Organisatie | Westland |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidsregels terug- en invordering, herziening, intrekking en verhaal Gemeente Westland 2013 ev |
Citeertitel | Beleidsregels terug- en invordering, herziening, intrekking en verhaal gemeente Westland 2013 ev |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | financiën en economie |
Eigen onderwerp |
Deze regeling is vervangen door de Beleidsregels terug- en invordering, herziening, intrekking en verhaal Gemeente Westland 2015.
Geen.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2015 | 01-01-2015 | intrekking | 21-04-2014 Gemeenteblad Westland, 30-04-2015 | Gbw 2015, 16 | |
12-07-2013 | 01-01-2013 | 01-01-2015 | nieuwe regeling | 18-06-2013 Gemeenteblad Westland, 04-07-2013 | Gbw 2013, 31 |
Beleidsregels bestuurlijke boete gemeente Westland 2013ev
Het college van burgemeester en wethouders van Westland;
gelet op de Wet aanscherping handhaving- en sanctiebeleid SZW-wetten (“Fraudewet”);
gelet op artikel 18a van de WWB en artikel 20a van de IOAW en artikel 20a van de IOAZ
vast te stellen de Beleidsregels terug- en invordering, herziening, intrekking en verhaal Gemeente Westland 2013 ev.
In deze beleidsregels wordt verstaan onder:
bruteren: het verhogen van de vordering met de loonbelasting en premies volksverzekeringen waarvoor de gemeente die de uitkering verstrekt krachtens de Wet op de loonbelasting 1964 inhoudingsplichtig is, voor zover deze belasting en premies niet verrekend kunnen worden met de door het college af te dragen loonbelasting en premies volksverzekeringen;
Het college maakt in beginsel gebruik van de mogelijkheid tot:
In afwijking van het bepaalde in artikel 2, aanhef en onder b vordert het college een door haar na ontvangst van een signaal ten onrechte of tot een te hoog bedrag verstrekte uitkering niet terug, voor zover deze uitkering ook zes maanden na ontvangst van dit signaal nog onterecht of tot een te hoog bedrag is verleend, tenzij belanghebbende in dit kader de inlichtingenplicht heeft geschonden.
In afwijking van het bepaalde in artikel 2, aanhef en onder b beperkt het college de terugvordering tot het bedrag dat te veel aan bijstand zou zijn verstrekt, wanneer belanghebbende wel aan de inlichtingenplicht had voldaan, indien sprake is van intrekking van het recht op bijstand over een langere periode omdat belanghebbende over de gehele periode in beperkte mate beschikte over in aanmerking te nemen vermogen.
In afwijking van het bepaalde in artikel 2, aanhef en onder c ziet het college af van brutering indien sprake is van een vordering die is ontstaan buiten toedoen van belanghebbende en hem niet kan worden verweten dat de betaling van de schuld niet al is voldaan in het kalenderjaar waarop deze betrekking heeft.
De bepalingen in dit hoofdstuk zijn niet van toepassing op fraudevorderingen die op of na 1 januari 2013 zijn ontstaan.
Het op basis van artikel 5 genomen besluit tot (gedeeltelijk) afzien van terugvordering wordt ingetrokken, indien op een later tijdstip blijkt dat belanghebbende onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een ander besluit zou hebben geleid.
In afwijking van het bepaalde in artikel 2, onderdeel b, ziet het college af van het nemen van een terugvorderingsbesluit indien de terug te vorderen uitkering een bedrag van € 100,00 niet te boven gaat. Dit laat onverlet, dat het college wel bevoegd is om dergelijke bedragen te verrekenen.
Onverminderd het bepaalde in artikel 60, vierde lid van de WWB en artikel 28, tweede lid van de IOAW en IOAZ en ongeacht de in artikel 9 genoemde betalingstermijn gaat het college indien mogelijk meteen na afgifte van het besluit tot terugvordering over tot verrekening van de vordering met een eventueel recht op bijstand of een uitkering in het kader van de IOAW of IOAZ.
Onverminderd het bepaalde in het tweede lid verbindt het college, indien het een fraudevordering betreft, aan de verlening van (verder) uitstel de extra voorwaarde dat belanghebbende indien hij over vermogen beschikt dan wel komt te beschikken, dit vermogen - voor zover dit meer bedraagt dan de voor hem geldende bijstandsnorm - aanwendt ter aflossing van de openstaande schuld.
Indien belanghebbende een uitkering ontvangt op grond van de WWB, de IOAW of de IOAZ, bedraagt de aflossingsverplichting 6% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm en de maximale toeslag, dan wel de van toepassing zijnde grondslag als bedoeld in artikel 5, derde lid en volgende, van de IOAW en IOAZ per maand inclusief vakantietoeslag, maar niet meer dan het bedrag dat ingevolge het bepaalde in artikel 475d van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering voor beslag in aanmerking zou komen.
In afwijking van het eerste lid bedraagt de aflossing 10% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm en de maximale toeslag, dan wel de van toepassing zijnde grondslag als bedoeld in artikel 5, derde lid en volgende, van de IOAW en IOAZ per maand inclusief vakantietoeslag, maar niet meer dan het bedrag dat ingevolge het bepaalde in artikel 475d van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering voor beslag in aanmerking zou komen indien de vordering is ontstaan door uitkeringsfraude.
De hoogte van de maandelijkse aflossingscapaciteit bij beëindiging of intrekking van de uitkering wordt gedurende drie maanden na de verzenddatum van dit besluit, gesteld op het bedrag dat belanghebbende maandelijks reeds afloste tijdens de bijstandsperiode of periode waarin een uitkering op grond van de IOAW of IOAZ is ontvangen.
Na afloop van de termijn van drie maanden wordt bij alle vorderingen de hoogte van de maandelijkse aflossingscapaciteit vastgesteld op het bedrag als bedoeld in artikel 12, eerste lid, vermeerderd met 50% van het bedrag waarmee het inkomen inclusief vakantiegeld meer bedraagt dan de van toepassing zijnde bijstandsnorm inclusief vakantiegeld en maximale toeslag, dan wel IOAW- of IOAZ-grondslag inclusief vakantiegeld, maar niet meer dan het bedrag dat ingevolge het bepaalde in artikel 475d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering voor beslag in aanmerking zou komen.
Indien tijdens het nemen van een terugvorderingbesluit een ander inkomen wordt ontvangen dan een uitkering voor levensonderhoud op grond van de WWB, IOAW of IOAZ, wordt bij alle vorderingen de hoogte van de maandelijkse aflossingscapaciteit vastgesteld op het bedrag als bedoeld in artikel 13, eerste lid, vermeerderd met 50 % van het bedrag waarmee het inkomen inclusief vakantiegeld meer bedraagt dan de van toepassing zijnde bijstandsnorm inclusief vakantiegeld en maximale toeslag, dan wel IOAW- of IOAZ-grondslag inclusief vakantiegeld, maar niet meer dan het bedrag dat ingevolge het bepaalde in artikel 475d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering voor beslag in aanmerking zou komen.
Indien de belanghebbende niet bereid is tot het treffen van een betalingsregeling of een eerder
opgelegde betalingsverplichting niet meer nakomt, wordt belanghebbende tenminste eenmaal schriftelijk aangemaand. Als belanghebbende dan nog niet aan zijn betalingsverplichtingen voldoet wordt een dwangbevel, als bedoeld in artikel 4.114 Awb, afgegeven.
Het college maakt gebruik van de bevoegdheid tot het verhalen van kosten van bijstand als bedoeld in artikel 61 van de WWB:
tot de grens van de onderhoudsplicht als bedoel in Boek 1 van het BW op degene die bij het ontbreken van gezinsverband zijn onderhoudsplicht tegenover zijn echtgenoot, of minderjarig kind niet of niet behoorlijk nakomt en op het minderjarige kind dat zijn onderhoudsplicht tegenover zijn ouders niet of niet behoorlijk nakomt;
Als echtgenoten of gewezen echtgenoten onderling hebben bepaald dat na echtscheiding (of scheiding van tafel en bed of ontbinding van het huwelijk ) de één tegenover de ander in het geheel geen alimentatie verschuldigd is, kan het college toch de kosten van bijstand op de onderhoudsplichtige verhalen.
Bij de beoordeling van het bestaan van het verhaalsrecht en de beoordeling van het te verhalen bedrag, wordt rekening gehouden met de maatstaven die gelden en de omstandigheden die van belang zijn in het geval dat de rechter dient te beslissen over de vraag of en, zo ja, tot welke bedrag een uitkering tot levensonderhoud na echtscheiding, scheiding van tafel en bed of ontbinding van het huwelijk na scheiding van tafel en bed zou moeten worden toegekend.
Indien degene die bijstand ontvangt of heeft ontvangen en ten aanzien van wie door de rechter een verhaalsbedrag is vastgesteld, zijn woonadres verplaatst naar een andere gemeente en daar bijstand ontvangt of heeft ontvangen, gaat de bevoegdheid tot tenuitvoerlegging van de rechtelijke uitspraak op de andere gemeente over.
Het besluit tot verhaal ingevolge deze beleidsregels wordt door het college aan degene op wie verhaal wordt gezocht medegedeeld. Daarbij wordt het bedrag of de bedragen genoemd waarvan betaling wordt verlangd, evenals de termijn of de termijnen waarbinnen betaling wordt verlangd.
Nadat de bijdrage is opgelegd wordt na 12 maanden een heronderzoek verricht naar de draagkracht van de
Indien de belanghebbende niet bereid blijkt de door de rechter vastgestelde bijdrage voor levensonderhoud of de, op verzoek van de gemeente, vastgestelde bijdrage te voldoen dan wordt die uitspraak tenuitvoergelegd door middel van een executoriaal beslag overeenkomstig de artikelen 479 b tot en met 479 g, behoudens artikel 479 e, tweede lid van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
Het college stelt, als belanghebbende overlijdt, het restant van de vordering buiten invordering tenzij deze verhaalt kan worden op de nalatenschap of een pand of hypotheekrecht kan worden uitgewonnen.
De geldleningen verstrekt op grond van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (Bbz) worden overeenkomstig in het besluit gestelde regelgeving teruggevorderd.
Op 1 januari 2013 is de Wet aanscherping handhaving- en sanctiebeleid SZW- wetten (Fraudewet) van kracht geworden en is de bevoegdheid tot terugvordering gedeeltelijk omgezet in een wettelijke verplichting.
Deze verplichting is opgenomen in artikel 58, eerste lid Wet Werk en bijstand(WWB) en het betreft met name de vorderingen die het gevolg zijn van ten onrechte ontvangen uitkering in verband met schending van de inlichtingenplicht.
In Westland wordt uitkering ingevolge de WWB, IOAW of IOAZ verleend als een overbrugging naar zelfstandig inkomen en participatie waarbij ondersteuning kan worden geboden. Bijstandsverlening is dan ook bedoeld voor degene die dat nodig hebben. Ondanks de zorgvuldigheid bij de verstrekking van een uitkering komt het voor dat de uitkering ten onrechte dan wel te veel is verstrekt. Het uitgangspunt in deze beleidsregels is dan ook, dat deze uitkering terugbetaald moet worden. In het Westlands beleid is een belangrijk uitgangspunt dat fraude niet mag lonen. Om die reden zijn de regels met betrekking tot fraudevorderingen strenger en is het uitgangspunt dat deze vorderingen volledig dienen te worden terugbetaald.
Het college maakt, op grond van de WWB, IOAW , IOAZ en Bbz, gebruik van de bevoegdheid om bijstand terug te vorderen. Dit doet het college in de gevallen en op de manier zoals bepaald in deze beleidsregels.
Door de invoering van de Fraudewet is er bij de schending van de inlichtingenverplichting geen sprake van een bevoegdheid maar van een verplichting. Hiermee wordt in deze beleidsregels rekening gehouden.
