Organisatie | Haaren |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidsregel intrekken omgevingsvergunningen |
Citeertitel | Beleidsregel intrekken omgevingsvergunningen |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | volkshuisvesting en woningbouw |
Eigen onderwerp |
Op grond van artikel 28 Wet algemene regels herindeling is deze regeling per 1 januari 2023 vervallen, tenzij de hierna genoemde bestuursorganen de betreffende regeling al eerder vervallen hebben verklaard.
- Het college van de gemeente Oisterwijk heeft op 8 januari 2021 besloten deze regeling vervallen te verklaren voor zover deze van kracht is voor het gebied binnen de gemeentegrenzen van de gemeente Oisterwijk zoals dat per 1 januari 2021, op grond van de Wet van 8 juli 2020 tot splitsing van de gemeente Haaren, is ontstaan.
- Het college van de gemeente Vught heeft op 12 januari 2021 besloten deze regeling vervallen te verklaren voor zover deze van kracht is voor het gebied binnen de gemeentegrenzen van de gemeente Vught zoals dat per 1 januari 2021, op grond van de Wet van 8 juli 2020 tot splitsing van de gemeente Haaren, is ontstaan.
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht art. 2.33
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
27-06-2013 | Nieuwe regeling | 11-06-2013 De Leije, 26 juni 2013 | B&W-voorstel 11 juni 2013 |
In deze beleidsregel wordt verstaan onder:
Urgente en zwaarwegende planologische belangen: wordt een situatie verstaan waarbij voor het gebied waarbinnen het vergunde object is gelegen een bestemmingsplan in voorbereiding is en het vergunde object het toekomstig planologische kader frustreert. Hierbij moet ten minste sprake zijn van een ontwerpbestemmingsplan dat op grond van artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening ter inzage is gelegd en is gepubliceerd.
Voorbelasten: Voorbelasten (of een voorbelasting) is een techniek die bedoeld is om zettingen van bouwgrond zo veel mogelijk te beperken om schade aan nieuw te bouwen constructies zo veel mogelijk te beperken. Er dient dan gedurende een bepaalde periode extra belasting op de bouwgrond gebracht te worden om de berekende zetting te krijgen.
Artikel 2. Intrekking bij uitblijven aanvang (bouw) werkzaamheden
1.Als zich urgente en zwaarwegende planologische belangen voordoen, dan maakt het college na 26 weken na het onherroepelijk worden van de verleende omgevingsvergunning actief gebruik van de bevoegdheid tot het intrekken van de omgevingsvergunning. Er wordt dan direct een voornemen tot intrekking van de verleende omgevingsvergunning bekendgemaakt conform artikel 6 van deze beleidsregel.
2. Doen de in het eerste lid vermelde urgente en zwaarwegende planologische belangen zich niet voor en het college constateert dat 26 weken na het onherroepelijk worden van een verleende omgevingsvergunning nog geen aanvang is gemaakt met de (bouw)werkzaamheden, dan wordt de vergunninghouder schriftelijk op het intrekkingbeleid gewezen.
3.Doen de in het eerste lid vermelde urgente en zwaarwegende planologische belangen zich niet voor en het college constateert dat 52 weken na het onherroepelijk worden van een verleende omgevingsvergunning dat er nog geen aanvang is gemaakt met de (bouw)werkzaamheden, dan wordt direct een voornemen tot intrekking van de verleende omgevingsvergunning bekendgemaakt conform artikel 6 van deze beleidsregel. Een ruimere termijn wordt slechts naar redelijkheid en in het licht van het concrete geval bepaald.
Artikel 4. Gunnen ruimere termijn voor (her)start (bouw)werkzaamheden
In ieder geval in de volgende situaties is sprake van een concreet geval waarvoor een ruimere termijn kan worden gegund zoals bedoeld in artikel 2, onder 3 en artikel 3, onder 3 van deze beleidsregels:
de vergunninghouder kan met documenten, zoals betaalnota’s van geplaatste advertenties, een rapportage van een makelaar met aantallen geïnteresseerden, stukken waaruit blijkt dat de financiering rond kan worden gekregen en/of vergunningen voor bouwborden aantonen dat er substantiële inspanningen zijn verricht ter bevordering van de start van de (bouw)werkzaamheden in relatie tot het minimale verkooppercentage in een anterieure overeenkomst;
Artikel 5. Intrekken na toekenning ruimere termijn
Als er een ruimere termijn voor het aanvangen of stilliggen van de (bouw)werkzaamheden is gegeven (artikel 3, onder 3 en artikel 4, onder 2) waar na het verstrijken van die ruimere termijn desondanks geen gebruik van gemaakt is, trekt het bevoegd gezag alsnog de omgevingsvergunning geheel of gedeeltelijk in.
