Organisatie | Beesel |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Algemene plaatselijke verordening 2013 Gemeente Beesel |
Citeertitel | Algemene plaatselijke verordening gemeente Beesel 2013 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | openbare orde en veiligheid |
Eigen onderwerp | APV 2013 |
Deze verordening vervangt de Algemene plaatselijke verordening voor de gemeente Beesel, zoals vastgesteld op 10 september 2012.
Gemeentewet, art. 149
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
04-01-2019 | 05-11-2020 | artikel 1.1, artikel 2.1.1.1, afdeling 2, afdeling 3, artikel 2.3.2.4, artikel 2.4.2, artikel 2.4.7a, artikel 2.8.2, artikel 2.8.3, artikel 4.1.5 | 17-12-2018 | ||
23-11-2017 | 04-01-2019 | artikel 2.4.25 | 06-11-2017 | ||
10-07-2013 | 23-11-2017 | art. 4.5.1, art. 4.5.2, art. 4.5.3, art. 4.5.3a, art. 4.5.4, art. 4.5.5, art. 4.5.6, art. 4,5,7, art. 4.5.8, art. 4.5.9 | 24-06-2013 Gemeenteblad, 2013, 28c | Onbekend. | |
01-06-2013 | 10-07-2013 | nieuwe regeling | 06-05-2013 Gemeenteblad, 2013, 22c | Onbekend. |
HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen
In deze verordening wordt verstaan dan wel mede verstaan onder:
Ongewenste groep: een door de burgemeester aangewezen groep personen met een herkenbare organisatiestructuur en/of herkenbare groepssymbolen en/of een herkenbaar optreden naar buiten als groep, waarbij (dreiging met) geweld en/of verstoring van de openbare orde onderdeel zijn van de groepscultuur en/of het groepsgedrag
Artikel 1.5 Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing
De vergunning of ontheffing is persoonsgebonden, tenzij bij of krachtens deze verordening anders is bepaald.
Artikel 1.6 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing
De vergunning of ontheffing kan worden ingetrokken of gewijzigd:
Artikel 1.7 Opvolging van bevelen
Een ieder die van een ambtenaar van politie een bevel of aanwijzing krijgt in het belang van de naleving van een of meer artikelen van deze verordening is verplicht aan dit bevel of deze aanwijzing terstond gevolg te geven.
Afdeling 1 Orde en veiligheid op de weg
Paragraaf 1 Bestrijding van ongeregeldheden
Artikel 2.1.1.1 Samenscholing en ongeregeldheden
Hij die op een openbare plaats aanwezig is bij een voorval waardoor ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan, of bij een tot toeloop van publiek aanleiding gevende gebeurtenis waardoor er ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan, dan wel zich bevindt in of aanwezig is bij een samenscholing, is verplicht op bevel van een opsporingsambtenaar zijn weg te vervolgen of zich in de door hem aangewezen richting te verwijderen.
Paragraaf 2 Optochten en betoging
Artikel 2.1.2.2 Kennisgeving betogingen op openbare plaatsen
Degene die het voornemen heeft op een openbare plaats een betoging te houden, moet daarvan voor de openbare aankondiging ervan en ten minste 2 weken voordat de betoging zal worden gehouden, schriftelijk kennis geven aan de burgemeester, met inachtneming van wat in artikel 2.1.2.4, eerste lid, hierover is bepaald.
Artikel 2.1.2.3 Afwijking termijn
De burgemeester kan in bijzondere omstandigheden de in artikel 2.1.2.2, eerste lid, genoemde termijn van twee weken verkorten en een mondelinge kennisgeving in behandeling nemen.
Paragraaf 5 Bruikbaarheid van de weg
Artikel 2.1.5.1 Voorwerpen of stoffen op, aan of boven de weg
Het in het eerste lid bepaalde is niet van toepassing op:
de voorwerpen of stoffen, die noodzakelijkerwijze kortstondig op de weg gebracht worden in verband met laden of lossen ervan. Degene die de werkzaamheden verricht of doet verrichten draagt er zorg voor dat onmiddellijk na het beëindigen daarvan, in elk geval voor zonsondergang, de voorwerpen of stoffen van de weg verwijderd zijn en de weg hierrvan gereinigd is;
Het is verboden op, aan, over of boven de weg voorwerpen of stoffen waarop gedachten of gevoelens worden geopenbaard te plaatsen, aan te brengen of te hebben, indien deze door hun omvang of vormgeving, constructie of plaats van bevestiging schade toebrengen aan de weg, gevaar opleveren voor de bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, danwel een belemmering vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van de weg.
