tevens kan in het bestemmingsplan bepaald worden dat een specifieke afwijking wel als categorie 3 behandeld moet worden.
Categorie 3; berekende kwaliteitsverbetering van het landschap nodig
Tot deze categorie behoren in ieder geval de volgende concreet benoemde ontwikkelingen:
Voor het overige behoren tot deze categorie alle ontwikkelingen welke mogelijk worden gemaakt via een wijzigingsplan of een bestemmingsplanherziening, tenzij de ontwikkeling concreet benoemd wordt in een andere categorie.
Bijlage 3 Uitleg Groenblauwe mantel
Het kerngebied groenblauw bestaat daarbij voornamelijk uit de (bestaande en nog te
ontwikkelen) natuurgebieden in de ecologische hoofdstructuur (EHS), inclusief de ecologische verbindingszones. De groenblauwe mantel bestaat overwegend uit multifunctioneel
landelijk gebied met belangrijke nevenfuncties voor (de ontwikkeling van) natuur, water en
landschap in verwevenheid met grondgebonden landbouw.
Bij het bepalen van de begrenzing is gekeken naar de belangrijkste doelen van de groenblauwe mantel: