Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Veendam

Testverordening

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieVeendam
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingTestverordening
CiteertitelTestverordening
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpfinanciën en economie
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Gemeentewet
  2. Algemene wet bestuursrecht
Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-08-200813-06-2013Onbekend

23-06-2008

De Veendammer, 1 juli 2008

284/BBO

Tekst van de regeling

Intitulé

Algemene subsidieverordening gemeente Veendam

Nummer: 284/BBO

De raad van de gemeente Veendam,

Gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 20 mei 2008,

gelet op de bepalingen van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de Gemeentewet,

b e s l u i t :

vast te stellen de

 

Algemene subsidieverordening gemeente Veendam

 

Luidende als volgt:

 

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

Awb: Algemene wet bestuursrecht.

Raad: de raad van de gemeente Veendam.

College: het college van burgemeester en wethouders van de

gemeente Veendam.

Subsidie: de aanspraak op financiële middelen, door een bestuursorgaan verstrekt met het oog op bepaalde activiteiten van de aanvrager, anders dan als betaling voor geleverde goederen of diensten.

Beleidsregel: een bij besluit door het college vastgestelde algemene regel, niet zijnde een algemeen verbindend voorschrift, waarin in operationele zin het subsidiebeleid voor een specifiek beleidsveld wordt uitgewerkt.

Subsidieplafond: het bedrag dat gedurende een bepaald tijdvak ten hoogste beschikbaar is voor de verstrekking van subsidies voor bepaalde activiteiten; in beleidsregels kan dit nader worden bepaald.

Artikel 2 Reikwijdte subsidieverordening

Deze verordening geldt voor alle subsidies op het gebied van onderwijs, welzijn, sport en cultuur, alsmede de aanvragen daarvoor.

Het college kan bepalen dat deze verordening ook geldt voor subsidies op andere terreinen.

Artikel 3 Bevoegdheden raad en college

  • 1.

    De raad stelt jaarlijks via de gemeentebegroting de bedragen vast die voor subsidiëring beschikbaar zijn. Deze vormen tevens de subsidieplafonds.

  • 2.

    Het college is bevoegd binnen deze begrotingsposten jaarlijks of per tijdvak, een nader subsidieplafond vast te stellen.

  • 3.

    Het college is bevoegd de wijze van verdelen van subsidieplafonds nader te bepalen.

  • 4.

    De subsidieplafonds en de wijze waarop deze verdeeld worden, worden vóór het tijdvak waarop zij betrekking hebben, bekendgemaakt.

  • 5.

    Het college kan beleidsregels vaststellen ter uitvoering van het subsidiebeleid binnen de door de raad vastgestelde beleidkaders.

  • 6.

    Het college is bevoegd besluiten te nemen tot verlening en vaststelling van subsidies, alsmede besluiten tot weigering, intrekking of wijziging van de subsidies.

  • 7.

    Het college is bevoegd één of meerdere bepalingen van deze verordening in bijzondere gevallen niet van toepassing te verklaren.

Artikel 4 Rechtspersoonlijkheid

  • 1.

    Structurele subsidies worden slechts verstrekt aan rechtspersonen zonder winstoogmerk.

  • 2.

    Indien subsidieontvangers tijdens de subsidieperiode de statuten wijzigen wordt het college hierover terstond geïnformeerd.

  • 3.

    In bijzondere gevallen kan subsidie worden verleend aan natuurlijke personen. De in deze verordening opgenomen bepalingen zijn dan zoveel mogelijk overeenkomstig van toepassing.

Artikel 5 Administratie, onderzoek, risico's

  • 1.

    De subsidieontvanger voert een zodanig ingerichte administratie, dat daaruit te allen tijde de rechten en financiële verplichtingen blijken, alsmede de betalingen en ontvangsten.

  • 2.

    De subsidieontvanger verleent desgevraagd medewerking aan onderzoeken die de raad, het college of de rekenkamercommissie (artikel 81o van de Gemeentewet) uitvoert. De medewerking houdt in dat de subsidieontvanger: nadere inlichting verstrekt over jaarrekeningen, daarop betrekking hebbende rapporten van hen die deze jaarrekeningen hebben gecontroleerd en overige documenten met betrekking tot de subsidieontvanger;

    genoemde jaarrekeningen, rapporten en documenten overlegt; en

    toestaat dat de administratie bij de subsidieontvanger dan wel bij de derde die de administratie in opdracht van de subsidieontvanger voert, wordt onderzocht.

  • 3.

