Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Mill en Sint Hubert

Beleidsregel verblijfsontzegging APV

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieMill en Sint Hubert
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingBeleidsregel verblijfsontzegging APV
CiteertitelBeleidsregel verblijfsontzegging APV
Vastgesteld doorburgemeester
Onderwerpopenbare orde en veiligheid
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Onbekend

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-07-2005Onbekend

01-07-2005

Onbekend

Onbekend

Tekst van de regeling

Intitulé

Beleidsregel verblijfsontzegging APV

 

 

Paragraaf 1 Juridische grondslag

Op zoek naar literatuur en jurisprudentie over de “verblijfsontzegging” blijkt, dat deze maatregel al langer wordt toegepast. In een aantal, met name grotere gemeenten, wordt deze bevoegdheid gebruikt als een middel in de strijd tegen de overlast die vooral van drugsgebruikers wordt ervaren. Over het gebruik van dit middel in het kader van het voorkomen danwel bestrijden van overlast van jeugdigen is niet veel bekend.

Ook blijkt, dat deze maatregel soms wordt toegepast met artikel 172 lid 3 Gemeentewet als grondslag, soms op basis van de Algemene Plaatselijke Verordening (hierna APV).

De Gemeentewet

Artikel 172, lid 3, van de Gemeentewet luidt: ”de burgemeester is bevoegd bij verstoring van de openbare orde of bij ernstige vrees voor het ontstaan daarvan, de bevelen te geven die noodzakelijk te achten zijn voor de handhaving van de openbare orde”.

Deze, in artikel 172, lid 3, Gemeentewet, beschreven bevoegdheid wordt wel de “lichte bevelsbevoegdheid” genoemd. De burgemeester is bevoegd, bij verstoring van de openbare orde of bij ernstige vrees voor het ontstaan daarvan, bevelen te geven die hij noodzakelijk acht voor de handhaving van de openbare orde. Er hoeft nog geen wettelijk voorschrift te zijn geschonden en er hoeft ook nog geen noodsituatie te zijn of te dreigen. Bij de parlementaire behandeling van dit artikel is opgemerkt dat, gezien de verantwoordelijkheid van de burgemeester, dit artikel zich verzet tegen delegatie aan andere organen.

Het derde lid heeft betrekking op situaties waarin enerzijds niet zonder meer feitelijk geconstateerd kan worden dat overtreding van wettelijke openbare-ordevoorschriften plaatsvindt, terwijl anderzijds sprake is van een zodanige inbreuk op orde en rust, dat niet meer van een aanvaardbaar niveau daarvan kan worden gesproken. Deze bevoegdheid is gericht op de voorkoming en bestrijding van allerlei ordeverstoringen op openbare plaatsen (door samenscholingen, oploopjes, acties, manifestaties, etc.).

Bij gebruik van deze bevoegdheid mag de burgemeester niet afwijken van de Grondwet, niet afwijken van de formele wet (bijv. de Wet openbare manifestaties) en geen inbreuk maken op de APV. Deze bevoegdheid kan dus alleen worden gebruikt in gevallen waarin geen inbreuk op hogere regelingen behoeft te worden gemaakt. Is dat wel het geval, dan komt het noodbevel van artikel 175 Gemeentewet in beeld. Bevelen, zoals bedoeld in artikel 172, lid 3, Gemeentewet hebben naar hun aard een éénmalige en onmiddellijke werking.

Wordt een burgemeester geconfronteerd met een (dreigende) verstoring van de openbare orde, dan zal hij zich op de hoogte dienen te stellen van de zich concreet aandienende situatie en, na beoordeling, zal zijn handelen moeten worden gebaseerd op:

  • -

    artikel 172, lid 2, Gemeentewet, indien er sprake is van overtredingen van wettelijke voorschriften die betrekking hebben op de openbare orde;

  • -

    artikel 172, lid 3, Gemeentewet, indien niet zonder meer feitelijk geconstateerd kan worden dat overtreding van strafrechtelijke normen plaatsvindt, terwijl er toch sprake is van een situatie die uit een oogpunt van een aanvaardbaar niveau van orde en rust in de lokale samenleving ongewenst is en waartegen moet worden opgetreden;

  • -

    artikel 175 (noodbevel) en 176 (noodverordening) Gemeentewet in gevallen van lokale noodtoestand.