Artikel 2.1.5.2 (Omgevings)vergunning voor het aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg
Paragraaf 6 Veiligheid op de weg
Artikel 2.1.6.2 Winkelwagentjes
De rechthebbende op een bedrijf die winkelwagentjes ter beschikking stelt, mede ten behoeve van het vervoer van winkelwaren over de weg, is verplicht ze te voorzien van de naam van het bedrijf of een ander herkenningsteken en de in de omgeving van dat bedrijf door het publiek op of langs de weg achtergelaten winkelwagentjes terstond te verwijderen of te doen verwijderen.
Artikel 2.1.6.3 Hinderlijke beplanting of voorwerp
Het is verboden beplanting of een voorwerp aan te brengen of te hebben op zodanige wijze dat aan het wegverkeer het vrije uitzicht wordt belemmerd of daaraan op andere wijze hinder of gevaar oplevert.
Artikel 2.1.6.4 Openen straatkolken e.d.
Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden een straatkolk, rioolput, brandkraan of enigerlei andere afsluiting die behoort tot een openbare nutsvoorziening, te openen, onzichtbaar te maken of af te dekken.
Artikel 2.1.6.8 Vallende voorwerpen
Het is verboden aan een weg of enig deel van een bouwwerk een voorwerp te hebben dat niet deugdelijk beveiligd is tegen neervallen op de weg.
Artikel 2.1.6.9 Voorzieningen voor verkeer en verlichting
De rechthebbende op een bouwwerk is verplicht toe te laten dat op of aan dat bouwwerk, vanwege en overeenkomstig de aanwijzingen van het college, voorwerpen, borden of voorzieningen ten behoeve van het openbaar verkeer of de openbare verlichting worden aangebracht, onderhouden, gewijzigd of verwijderd.
Afdeling 2 Toezicht op evenementen
Artikel 2.2.1 Begripsomschrijving
Artikel 2.2.2 Vergunning evenementen
Voor het op het evenemententerrein verrichten van activiteiten, die op grond van deze of een andere gemeentelijke verordening vergunningplichtig zijn, is tijdens de duur van het evenement geen afzonderlijke vergunning nodig, mits die activiteiten vermeld zijn in de vergunning als bedoeld in het eerste lid.
De burgemeester weigert de vergunning in ieder geval indien naar zijn oordeel noch door het stellen van voorschriften, noch door de zijdens de organisator voorgestelde maatregelen, onevenredige schade aan de belangen genoemd in het eerste lid kan worden voorkomen, dan wel indien de ter handhaving van openbare orde en veiligheid noodzakelijke politiecapaciteit een zijns inziens onevenredig beroep op de beschikbare formatie doet.
Het verbod, vervat in artikel 2.2.2, eerste lid, geldt niet voor het organiseren of houden van door het college bij openbaar bekend te maken besluit aangewezen categorieën evenementen, al dan niet tot een bepaald gebied beperkt, voor zover de organisator voldoet aan de door het college bij of krachtens dat besluit gestelde voorschriften, welke betrekking hebben op de in artikel 2.2.2a, eerste lid, genoemde belangen.
Afdeling 3 Toezicht op openbare inrichtingen
Paragraaf 1 Toezicht op horecabedrijven
Artikel 2.3.1.1 Begripsomschrijvingen
openbare inrichting: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was logies wordt verstrekt of dranken worden geschonken of rookwaren of spijzen voor directe consumptie worden verstrekt of bereid. Onder een openbare inrichting wordt in ieder geval verstaan: een hotel, restaurant, pension, café, cafetaria, snackbar, discotheek, buurthuis of clubhuis.
Artikel 2.3.1.2 Exploitatievergunning openbare inrichting
Artikel 2.3.1.4 Sluitingstijden
Voor een openbare inrichting gelden op vrijdag en zaterdag geen verplichte sluitingstijden, uitgezonderd voor een openbare inrichting als bedoeld in artikel 2.3.1.2, derde lid. Voor dergelijke openbare inrichtingen en bijbehorende terrassen gelden dezelfde sluitingstijden als voor de hoofdactiviteit waarvan zij deel uitmaken.
Voor een openbare inrichting gelden van zondag tot en met donderdag een verplichte sluitingstijd van 02.00 tot 07.00 uur, uitgezonderd voor een openbare inrichting als bedoeld in artikel 2.3.1.2, derde lid. Voor dergelijke openbare inrichtingen en bijbehorende terrassen gelden dezelfde sluitingstijden als voor de hoofdactiviteit waarvan zij deel uitmaken.
Het is de houder van een horecabedrijf waar bedrijfsmatig, al dan niet door middel van een automaat eetwaren en/of alcoholvrije dranken voor gebruik ter plaatse worden verstrekt, verboden dit voor bezoekers geopend te hebben en aldaar bezoekers toe te laten of te laten verblijven van zondag tot en met donderdag van 03.00 tot 07.00 uur.
