Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Rozendaal

Beleidsregels WWB, IOAW en IOAZ

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieRozendaal
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingBeleidsregels WWB, IOAW en IOAZ
CiteertitelBeleidsregels WWB, IOAW en IOAZ
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. WWB, art 8, lid 1, onderdeel i
  2. Afstemmingsverordening WWB, IOAW en IOAZ
  3. Verordenihng verrekening bestuurlijke boete bij recidive
Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

26-06-201301-06-2013nieuwe regeling

18-06-2013

Gemeentelijk informatieblad "In de Roos" 21-6-2013

Onbekend

Tekst van de regeling

Intitulé

Beleidsregels WWB, IOAW en IOAZ

 

 

HOOFDSTUK 1: Algemeen terug- en invordering

Beleidsregels WWB, IOAW en IOAZ

  • -

    Terug- en invordering

  • -

    Waarschuwing in plaats van boete

Inhoudsopgave1

Inleiding 2

Hoofdstuk 1 Algemeen terug- en invordering 3

Hoofdstuk 2 Geheel of gedeeltelijk afzien van verdere terugvordering 4

Hoofdstuk 3 Invordering 5

Hoofdstuk 4 Waarschuwing in plaats van bestuurlijke boete 8

Hoofdstuk 5 Slotbepalingen 9

Lijst met afkortingen 9

Inleiding

Op grond van artikel 58 van de Wet werk en bijstand (WWB) kan het college dat de bijstand heeft verleend de kosten van bijstand terugvorderen. Een gelijksoortige bepaling is sinds invoering van de Wet bundeling van uitkeringen inkomensvoorziening aan gemeenten (Wet BUIG) opgenomen in de IOAW en IOAZ. Terugvordering is in dat kader een aan het college toekomende bevoegdheid en het college kan deze bevoegdheid dan ook nader inkaderen door middel van beleidsregels.

Met inwerkingtreding van de Wet aanscherping handhaving- en sanctiebeleid SZW-wetten (Wet aanscherping) wordt de bevoegdheid tot terugvordering gedeeltelijk omgezet in een wettelijke verplichting. Meer specifiek gaat het om vorderingen die het gevolg zijn van ten onrechte ontvangen uitkering in verband met schending van de inlichtingenplicht. De verplichting tot terugvordering komt daarbij mede tot uiting in:

  • a.

    een verplichting tot verrekening van deze vordering met een eventueel recht op algemene bijstand, een uitkering in het kader van de IOAW of IOAZ dan wel een Bbz-uitkering; en

  • b.

    een wettelijk verbod om medewerking te verlenen aan een schuldregeling indien de vordering is ontstaan door het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenverplichting.

De verplichting tot terugvordering geldt alleen voor vorderingen die zijn ontstaan na inwerkingtreding van de Wet aanscherping (1 januari 2013). Dat geldt ook voor de hierboven onder a en b genoemde verplichtingen. Is het besluit tot terugvordering voor 1 januari 2013 afgegeven dan blijft ook voor de vordering als gevolg van schending van de inlichtingenplicht, een en ander een bevoegdheid.

Naast de bevoegdheid tot terugvordering is in de wet ook een drietal andere (gerelateerde) bevoegdheden opgenomen:

  • a.

    de bevoegdheid tot intrekking of herziening van het recht op bijstand dan wel een uitkering in het kader van de IOAW of IOAZ (artikel 54, derde lid van de WWB en artikel 17, derde lid van de IOAW en IOAZ);

  • b.

    de bevoegdheid om gebruik te maken van de in titel 4.4 van de Algemene wet bestuursrecht genoemde mogelijkheden tot invordering van een schuld; en

  • c.

    de bevoegdheid tot brutering van de vordering in het kader van te veel genoten uitkering (artikel 58, vijfde lid van de WWB en artikel 25, vijfde lid van de IOAW en IOAZ).

Ook deze bevoegdheden worden – zij het soms indirect - aangetast door de Wet aanscherping.