Relatie Algemeen Plaatselijke Verordening

In de “Algemene Plaatselijke Verordening” (hierna de APV) worden tal van zaken, met name op het gebied van openbare orde en veiligheid in de openbare ruimte geregeld. Maatregelen ter voorkoming van overlast, in vele opzichten, vallen hier ook onder.

In het driehoeksoverleg Land van Cuijk van 13 juni 2005 zijn de uitbreiding van de APV-bepalingen ten aanzien van drugsgebruikende jeugd in relatie tot overlast en de opname van het artikel “gebieds-/verblijfsontzeggingen” afgestemd. Het artikel met betrekking tot de verblijfsontzegging luidt als volgt:

“Het is degenen aan wie dit door of namens de burgemeester in het belang van de openbare orde of zedelijkheid is bekendgemaakt, verboden zich anders dan in een openbaar middel van vervoer te bevinden op of aan door of namens de burgemeester aangewezen wegen en plaatsen gedurende de uren daarbij genoemd. Dit verbod geldt gedurende de in de bekendmaking genoemde periode van ten hoogste twaalf weken.“

Indien een gemeenteraad de APV wijzigt en met een artikel, dat een verblijfsontzegging mogelijk maakt vaststelt, zou de conclusie kunnen zijn, dat de burgemeester op basis van twee gronden, artikel 172 lid 3 Gemeentewet en het desbetreffende artikel uit de APV een verblijfsontzegging kan opleggen.

In de jurisprudentie is echter bepaald, dat het subsidiariteitsbeginsel, dat in acht genomen moet worden bij de toepassing van artikel 172, lid 3, van de Gemeentewet, met zich mee brengt, dat de toepassing van die, aanvullend bedoelde, “lichte” bevelsbevoegdheid, achterwege behoort te blijven als de burgemeester voldoende andere adequate middelen ter bereiking van hetzelfde doel ten dienste staan.

De rechter acht het van belang, dat de APV is vastgesteld door de gemeenteraad, een democratisch gelegitimeerd orgaan, en duidelijk kenbaar is voor alle burgers, hetgeen uit een oogpunt van rechtszekerheid en gelet op bindende internationale verdragen steeds de voorkeur verdient. De Gemeentewet, hoewel op zichzelf als wet in formele zin natuurlijk bij uitstek kenbaar en democratisch gelegitimeerd, volstaat in dit verband met het toekennen van een niet verder ingevulde bevoegdheid aan de burgemeester, waarvan de concrete invulling in de praktijk aan zijn inzicht is overgelaten.

Naar aanleiding van de jurisprudentie over de verblijfsontzegging zijn nog een aantal conclusies te trekken:

  • -

    een verblijfsontzegging mag niet disproportioneel zijn. Gelet op de inbreuk die de burgemeester maakt op het recht van bewegingsvrijheid van een persoon, dient de burgemeester eerst na te gaan of minder verstrekkende maatregelen tot een oplossing kunnen leiden;

  • -

    In artikel 184, lid 1, Wetboek van Strafrecht is sprake van het niet voldoen aan een bevel gedaan “krachtens wettelijk voorschrift”. Bij een strafrechtelijke vervolging terzake van dit artikel, dient de rechter te onderzoeken of het in de tenlastelegging genoemde wettelijk voorschrift verbindend is en of het bevel rechtmatig is gegeven alsmede, indien terzake verweer is gevoerd, van dat onderzoek te doen blijken en gemotiveerd op dat verweer te beslissen. Het voorgaande geldt ook indien tegen het desbetreffende bevel een met voldoende waarborgen omklede bestuursrechtelijke rechtsgang openstaat of heeft opengestaan en de verdachte van deze rechtsgang

geen gebruik heeft gemaakt door een beroep op de bestuursrechter te doen. Voor een veroordeling is immers vereist dat komt vast te staan dat van een rechtmatig bevel sprake is. De strafrechter kan dus niet uitgaan van de bestuurlijke juistheid van de besluiten, wanneer deze niet zijn aangevochten. Dit geldt temeer waar het gaat om bevelen die de vrijheid beperken. (Opmerking MvE: samenvattend: indien geen bezwaar is ingediend tegen het besluit m.b.t. de verblijfsontzegging, moet de strafrechter toetsen of het gegeven bevel rechtmatig is). De APV is niet onverbindend en kan worden beschouwd als een wettelijk voorschrift als bedoeld in artikel 184 Wetboek van Strafrecht.