Artikel 2.3.1.5 Afwijking sluitingstijden; tijdelijke sluiting
De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, veiligheid, zedelijkheid of gezondheid, of in geval van bijzondere omstandigheden, te zijner beoordeling, voor een of meer horecabedrijven tijdelijk andere dan de krachtens artikel 2.3.1.4 geldende sluitingstijden vaststellen of tijdelijk sluiting bevelen.
Artikel 2.3.1.8 Het college als bevoegd bestuursorgaan
Indien een openbare inrichting als bedoeld in artikel 2.3.1.1 geen inrichting is in de zin van artikel 174 van de Gemeentewet, treedt niet de burgemeester, maar het college op als bevoegd bestuursorgaan ten behoeve van artikel 2.3.1.2 tot en met 2.3.1.5.
Paragraaf 2 Toezicht op inrichtingen tot het verschaffen van nachtverblijf
Artikel 2.3.2.2 Kennisgeving exploitatie
Degene die een inrichting opricht, overneemt, verplaatst of het houden van een inrichting staakt, is verplicht binnen drie dagen daarna, daarvan schriftelijk kennis te geven aan de burgemeester.
Paragraaf 3 Toezicht op speelgelegenheden
Artikel 2.3.3.1 Speelgelegenheden
Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een speelgelegenheid te exploiteren of te doen exploiteren. Het verbod is niet van toepassing op:
speelgelegenheden waar de mogelijkheid wordt geboden om het kleine kansspel als bedoeld in artikel 7c van de Wet op de kansspelen te beoefenen, of te spelen op speelautomaten als bedoeld in artikel 30 van de Wet op de kansspelen, of de handeling als bedoeld in artikel 1, onder a, van de Wet op de kansspelen te verrichten.
Afdeling 4 Maatregelen tegen overlast en baldadigheid
Artikel 2.4.4 Vervoer inbrekerswerktuigen
Het is verboden op de weg te vervoeren of bij zich te hebben: lopers, valse sleutels, touwladders, lantaarns of enig ander gereedschap, voorwerp of middel, dat ertoe kan dienen zich onrechtmatig de toegang tot een gebouw of erf te verschaffen, onrechtmatig sluitingen te openen of te verbreken, diefstal door middel van braak te vergemakkelijken of het maken van sporen te voorkomen.
Artikel 2.4.7a (Slaap)verblijf op de weg, in voertuigen en in kampeermiddelen
Het is verboden op de weg, als dan niet in een motorvoertuig, te slapen, dan wel op of aan de weg een voertuig, woonwagen, tent, caravan of een soortgelijk ander onderkomen te plaatsen met het kennelijke doel dit als slaapplaats te gebruiken of daarin te slapen dan wel gelegenheid daartoe te bieden.
Artikel 2.4.10 Hinderlijk gedrag in voor publiek toegankelijke ruimten
Het is verboden zich zonder redelijk doel op een voor anderen hinderlijke wijze op te houden in of op een voor het publiek toegankelijk portaal, telefooncel, wachtlokaal voor een openbaarvervoermiddel, parkeergarage, rijwielstalling of een andere soortgelijke, voor het publiek toegankelijke ruimte dan wel deze te verontreinigen of te bezigen voor een ander doel dan waarvoor de desbetreffende ruimte is bestemd.
Artikel 2.4.11 Neerzetten van fietsen e.d.
Het is verboden op of aan de weg een fiets of een bromfiets te plaatsen of te laten staan tegen een raam, een raamkozijn, een deur, de gevel van een gebouw dan wel in de ingang van een portiek indien:
Artikel 2.4.12 Overlast van fiets of bromfiets op markt- en kermisterrein e.d.
Het is verboden op de door het college of de burgemeester aangewezen uren en plaatsen zich met een fiets of bromfiets te bevinden op een door het college of de burgemeester aangewezen terrein waar een markt, kermis, uitvoering, bijeenkomst of plechtigheid gehouden wordt die publiek trekt, mits dit verbod kenbaar is aan de bezoekers van het terrein.
Artikel 2.4.14 Bewakingsapparatuur (vervallen)
Het is verboden om zonder toestemming bewakingsapparatuur te gebruiken indien daarmee personen kunnen worden gadegeslagen in een aan een ander toebehorend gebouw, vaartuig of besloten erf.
Artikel 2.4.18 Verontreiniging door honden
Deze voorziening moet op eerste vordering worden getoond aan de met het toezicht belaste ambtenaar.Voor de toepassing van dit artikel wordt onder “deugdelijke voorziening” verstaan een voorwerp waarmee uitwerpselen op een hygiënisch verantwoorde wijze opgeraapt kunnen worden, alsmede een voorwerp waarin de uitwerpselen op een hygiënisch verantwoorde wijze kunnen worden meegenomen, zoals een hondenpoepzakje of een hondenpoepschepje.