In artikel 3 staan vervolgens de algemene - binnen de jurisprudentie geformuleerde - uitzonderingen op de in artikel 2 genoemde hoofdregel beschreven.
2.3 Geheel of Gedeeltelijk afzien van terugvordering
In hoofdstuk II is bepaald onder welke omstandigheden geheel of gedeeltelijk wordt afgezien van terugvordering.
In verband met de invoering van de Fraudewet komen fraudevorderingen enkel in de bij wet geregelde situaties (artikel 58, zevende lid van de WWB en artikel 25, zesde lid van de IOAW en IOAZ) voor kwijtschelding in aanmerking. Het bepaalde in hoofdstuk II is daarom niet van toepassing op fraudevorderingen van na 1 januari 2013.
KWIJTSCHELDING IN VERBAND MET HET GEDURENDE EEN BEPAALDE PERIODE VOLDOEN AAN DE BETALINGSVERPLICHTINGEN
Met regelmaat wordt aan een uitkeringsgerechtigde om uiteenlopende redenen een lening verstrekt. De aflossing van de lening geschied door middel van inhouding op de uitkering. Bekend is, dat langdurige aflossing op leningen met een inkomen op bijstandsniveau tot andere betalingsproblemen kan leiden. Om dit te voorkomen zijn in artikel 5 de voorwaarden opgenomen waaronder van verdere invordering van de schuld wordt afgezien.
Om uitkeringsgerechtigden niet te confronteren met langdurige aflossing is voor vorderingen, die niet ontstaan zijn door schending van de inlichtingenverplichting, een aflossingstermijn 36 maanden vastgesteld.
In artikel 5 zijn de voorwaarden bepaald waaronder wordt afgezien van verdere invordering van de schuld. Deze voorwaarden gelden niet voor de schulden die gedekt zijn door een zakelijk recht zoals pand of hypotheek en voor vorderingen die ontstaan zijn als gevolg van verwijtbaar gedrag, niet zijnde fraude verplichtingen, zoals opgelegde boetes.
Om te voorkomen dat de belanghebbende voordeel haalt uit het verstrekken van onjuiste of onvolledige gegevens is in artikel 6 het tweede lid toegevoegd waardoor de op grond van artikel 5 genomen beslissing kan worden ingetrokken.
KWIJTSCHELDING VAN EEN VORDERING IN VERBAND MET KRUIMELBEDRAGEN
Bij kleine vorderingen wegen de baten van invordering niet op tegen de kosten. Om deze kleine vorderingen, ook wel kruimelbedragen genoemd, niet te hoeven invorderen is artikel 7 opgenomen. Bij de bepaling van de hoogte van het kruimelbedrag is aansluiting gezocht bij het bedrag dat ook in de beleidsregels van de Wet maatschappelijke ondersteuning wordt toegepast.
Het kan voor de gemeente Westland van belang zijn om mee te werken aan een schuldenregeling. Bijvoorbeeld om te voorkomen dat belanghebbende lange tijd met schulden wordt geconfronteerd of dat de schulden positie van belanghebbende een re-integratietraject blokkeert. Door het stellen van voorwaarden is het voor de schuldenaar duidelijk wat de condities zijn waaronder het college van Westland haar medewerking verleend aan een schuldenregeling.
Sinds 1 januari 2013 is het college wettelijk verplicht om de ontstane fraudevorderingen en boetes volledig in te vorderen. Bij aanwezigheid van deze vorderingen mag de gemeente Westland dan ook niet mee werken aan een schuldregeling, zoals bepaald in art. 60 c van de WWB.
Aan de medewerking van een schuldregeling zijn in het derde lid van artikel 8 voorwaarden verbonden die van toepassing zijn als de schuldregeling niet binnen de gestelde termijn tot stand komt en indien belanghebbende niet of onvoldoende meewerkt aan te totstandkoming van een schuldregeling.