  • -

    In het geval dat de verdachte de bestuursrechtelijke rechtsgang heeft gevolgd geldt, in verband met een behoorlijke taakverdeling tussen de strafrechter en de bestuursrechter en met het oog op het voorkomen van tegenstrijdige uitspraken, het volgende. Is het desbetreffende bevel onherroepelijk door de bestuursrechter vernietigd, dan dient de strafrechter van die beslissing van de bestuursrechter uit te gaan. Is het desbetreffende bevel door de bestuursrechter bij onherroepelijke uitspraak in stand gelaten dan staat zulks er in beginsel aan in de weg, dat de strafrechter het verweer, dat het wettelijk voorschrift niet verbindend is of het bevel onrechtmatig is, zelfstandig onderzoekt en daarop beslist. Onder bijzondere omstandigheden kan aanleiding bestaan hierop een uitzondering te maken.

  • -

    De strafrechter gaat, in beginsel, uit van de door de Voorzieningenrechter of de bestuursrechter in de bestuurlijke procedure genomen beslissing.

  • -

    De gebiedsontzegging is een maatregel gericht op het handhaven van de openbare orde, niet het college van burgemeester en wethouders maar de burgemeester is daartoe bevoegd.

  • -

    Artikel 12 lid 3 IVBPR staat toe, dat het recht om zich vrijelijk te kunnen verplaatsen wordt beperkt, mits bij de wet voorzien in het belang van, onder meer, de openbare orde. Dezelfde beperkingsmogelijkheid geldt voor het recht op verplaatsingsvrijheid voorzien in artikel 2 van het vierde protocol bij het EVRM. De APV kan zo’n wettelijke voorziening zijn, die is gegeven in het belang van de openbare orde.

Er zijn inmiddels diverse (verschillende) uitspraken verschenen over de vraag of de burgemeester de bevoegdheid tot het opleggen van een verblijfsontzegging mag mandateren. Omdat bij eerdere bespreking van dit onderwerp in het driehoeksoverleg al door de burgemeesters is aangegeven, dat zij deze bevoegdheid, mede gelet op het ingrijpende karakter van de maatregel, niet willen mandateren, wordt op de (on)mogelijkheid van mandaat in deze notitie niet nader ingegaan.

Gelet op het voorgaande, wordt in deze notitie verder alleen uitgegaan van het opleggen van een verblijfsontzegging op basis van het betreffende artikel in de APV. De verblijfsontzegging in het kader van de bevoegdheid van artikel 172 lid 3 van de Gemeentewet, wordt hier buiten beschouwing gelaten.

Paragraaf 2 Het opleggen van een verblijfsontzegging

In deze paragraaf wordt nader ingegaan op het daadwerkelijk opleggen van een verblijfsontzegging op basis van de APV.

Bij het opleggen van een verblijfsontzegging is er sprake van het toepassen van een bestuursrechtelijk sanctiemiddel. Het besluit tot het opleggen van een verblijfsontzegging is een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (hierna Awb) en dient daarom aan de daarvoor gestelde procedurele vereisten te voldoen.

De doelgroep

Wie kan er voor een ontzegging in aanmerking komen? Gelet op de formulering van het artikel, kan iedereen een ontzegging worden opgelegd. De ontzegging moet echter wel worden opgelegd in het belang van de openbare orde of zedelijkheid. Deze twee gronden zijn genoemd in het artikel en dus mag een ontzegging dan ook alleen op basis van deze twee gronden worden opgelegd. De ontzegging geldt voor de wegen en plaatsen alsmede voor de tijdstippen die door de burgemeester in de ontzegging zijn aangegeven. Het verbod zich daar te bevinden geldt voor een periode van ten hoogste twaalf weken.

Er moet sprake zijn van een zodanige overlast dat de openbare orde en/of zedelijkheid op een bepaalde plaats in het geding is. Het kan bijvoorbeeld zo zijn, dat er regelmatig een groep jeugd bij elkaar komt zonder dat dit problemen geeft. Dan mengt er zich iemand in de groep, die zich bezig houdt met de handel in gestolen goederen en het verkopen van drugs.