  • a.

    Met betrekking tot de bevoegdheid tot intrekking of herziening wordt de wet aangepast, in die zin dat intrekking en herziening een verplichting worden als sprake is van ten onrechte of tot een te hoog bedrag verstrekte uitkering als gevolg van een schending van de inlichtingenplicht. In alle andere gevallen blijft het een bevoegdheid. Het ligt voor de hand om vast te anticiperen op deze wetswijziging, die voor 1 juli 2013 gepland staat;

  • b.

    Met betrekking tot de wijze van invordering heeft het college in wezen volledige vrijheid in de keuze van middelen en de mate waarin zij – met inachtneming van de regelgeving rond de beslagvrije voet - middelen bij de berekening van de draagkracht betrekt. De Wet aanscherping stelt enkel daar waar het een fraudevordering of de daarmee samenhangende boete betreft verrekening – indien mogelijk – verplicht verrekening (artikel 60, vierde lid van de WWB en artikel 28, tweede lid van de IOAW en IOAZ).

  • c.

    Met betrekking tot brutering is de WWB na inwerkingtreding van de Wet aanscherping niet gewijzigd. Daar artikel 58, eerste lid van de WWB het college echter verplicht tot terugvordering van de kosten van bijstand en tot deze kosten eveneens de eventueel afgedragen belasting en premies behoren, heeft het college op dit vlak niet de vrijheid om (gedeeltelijk) van brutering af te zien indien verrekening niet mogelijk blijkt.

Bbz

Het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (Bbz) is een algemene maatregel van bestuur die weliswaar op de WWB is gebaseerd (art. 78f WWB), maar ten aanzien van terugvordering daarvan afwijkt omdat terugvordering in het Bbz nog een verplichtend karakter heeft. Om die reden wordt het Bbz niet in deze beleidsregels meegenomen.

Artikel 1. Begripsbepalingen

    • 1.

      Alle begrippen die in deze beleidsregels worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de WWB, IOAW, IOAZ en de Algemene wet bestuursrecht.

    • 2.

      In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

    • a.

      bruteren: het verhogen van de vordering met de loonbelasting en premies volksverzekeringen waarvoor de gemeente die de uitkering verstrekt krachtens de Wet op de loonbelasting 1964 inhoudingsplichtig is, voor zover deze belasting en premies niet verrekend kunnen worden met de door het college af te dragen loonbelasting en premies volksverzekeringen;

    • b.

      college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rozendaal;

    • c.

      fraudevordering: vordering in verband met ten onrechte of tot een te hoog bedrag verleende uitkering als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht;

    • d.

      inlichtingenplicht: verplichting genoemd in artikel 17, eerste lid van de WWB, artikel 13, eerste lid van de IOAW, artikel 13, eerste lid van de IOAZ en artikel 30c, tweede en derde lid van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen;

    • e.

      IOAW: de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijke arbeidsongeschikte werkloze werknemers;

    • f.

      IOAZ: de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

    • g.

      uitkering: de door het college verleende bijstand in het kader van de WWB en de uitkering in het kader van de IOAW en IOAZ;

    • h.

      WWB: de Wet werk en bijstand.

Artikel 2. Algemene bepaling met betrekking tot de bevoegdheid tot herziening, intrekking, terugvordering en brutering

Het college acht zich verplicht tot de aanpak van fraude. In dit kader:

  • a.

    herziet dan wel trekt het college het recht op uitkering in, indien de uitkering tot een te hoog bedrag dan wel ten onrechte is verleend;

  • b.

    maakt het college ten volle gebruik van de bevoegdheid tot terugvordering en verhaal zoals deze haar op grond van de artikelen in de WWB alsmede de IOAW en IOAZ toekomt; en

  • c.

    bruteert het college de vordering, welke is ontstaan door gebruik te maken van de onder b genoemde bevoegdheden, bij niet tijdige betaling.

