Organisatie | Etten-Leur |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Gemeente Etten-Leur 2013 |
Citeertitel | Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Gemeente Etten-Leur 2013 |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp | Maatschappelijke zorg |
Strippenbudget deeltaxi ingevoerd per 1 januari 2014
N.v.t.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
26-09-2013 | 01-01-2015 | Artikel 8 | 18-06-2013 Etten-Leurse Bode, 25 september 2013 | SL | |
01-01-2013 | 26-09-2013 | Nieuwe regeling | 11-12-2012 Etten-Leurse Bode, 19 december 2012 | SL |
Hoofdstuk 2 Bijzondere regels rond verstrekking en verantwoording van het persoonsgebonden budget
Hoofdstuk 3 Eigen bijdragen en eigen aandeel
Artikel 4 Eigen bijdragen en eigen aandeel
De Gemeente Etten-Leur vraagt voor alle individuele voorzieningen, waarvoor dit binnen het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning is toegestaan, een eigen bijdrage of eigen aandeel in de kosten tot het maximum die op grond van het landelijk besluit maatschappelijke ondersteuning is toegestaan, tenzij in het vervolg van dit hoofdstuk hiervan wordt afgeweken.
Artikel 5 Omvang van de eigen bijdragen en eigen aandeel
Het bedrag per vier weken dat gehuwden personen, indien een van beiden de pensioengerechtigde leeftijd nog niet heeft bereikt of beiden die leeftijd nog niet hebben bereikt, dient te betalen bedraagt € 26,60 per vier weken, terwijl het percentage van het inkomen boven € 28.733 dat boven dit bedrag per vier weken betaald moet worden 15% bedraagt.
Inkomensgrens, waarboven maximaal 15 % van het meerinkomen bovenop de EB van kolom 2 mag worden geheven | ||
De eigen bijdrage of het eigen aandeel in de kosten mag nooit meer bedragen dan de kostprijs van de voorziening in natura, respectievelijk het bedrag van de PGB, het bedrag van de financiële vergoeding, het bedrag van de financiële tegemoetkoming en het huurbedrag die de gemeente voor de verstrekte voorziening betaalt.
Het collectief systeem van aanvullend al dan niet openbaar vervoer bestaat uit het zogenaamde deeltaxisysteem volgens de hierna volgende opzet:
het vervoer wordt naar afstand onderscheiden in intern en extern vervoer. Als intern vervoer worden 5 openbare vervoerszones aangemerkt vanuit de eigen woning gerekend. Extern vervoer begint vanaf de 6e openbaar vervoerszone gerekend vanuit de eigen woning. Het extern vervoer wordt begrensd tot aan het collectief vervoersgebied van de 18 deelnemende gemeenten;
een aanvrager kan zich door één begeleider laten vergezellen. Voor de begeleider is een basistarief verschuldigd van € 0,65 ( instaptarief ) vermeerderd met een strip van € 0,65 per zone binnen het interne vervoersgebied, tenzij de begeleiding naar het oordeel van het college medisch noodzakelijk is. In dat geval is het vervoer van de begeleider gratis;
vanaf 1 januari 2014 geldt jaarlijks een strippenbudget van maximaal 600 strippen, waarmee tegen het goedkope tarief als bedoeld onder d. kan worden gereisd. In uitzonderlijke gevallen kan het college besluiten dit strippenbudget te verhogen, afhankelijk van de beperkingen, de individuele vervoersbehoefte en de gemeentelijke compensatieplicht.
Hoofdstuk 4 Hoogte pgb en hoogte vergoeding tegemoetkoming in de kosten
Artikel 9 Persoonsgebonden budget hulp bij het huishouden
Het persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden wordt als volgt vastgesteld: a. voor schoonmaakwerkzaamheden en in voorkomende gevallen het uitvoeren van lichte huishoudelijke taken (Hbh1): € 16,30 per uur; b. voor schoonmaakwerkzaamheden met ondersteuning in de organisatie van huishouding waarbij in sommige situaties sprake kan zijn van een ontregelde huishouding (Hbh2): € 19,68 per uur.
Artikel 10 Persoonsgebonden budget overige voorzieningen
Het persoonsgebonden budget voor overige voorzieningen wordt vastgesteld op basis van de tegenwaarde van de goedkoopst-compenserende voorziening, indien nodig verhoogd met een bedrag voor onderhoud en reparatie, gebaseerd op het gemiddelde bedrag voor onderhoud en reparatie over het jaar voorafgaand aan het laatste volle kalenderjaar voor de toekenning van de voorziening.