Artikel 7. Uitsluiting overige intrekkinggronden
Deze beleidsregel laat de besluitvorming over de overige in artikel 2.33 van de Wabo opgenomen intrekkinggronden onverlet.
Artikel 8. Combinatie met andere activiteiten
Als sprake is van een verleende omgevingsvergunning voor meerdere activiteiten die onlosmakelijk met elkaar zijn verbonden, en waarvoor voor één of meerdere activiteiten geldt dat niet binnen de gestelde termijn met de uitvoering van de (bouw)werkzaamheden is begonnen, dan geldt de intrekkingprocedure van de artikelen 2 tot en met 4 voor die onlosmakelijk met elkaar verbonden activiteiten.
In afwijking van het eerste lid wordt, indien de omgevingsvergunning bestaat uit de activiteit drijven van een inrichting (een activiteit als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 e), van de bevoegdheid zoals bedoeld in artikel 2 gebruik gemaakt indien er gedurende 3 jaar geheel of gedeeltelijk geen gebruik is gemaakt van de omgevingsvergunning.
Indien een omgevingsvergunning ziet op de activiteit als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 onder a (bouwen van een bouwwerk) in combinatie met de activiteit als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 onder c (planologisch afwijken), en omgevingsvergunning is verleend met toepassing van artikel 2.12 wordt gelijktijdig met de bouwactiviteit ook de activiteit planologisch afwijken ingetrokken.
Het college handelt volgens deze beleidsregel tenzij dat voor één of meer belanghebbenden gevolgen heeft die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen.
In artikel 2.33 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) is voor het college van burgemeester en wethouders de bevoegdheid vastgelegd om een omgevingsvergunning geheel of gedeeltelijk in te trekken. Dit kan voor de activiteit bouwen onder meer wanneer er gedurende 26 weken geen handelingen zijn verricht met gebruikmaking van de vergunning.
Vanuit het oogpunt van rechtszekerheid voor de burger verdient het aanbeveling beleidsmatig met deze bevoegdheid om te gaan en met betrekking tot deze bevoegdheid een beleidsregel op te stellen.
Na 26 weken ontvangt de vergunninghouder een kennisgeving over ons intrekkingbeleid. Na 52 weken wordt de intrekkingprocedure gestart, en krijgt vergunninghouder de gelegenheid zienswijzen in te dienen op het voornemen tot intrekking. Het vaststellen van beleidsregels zorgt ervoor dat er beter gehandeld wordt in overeenstemming met de Algemene beginselen van behoorlijk bestuur voor wat betreft rechtsgelijkheid, rechtszekerheid, evenwichtigheid en evenredigheid. Betrokken partijen en belanghebbenden weten wanneer een niet uitgevoerde omgevingsvergunning door het college wordt ingetrokken. Beleidsregels kunnen zo bijdragen aan een goede ruimtelijke ordening, met name bij veranderde planologische inzichten.
Technische eisen ten aanzien van ondermeer brandveiligheid, constructieve veiligheid en energiezuinigheid worden regelmatig aangescherpt. Door uitvoering te geven aan dit beleid voorkomen wij dat aan ‘verouderde’ bouwplannen, die mogelijk niet meer voldoen aan de op dat moment geldende voorschriften in het Bouwbesluit, uitvoering wordt gegeven.
In beginsel heeft een verleende omgevingsvergunning een onbeperkte geldigheidsduur. Hierdoor kunnen “slapende vergunningen” ontstaan. Dit zijn vergunningen die tot in het oneindige kunnen blijven voortbestaan, zonder dat de vergunde rechten gebruikt worden. Dit is ongewenst, met name vanwege de volgende planologische, stedenbouwkundige en administratieve belangen:
Met het oog op deze belangen is het wenselijk om de slapende vergunningen op enig moment in te trekken. Dat moment doet zich voor wanneer de start van de bouw- of sloopwerkzaamheden onredelijk lang (jarenlang) op zich laat wachten of wanneer de eenmaal begonnen bouwwerkzaamheden jarenlang stil liggen. De gemeente heeft dan op grond van artikel 2.33 Wabo de bevoegdheid om de vergunning in te trekken.