In hoofdstuk 3 wordt een uitwerking gegeven van de wijze waarop het college haar vorderingen invordert. De bepalingen binnen dit hoofdstuk zien toe op de betalingsverplichting, de controle op de hoogte van de betalingsverplichting en de gevolgen bij niet of niet meer voldoen aan de betalingsverplichting.
Paragraaf 3.1 DE BETALINGSVERPLICHTING
Voor zover belanghebbende na afgifte van het terugvorderingsbesluit een uitkering ontvangt in het kader van de WWB, IOAW of IOAZ wordt direct tot verrekening overgegaan.
Voor fraudevorderingen ontstaan na 1 januari 2013 en de daarmee samenhangende boete geldt een wettelijke verrekeningsplicht in de WWB opgenomen (artikel, 60 a WWB).
De gemeente Westland heeft als uitgangspunt bij terugvordering , dat betrokkene de gehele vordering binnen de geboden betalingstermijn moet voldoen. Indien na vaststelling van de betalingstermijn zich omstandigheden voordoen waarbij betrokkene, al of niet tijdelijk, niet aan zijn betalingsverplichtingen kan voldoen kan het college besluiten over te gaan tot uitstel van betaling. Hiertoe dient belanghebbende een verzoek in te dienen bij het college. In het verzoek moet belanghebbende door middel van schriftelijke bewijsmiddelen aantonen, dat deze door omstandigheden zoals verandering van inkomsten door werkloosheid, vermindering van opdrachten als zelfstandige of detentie, tijdelijk niet in staat is aan zijn verplichtingen te voldoen.
Indien besloten wordt tot uitstel dient betrokkene op grond van het tweede lid eerst de beschikbare aflossingscapaciteit aan te wenden voor aflossing van de openstaande schuld. Indien betrokkene hier niet aan meewerkt, komt deze niet in aanmerking voor uitstel van de betalingsverplichtingen.
In geval van een fraudevordering dient ook het aanwezige vermogen voor aflossing van de schuld aangewend te worden. Indien betrokkene hier niet aan meewerkt, komt deze niet in aanmerking voor uitstel van de betalingsverplichtingen.
Artikel 12 Volgorde van invordering
Het is mogelijk dat de belanghebbende verschillende schulden/boetes heeft bij de gemeente. In artikel 4.92, tweede lid AWB is in dat geval bepaald dat de belanghebbende bij de aflossing zelf kan aangeven op welke vordering dit bedrag in mindering moet worden gebracht. In de WWB is niets geregeld over de volgorde van invordering van vorderingen en/of boetes. Om duidelijkheid te geven over wat het eerste wordt afgelost is dit artikel opgenomen.
In het eerste lid is bepaald dat de aflossingen het eerst in mindering worden gebracht op boetes, dan op vorderingen als gevolg van schending van de inlichtingenplicht, vervolgens op overige vorderingen en tenslotte op geldleningen. Hiermee wordt recht gedaan aan het lik op stuk beleid dat het Ministerie voorstaat als het gaat om boetes.
In bepaalde situaties kan er sprake zijn van ongewenste effecten. Een ongewenst effect kan zijn dat de vordering gebruteerd moet worden omdat deze vordering niet binnen het kalenderjaar kan worden afgelost vanwege de voorrang die aan de inning van de boete wordt gegeven. Het tweede lid onder b heeft dus voor ogen het voorkomen van onnodige verdere verschuldiging van de belanghebbende.
Met sub c worden extra administratieve handelingen voorkomen (maken beschikking, handelingen in uitkeringssysteem) die het gevolg zijn als de aflossing op de vordering moet worden opgeschort om de boete direct te kunnen gaan innen terwijl de vordering nagenoeg (maximaal binnen zes maanden) is afbetaald. In dat geval is er voor gekozen eerst de vordering verder te innen en na aflossing daarvan de boete in te vorderen.