De aanwezigheid van deze persoon in de groep is niet wenselijk. Omdat het niet de bedoeling is de gehele groep te verplaatsen maar slechts de aanwezigheid van die ene persoon te voorkomen, kan aan die persoon, in het belang van de openbare orde of zedelijkheid, een verblijfsontzegging worden opgelegd.

Duidelijk moet zijn, dat er niet meteen tot het opleggen van een gebiedsontzegging wordt overgegaan en dat dit ook niet mogelijk is. Aan het opleggen van een gebiedsontzegging zal al het nodige vooraf zijn gegaan, zoals bijvoorbeeld gesprekken met de jongerenwerker, buurtcoördinator of jeugdagent van de politie. Zie hiervoor ook hetgeen is beschreven onder “waarschuwing”.

Voorbereiding van het besluit

Het besluit tot het opleggen van de verblijfsontzegging moet zorgvuldig worden voorbereid (art. 3:2 Awb). De politie verzoekt de burgemeester om een verblijfsontzegging op te leggen. Omdat het gaat om een autonome bevoegdheid van de burgemeester, kan de burgemeester ook zelf besluiten om een verblijfsontzegging op te leggen.

De burgemeester neemt het besluit op basis van een behoorlijk dossier. Hij beschikt over feiten die zijn vastgesteld door politieambtenaren. Processen-verbaal van de overtredingen van betrokkene liggen ten grondslag aan de verblijfsontzegging. Hieruit kan worden geconcludeerd dat de openbare orde in het aangegeven gebied in het geding is door de aanwezigheid van betrokkene. Het is daarbij niet doorslaggevend of de strafbare feiten op straat plaatsvinden, maar er moet wel een relatie met de openbare orde en veiligheid zijn. Strafbare feiten kunnen zich bijvoorbeeld ook in een horeca-inrichting afspelen.

Het kan gaan om overtredingen op basis van de APV (bijv. het artikel “samenscholing en ongeregeldheden”), maar ook om strafbare feiten zoals bijvoorbeeld genoemd in de Opiumwet, Wet Wapens en Munitie en Wetboek van Strafrecht (zie onder andere artikel 453 Wetboek van Strafrecht “openbare dronkenschap”).

Het besluit kan niet worden gebaseerd op mondelinge klachten. Wel kunnen mondelinge klachten aanleiding geven tot het instellen van nader onderzoek. Het besluit mag wel mede gebaseerd zijn op verklaringen zoals overlastmeldingen.

Tot de voorbereiding of dossiervorming kan ook behoren dat er eerst een waarschuwing wordt gegeven. In de Awb is niet de verplichting tot het vooraf waarschuwen opgenomen maar toch wordt een waarschuwingsplicht aangenomen als het bestuur voornemens is om een maatregel te treffen die de burger kan schaden en de burger zelf de noodzaak tot het treffen van de maatregel kan wegnemen.

Waarschuwing

Voordat daadwerkelijk tot een besluit voor verblijfsontzegging wordt overgegaan, wordt betrokkene eerst gewaarschuwd. Met deze waarschuwing wordt uitdrukkelijk NIET de vooraanschrijving van de verblijfsontzegging bedoeld. Bij de vooraanschrijving is er al een daadwerkelijk voornemen tot het opleggen van een ontzegging, bij het geven van een waarschuwing is dit nog niet aan de orde.

Een waarschuwing kan schriftelijk door de gemeente gebeuren maar ook mondeling door de politie. Van een mondelinge waarschuwing door de politie wordt een aantekening gemaakt in een proces-verbaal of in een dag/nachtrapport. Belangrijk is in ieder geval dat ergens geregistreerd staat dat betrokkene (met vermelding van dag, tijdstip, plaats en door wie) is gewaarschuwd.

Deze waarschuwing dient, in geval van het opleggen van een verblijfsontzegging, in het dossier te worden vermeld. Het dient uit het dossier duidelijk te zijn, dat de betrokkene, door de waarschuwingen van de politie had kunnen weten, dat bij het continueren van zijn overlastgevend gedrag, de burgemeester over kan gaan tot het opleggen van een verblijfsontzegging.

Als de betrokkene minderjarig is, is het verstandig dat ook de ouder(s)/voogd(en), voorzover bekend, worden ingelicht. De politie kan de jongere voor de keus stellen dit zelf te doen of het door de politie te laten doen. Ook hierbij is het van belang van de inhoud van deze gesprekken een aantekening te maken in het dossier. Indien de gemeente een schriftelijke waarschuwing naar de betrokkene stuurt, kan een afschrift hiervan naar de ouder(s)/voogd(en) alleen worden verstuurd, voorzover hiermee niet in strijd met de gestelde privacyregels wordt gehandeld.

