Organisatie | Velsen |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Velsen 2013 |
Citeertitel | Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Velsen 2013 |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Geen
Wet maatschappelijke Ondersteuning
Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Velsen 2009 komt te vervallen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
08-03-2013 | 16-02-2018 | nieuwe regeling | 26-02-2013 De Jutter / Hofgeest, 7 maart 2013 | B13.0074 |
Artikel 3. Regels rond verstrekking en verantwoording persoonsgebonden budget
Het persoonsgebonden budget voor woonvoorzieningen, vervoersvoorzieningen en rolstoelvoorzieningen is gelijk aan de waarde van de goedkoopst compenserende voorziening, indien nodig verhoogd met een bedrag voor onderhoud, reparatie en verzekering voor de periode van de gemiddelde economische levensduur.
Bij het overlijden van een houder van een persoonsgebonden budget binnen de looptijd daarvan, dient de restwaarde (en de eventuele onbestede gelden voor onderhoud, reparatie en verzekering) door de erven te worden terugbetaald. Indien er sprake is van een woonvoorziening, een vervoersvoorziening of een rolstoel, wordt de restwaarde bepaald op basis van hetgeen de erven bij verkoop van de voorziening hiervoor maximaal kunnen krijgen -hetzij via de zakelijke markt, hetzij via de particuliere markt.
Indien een houder van een persoonsgebonden budget binnen de looptijd daarvan verhuist en daardoor geen compensatie door het college meer nodig is, dient de restwaarde (en de eventuele onbestede gelden voor onderhoud, reparatie en verzekering) te worden terugbetaald. Indien er sprake is van een woonvoorziening, een vervoersvoorziening of een rolstoel, wordt de restwaarde bepaald op basis van hetgeen de houder van het persoonsgebonden budget bij verkoop van de voorziening hiervoor maximaal kan krijgen -hetzij via de zakelijke markt, hetzij via de particuliere markt.
Overwegende bezwaren om geen persoonsgebonden budget te verstrekken zijn:
b. Op grond van aanwijzingen die tijdens het onderzoek duidelijk zijn geworden, bestaat het ernstige vermoeden dat de aanvrager problemen zal hebben met het omgaan met een persoonsgebonden budget. In uitzonderlijke gevallen kan het college besluiten dat verstrekking van een persoonsgebonden budget plaatsvindt aan derden;
TOELICHTING BESLUIT MAATSCHAPPELIJKE ONDERSTEUNING GEMEENTE VELSEN 2013
Dit besluit is mede gebaseerd op de bepalingen uit hoofdstuk 6 van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Velsen 2013.
Deze verordening is in 2012 ontwikkeld om een juridische basis te leggen voor de nieuwe manier van werken binnen de Wmo: de Kanteling. Deze nieuwe manier van werken houdt in dat er niet meer wordt uitgegaan van de door de gemeente aangeboden voorzieningen, maar van de vraag van de belanghebbende. Daarbij staan de eigen kracht en eigen verantwoordelijkheid van belanghebbende centraal.
Artikel 2. Eigen bijdrage en eigen aandeel
In de verordening staat in artikel 22 bepaald dat bij het verstrekken van een voorziening ten aanzien van de acht resultaten een eigen bijdrage of een eigen aandeel verschuldigd kan zijn. Artikel 22 bepaald ook dat het college bevoegd is om de omvang van de eigen bijdrage en het eigen aandeel vast te leggen in het Besluit. De omvang van de eigen bijdrage of het eigen aandeel is afhankelijk van de leeftijd, het inkomen, de gezinssamenstelling en de kostprijs van de voorziening.
Artikel 3. Regels rond verstrekking en verantwoording persoonsgebonden budget
In de verordening is vastgelegd dat het college de hoogte van het persoonsgebonden budget vastlegt in het Besluit.
Dit lid regelt de wijze waarop een persoonsgebonden budget voor woonvoorzieningen, vervoersvoorzieningen en rolstoelvoorzieningen wordt vastgesteld. Hierbij wordt uitgegaan, conform de verordening, van de goedkoopst compenserende voorziening. Als daar sprake van is kan verhoging plaatsvinden met een bedrag noodzakelijk voor onderhoud, reparatie en verzekering. Het persoonsgebonden budget wordt aangegaan voor de periode van de economische levensduur.
en 3. De gemeente is zelf verantwoordelijk voor de rechtmatige en doelmatige besteding van gelden op grond van de wet, en heeft ook zelf de bevoegdheid om vast te stellen in hoeverre er wordt gecontroleerd of aanvragers hun persoonsgebonden budget besteden conform de voorwaarden. Het is dus aan de raad en het college om te bepalen hoe die controle plaatsvindt en daarbij de afweging te maken tussen volledige controle en steekproefsgewijze controle.