In deze artikelen is de hoogte van maandelijkse aflossingsverplichting bepaald. Hierbij zijn de toegepaste percentages niet veranderd ten opzichte van de vorige beleidsregels. Daarbij blijft bij het bepalen van de aflossingscapaciteit het onderscheid bestaan van het toegepaste percentage van een gewone vordering (50% boven de bijstandsnorm) en fraudevordering (70% boven de boven de bijstandsnorm) van kracht. Met het niet volledig benutten van de aflossingscapaciteit wordt beoogd eventuele belemmeringen van uitstroom uit de uitkering weg te nemen
In de situatie dat belanghebbende uitstroomt uit de uitkering wordt de hoogte van de aflossingscapaciteit gedurende drie maanden voortgezet. Hiermee wordt voorkomen, dat na een werkaanvaarding belanghebbende direct gewijzigde inkomensgegevens moet overleggen. Na een periode van drie maanden is de termijn van uitstroom zodanig lang dat een terugval in de uitkering niet voor de hand ligt en kan belanghebbende gegevens overleggen die een correct beeld geven van zijn of haar inkomen.
In artikel 11 is de mogelijkheid opgenomen om uitstel van zijn betalingsverplichtingen te verlenen. Zonder artikel 15 zou het betekenen, dat betrokkene met de verplichting tot het betalen van wettelijke rente wordt geconfronteerd. Om voor uitstel van de aflossingsverplichting in aanmerking te komen moet sprake zijn van in artikel 11 genoemde omstandigheden. In de regel een teruggang of zelf geheel wegvallen van in inkomsten. Om betrokkene niet met een nog grotere schuld en langere aflossingsperiode te confronteren wordt gedurende de periode van uitstel van betaling aflossingen geen wettelijke rente toegepast.
DE TUSSENTIJDSE WIJZIGING VAN EEN BETALINGSVERPLICHTING
Uit beschikbare informatie over het inkomen en vermogen van een betrokkene wordt jaarlijks door het college een administratief vooronderzoek ingesteld. Hiervoor wordt gekozen omdat uit de uitvoeringspraktijk is gebleken, dat het aantal wijzingen in inkomen en vermogen gering is. Om uitvoering en belanghebbende te ontlasten met gegevens uitwisseling wordt een administratief vooronderzoek gehouden. De gegevens voor het onderzoek worden o.a. uit GBA en Suwinet gehaald. Mocht uit het vooronderzoek blijken, dat er mogelijk sprake is van een hogere aflossingscapaciteit dan wordt aan belanghebbende verzocht de gevraagde gegevens schriftelijk te overleggen. Als het onderzoek leidt tot aanpassing van de opgelegde betalingsverplichtingen wordt dit per beschikking aan belanghebbende meegedeeld.
In artikel 17 wordt aan de schuldenaar mogelijkheid geboden een verzoek tot wijziging van zijn aflossingsverplichtingen c.q. uitstel betalingsverplichtingen in te dienen bij het college. De belanghebbende dient het verzoek schriftelijk bij het college in te dienen en te voorzien van de bewijsstukken, zoals overzichten van gewijzigde inkomsten en/of vermogenspositie, die kunnen leiden tot een wijziging van de aflossingsverplichting. In het algemeen is het aangaan van nieuwe schulden voor het college geen reden om de aflossingsverplichting van belanghebbende te herzien. Door belanghebbende moet worden aangetoond, dat het aangaan van een nieuwe schuld absoluut noodzakelijk was. De aanschaf van duurzame gebruiksgoederen, zoals bijvoorbeeld auto’s, tv’s, computers, mobiele telefoonabonnementen e.d., wordt als niet noodzakelijk beschouwd.
In het derde lid is bepaald, dat de verplichtingen blijven bestaan totdat het college een besluit over het verzoek heeft genomen. Indien er sprake is van dringende redenen kan het college besluiten de lopende verplichting op te schorten. Het bepalen of dringende redenen aanwezig zijn is een individuele afweging die aan de hand van de aangevoerde bewijsmiddelen dient te worden genomen.