    Artikel 3. Uitzonderingen voortvloeiende uit de jurisprudentie

    • 1.

      In afwijking van het bepaalde in artikel 2, aanhef en onder b vordert het college een door haar na ontvangst van een signaal ten onrechte of tot een te hoog bedrag verstrekte uitkering niet terug, voor zover deze uitkering ook zes maanden na ontvangst van dit signaal nog onterecht of tot een te hoog bedrag is verleend, tenzij belanghebbende in dit kader de inlichtingenplicht heeft geschonden.

    • 2.

      Onder een signaal als genoemd in het eerste lid wordt verstaan relevante informatie waaruit kan worden afgeleid dat sprake is van een dusdanige fout, dat het college op grond daarvan actie zou moeten ondernemen.

    • 3.

      In afwijking van het bepaalde in artikel 2, aanhef en onder b beperkt het college de terugvordering tot het bedrag dat te veel aan bijstand zou zijn verstrekt, zo belanghebbende wel aan de inlichtingenplicht had voldaan, indien sprake is van intrekking van het recht op bijstand over een langere periode omdat belanghebbende over de gehele periode in beperkte mate beschikte over in aanmerking te nemen vermogen.

    • 4.

      In afwijking van het bepaalde in artikel 2, aanhef en onder c ziet het college af van brutering als de vordering zonder dat belanghebbende hier schuld aan heeft is ontstaan. Bovendien m het niet de schuld van belanghebbende dat de aflossing niet in het lopende kalenderjaar heeft plaats gevonden.

    HOOFDSTUK 2 Geheel of gedeeltelijk afzien van verdere terugvordering

    Artikel 4. Reikwijdte

    De bepalingen in dit hoofdstuk zijn niet van toepassing op fraudevorderingen die op of na

    1 januari 2013 zijn ontstaan.

    Paragraaf 2.1 Kwijtschelding in verband met het gedurende een bepaalde periode voldoen aan de betalingsverplichtingen

    Artikel 5. Afzien van terugvordering of van verdere terugvordering na het voldoen aan de betalingsverplichting

    • 1.

      In afwijking van artikel 2 besluit het college af te zien van terugvordering of van verdere terugvordering van uitkering indien de belanghebbende:

      • a.

        gedurende vijf jaar of 60 termijnen volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan en ten minste 75% van de hoofdsom van de vordering heeft voldaan; of

      • b.

        gedurende vijf jaar of 60 termijnen niet volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan, maar het achterstallige bedrag over die periode, vermeerderd met de daarover verschuldigde wettelijke rente en de op de invordering betrekking hebbende kosten, alsnog heeft betaald en ten minste 75% van de hoofdsom van de vordering heeft voldaan; of

      • c.

        een bedrag van ten minste 75% van de restsom ineens aflost; of

      • d.

        gedurende tien jaar geen betalingen heeft verricht en niet aannemelijk is dat hij deze op enig moment zal gaan verrichten.

    • 2.

      In beginsel wordt een besluit als bedoeld in het eerste lid, aanhef, onder a. tot en met c. slechts genomen als de belanghebbende daarom schriftelijk heeft verzocht. Tot toepassing van het eerste lid, onder d. wordt uitsluitend ambtshalve besloten.

    • 3.

      De in het eerste lid onder a. en b. genoemde termijn van vijf jaar is drie jaar indien het gemiddeld inkomen van de belanghebbende in die periode de beslagvrije voet bedoeld in de artikelen 475c en 475d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering niet te boven is gegaan.

    Artikel 6. Uitzondering

    • 1.

      Artikel 5 is niet van toepassing ten aanzien van vorderingen die:

      • a.

        het gevolg zijn van schending van de inlichtingenplicht dan wel tekortschietend besef van verantwoordelijkheid;

      • b.

        door pand of hypotheek op een goed of goederen zijn gedekt, behoudens voor zover zij niet op die goederen verhaald kunnen worden.

    • 2.