Artikel 2.4.19 Gevaarlijke honden
In het eerste lid wordt verstaan onder:
muilkorf: een muilkorf vervaardigd van stevig kunststof, of van stevig leer of van beide stoffen, die door middel van een stevige leren riem rond de hals zodanig is aangebracht dat verwijdering zonder toedoen van de mens niet mogelijk is en die zodanig is ingericht dat de drager geen mens of dier kan bijten, dat de afgesloten ruimte binnen de korf een geringe opening van de bek toelaat en dat geen scherpe delen binnen de korf aanwezig zijn.
Artikel 2.4.20 Houden van hinderlijke of schadelijke dieren
Het is verboden op een krachtens het eerste lid aangewezen plaats een daarbij aangeduid dier of daarbij aangeduide dieren aanwezig te hebben, dan wel aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door het college gestelde regels, dan wel aanwezig te hebben tot een groter aantal dan door het- college is aangegeven.
De rechthebbende op vee dat zich bevindt in een aan een weg liggend weiland of terrein dat niet van die weg is afgescheiden door een deugdelijke veekering, is verplicht ervoor te zorgen dat zodanige maatregelen getroffen worden dat dit vee die weg niet kan bereiken.
Het is verboden in door het college aangewezen gebieden op of aan de weg of in een voor het publiek toegankelijk gebouw te bedelen om geld of andere zaken
Degene die een woning of een bij die woning behorend erf gebruikt, of tegen betaling in gebruik geeft aan een persoon die niet als ingezetene met een adres in de gemeente in de basisregistratie personen is ingeschreven, draagt er zorg voor dat door gedragingen in of vanuit die woning of dat erf of in de onmiddellijke nabijheid van die woning of dat erf geen ernstige en herhaaldelijke hinder voor omwonenden wordt veroorzaakt.
Als de burgemeester een last onder dwangsom of onder bestuursdwang oplegt naar aanleiding van een schending van deze zorgplicht kan hij daarbij aanwijzingen geven over wat de overtreder dient te doen of na te laten om verdere schending te voorkomen. De burgemeester stelt beleidsregels vast over het gebruik van deze bevoegdheid.
Afdeling 5 Bepalingen ter bestrijding van heling van goederen
Artikel 2.5.3 Voorschriften als bedoeld in artikel 437ter, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht
De handelaar of een voor hem handelend persoon is verplicht:
wanneer hij overeenkomstig het bepaalde in artikel 437 ter, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de burgemeester of de door deze aangewezen ambtenaar er schriftelijk van in kennis stelt dat hij van het opkopen een beroep of gewoonte maakt, daarbij tevens schriftelijk opgave te doen van zijn woonadres en van het volledig adres van elke lokaliteit door hem ten behoeve van zijn onderneming in gebruik genomen;
de onder a bedoelde functionaris onder aanbieding van zijn register(s) onverwijld doch in ieder geval binnen drie dagen, schriftelijk in kennis te stellen van een verandering van zijn woonadres, zomede van het adres of de adressen van een bij hem ten behoeve van zijn onderneming in gebruik zijnde lokaliteit;
Artikel 2.5.4 Vervreemding van door opkoop verkregen goederen
Het is de handelaar of een voor hem handelend persoon verboden enig door opkoop verkregen goed gedurende de eerste drie dagen dat het onder zijn berusting is, over te dragen of daarin enige wijziging aan te brengen tenzij deze wijziging van geen invloed is op de herkenbaarheid van het goed.
Het bepaalde in de artikelen 2.5.2 en 2.5.3 geldt niet voor zover de handelaar de handel te water uitoefent in de zin van het Besluit toezicht handel te water.
Artikel 2.6.1 Begripsomschrijvingen
In deze afdeling wordt verstaan onder consumentenvuurwerk:
Consumentenvuurwerk waarop het Besluit van 22 januari 2002, houdende nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk (Vuurwerkbesluit) van toepassing is.
Artikel 2.7.1 Drugshandel op straat
Onverminderd het bepaalde in de Opiumwet is het verboden op of aan de weg post te vatten of zich daar heen en weer te bewegen en zich op of aan wegen in of op een voertuig te bevinden of daarmee heen en weer of rond te rijden, met het kennelijke doel om middelen als bedoeld in artikel 2 en 3 van de Opiumwet, of daarop gelijkende waar, al dan niet tegen betaling af te leveren, aan te bieden of te verwerven, daarbij behulpzaam te zijn of daarin te bemiddelen.
Artikel 2.7.2 Openlijk gebruik
Het is verboden op of aan de weg, op een andere openbare plaats of in een voor publiek toegankelijk gebouw, middelen als bedoeld in de artikelen 2 en 3 van de Opiumwet te gebruiken, toe te dienen, dan wel voorbereidingen daartoe te verrichten of ten behoeve van dat gebruik voorwerpen en/of stoffen voorhanden te hebben.