Nadat de betrokkene is gewaarschuwd maar toch overlast blijft veroorzaken, kan de burgemeester, op basis van een voldoende duidelijk en onderbouwd dossier, besluiten tot het opleggen van een verblijfsontzegging.

Horen van betrokkene

De burgemeester is verplicht de belanghebbende voorafgaand aan het besluit te horen (art. 4:8 Awb). Uitzonderingen op deze hoorplicht, zoals genoemd in artikel 4:11 Awb, doen zich niet snel voor. Dit horen is overigens vormvrij en kan zelfs telefonisch gebeuren.

Voor de duidelijkheid naar de betrokkene en in verband met de dossiervorming, stuurt de burgemeester betrokkene zijn voornemen om een verblijfsontzegging op te leggen toe.

In deze zogenaamde “vooraanschrijving” wordt aangegeven waarom de burgemeester van plan is om een ontzegging op te leggen. In deze brief wordt tevens een termijn genoemd waarbinnen betrokkene, mondeling of schriftelijk, een reactie (zienswijze) op dit voorgenomen besluit kan geven.

De inhoud van de vooraanschrijving zal voor een groot deel dezelfde gegevens bevatten als het uiteindelijke besluit. Voor de inhoud van de vooraanschrijving wordt dan ook verwezen naar hetgeen is opgemerkt over de inhoud van het besluit.

Na het verstrijken van de termijn voor het indienen van een zienswijze, besluit de burgemeester of de ontzegging daadwerkelijk opgelegd wordt. Bij deze besluitvorming wordt de eventuele ingebrachte zienswijze in de beoordeling meegewogen. In het besluit geeft de burgemeester aan of er een zienswijze is ingediend, wat deze zienswijze inhoudt en wat hij met deze zienswijze bij de besluitvorming heeft gedaan. De ingebrachte zienswijze kan een aanleiding zijn om anders dan het voornemen te besluiten.

De praktijk is echter, dat het voornemen tot het opleggen van een ontzegging niet zonder reden is ontstaan. De betrokkene zal dan ook met goede argumenten moeten komen, waarom de burgemeester van zijn voorgenomen besluit moet afzien. Het feit, dat betrokkene het “er niet mee eens is”, is hierbij niet voldoende.

Inhoud van het besluit

De burgemeester moet een eventuele zienswijze, zoals naar voren gebracht door de belanghebbende, afwegen tegenover het belang van het opleggen van de verblijfsontzegging. Deze afweging van de verschillende belangen is voorgeschreven in artikel 3:4 Awb.

Het besluit moet deugdelijk gemotiveerd zijn (art. 4:16 Awb). Tevens zijn er een aantal punten, die het besluit in ieder geval moet bevatten en waar het besluit betrekking op moet hebben:

  • -

    het moet gaan om een individueel (persoonlijk) besluit, het besluit kan zich niet richten op bijvoorbeeld een hele groep. Indien aan een gehele groep een ontzegging moet worden opgelegd, dan dient elk lid van die groep een apart, persoonlijk besluit te ontvangen;

  • -

    omdat het gaat om een persoonlijk besluit, worden in het besluit de naam, voornamen, geboortedatum, geboorteplaats, adres en woonplaats van betrokkene vermeld;

  • -

    de overtredingen (met vermelding van het wettelijk voorschrift) op basis waarvan de verblijfsontzegging wordt opgelegd;

  • -

    motivering van het belang van de verblijfsontzegging, duidelijk moet worden aangegeven, waarom de aanwezigheid van de betrokkene in dit gebied niet langer wordt geduld;

  • -

    de afweging van de belangen van de betrokkene naar aanleiding van de ingediende mondelinge of schriftelijke zienswijze;

  • -

    de bevoegdheid die de grondslag vormt voor het opleggen van de verblijfsontzegging (het desbetreffende APV-artikel);

  • -

    de concrete omschrijving van de gebiedsontzegging (voor welk gebied, door welke straten wordt dit gebied omringd, voor welke termijn, zijn er bepaalde omstandigheden bijv. het feit dat betrokkene in het gebied werkt, die in de ontzegging worden meegenomen);

  • -

    de vermelding dat de brief per gewone post en per aangetekend schrijven wordt toegezonden;

  • -

    de vermelding van de bezwaar- en beroepsmogelijkheid en de mogelijkheid tot het vragen van een voorlopige voorziening;

  • -

    besluit wordt ondertekend door de burgemeester of diens plaatsvervanger.