GEVOLGEN BIJ HET NIET OF NIET MEER VOLDOEN VAN DE BETALINGSVERPLICHTING
Wanneer een schuldenaar zijn betalingsverplichting niet nakomt of de voorwaarden waaronder uitstel van betaling is verleend schendt en de oorspronkelijke betalingstermijn is verstreken, is betrokkene in verzuim als bedoeld in artikel 4:97 Awb. Artikel 4:112 e.v. Awb bepaalt dan de verdere invorderingprocedure, te weten de invordering door middel van aanmaning en dwangbevel.
Om belanghebbende te wijzen op zijn betalingsverplichting wordt deze minimaal eenmaal schriftelijk gemaand om zijn achterstand in betalingsverplichting te voldoen. Doel hiervan is om belanghebbende tijdig de kans te geven zijn betalingsverplichtingen na te leven. Blijft belanghebbende zijn verplichting niet nakomen dan wordt een dwangbevel afgeven
Bij een aanmaning worden geen kosten in rekening gebracht. Om belanghebbende te bewegen zijn betalingsverplichtingen na te komen wordt deze in de aanmaning erop gewezen, dat kosten zoals de kosten van een dwangbevel en de kosten van invordering door een deurwaarder voor zijn rekening gaan komen. Belanghebbende krijgt daarmee de mogelijkheid om het oplopen van zijn schuld te voorkomen.
Het college maakt gebruik van haar bevoegdheid, op grond van de WWB, om de kosten van bijstand te verhalen. In deze beleidsregels is in de artikelen 20 tot en met 27 aangeven in welke gevallen en op welke wijze het college met haar recht op verhaal omgaat.
Als tussen echtgenoten of ex-echtgenoten de afspraak is gemaakt dat de één tegenover de ander geen alimentatie verschuldigd is, dan hoeft het college hier geen rekening mee te houden. Er kan dan toch een onderzoek worden gestart naar de mogelijkheden om de kosten van bijstand te verhalen. De onderhoudsplicht op grond van het Burgerlijke Wetboek blijft namelijk onverkort van kracht.
Het betreft hier de uitvoering van de zogeheten Trema-normen. Deze normen worden door de Rechtbank gehanteerd bij de vaststelling van de alimentatie die voorzien in zowel een zogenaamde netto- als brutoberekening. Het uitgangspunt is hierbij, dat zoveel mogelijk de netto methode wordt gehanteerd. Verder wordt voor de bepaling van de behoefte van het kind gebruik gemaakt van in de Trema gepubliceerde tabellen. Deze tabellen geven aan hoe de behoefte van kinderen aan een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding bepaald moet worden.
Met het in dit artikel genoemde bedrag wordt aangesloten bij drempelbedragen die worden gehanteerd bij rechtelijke uitspraken betreffende alimentatie.
Met de in lid 2 sub b genoemde termijn wordt getracht een armoedeval te voorkomen.
In dit artikel wordt de mogelijkheid geboden om het college mee te laten werken aan een schuldenregeling. Het college werkt aan een verzoek om schuldenregeling alleen mee als alle schuldeisers aan de regeling meewerken.
Om de periode van inning van een verhaalsbijdrage niet oneindig lang te maken wordt in geval dat onderhoudsplichtige niet in staat is geweest, dan wel de gemeente niet in staat is geweest om de verhaalsbijdrage te innen en dat aannemelijk is dat belanghebbende dat ook na de periode van 36 maanden dit ook niet zal gaan doen kan het college besluiten om de verhaalsbijdrage buiten invordering te stellen.
Als de nog openstaande vordering minder dan € 100,00 bedraagt wordt de in eerste lid gestelde termijn, op grond van afweging van kosten en baten, verkort naar 12 maanden.
Naast vorderingen die bij de uitvoering van de WWB, IOAW en IOAZ ontstaan, kunnen ook bij de uitvoering van de Wet inburgering en de nadere regels Wet Kinderopvang vorderingen ontstaan. Om eenduidigheid in het terugvorderingsbeleid te houden zijn de hoofdstukken twee en drie ook op deze wet- en regelgeving van toepassing.