Afdeling 8 Bestuurlijke ophouding
Artikel 2.8.1 Bestuurlijke ophouding
De burgemeester kan overeenkomstig artikel 154a van de Gemeentewet besluiten tot het tijdelijk doen ophouden van door hem aangewezen groepen van personen op een door hem aangewezen plaats indien deze personen het bepaalde in artikel 2.1.1.1, 2.1.2.1, 2.1.5.1, 2.1.5.2, 2.1.6.4, 2.1.6.8, 2.1.6.8a, 2.1.6.11, 2.2.3a, 2.4.7, 2.4.7a, 2.4.8, 2.4.9, 2.4.10, 2.7.3 of 5.5.1 van de Algemene plaatselijke verordening groepsgewijs niet naleven.
Artikel 2.8.3 Aanwijzing veiligheidsrisicogebied
De burgemeester kan overeenkomstig artikel 151b van de Gemeentewet bij verstoring van de openbare orde door de aanwezigheid van wapens, dan wel bij ernstige vrees voor het ontstaan daarvan, een gebied, met inbegrip van de daarin gelegen voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven, aanwijzen als veiligheidsrisicogebied.
HOOFDSTUK 3 SEKSINRICHTINGEN, SEKSWINKELS, STRAATPROSTITUTIE E.D.
Afdeling 1 Algemene bepalingen
Artikel 3.1.1 Begripsomschrijvingen
In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
seksinrichting: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf waaronder tevens begrepen een erotische-massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;
Afdeling 2 Seksinrichtingen, straatprostitutie, sekswinkels en dergelijke
Artikel 3.2.2 Gedragseisen exploitant en beheerder
Naast de gestelde eisen in het eerste lid, is de exploitant en de beheerder niet:
binnen de laatste vijf jaar onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van zes maanden of meer door de rechter in Nederland, de Nederlandse Antillen of Aruba, dan wel door een andere rechter wegens een misdrijf waarvoor naar Nederlands recht een bevel tot voorlopige hechtenis ingevolge artikel 67, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering is toegelaten;
binnen de laatste vijf jaar bij tenminste twee rechterlijke uitspraken onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke geldboete van € 500,-- of meer of tot een andere hoofdstraf als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder a van het Wetboek van Strafrecht, wegens dan wel mede wegens overtreding van:
De exploitant of de beheerder is binnen de laatste vijf jaar geen exploitant of beheerder geweest van een seksinrichting of escortbedrijf die voor ten minste een maand door het bevoegde bestuursorgaan is gesloten, of waarvan de vergunning bedoeld in artikel 3.2.1, eerste lid, is ingetrokken, tenzij aannemelijk is dat hem terzake geen verwijt treft.
Artikel 3.2.5 Aanwezigheid van en toezicht door exploitant en beheerder
De exploitant en de beheerder zien er voortdurend op toe dat in de seksinrichting:
geen strafbare feiten plaatsvinden, waaronder in ieder geval de feiten genoemd in de titels XIV (misdrijven tegen de zeden), XVIII (misdrijven tegen de persoonlijke vrijheid), XX (mishandeling), XXII (diefstal) en XXX (heling) van het Tweede Boek van het Wetboek van Strafrecht, in de Opiumwet en in de Wet wapens en munitie; en
Artikel 3.2.6 Straatprostitutie
De burgemeester kan met het oog op de in artikel 3.3.2, tweede lid, genoemde belangen personen aan wie ten minste eenmaal een bevel is gegeven als bedoeld in het derde lid bij besluit verbieden zich gedurende bepaalde termijn, anders dan in een openbaar middel van vervoer, te bevinden op of aan de wegen en op de tijden bedoeld in het eerste lid.
Het is de rechthebbende op een onroerende zaak verboden daarin een sekswinkel te exploiteren in door het college in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving aangewezen gebieden of delen van de gemeente.
Artikel 3.2.8 Tentoonstellen, aanbieden en aanbrengen van erotisch-pornografische goederen, afbeeldingen en dergelijke
Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing op het tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen van goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen, die dienen tot het openbaren van gedachten en gevoelens als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Grondwet.
Afdeling 4 Beëindiging exploitatie; wijziging beheer
Artikel 3.4.2 Wijziging beheer
Het beheer kan worden uitgeoefend door een nieuwe beheerder, indien het bevoegd bestuursorgaan op aanvraag van de exploitant heeft besloten de verleende vergunning overeenkomstig de wijziging in het beheer te wijzigen. Het bepaalde in artikel 3.3.2, eerste lid, aanhef en onder a, is van overeenkomstige toepassing.