Proportionaliteit

Volgens de bepaling in de APV kan de ontzegging worden opgelegd voor ten hoogste twaalf weken. Bij andere gemeenten is in het artikel in de APV of een bijbehorende beleidslijn opgenomen, aan welke overtreding er een bepaalde termijn voor de ontzegging wordt gekoppeld.

Binnen het Land van Cuijk is er niet voor gekozen om dit in de APV op te nemen. Ook in deze beleidsnotitie wordt hier niet van uitgegaan. De reden hiervoor is gelegen in het feit, dat de burgemeester per geval beoordeeld of het opleggen van een ontzegging is gerechtvaardigd en indien dit zo is, welke termijn daar aan toegekend wordt.

Dit betekent echter wel, gelet op het beginsel van proportionaliteit, dat er, tenzij de omstandigheden dermate zwaarwegend zijn dat hiertoe aanleiding bestaat, niet meteen een verblijfsontzegging voor twaalf weken wordt opgelegd.

In de APV-bepaling is opgenomen dat het verboden is zich anders dan in een openbaar middel van vervoer te bevinden in het aangewezen gebied. Deze zinsnede is bedoeld om te voorkomen, dat het reizen per openbaar vervoer voor de betrokkene onmogelijk gemaakt wordt, bijvoorbeeld doordat de bus waarmee betrokkene dagelijks reist, door het gebied waarvoor hij een verblijfsontzegging heeft gekregen rijdt.

Als de betrokkene, aan wie de verblijfsontzegging wordt opgelegd, woont of werkt in het gebied waarvoor de ontzegging geldt of indien er andere omstandigheden zijn, die in bepaalde gevallen de aanwezigheid van de persoon in het gebied waarvoor de ontzegging geldt, rechtvaardigen (bijvoorbeeld vestiging van school van betrokkene in dit gebied), wordt er met deze omstandigheden in het besluit zodanig rekening gehouden, dat betrokkene een “looproute” heeft naar de genoemde bestemming.

Bekendmaking

De verblijfsontzegging dient ook bekend te worden gemaakt volgens de regels van de Awb. Dit gebeurt gewoonlijk door toezending of uitreiking (artikel 3:41 Awb). De meest gebruikte methode van bekendmaking is toezending. Als de persoon in kwestie geregistreerd staat op een bepaald adres (basisregistratie van gemeente), is dat voldoende voor de gemeente.

De brief kan dan daar naar toe worden gezonden. Dit hoeft niet aangetekend te gebeuren.

Er wordt vanuit gegaan, dat de postverzending tegenwoordig zo accuraat is, dat een verzonden brief aankomt. De gemeente hoeft vervolgens niet aan te tonen, dat de brief daadwerkelijk is aangekomen. Er moet wel, via de postregistratie, aangetoond kunnen worden dat de brief is verzonden. De gemeente mag er vanuit gaan, dat de brief de betreffende persoon heeft bereikt. De gemeente hoeft niet uit te zoeken of dit ook daadwerkelijk is gebeurd. Dit is voor rekening en risico voor degene aan wie de ontzegging is gericht.

Gelet op de praktijk, zoals die bij handhavingssituaties wordt gehanteerd, wordt geadviseerd ook bij een verblijfsontzegging de brief zowel per gewone post als per aangetekend schrijven (al dan niet met bewijs van ontvangst) te verzenden.

Uitreiking van het besluit door de politie is eveneens een mogelijkheid. Gelet op de problemen, die kunnen ontstaan over de datum van uitreiking en de registratie van deze datum wordt, om problemen bij met name het bestuursrechtelijke traject te voorkomen, geadviseerd om het besluit per post te verzenden.

Een afschrift van het besluit wordt naar de politie en naar het Veiligheidshuis in Oss, ter attentie van de parketsecretaris, gestuurd.