Artikel 11 Hoogte vergoeding verhuis- en inrichtingskosten
De vergoeding voor verhuis- en inrichtingskosten bedraagt € 2.402,00
Artikel 12 Kosten van keuring, onderhoud en reparatie
Voor een vergoeding van kosten van onderhoud, keuring en reparatie komen in aanmerking de kosten gemaakt voor het onderhoud, de keuring en de reparatie van:
Artikel 13 Kosten woningaanpassing
Tot de te vergoeden kosten van woningaanpassingen - voor zover deze aanpassingen niet aangemerkt wordt als algemeen gebruikelijk - behoren:
In geval van huurbeëindiging van een aangepaste woonruimte, die voor meer dan € 7.429,00 is aangepast, kan het college een financiële tegemoetkoming verlenen aan de eigenaar van de woning in verband met derving van huurinkomsten voor de duur van maximaal zes maanden na de eerste maand huurderving die niet voor een financiële tegemoetkoming in aanmerking komt.
Hoofdstuk 5 Overige bepalingen
Artikel 17 Waardevermeerdering door Wmo-voorziening bij verkoop woning
Aan de eigenaar-bewoner die op grond van de verordening een woonvoorziening heeft ontvangen die leidt tot waardestijging van de woning, wordt op grond van art. 21 onder d en e en art. 21 lid 3 van de verordening, de voorwaarde opgelegd om bij verkoop van deze woning binnen een periode van 15 jaar na gereedmelding van de voorziening, deze verkoop van de woning onverwijld aan het college te melden. De meerwaarde van de woning dient volgens onderstaande regel te worden terugbetaald.
De persoon aan wie vóór 1 oktober 2012 een voorziening door de gemeente is verstrekt, waarvoor hij op grond van vorig besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Wmo geen eigen bijdrage of eigen aandeel in de kosten verschuldigd was, is vanaf 3 maanden nadat hem in een beschikking is meegedeeld dat hij een eigen bijdrage of een eigen deel voor die voorziening moet betalen, de eigen bijdrage of het eigen aandeel in de kosten verschuldigd.
Vastgesteld in de vergadering van 11 december 2012
Hoogachtend,
Burgemeester en wethouders van Etten-Leur.
De secretaris, De burgemeester,
F.C.M. Dingenouts. Mw. H. van Rijnbach-de Groot.
In de raadsvergadering van 2 april 2012 is door de raad de ‘gekantelde’ verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning vastgesteld.
Op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning en de vastgestelde verordening kunnen burgemeester en wethouders een uitvoeringsbesluit vaststellen omvattende de voorzieningen en de bedragen die de gemeente in het kader van de Wmo kan verstrekken.
Daarnaast zijn alle regels waarvoor de verordening een delegatiebepaling voor het college bevat in het besluit ingevuld.
Het voordeel van het opnemen van alle bedragen in een besluit is dat bij wijziging van de bedragen (bijvoorbeeld omdat er aan de hand van de prijsindex een bijstelling van bedragen plaatsvindt) niet de verordening gewijzigd moet worden en dus in de gemeenteraad besproken en opnieuw vastgesteld moet worden. Bijstelling van het Besluit door het college kan aanzienlijk sneller plaatsvinden.
Ook is invulling aan de eigen bijdrageregeling gegeven overeenkomstig de bepalingen van de Algemene Maatregel van Bestuur.
Deze bepalingen spreken voor zich, zie ook de begripsbepalingen in de Verordening.
Niet in alle situaties is het mogelijk een persoonsgebonden budget te ontvangen. Allereerst is het niet mogelijk een persoonsgebonden budget te ontvangen als een aanvrager problemen zal krijgen met het omgaan met een persoonsgebonden budget (bijvoorbeeld in het geval er sprake is van een ontregelde huishouding of geen overzicht hebben over de regie/werkgeverschap. Er zal ook geen persoonsgebonden budget verstrekt worden indien er tijdens onderzoek duidelijk wordt dat er sprake is van een contra-indicatie, problematische schulden, gebleken misbruik of
oneigenlijk gebruik. Om een persoonsgebonden budget af te wijzen op overwegende bezwaren, moet er wel een feitelijke onderbouwing zijn op grond waarvan afgewezen kan worden. Dit kan een medische onderbouwing zijn, maar ook het aantonen van schulden of eerder misbruik.
Het gaat hier om situaties waarin iemand het pgb besteed aan andere doeleinden, waaronder aan duurzame ( luxe ) gebruiksgoederen, het aflossen van schulden e.d. in plaats van de voorziening te financieren die tot doel heeft om de beperking te compenseren.
Dit lidnummer spreekt voor zich
Van een korte periode bij indicatie hulp bij het huishouden wordt verstaan, een periode korter dan 3 maanden. Voor indicaties voor overige voorzieningen wordt verstaan een periode korter dan één jaar.