HOOFDSTUK 4 BESCHERMING VAN HET MILIEU EN HET NATUURSCHOON EN ZORG VOOR HET UITELIJK AANZIEN VAN DE GEMEENTE
Afdeling 1 Geluid- en lichthinder
Artikel 4.1.3 Kennisgeving incidentele festiviteiten
Het is een inrichting toegestaan maximaal negen incidentele festiviteiten per kalenderjaar te houden waarbij de waarden bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit niet van toepassing zijnmits de houder van de inrichting ten minste twee weken voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld.
Het is een inrichting toegestaan maximaal negen incidentele festiviteiten per kalenderjaar te houden waarbij het voorschrift 4.113 van het Besluit niet van toepassing is mits de houder van de inrichting ten minste twee weken voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld.
Artikel 4.1.4 Verboden incidentele festiviteiten
Het is verboden een incidentele festiviteit te organiseren, toe te laten, feitelijk te leiden of daaraan deel te nemen indien de burgemeester het organiseren van een incidentele festiviteit verboden heeft wanneer naar zijn oordeel de woon- en leefsituatie in de omgeving van de inrichting of openbare orde op ontoelaatbare wijze wordt beïnvloed.
Artikel 4.1.5 Overige geluidhinder
Het verbod geldt niet, voor zover de op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften, de Wet geluidhinder, de Wegenverkeerswet 1994, de Zondagswet, het Wetboek van Strafrecht, de Luchtvaartwet, het Reglement verkeerstekens en verkeersregels 1994 of het Vuurwerkbesluit Wet milieugevaarlijke stoffen van toepassing zijn.
Afdeling 4 Bodem-, weg- en milieuverontreiniging
Het is verboden op een door het college ten behoeve van de werkzaamheden van de gemeentelijke reinigingsdienst aangewezen weggedeelte, een voertuig te parkeren of enig ander voorwerp te laten staan gedurende een daarbij aangeduide tijdsperiode.
Artikel 4.4.2 Natuurlijke behoefte doen
Het is verboden binnen de bebouwde kom op of aan de weg zijn natuurlijke behoefte te doen buiten een daarvoor bestemde inrichting of plaats.
Artikel 4.4.3 Toestand van sloten en andere wateren en niet-openbare riolen en putten buiten gebouwen
Sloten en andere wateren en niet-openbare riolen en putten buiten gebouwen mogen zich niet bevinden in een toestand die gevaar oplevert voor de veiligheid, nadeel voor de gezondheid of hinder voor de gebruikers van de gebouwen of voor anderen.
Afdeling 7 Maatregelen tegen ontsiering en stankoverlast
Artikel 4.7.1 Opslag bromfietsen, motorvoertuigen, caravans, mest, afvalstoffen, ingekuilde landbouwproducten enz.
Het college kan, in de openlucht, buiten de weg gelegen plaatsen aanwijzen waar het in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast dan wel voorkoming van schade aan de openbare gezondheid, verboden is een of meer van de volgende daarbij nader aangeduide, voorwerpen of stoffen op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben, anders dan met inachtneming van de door hem gestelde regels:
Artikel 4.7.1a Stankoverlast door gebruik van dierlijke meststoffen
emissiearm aanwenden: gebruiken van dierlijke meststoffen op de wijze die is aangegeven in de bij het Besluit gebruik meststoffen behorende bijlage II, met dien verstande echter dat onder 3, punt a onder 2e gelezen moet worden: ‘tijdens het uitrijden van de dierlijke mest deze gelijktijdig wordt ondergewerkt’;
Onverminderd het bepaalde in het Besluit gebruik meststoffen is het verboden op gronden dierlijke meststoffen uit te rijden, op te brengen, te doen uitrijden of te doen opbrengen op zaterdag, zondag en op de volgende feest- en gedenkdagen: Nieuwjaarsdag, de eerste en tweede Paasdag, de eerste en tweede Pinksterdag, Hemelvaartsdag, de eerste en tweede Kerstdag en de dag waarop de verjaardag van de Koning wordt gevierd.
Artikel 4.7.2 Omgevingsvergunning handelsreclames
Het verbod geldt niet voor onverlichte:
opschriften betrekking hebbend op de naam of aard van in uitvoering zijnde bouwwerken of op de namen van degenen die bij het ontwerp of de uitvoering van het bouwwerk betrokken zijn, mits deze opschriften zijn aangebracht op borden bij of op de in uitvoering zijnde bouwwerken zelf, zulks voor zolang zij feitelijke betekenis hebben;
Artikel 4.8.1 Begripsomschrijving
Onder een kampeermiddel wordt volstaan: een onderkomen of voertuig waarvoor geen bouwvergunning in de zin van artikel 40 van de Woningwet is vereist, dat bestemd of opgericht is danwel gebruikt wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.