Bij de toezending van het besluit geldt, net als bij de verzending van de vooraanschrijving, dat bij een minderjarige alleen een afschrift van het besluit naar de ouder(s)/voogd(en) wordt gestuurd, voorzover hiermee niet in strijd met de gestelde privacyregels wordt gehandeld.

Mogelijkheid tot het indienen van bezwaar

Tegen het besluit tot het opleggen van de verblijfsontzegging, kan betrokkene, binnen zes weken na dagtekening van verzending van het besluit, een bezwaarschrift indienen.

Dit bezwaar schorst niet de werking van het besluit waartegen het is gericht. Dit betekent dat het niet zo is dat, door het indienen van een bezwaarschrift, de verblijfsontzegging niet van kracht wordt. Indien betrokkene wil voorkomen dat de ontzegging van kracht wordt, zal hij een voorlopige voorziening bij de Voorzieningenrechter moeten aanvragen.

Deze rechtsmogelijkheden, het indienen van een bezwaarschrift en het verzoek om een voorlopige voorziening, worden in het besluit vermeld.

Overtreding verblijfsontzegging

Door overtreding van een verblijfsontzegging wordt een strafbaar feit gepleegd. Indien de politie dit strafbaar feit constateert, kan er een proces-verbaal opgemaakt worden in verband met de overtreding van een ambtelijk bevel (artikel 184 Wetboek van Strafrecht). Dit proces-verbaal kan leiden tot een dagvaarding en het voorkomen bij de rechter. Vervolging op basis van dit artikel leidt in principe tot een geldboete.

Het middel “verblijfsontzegging” moet als een krachtig middel worden gezien. Het is niet bedoeld als een doel op zich om zoveel mogelijk ontzeggingen op te leggen, maar als een middel om betrokkene duidelijk te maken dat er sprake is van een ernstige situatie. Als het gebruikt wordt, dient er ook goed te worden toegezien op de handhaving van de ontzegging.

Jongeren beneden de 12 jaar, kunnen wel aangehouden worden maar niet in verzekering worden gesteld. Wel kan een rapport worden opgemaakt in verband met civielrechtelijke aanpak.

Als een jongere in de leeftijd van 12 tot 18 jaar door de politie wordt aangehouden voor het plegen van vandalisme of een lichte vorm van vermogenscriminaliteit, wordt hij, onder bepaalde voorwaarden, doorverwezen naar een HALT-bureau. Daar wordt de jongere de mogelijkheid geboden om de gemaakte foute te herstellen door werkzaamheden te gaan verrichten en de aangerichte schade te herstellen of te vergoeden.

Als de jongere met deze HALT-afdoening instemt en zich aan alle afspraken houdt, wordt er geen proces-verbaal naar de officier van justitie gestuurd en volgt dus ook geen registratie bij justitie. Als de HALT-afdoening mislukt, dan wordt het proces-verbaal wel toegezonden en kan het Openbaar Ministerie alsnog tot strafvervolging overgaan.

Overtreding van artikel 184 Wetboek van Strafrecht is geen Halt-waardig delict. Dit betekent, dat een proces-verbaal hierover altijd naar de officier van justitie wordt gestuurd, afdoening via Halt is niet mogelijk. De gegevens van betrokkene worden opgenomen in de justitiële documentatie.

In het kader van de samenwerking bij de bestrijding van jeugdoverlast, wordt overtreding van een verblijfsontzegging door de politie gemeld bij de burgemeester. Tevens wordt de burgemeester op de hoogte gesteld van het vervolgtraject. Kort samengevat en in schema weergegeven, leidt het voorgaande tot het volgende:

1. Dossiervorming:

Actie van: politie.

  • ·

    Het dossier bevat, in ieder geval, feiten vastgesteld door politieambtenaren en processen-verbaal van de overtredingen (overtredingen op basis van bijvoorbeeld APV, Opiumwet, Wet Wapens en Munitie, Wetboek van Strafrecht enz.) van betrokkene. Op basis van dit dossier is de conclusie gerechtvaardigd, dat de openbare orde en/of zedelijkheid in het betreffende gebied in het geding is door de aanwezigheid van betrokkene.

  • ·

    Dossier bevat een vermelding over het waarschuwen en informeren van betrokkene over de verblijfsontzegging. Uit het dossier moet blijken, dat betrokkene had kunnen weten, dat bij het continueren van zijn gedrag, de burgemeester kon overgaan tot het opleggen van een verblijfsontzegging.