In geval van schuldenproblematiek waarbij een bewindvoerder is aangesteld ( rechtelijke beslissing ) wordt de schuldenproblematiek niet als overwegend bezwaar aangemerkt. Daarnaast kan de aanwezigheid van een neutrale zaakwaarnemer ook als niet overwegend bezwaar worden aangemerkt. Het is wel belangrijk om de belanghebbende en de zaakwaarnemer schriftelijk te laten verklaren dat de zaakwaarnemer bevoegd is rechtshandelingen te verrichten in naam van de belanghebbende. Onder zaakwaarnemer wordt in ieder geval niet verstaan, de persoon die zowel de hulp bij het huishouden levert, als het budget beheert.
Daarnaast is het niet mogelijk om een persoonsgebonden budget te ontvangen als de algemene hulp bij het huishouden of een individuele voorziening in natura een goede en snelle oplossing biedt als het gaat om een beperkte omvang in tijd en/of duur.
De keuze die gemaakt is ten aanzien van de verantwoording van het persoonsgebonden budget is hier vastgelegd. Het gaat hierbij zowel om een financiële als inhoudelijke verantwoording over de besteding van het budget.
Deze bepaling spreekt voor zich.
Artikel 5. Omvang van de eigen bijdrage en het eigen aandeel.
Hoofdstuk IV van de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) handelt over eigen bijdragen en het eigen aandeel bij financiële tegemoetkomingen. In artikel 4.1 van de AMvB wordt onder a, b, c en d aangegeven welke bedragen de minister als maximum laat gelden voor welke groepen.
Voor de invulling van de eigen bijdrageregeling is aangesloten bij bedragen en percentages van de Algemene Maatregel van Bestuur. Per 1 januari 2013 is de ‘leeftijdsgrens 65 jaar’ vervangen door de ‘pensioengerechtigde leeftijd’, zoals bedoeld in art. 7a, lid 1 van de AOW. Door het stapsgewijs verhogen van de AOW-leeftijd kunnen belanghebbenden verschillende AOW-leeftijden hebben. De eigen bijdrage Hulp bij het huishouden wordt berekend op basis van een eigen bijdrage per uur zorg.
Artikel 6. Periode eigen bijdrage.
Artikel 4.1, lid 3 van de AMvB bepaalt dat bij roerende zaken die in eigendom worden verschaft of bij bouwkundige of woontechnische aanpassingen de eigen bijdrage of het eigen aandeel over maximaal 39 perioden van vier weken gevraagd mag worden. De bepaling onder lid 1 is wettelijk begrensd.
De overige bepalingen regelen de eigen bijdrage periode zoals in dit uitvoeringsbesluit is vastgelegd.
De maximale periode van 7 jaar in lid 4, is ontleend aan de gemiddelde afschrijvingsperiode/levensduur van hulpmiddelen. Zie daarvoor bijlage 4 van de beleidsregels behorende bij de Verordening.
Hier worden de uitzonderingen opgesomd wanneer er geen sprake is van eigen bijdrage/aandeel.
In dit artikel wordt de opzet van het Deeltaxi-systeem vastgelegd.
In dit artikel wordt aangegeven hoe het persoonsgebonden budget voor de hulp bij het huishouden wordt vastgesteld.
Voor de berekening van het pgb zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:
Het pgb-tarief Hbh1 is op basis van deze uitgangspunten als volgt opgebouwd
Het pgb-tarief Hbh2 is op basis van deze uitgangspunten als volgt opgebouwd
In het tarief, genoemd in lid 1, wordt uitgegaan van de situatie dat de budgethouder zelf de kassiers- en/of de bemiddelingsfunctie op zich neemt en daarvoor kosten maakt.
In lid 2 en 3 van dit artikel is aangegeven dat in het geval een de budgethouder de kassiers- en/of de bemiddelingsfunctie aan de gemeente opdraagt, op het persoonsgebonden budget een bedrag in mindering wordt gebracht van € 0,65 voor de kassiersfunctie en/of € 1,55 voor de bemiddelingsfunctie.
In lid 4 van dit artikel is de indexatie van de tarieven geregeld. Indexatie van de pgb-tarieven voor een bepaald jaar vindt jaarlijks vooraf plaats aan de hand van het indexcijfer van het voorgaande jaar. Dus de tarieven voor het volgende jaar worden vastgesteld in oktober/november aan de hand van het dan bekende indexcijfer van het lopende jaar. Op (kalender)jaarbasis zullen dan wel kleine afwijkingen blijven bestaan door het verschillende meetmoment (het ene jaar iets minder en het andere jaar iets meer). Op lange termijn zal er echter geen verschil zijn. De aldus verkregen bedragen gelden voor het gehele (volgende ) jaar.