Op intrekkingsprocedures van bouwvergunningen als bedoeld in artikel 40 Woningwet (oud) die worden opgestart na inwerkingtreding van deze beleidsregel is deze beleidsregel onverkort van toepassing met dien verstande dat daar waar “omgevingsvergunning” staat genoemd telkens “bouwvergunning” moet worden gelezen.
Op intrekkingsprocedures van milieuvergunningen als bedoeld in artikel 8.1 Wet milieubeheer (oud) die onherroepelijk zijn en die worden opgestart na inwerkingtreding van deze beleidsregel is deze beleidsregel onverkort van toepassing met dien verstande dat daar waar “omgevingsvergunning” staat genoemd telkens “milieuvergunning” moet worden gelezen.
Op intrekkingsprocedures van sloopvergunningen als bedoeld in artikel 8.1.1. bouwverordening (oud) die onherroepelijk zijn en die worden opgestart na inwerkingtreding van deze beleidsregel is deze beleidsregel onverkort van toepassing met dien verstande dat daar waar “omgevingsvergunning” staat genoemd telkens “sloopvergunning” moet worden gelezen.
Op intrekkingsprocedures van aanlegvergunningen als bedoeld in de bestemmingsplannen van de gemeente Haaren die zijn verleend voor de inwerkingtreding van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, onherroepelijk zijn, en die worden opgestart na inwerkingtreding van deze beleidsregel is deze beleidsregel onverkort van toepassing met dien verstande dat daar waar “omgevingsvergunning” staat genoemd telkens “aanlegvergunning” moet worden gelezen.
Van belang is om duidelijkheid te scheppen wanneer er sprake is van het starten van werkzaamheden.
In zijn algemeenheid is uit de jurisprudentie op te maken dat er een feitelijk begin dient te zijn gemaakt
van de werkzaamheden. Bij bouwen is bijvoorbeeld het storten van funderingen (zijnde een constructieve handeling) als het starten van bouwwerkzaamheden aan te merken. Voorbereidende handelingen (zoals het plaatsen van een bouwbord, het uitzetten van de bouw en het verrichten van graafwerkzaamheden) vallen niet onder het starten van bouwen.
Onderhavige beleidsregel gaat over de invulling van de bij wet gegeven bevoegdheid tot intrekking van een vergunning.
Met de beleidsregels wordt ook rechtszekerheid en rechtsgelijkheid gecreëerd voor betrokken partijen
en belanghebbenden, omdat iedereen weet wanneer een niet uitgevoerde omgevingsvergunning voor
de activiteit bouwen door het college wordt ingetrokken. Tevens kunnen ze bijdragen aan een goede ruimtelijke ordening, met name bij veranderde planologische inzichten.
Als de vergunninghouder niet binnen een jaar met de werkzaamheden is begonnen en niet aannemelijk kan maken dat binnen afzienbare tijd alsnog met de bouw begonnen wordt, is een voldoende redelijk belang aanwezig om de vergunning in te trekken (gelet op de al genoemde planologische, stedenbouwkundige en administratieve belangen). Bij het intrekken van een vergunning zal wel altijd een afweging gemaakt worden tussen de belangen van de vergunninghouder en het algemeen belang bij intrekking daarvan. Dit betekent dat de vergunninghouder bijzondere omstandigheden moet aanvoeren die het belang van het in stand houden van de vergunning aantonen. Onder bijzondere omstandigheden, wanneer (direct) overgaan tot intrekking niet redelijk is, kan gemotiveerd worden afgeweken. Dit kan bijvoorbeeld aan de orde zijn bij projecten met een groot maatschappelijk belang, die om wat voor reden dan ook zijn uitgesteld. Een besluit tot intrekking zou deze (gewenste) ontwikkeling onnodig frustreren.
Aan de vergunninghouder zal dan een redelijke termijn gesteld worden waarbinnen alsnog van de omgevingsvergunning gebruik gemaakt moet worden.
Vanaf het moment dat de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen is verleend, worden de (voorlopige) gegevens van een nieuw of gewijzigd pand en/of verblijfsobject vastgelegd in de Basisadministratie Adressen en Gebouwen (BAG). Het betreft gegevens als de nummeraanduiding (huisnummer), het bouwjaar, het gebruiksdoel, de gebruiksoppervlakte en de geometrie.
Om te waarborgen dat de meest actuele gegevens in de BAG worden vastgelegd heeft het de voorkeur eerder opgenomen voorlopige gegevens uit de BAG te verwijderen op het moment dat duidelijk wordt dat een verleende omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen niet wordt geëffectueerd. De actualiteit wordt gewaarborgd door het vaststellen van en actief uitvoering geven aan het intrekkingbeleid.