      Het op basis van artikel 5 genomen besluit tot (gedeeltelijk) afzien van terugvordering wordt ingetrokken, indien op een later tijdstip blijkt dat belanghebbende onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een ander besluit zou hebben geleid.

    Paragraaf 2.2 Kwijtschelding in verband met kruimelbedragen

    Artikel 7. Afzien van terugvordering

    In afwijking van het bepaalde in artikel 2, onderdeel b, ziet het college af van het nemen van een terugvorderingbesluit indien de terug te vorderen uitkering een bedrag van € 150,00 netto per kalenderjaar niet te boven gaat of als er een dringende reden is.

    Paragraaf 2.3 Schuldregeling

    Artikel 8. Geheel of gedeeltelijk afzien van terugvordering bij schulden

    • 1.

      Onverminderd het bepaalde in artikel 60c van de WWB en artikel 29a van de IOAW en IOAZ, verleent het college medewerking aan een schuldregeling indien:

      • a.

        Aan te nemen is dat de belanghebbende niet zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden;

      • b.

        Aan te nemen is dat een schuldregeling met betrekking tot alle vorderingen van de overige schuldeisers zonder een zodanig besluit niet tot stand zal komen; en

      • c.

        de vordering van de gemeente wegens teruggevorderde uitkering ten minste zal worden voldaan naar evenredigheid met de vorderingen van de schuldeisers van gelijke rang.

    • 2.

      Het eerste lid is niet van toepassing indien:

    • a.

      de terugvordering van uitkering het gevolg is van verwijtbaar gedrag van de belanghebbende dan wel de vordering ziet op bijstand die is verstrekt in de vorm van een geldlening op grond van het bepaalde in artikel 48, tweede lid, aanhef en onder b, van de WWB;

    • b.

      de vordering wordt gedekt door pand of hypotheek op een goed of goederen, behoudens voor zover de vordering niet op die goederen verhaald kan worden.

    • 3.

      Het besluit om medewerking te verlenen aan een schuldregeling wordt ingetrokken indien:

    • a.

      niet binnen twaalf maanden nadat dat besluit is bekendgemaakt, een schuldregeling tot stand is gekomen die voldoet aan de eisen bedoeld in het eerste lid;

    • b.

      de belanghebbende de aan de schuldregeling verbonden verplichting ondanks eerdere waarschuwing blijft schenden; dan wel

    • c.

      onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een ander besluit zou hebben geleid.

    HOOFDSTUK 3 Invordering

    Paragraaf 3.1 De betalingsverplichting

    Artikel 9. Algemeen

    • 1.

      Het college start de invordering gelijktijdig met de afgifte van het besluit tot terugvordering en hanteert daarbij de in artikel 4:87 van de Awb genoemde betalingstermijn van zes weken.

    • 2.

      Het gelijktijdig met het terugvorderingbesluit afgegeven invorderingsbesluit omvat daarbij de volgende punten:

      • a.

        de hoogte van (het saldo van) de vordering;

      • b.

        de betalingsverplichting om de vordering in zijn geheel te voldoen;

      • c.

        de datum waarop de betalingsverplichting in gaat;

      • d.

        de mogelijkheid voor belanghebbende om binnen 6 weken na verzenddatum van de beschikking als bedoeld in artikel 4.87 van de Awb een betalingsregeling te treffen;

      • e.

        de rechtsgevolgen bij niet-nakoming van de betalingsverplichting als beschreven in afdeling 4.4.2 Awb over verzuim en wettelijke rente en afdeling 4.4.4 over aanmaning en invordering bij dwangbevel;

      • f.

        de vermelding dat het aangaan van nieuwe schuldverplichtingen niet leidt tot een nieuwe vaststelling van opgelegde betalingsverplichtingen, behoudens bijzondere onvoorziene omstandigheden.