Dit artikel regelt de wijze waarop een persoonsgebonden budget voor overige voorzieningen wordt vastgesteld. Hierbij wordt uitgegaan, conform de verordening, van de goedkoopst-compenserende voorziening. Als daar sprake van is kan verhoging plaatsvinden met een bedrag noodzakelijk voor onderhoud en reparatie. Het bedrag dat hiervoor beschikbaar wordt gesteld, wordt genomen over het gemiddelde bedrag voor onderhoud van soortgelijke verstrekkingen over het een na laatste voorafgaande kalenderjaar.
Worden voorzieningen gehuurd inclusief onderhoud en reparatie, dan regelt lid 2 dat het persoonsgebonden budget maximaal bestaat uit het bedrag dat de gemeente maandelijks als huurprijs zou betalen bij een verstrekking in natura. Hiermee kan een aanvrager dan zijn voorziening huren. Het is zeker niet de bedoeling dat een persoonsgebonden budget meer kost dan een verstrekking in natura.
Vastgelegd welke bedrag verstrekt wordt als het gaat om een ( forfaitaire ) verhuiskostenvergoeding.
Alleen van bepaalde voorzieningen komen de kosten van onderhoud, keuring en reparatie in aanmerking voor vergoeding.
Op deze plaats wordt limitatief aangegeven welke kosten onder kosten van woningaanpassing worden verstaan. Bij het bepalen van de te vergoeden kosten wordt rekening gehouden met algemeen gebruikelijke aanpassingen indien de afschrijvingsduur van een voorziening is verstreken.
Het niveau sociale woningbouw wordt als uitgangspunt genomen, waaronder ook de gebruikelijke afschrijvingstermijnen op basis van normen van de sociale woningbouw.
Bijvoorbeeld: Een badkamer kent een afschrijvingsduur van 20 jaar. Zie ook uitspraak Rb, AWB 11/4293, 7 maart 2012 en Rb LJN BM2693, 22 april 2010.
De grens voor het toepassen van deze regeling is neergelegd bij het bedrag dat gehanteerd wordt bij de afweging wel of niet verhuizen. Hiermee wordt bereikt dat de regeling zich alleen richt op woningen waarin substantiële aanpassingen zijn verricht. Door de eigenaar van de woning een financiële tegemoetkoming in de gederfde huurinkomsten te verlenen kan bevorderd worden dat de aangepaste woonruimte beschikbaar blijft voor ondersteuningsvragers. Een algemene termijn die redelijk geacht kan worden is zes maanden. In de exploitatie van een woning wordt rekening gehouden met een bepaald percentage huurderving.
Om deze reden is het te verantwoorden dat de verhuurder het normale risico van leegstand loopt. De eerste maand dat de woning leeg staat mag dit als normaal beschouwd worden.
De maximale vergoeding is gekoppeld aan de aftoppingsgrens op grond van de Wet op de huurtoeslag.
Artikel 15 legt een aantal forfaitaire bedragen vast voor de financiële tegemoetkoming in de vervoerskosten. Er wordt onderscheid gemaakt in de bedragen voor autokostenvergoeding, taxikostenvergoeding en de vergoeding van de rolstoeltaxi. Hoewel het primaat bij het collectief vervoer is gelegd zal dit in een aantal gevallen niet adequaat zijn. Als aantoonbare beperkingen door ziekte en gebrek het gebruik van het collectief vervoer niet mogelijk maken en voor zover de vervoersbehoefte met collectief vervoer niet kan worden gedekt worden de genoemde voorzieningen getroffen.
Bij het vaststellen van de omvang van het normbedrag van de vervoersbehoefte wordt rekening gehouden met de individuele vervoersbehoefte.
Wanneer beide echtgenoten een vervoersvoorziening behoeven, kan ervan uitgegaan worden dat deze vervoersbehoeften deels samenvallen.
Voorst moet sprake zijn van het zelfstandig kunnen onderhouden van sociale contacten. Jonge kinderen kunnen zich niet altijd zelfstandig verplaatsen en hebben in dit opzicht een lagere
vervoersbehoefte. Het normbedrag wordt hierop afgestemd.
Indien sprake is van een combinatie van verstrekking van een financiële tegemoetkoming en een buitenwagen is er ook aanleiding om de financiële tegemoetkoming af te stemmen. Met een buitenwagen wordt immers ook in belangrijke mate voorzien in de lokale vervoersbehoefte.
Dit artikel regelt de terugbetaling van een eigenaar-bewoner die een woonvoorziening heeft ontvangen en geleid heeft tot een waardestijging van de woning. Dit artikel wordt ook het antispeculatiebeding genoemd. Het bepalen van de meerwaarde van de woning wordt in de regel vastgesteld aan de hand van de WOZ waarde.