Indien een houder van een persoonsgebonden budget overlijdt binnen de looptijd van dat persoonsgebonden budget, dienen de restwaarde en de eventueel onbestede gelden voor onderhoud, reparatie en verzekering door de erven te worden terugbetaald. Wanneer de houder van het persoonsgebonden budget een onderhoudscontract is aangegaan dat niet meer teruggedraaid kan worden, dan vallen de kosten hiervoor niet onder onbestede gelden. Indien er sprake is van een woonvoorziening, een vervoersvoorziening of een rolstoel, wordt de restwaarde bepaald op basis van hetgeen de erven bij verkoop van de voorziening hiervoor maximaal kunnen krijgen -hetzij via de zakelijke markt, hetzij via de particuliere markt. Bij terugbetaling aan de gemeente dienen de erven een verkoopbewijs te overleggen zodat de restwaarde kan worden bepaald.
Wanneer een houder van een persoonsgebonden budget verhuist, kan het zo zijn dat de compensatieplicht vervalt. Als dat het geval is dient de restwaarde (en de eventuele onbestede gelden voor onderhoud, reparatie en verzekering) te worden terugbetaald. Wanneer de houder van het persoonsgebonden budget een onderhoudscontract is aangegaan dat niet meer teruggedraaid kan worden, dan vallen de kosten hiervoor niet onder onbestede gelden. Indien er sprake is van een woonvoorziening, een vervoersvoorziening of een rolstoel, wordt de restwaarde bepaald op basis van hetgeen de houder van het persoonsgebonden budget bij verkoop van de voorziening hiervoor maximaal kan krijgen -hetzij via de zakelijke markt, hetzij via de particuliere markt. Bij terugbetaling aan de gemeente dient de houder een verkoopbewijs te overleggen zodat de restwaarde kan worden bepaald.
Het is niet in alle situaties mogelijk om een persoonsgebonden budget te ontvangen. Allereerst wordt geen persoonsgebonden budget verstrekt indien het collectief vervoerssysteem kan voorzien in de vervoersbehoefte. De keuzevrijheid tussen zorg in natura en een persoonsgebonden budget kan in dit geval leiden tot leegloop en ondergraving van het collectief vervoerssysteem.
Het is ook niet mogelijk een persoonsgebonden budget te ontvangen als het ernstige vermoeden bestaat dat een aanvrager problemen zal krijgen met het omgaan met een persoonsgebonden budget. Hiervan kan bijvoorbeeld sprake zijn als de aanvrager een verslaving heeft die dagelijks functioneren bemoeilijkt, een ernstige schuldenlast heeft en problemen heeft bij afbetalingen, een zwervend bestaan leidt of veroordeeld is voor een vermogensdelict.
Indien de verwachting is dat een voorziening noodzakelijk is voor een periode korter dan de economische levensduur wordt geen persoonsgebonden budget verstrekt. Dit kan de gemeente namelijk op onnodige kosten jagen.
Ook als blijkt dat een belanghebbende in eerdere gevallen niet aan de verplichting rond een persoonsgebonden budget heeft voldaan, wordt geen persoonsgebonden budget verstrekt.
Artikel 4. Bedragen hulp bij het huishouden
In dit artikel worden de bedragen genoemd voor het persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden.
Hulp bij het huishouden 1 bestaat uit huishoudelijke werkzaamheden. Hulp bij het huishouden 2 bestaat uit huishoudelijke werkzaamheden aangevuld met de organisatie van het huishouden.
Bij de vaststelling van een persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden is door de gemeente gekozen voor vaststelling op basis van het aantal geïndiceerde uren.
Artikel 17 van de verordening gaat ondermeer uit van een voorziening in natura of het ontvangen van een hiermee vergelijkbaar persoonsgebonden budget. Omdat het persoonsgebonden budget bestaat uit een geldbedrag, mag uit de wettekst worden afgeleid dat dit geldbedrag vergelijkbaar moet zijn met het bedrag dat de gemeente betaalt voor de voorziening in natura. De budgethouder moet met het geldbedrag in staat worden gesteld dezelfde hulp in te kopen als de gemeente doet. Daarbij geldt wel, dat als men zelf iemand inhuurt, men een kleinere overhead heeft. Daarom wordt voor de vergoeding van de hulp bij het huishouden door de gemeente een uurtarief vastgesteld dat gebaseerd is op 80% van de gemiddelde kosten van zorg in natura zoals door de gemeente overeengekomen met de verschillende zorgaanbieders. De overhead ontbreekt namelijk niet volledig. Cliënten moeten verantwoording afleggen en een administratie bijhouden over de bestede gelden.
Artikel 6. Bedragen woonvoorzieningen
In dit lid is geregeld hoe de financiële tegemoetkoming voor een woonvoorziening wordt vastgesteld. Het gaat daarbij om de kosten van de door het college goedgekeurde offerte. Daarin kan een aantal kosten teruggevonden worden. Te denken valt hierbij aan de kosten van bouw, maar ook aan eventuele kosten van de architect, kosten van vergunningen en kosten van toezicht.