    Artikel 10. Verrekening

    Onverminderd het bepaalde in artikel 60, vierde lid van de WWB en artikel 28, tweede lid van de IOAW en IOAZ en ongeacht de in artikel 9 genoemde betalingstermijn gaat het college indien mogelijk meteen na afgifte van het besluit tot terugvordering over tot verrekening van de vordering met een eventueel recht op bijstand of een uitkering in het kader van de IOAW of IOAZ.

    Ten aanzien van verrekenen gelden de volgende regels:

    • a.

      er wordt niet tot verrekening over gegaan, indien de middelen van de schuldenaar afdoende zijn om de vordering in één keer te betalen;

    • b.

      de schuldenaar wordt op de hoogte gesteld van het feit dat een vordering op grond van een terugvorderingbesluit met zijn of haar bijstand of uitkering wordt verrekend, evenals van de hoogte van het bedrag van de verrekening (artikel 4:93 lid 2 Awb)

    • c.

      de schuldenaar dient door verrekening nimmer te beschikken over een inkomen dat minder is dan de voor hem of haar geldende beslagvrije voet (artikel 4:93 lid 4 Awb);

    • d.

      een verleend uitstel tot betaling staat verrekening niet in de weg (artikel 4:93 lid 5 Awb);

    Artikel 11. Uitstel van betaling

    • 1.

      Het college verleent uitstel van betaling indien haar ambtshalve dan wel op basis van een gemotiveerd verzoek van belanghebbende duidelijk is dat belanghebbende geen mogelijkheid heeft om binnen de gestelde betalingstermijn tot algehele aflossing van de vordering over te gaan.

    • 2.

      Voor zover belanghebbende beschikt over aflossingscapaciteit verbindt het college aan het verleende uitstel de voorwaarde dat belanghebbende deze aflossingscapaciteit aanwendt ter aflossing van de openstaande schuld.

    • 3.

      Onverminderd het bepaalde in het tweede lid verbindt het college, indien het een fraudevordering betreft, aan de verlening van (verder) uitstel de extra voorwaarde dat belanghebbende indien hij over vermogen beschikt dan wel komt te beschikken, dit vermogen - voor zover dit meer bedraagt dan de voor hem geldende bijstandsnorm - aanwendt ter aflossing van de openstaande schuld.

    • 4.

      Bij de vaststelling of belanghebbende over vermogen beschikt als bedoeld in het derde lid:

    • a.

      worden de vorderingen die het gevolg zijn van te veel ontvangen uitkering buiten beschouwing gelaten; en

    • b.

      is het bepaalde in artikel 34, tweede lid, onder a en d van de WWB van overeenkomstige toepassing.

    • 5.

      Het uitstel wordt ingetrokken indien de belanghebbende de nader overeengekomen aflossing niet nakomt.

    • 6.

      Als de belanghebbende een bezwaar- of beroepschrift indient tegen een vordering, wordt dit niet aangemerkt als een verzoek om uitstel van betaling.

    Artikel 12. Vaststelling van de hoogte van de maandelijkse aflossingscapaciteit bij belanghebbenden met een uitkering

    1.Indien belanghebbende een uitkering ontvangt op grond van de WWB, de IOAW of de IOAZ, bedraagt de aflossingsverplichting 7,5% van de op dat moment van toepassing zijnde bijstandsnorm of grondslag inclusief vakantietoeslag. Indien er een normswijziging plaatsvindt als gevolg van een wijziging in de gezinssamenstelling kan het aflossingsbedrag aangepast worden. De aflossingsverplichting kan niet meer zijn dan het bedrag dat ingevolge het bepaalde in artikel 475d van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering voor beslag in aanmerking zou komen.

    De leenbijstand wordt afgelost met het bedrag zoals vastgesteld in de beschikking.

    • 2.

      In afwijking van het gestelde in het eerste lid, wordt met een betalingsvoorstel van de debiteur ingestemd voor zover daarmee de vordering binnen een periode van 24 maanden in zijn geheel kan worden afgelost en de voorgestelde aflossing tenminste € 25,00 per maand bedraagt.