    De ontvanger van subsidiebedragen van > € 5.000 is verplicht om de risico’s die hij niet zelf kan dragen te verzekeren. Minimaal geldt een verplichting voor een verzekering tegen het risico van wettelijke aansprakelijkheid (incl. bestuur en vrijwilligers) en het verzekerd houden van haar onroerende zaken.

Artikel 6 Ontbinding, fusie, faillissement

  • 1.

    De subsidieontvanger stelt het college onverwijld op de hoogte van het voornemen tot ontbinden of fusie van de rechtspersoon of van zijn faillissement, dan wel het voornemen tot het doen van aangifte daartoe of het aanvragen van surséance van betaling.

  • 2.

    Bij ontbinding van de rechtspersoon dienen de aanwezige middelen die met subsidiegelden zijn opgebouwd terstond te worden terugbetaald. Bij faillissement zullen deze bij de curator worden geclaimd.

Artikel 7 Overige bepalingen

  • 1.

    Gesubsidieerde organisaties zijn zodanig georganiseerd dat personeel, vrijwilligers en degenen waarvoor activiteiten worden georganiseerd, in de gelegenheid zijn invloed uit te oefenen op het beleid van de organisatie.

  • 2.

    De activiteiten van een organisatie mogen niet strijdig zijn met de ingevolge de Grondwet en internationale verdragen erkende rechten van de mens.

  • 3.

    Activiteiten van godsdienstige of politieke aard worden niet gesubsidieerd.

  • 4.

    Kosten voor verteer en vertier worden niet gesubsidieerd.

Artikel 8 Eerste subsidieaanvraag, eigen bijdragen

  • 1.

    Bij een aanvraag voor een structurele subsidie moeten de volgende stukken worden ingediend:

    a. een activiteitenplan, begroting en opgave van het eigen vermogen;

    b. de statuten en een kopie van de inschrijving bij de Kamer van Koophandel;

    c. een opgave van de bestuurssamenstelling;

    d. alle andere informatie die het college nodig acht voor een goede beoordeling van de aanvraag.

  • 3.

    Een subsidieaanvrager dient in zijn begroting altijd rekening te houden met een redelijke eigen financiële bijdrage van leden c.q. deelnemers. Het college kan hierover nadere voorschriften geven.

  • 4.

    Indien de subsidieaanvrager niet in staat blijkt te voldoen aan de in deze verordening vermelde termijnen, kan het college besluiten om uitstel te verlenen.

Artikel 9 Eigen vermogen

Het college is bevoegd om bij subsidieverlening voorwaarden te stellen ten aanzien van het eigen vermogen.

Artikel 10 Betalingen

  • 1.

    Het college is bevoegd voorschotten op verleende subsidies te verstrekken.

  • 2.

    Bij een subsidie beneden € 5.000,00 wordt het bedrag in de eerste maand van het subsidiejaar in zijn geheel uitbetaald.

  • 3.

    Bij een hoger subsidiebedrag wordt het in vier gelijke termijnen uitgekeerd, te weten in de eerste, de vierde, de zevende en de tiende maand van het subsidiejaar.

  • 4.

    Het college is bevoegd om tot een ander betalingsritme te besluiten.

  • 5.

    Als een organisatie verplicht is subsidiegelden terug te betalen moet dit gebeuren binnen een maand na dagtekening van de beschikking. Bij latere terugbetaling worden administratie- en/of invorderingskosten in rekening gebracht.

Artikel 11 Accountantsverklaring

  • 1.

    Bij een subsidiebedrag hoger dan € 25.000,00 kan het college een organisatie verplichten om gelijktijdig met de jaarrekening een accountantsverklaring te overleggen.

  • 2.

    Bij een subsidiebedrag hoger dan € 50.000,00 is de organisatie verplicht om gelijktijdig met de jaarrekening een accountantsverklaring te overleggen.

  • 3.

    Bij budgetsubsidiëring kan als voorwaarde worden gesteld dat deze verklaring tevens betrekking heeft op de naleving van de aan de subsidieverlening verbonden verplichtingen, in het bijzonder van de geleverde producten c.q. prestaties.

Artikel 12 Weigering

  • 1.
    • Subsidieverlening kan, naast de in artikel 4:25 en 4:35 Awb geregelde gevallen, worden geweigerd als naar het oordeel van het college redenen bestaan om aan te nemen dat:

      • a.

        de activiteiten van de aanvrager niet zijn gericht op of niet aanwijsbaar in belangrijke mate ten goede komen aan de inwoners van de gemeente Veendam, behalve als dit verklaarbaar is vanuit de regionale centrumfunctie van Veendam;

      • b.

        de gelden niet of onvoldoende zullen worden besteed aan het doel waarvoor de subsidie wordt aangevraagd;

      • c.

        subsidieverlening niet past binnen het gevoerde gemeentelijk beleid dan wel de betreffende activiteiten in dat kader onvoldoende prioriteit hebben;

      • d.

        de aanvrager doelstellingen beoogt of activiteiten zal ontplooien die in strijd zijn met de wet, het algemeen belang of de openbare orde;

      • e.

        de aanvrager over voldoende eigen middelen beschikt om de voorgenomen activiteiten uit te voeren.