HOOFDSTUK 5 ANDERE ONDERWERPEN BETREFFENDE DE HUISHOUDING VAN DE GEMEENTE
Artikel 5.1.3 Defecte voertuigen
Het is verboden een voertuig waarmee als gevolg van andere dan eenvoudig te verhelpen gebreken niet kan of mag worden gereden, langer dan op drie achtereenvolgende dagen op de weg te parkeren.
Artikel 5.1.8 Parkeren van uitzichtbelemmerende voertuigen
Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter, op de weg te parkeren bij een voor bewoning of ander dagelijks gebruik bestemd gebouw op zodanige wijze dat daardoor het uitzicht van bewoners of gebruikers vanuit dat gebouw op hinderlijke wijze wordt belemmerd of hun anderszins hinder of overlast wordt aangedaan.
Artikel 5.1.11 Overlast van fiets of bromfiets
Het is verboden om fietsen of bromfietsen onbeheerd buiten de stallingen te laten staan op door het college aan te wijzen plekken, dit in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, dan wel ter voorkoming of opheffing van overlast, dan wel ter voorkoming van schade aan de openbare gezondheid.
Afdeling 2 Collecteren, venten, standplaatsen en snuffelmarkten
Artikel 5.2.1 Inzameling van geld of goederen
Onder een inzameling van geld of goederen wordt mede verstaan: het bij het aanbieden van goederen, waartoe ook worden gerekend geschreven of gedrukte stukken, dan wel bij het aanbieden van diensten aanvaarden van geld of goederen, indien daarbij te kennen wordt gegeven of de indruk wordt gewekt dat de opbrengst geheel of ten dele voor een liefdadig of ideëel doel is bestemd.
Artikel 5.2.3b Toestemming rechthebbende
Het is de rechthebbende op een perceel verboden toe te staan dat daarop zonder vergunning van het college standplaats wordt of is ingenomen.
Artikel 5.3.1 Voorwerpen op, in of boven openbaar water
Het is verboden op, in of boven openbaar water voorwerpen waarop gedachten of gevoelens worden geopenbaard te plaatsen, aan te brengen of te hebben, indien deze door hun omvang of vormgeving, constructie of plaats van bevestiging gevaar opleveren voor de bruikbaarheid van het openbaar water of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van het openbaar water.
De verboden in het eerste en derde lid gelden niet voorzover in de daarin geregelde onderwerpen wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Scheepvaartverkeerswet, het Binnenvaartpolitiereglement, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de Telecommunicatiewet of de daarop gebaseerde Telecommunicatieverordening.
Artikel 5.3.3 Aanwijzingen ligplaats
Onverminderd het krachtens het tweede lid van artikel 5.3.2 bepaalde kan het college aan de rechthebbende op een vaartuig aanwijzingen geven met betrekking tot het innemen, veranderen of gebruik van een ligplaats in het belang van de openbare orde, volksgezondheid, veiligheid, de milieuhygiëne en het aanzien van de gemeente.
Artikel 5.3.4 Verbod innemen ligplaats
Het is verboden een ligplaats in te nemen, te hebben of beschikbaar te stellen in strijd met het krachtens de artikelen 5.3.2, tweede lid, en 5.3.3 bepaalde.
Artikel 5.3.5 Beschadigen van waterstaatswerken en oevers
Het is verboden schade toe te brengen aan of veranderingen aan te brengen in de toestand van bij de gemeente in beheer zijnde openbaar water, havens, dijken, wallen, kaden, trekpaden, beschoeiingen, oeverbegroeiing, bruggen, zetten, duikers, pompen, waterleidingen, gordingen, aanlegpalen, stootpalen, bakens of sluizen.
Artikel 5.3.6 Reddingsmiddelen
Het is verboden een voor het redden van drenkelingen bestemd en daartoe bij het water aangebracht voorwerp te gebruiken voor een ander doel dan wel voor dadelijk gebruik ongeschikt te maken.
Het is verboden op oevers, wateren en plassen een waterscooter, welke zich in een kennelijk voor onmiddellijk gebruik geschikte en beoogde staat bevindt, bij zich te hebben anders dan op daartoe door of namens de Minister van Verkeer en Waterstaat – ingevolge het Binnenvaartpolitiereglement – of door burgemeester en wethouders aangewezen plaatsen.
Afdeling 4 Crossterreinen en gemotoriseerd en ruiterverkeer in natuurgebieden
Het is verboden op enig terrein, geen weg zijnde, met een motorvoertuig als bedoeld in artikel 1, onderdeel z, en een bromfiets als bedoeld in artikel 1, onderdeel i van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 een wedstrijd dan wel, ter voorbereiding van een wedstrijd, een trainings- of proefrit te houden of te doen houden dan wel daaraan deel te nemen, dan wel een motorvoertuig of een bromfiets met het kennelijke doel daartoe aanwezig te hebben.