    • 3.

      In geval van beslaglegging door een derde (dat wil zeggen een andere schuldeiser dan het college), kan de aflossingsverplichting ingevolge de bovengenoemde leden voor alle vorderingen worden bepaald op de volledige beslagruimte zoals aangegeven in artikel 475d van het wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

    Artikel 13. Vaststelling van de duur en de hoogte van de maandelijkse aflossingscapaciteit bij uitstroom uit de WWB, IOAW of IOAZ en bij debiteuren die geen recht hebben op algemene bijstand krachtens de WWB, uitkering krachtens de IOAW en uitkering krachtens de IOAZ.

    • 1.

      De hoogte van de maandelijkse aflossingscapaciteit bij beëindiging of intrekking van de uitkering wordt gedurende zes maanden na de verzenddatum van dit besluit, gesteld op het bedrag dat belanghebbende maandelijks reeds afloste tijdens de bijstandsperiode of periode waarin een uitkering op grond van de IOAW of IOAZ is ontvangen.

    • 2.

      Na afloop van de termijn van zes maanden wordt bij alle vorderingen de hoogte van de maandelijkse aflossingscapaciteit vastgesteld op het bedrag als bedoeld in artikel 12, eerste lid, vermeerderd met 35% van het bedrag waarmee het inkomen inclusief vakantiegeld meer bedraagt dan de van toepassing zijnde bijstandsnorm inclusief vakantiegeld en maximale toeslag, dan wel IOAW- of IOAZ-grondslag inclusief vakantiegeld, maar niet meer dan het bedrag dat ingevolge het bepaalde in artikel 475d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering voor beslag in aanmerking zou komen.

    • 3.

      Indien de terugvordering ziet op een fraudevordering wordt het in het tweede lid genoemde percentage verhoogd tot 50%, maar niet meer dan het bedrag dat ingevolge het bepaalde in artikel 475d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering voor beslag in aanmerking zou komen.

    • 4.

      Indien tijdens het nemen van een terugvorderingbesluit een ander inkomen wordt ontvangen dan een uitkering voor levensonderhoud op grond van de WWB, IOAW of IOAZ, wordt bij alle vorderingen de hoogte van de maandelijkse aflossingscapaciteit vastgesteld op het bedrag als bedoeld in artikel 12, eerste lid, vermeerderd met 35% van het bedrag waarmee het inkomen inclusief vakantiegeld meer bedraagt dan de van toepassing zijnde bijstandsnorm inclusief vakantiegeld en maximale toeslag, dan wel IOAW- of IOAZ-grondslag inclusief vakantiegeld, maar niet meer dan het bedrag dat ingevolge het bepaalde in artikel 475d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering voor beslag in aanmerking zou komen.

    • 5.

      In afwijking van het derde en vierde lid wordt met een betalingsvoorstel van de debiteur ingestemd voor zover daarmee de vordering binnen een periode van 24 maanden in zijn geheel zal kunnen worden afgelost en de voorgestelde aflossing tenminste € 25,00 per maand bedraagt.

    Artikel 14 Wettelijke rente bij uitstel

    Voor de periode dat uitstel is verleend wordt geen wettelijke rente in rekening gebracht.

    Paragraaf 3.2 Tussentijdse beoordeling van een lopende betalingsverplichting

    Artikel 15. Tussentijdse beoordeling van een betalingsverplichting door het college

    • 1.

      Bij een gegrond vermoeden dat de afloscapaciteit van belanghebbende is gewijzigd, stelt het college een draagkrachtonderzoek in of doet het college een systeem check.

    • 2.

      Voor zover geen gegrond vermoeden, als bedoeld in het eerste lid, aanwezig is, stelt het college een draagkrachtonderzoek in als de vordering niet binnen 3 jaar afgelost kan zijn.

    • 3.

      Wanneer het college als gevolg van een draagkrachtonderzoek besluit tot wijziging of handhaving van de eerder opgelegde betalingsverplichting, wordt belanghebbende hiervan in kennis gesteld bij beschikking.