In de Legesverordening is bepaald dat aanspraak bestaat op teruggaaf van een deel van de leges, mits een verzoek om teruggaaf wordt ingediend binnen de in de Legesverordening genoemde termijnen en genoemde activiteiten na verlening van de omgevingsvergunning, en van de vergunning geen gebruik is gemaakt.
De vergunninghouder ontvangt 26 weken na het onherroepelijke worden van de omgevingsvergunning een kennisgeving van het intrekkingbeleid. De vergunninghouder kan dan overwegen om de omgevingsvergunning in te trekken en een verzoek doen om teruggaaf van een deel van de legeskosten.
In dit artikel zijn de begripsbepalingen opgenomen.
Dit artikel (lid 2 en 3) bepaalt dat, indien er geen ‘urgente en zwaarwegende planologische belangen’ zijn, een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen waarvan geen gebruik is gemaakt na 52 weken na het onherroepelijk worden van de verleende omgevingsvergunning, wordt ingetrokken. De termijn van 52 weken is tot stand gekomen, rekeninghoudend met diverse aspecten die invloed kunnen hebben op het bouwproces. Hierbij kan worden gedacht aan:
Dit artikel bepaalt dat een omgevingsvergunning, waarbij de (bouw)werkzaamheden gedurende 26 weken aaneengesloten hebben stilgelegen, wordt ingetrokken. De termijn start op het moment van de constatering dat het bouwen stilligt. De termijn die hier wordt gehanteerd is aanzienlijk korter dan bij het uitblijven van de aanvang van de (bouw)werkzaamheden. Reden hiervoor is dat wanneer wordt geconstateerd dat de (bouw)werkzaamheden stilliggen er al een aanzienlijke periode is verstreken vanaf het onherroepelijk worden van de omgevingsvergunning. Daarnaast zijn o.a. niet voltooide gebouwen bouwkundig en ruimtelijk ongewenst.
Het komt de bouw en het bouwwerk niet ten goede wanneer de constructie en bouwelementen langdurig in ‘weer en wind’ liggen. Ten aanzien van het straatbeeld is een gebouw in aanbouw niet wenselijk. In een nieuwbouwwijk kan dit ongewenste gevolgen hebben gezien de fasering en inrichting van het openbaar terrein zoals de straatinrichting.
Lid 3 van dit artikel biedt de mogelijkheid om in concrete gevallen een ruimere termijn te bieden met een maximum van 52 weken, vanaf het moment dat geconstateerd is dat de (bouw)werkzaamheden stilliggen.
In dit artikel worden situaties omschreven, waarbij sprake kan zijn van een concreet geval, op grond waarvan een ruimere termijn als bedoeld in artikel 2 onder 3 en artikel 3 onder 3 gehanteerd kan worden. Deze opsomming van situaties is niet uitputtend.
Hierin is opgenomen dat als na de ruimere termijn niet gestart is, of opnieuw gestart is de omgevingsvergunning alsnog wordt ingetrokken.
In dit artikel staat de procedure die wordt doorlopen voor het intrekken van een omgevingsvergunning. De procedure maakt onderscheid naar omgevingsvergunningen die tot stand zijn gekomen met de reguliere en die met de uitgebreide voorbereidingsprocedure. Belanghebbenden worden in de gelegenheid gesteld om hun zienswijzen naar voren te brengen. Deze worden vervolgens meegenomen in de overwegingen die leiden tot het besluit over intrekking van de omgevingsvergunning. Als een omgevingsvergunning is ingetrokken wordt dit op de reguliere wijze gepubliceerd.
Met dit artikel wordt aangegeven dat deze beleidsregels de overige in artikel 3.22 Wabo aangegeven situaties waarin een omgevingsvergunning ingetrokken kan worden onbelemmerd laten.
Met dit artikel wordt aangegeven hoe omgegaan dient te worden in het geval dat een omgevingsvergunning is verleend, en bij die vergunning is sprake van een combinatie met andere activiteiten.
Dit artikel biedt het college de mogelijkheid om, indien het intrekkingbesluit onevenredige gevolgen heeft ten opzichte van het doel dat wordt nagestreefd, af te zien van het intrekken van de omgevingsvergunning.
Dit artikel geeft de citeertitel van deze beleidsregel weer.
Dit artikel regelt de inwerkingtreding van deze beleidsregel.