Artikel 5.4.2 Beperking verkeer in natuurgebieden
Het is verboden binnen voor publiek toegankelijke natuurgebieden, parken, plantsoenen of voor recreatief gebruik beschikbare terreinen te rijden of zich te bevinden met een motorvoertuig als bedoeld in artikel 1, onder z, Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, een bromfiets als bedoeld in artikel 1, onder i, Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 of met een fiets of een paard.
Afdeling 6 Straatnaamborden, huisnummers e.d.
Artikel 5.6.1 Gedoogplicht aanduidingen
De rechthebbende op een bouwwerk is verplicht toe te laten dat op of aan dat bouwwerk, vanwege en overeenkomstig de aanwijzingen van burgemeester en wethouders, straatnaamborden, daarbij behorende onderschriften daaronder begrepen, huisnummers en wijkaanduidingen, worden aangebracht, onderhouden, gewijzigd of verwijderd.
Afdeling 7 Verstrooiing van as
Artikel 5.7.1 Begripsomschrijving
In deze afdeling wordt verstaan onder incidentele asverstrooiing: het verstrooien van as als bedoeld in de Wet op de lijkbezorging op een door de overledene of nabestaande(n) gewenste plek buiten een permanent daartoe bestemd terrein.
HOOFDSTUK 6 STRAF-, OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN
Behoudens overtreding van of krachtens de in lid 1 genoemde artikelen, wordt overtreding van het bij of krachtens deze verordening bepaalde en de op grond van artikel 1.4 daarbij gegeven voorschriften en beperkingen wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie.
Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast de door burgemeester en wethouders dan wel de burgemeester aangewezen personen.
Artikel 6.3 Binnentreden woningen
Zij die belast zijn met het toezicht op de naleving of de opsporing van een overtreding van de bij of krachtens deze verordening gegeven voorschriften welke strekken tot handhaving van de openbare orde of veiligheid of bescherming van het leven of de gezondheid van personen, zijn bevoegd tot het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner.
Vergunningen en ontheffingen – hoe ook genaamd – verleend krachtens verordeningen bedoeld in artikel 6.4, tweede lid of verleend krachtens voorheen geldende APV’s, blijven – indien en voorzover het gebod of verbod waarop de vergunning of ontheffing betrekking heeft, ook vervat is in deze verordening - van kracht tot de termijn, waarvoor zij werden verleend is verstreken of totdat zij worden ingetrokken.
Voorschriften en beperkingen opgelegd krachtens verordeningen bedoeld in artikel 6.4, tweede lid of verleend krachtens voorheen geldende APV’s, blijven – indien en voorzover de bepalingen ingevolge welke deze voorschriften en bepalingen zijn opgelegd, ook zijn vervat in deze verordening en voorzover zij niet eerder zijn ingetrokken – van kracht tot de termijn, waarvoor zij werden verleend is verstreken of totdat zij worden ingetrokken.
Indien voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening een aanvraag om een vergunning of ontheffing – hoe ook genaamd – op grond van een verordening bedoeld in artikel 6.4, tweede lid, is ingediend en voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening nog niet op die aanvraag is beslist, wordt daarop de overeenkomstige bepaling van de onderhavige verordening toegepast.
Op een aanhangig beroep‑ of bezwaarschrift, betreffende een vergunning of ontheffing, bedoeld in het eerste lid, dan wel een voorschrift of beperking bedoeld in het tweede lid dat voor of na het tijdstip bedoeld in artikel 6.4, eerste lid, is ingekomen binnen de voordien geldende beroepstermijn, wordt beslist met toepassing van de verordening bedoeld in artikel 6.4, tweede lid.
In afwijking van het in het eerste lid bepaalde, blijft een vergunning of ontheffing – hoe ook genaamd – van kracht, totdat onherroepelijk is beslist op een aanvraag voor een, krachtens een in deze verordening overeenkomstig opgenomen gebod of verbod vereiste, vergunning of ontheffing, indien deze aanvraag ten minste acht weken voor afloop van de in het eerste lid genoemde termijn bij het bevoegde bestuursorgaan is ingediend.
De intrekking van de verordening bedoeld in artikel 6.4, tweede lid, heeft geen gevolgen voor de geldigheid van op basis van die verordening genomen nadere regels, beleidsregels en aanwijzingsbesluiten, indien en voorzover de rechtsgrond waarop de aanwijzingsbesluiten zijn gebaseerd ook vervat is in deze verordening en voorzover zij niet eerder zijn vervallen of ingetrokken.
Aanvragen om een vergunning als bedoeld in de artikelen 2.1.5.2 en 4.5.2 die zijn ingediend vóór de inwerkingtreding van deze wijzigingsverordening worden afgehandeld volgens het recht zoals dat gold vóór het tijdstip waarop artikel 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht in werking is getreden.