    • 4.

      In het geval van een gewijzigde betalingsverplichting wordt deze opgelegd met ingang van de eerste dag van de maand die volgt op die van de beschikking.

    Artikel 16. Verzoek tot wijziging van een betalingsverplichting door belanghebbende

    • 1.

      Belanghebbende kan een schriftelijk verzoek doen, onder bijvoeging van zijn financiële en andere relevante gegevens met bijbehorende afschriften van bewijsstukken, tot wijziging van de eerder vastgestelde betalingsverplichting.

    • 2.

      Binnen acht weken na ontvangst van het verzoek neemt het college een besluit over de aanvraag als bedoeld in het eerste lid en deelt dit aan belanghebbende mee.

    • 3.

      Het verzoek tot wijziging van de betalingsverplichting schort de lopende verplichting niet op tenzij er sprake is van dringende redenen.

    Paragraaf 3.3 Gevolgen bij het niet of niet meer voldoen aan de betalingsverplichting

    Artikel 17. Niet of niet meer voldoen van de betalingsverplichting

    Indien de belanghebbende niet bereid is tot het treffen van een betalingsregeling of een eerder opgelegde betalingsverplichting niet meer nakomt, wordt het terugvorderingbesluit ten uitvoer gelegd door middel van een executoriaal beslag overeenkomstig de artikelen 479b tot en met 479g, behoudens artikel 479e, tweede lid van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, of beslag in de zin van het Tweede Boek van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, op basis van de executoriale titel die is verbonden aan een dwangbevel, als bedoeld in artikel 4:114 Awb, nadat de per omgaande gestarte betalings- en aanmaningsprocedure is doorlopen als bedoeld in artikel 4:117 Awb. De kosten voor het uitbrengen van een dwangbevel worden op € 70,-- gesteld.

    Artikel 18. Rente en kosten

    Indien moet worden overgegaan tot beslaglegging als bedoeld in artikel 17 wordt de vordering slechts verhoogd met de op de invordering betrekking hebbende kosten, indien de invordering is overgedragen aan een gerechtsdeurwaarder.

    HOOFDSTUK 4 Waarschuwing in plaats van een bestuurlijke boete bij het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht

    Artikel 19. Waarschuwing

    Een bestuurlijke boete wordt opgelegd overeenkomstig de bepalingen van artikel 18a, eerste, tweede en derde lid, WWB, en van artikel 20a, eerste, tweede en derde lid, IOAW/IOAZ.

    Van het opleggen van een bestuurlijke boete wordt afgezien, en wordt volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing, indien het niet of niet behoorlijk nakomen door de belanghebbende van een verplichting als bedoeld in artikel 17, eerste lid, WWB, van een verplichting als bedoeld in artikel 13, eerste lid, IOAW/IOAZ, of de verplichtingen, bedoeld in artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, niet heeft geleid tot een benadelingsbedrag, tenzij het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichtingen plaatsvindt binnen een periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de belanghebbende een zodanige waarschuwing is gegeven.

    HOOFDSTUK 5 Slotbepalingen

    Artikel 20. Intrekking

    De beleidsregels terugvordering worden per 1 juni 2013 ingetrokken.

    Artikel 21. Citeertitel

    Deze beleidsregels kunnen worden aangehaald als “Beleidregels WWB, IOAW en IOAZ “.

    Artikel 22. Inwerkingtreding

    Deze beleidsregels treden in werking op 26 juni 2013 en werken terug tot en met 1 juni 2013.

    Lijst met afkortingen

    Awb : Algemene wet bestuursrecht

    Bbz 2004 : Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004

    BUIG (Wet BUIG) Wet bundeling van uitkeringen inkomensvoorziening aan gemeenten

    IOAW : Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers

    IOAZ : Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte

    gewezen zelfstandigen

    WWB : Wet werk en bijstand