  • ·

    Indien betrokkene minderjarig is, krijgt hij de keus om zelf ouders(s)/voogd(en) te informeren of gebeurt dit mondeling door de politie. De wijze van informeren en de reactie hierop wordt in het dossier vermeld.

2. Het besluit:

Actie van:gemeente.

  • ·

    Betrokkene krijgt vooraanschrijving over het voorgenomen besluit met daarin mogelijkheid vermeld om binnen de gestelde termijn een zienswijze naar voren te brengen.

  • ·

    Na afloop van de termijn voor het indienen van een zienswijze, wordt het besluit genomen. In het besluit wordt melding gemaakt van de zienswijze en de wijze waarop de zienswijze bij de besluitvorming is meegewogen.

  • ·

    Besluit moet in ieder geval voldoen aan de daarvoor wettelijk gestelde eisen.

  • ·

    Besluit wordt aan betrokkene, per gewone post en per aangetekend schrijven, toegezonden (eventueel afschrift aan ouder(s)/voogd(en)).

  • ·

    Afschrift van het besluit naar politie en parketsecretaris in het Veiligheidshuis in Oss.

  • ·

    Het indienen van een bezwaarschrift is mogelijk binnen zes weken na dagtekening van verzending van het besluit. Voor schorsing van het besluit dient een voorlopige voorziening te worden aangevraagd bij de Voorzieningenrechter.

3. Overtreding verblijfsontzegging:

Actie van: politie en justitie.

  • ·

    Overtreding van een verblijfsontzegging levert een strafbaar feit op. Hiertegen wordt ALTIJD door de politie opgetreden. Er wordt een proces-verbaal opgesteld.

  • ·

    Omdat overtreding van artikel 184 Wetboek van Strafrecht geen Halt-waardig delict is, wordt het proces-verbaal hierover altijd naar de officier van justitie gestuurd. Afdoening via Halt is niet mogelijk.

  • ·

    De burgemeester wordt door de politie op de hoogte gesteld van de overtreding van de verblijfsontzegging en het vervolgtraject.

Literatuurlijst:

Ter beschikking gestelde informatie van de gemeente Grave en Boxmeer.

De nieuwe gemeentewet, VNG-uitgeverij Den Haag.

Geraadpleegde websites:

  • -

    website van het centrum criminaliteitspreventie veiligheid: www.hetccv.nl

  • -

    website Halt Nederland: www.halt.nl

  • -

    website politie: www.politie.nl

  • -

    website ministerie van Justitie: www.justitie.nl

  • -

    website Openbaar Ministerie: www.om.nl

  • -

    website gemeente Rotterdam: www.rotterdam.nl

  • -

    website gemeente Assen: www.assen.nl

  • -

    website gemeente Doetinchem: www.doetinchem.nl

  • -

    website gemeente Heerlen: www.heerlen.nl

  • -

    website gemeente Helmond; www.helmond.nl

  • -

    website gemeente Nijmegen: www.nijmegen.nl

  • -

    website gemeente Beuningen: www.beuningen.nl

Jurisprudentie:

  • -

    Raad van State, 7 juli 2004, LJN AP 8318

  • -

    Hoge Raad, 24 september 2002, LJN AE 2126

  • -

    Gerechtshof ’s-Gravenhage, 21 maart 2006, LJN AV 6352

  • -

    Gerechtshof ’s-Hertogenbosch, 4 februari 2003, LJN AF 3987

  • -

    Rechtbank Roermond, 2 augustus 2005, LJN AU 0356

  • -

    Rechtbank Roermond, 29 juni 2005, LJN AT 8549

  • -

    Rechtbank Rotterdam, 23 februari 2005, LJN AS 8320

  • -

    Rechtbank Rotterdam, 23 februari 2005, LJN AS 8317

  • -

    Rechtbank Maastricht, 16 december 2003, LJN AO 1403

  • -

    Rechtbank Arnhem, 12 december 2002, LJN AF 5260

  • -

    Rechtbank Arnhem, 15 november 2002, De Gemeentestem jrg. 153 (2003) nr. 7181

  • -

    Rechtbank Rotterdam, 22 oktober 2002, De Gemeentestem jrg. 152 (2002) nr. 7176

  • -

    Rechtbank Rotterdam, 6 september 2002, LJN AE 7306