  • 2.

    Als een subsidieaanvraag niet tijdig of niet volledig is ingediend kan het college, na een meegedeelde respijttermijn, besluiten deze niet in behandeling te nemen.

  • 3.

    Als een inhoudelijke of financiële verantwoording niet tijdig of niet volledig is ingediend kan het college besluiten een sanctie toe te passen, in het uiterste geval het op nihil vaststellen van de subsidie.

Artikel 13 Subsidiesoorten

  • 1.

    De gemeente Veendam kent verschillende subsidiesoorten die in de volgende hoofdstukken worden genoemd. Het college bepaalt welke subsidiesoort van toepassing is op een specifieke aanvraag.

  • 2.

    Structurele subsidies kunnen worden toegekend via jaarlijkse beschikkingen dan wel via meerjarige beschikkingen. Bij meerjarige subsidies wordt jaarlijks een indexering toegepast.

  • 3.

    Indien voor een meerjarige periode een beschikking wordt afgegeven wordt hierin vermeld op grond waarvan tussentijds de beschikking kan worden bijgesteld.

  • 4.

    Bij meerjarige beschikkingen kan het college besluiten om, voorafgaand aan een nieuw subsidiejaar, de beschikking te wijzigen indien zij van oordeel is dat de situatie van de gemeentefinanciën dit vereist.

  • 5.

    Op alle in deze verordening genoemde bedragen is eveneens indexering als gebruikt in lid 2 van dit artikel van gelijke toepassing.

Hoofdstuk 2 Budgetsubsidie

Artikel 14 Begripsbepaling

  • 1.

    Een budgetsubsidie is een subsidie voor activiteiten die bijdragen aan de realisering van gemeentelijke beleidsdoelen, uitgedrukt in meetbare prestaties (output).

  • 2.

    Een activiteit is het geheel van producten gericht op een door het college geformuleerd beleidsdoel.

  • 3.

    Producten zijn organisatiespecifieke teleenheden.

Artikel 15 Vraag gemeente

  • 1.

    Voor 1 juli voorafgaand aan het subsidiejaar deelt het college de rechtspersoon, waarvan wordt verwacht dat die subsidievrager zal zijn, mee ten behoeve van welke beleidsdoelen in het nieuwe jaar (periode) een aanbod wordt verwacht.

  • 2.

    Tevens deelt het college het financieel kader mee waarbinnen het aanbod van de instelling zich kan bewegen

  • 2.

    Als de jaarlijkse productiecyclus mede wordt bepaald door het ritme van het schooljaar kan het college aangepaste data bepalen ten aanzien van vraag, aanbod en beschikking. De subsidiënt wordt hierover geïnformeerd.

Artikel 16 Subsidieaanvraag

  • 1.

    Een op de vraag van het college geënte subsidieaanvraag moet worden ingediend voor 1 oktober van het jaar voorafgaand aan het subsidiejaar, tenzij voor dat jaar reeds een beschikking is afgegeven.

  • 2.

    Bij de aanvraag worden gevoegd een activiteitenplan en een kostprijs per activiteit.

  • 3.

    In het activiteitenplan wordt de relatie aangetoond tussen de voorgenomen activiteiten en de gemeentelijke beleidsdoelen waarop het aanbod betrekking heeft.

  • 4.

    Het college neemt een subsidieaanvraag niet in behandeling als deze naar zijn oordeel geen aanbod bevat dat geënt is op de vraag.

Artikel 17 Budgetoverleg

Het college treedt in overleg met de organisatie over de activiteiten, de prestaties en de door het college voorgenomen aanvullende subsidievoorwaarden, een en ander binnen het financiële kader.

Artikel 18 Subsidieverlening

  • 1.

    De subsidieaanvraag wordt getoetst aan de beleidsdoelen zoals bedoeld in art. 15 lid 1.

  • 2.

    In de beschikking wordt meegedeeld welk bedrag beschikbaar wordt gesteld, voor welke periode, voor welke activiteiten en/of prestaties en onder welke aanvullende subsidievoorwaarden.

  • 3.

    In de beschikking wordt tevens bepaald op basis waarvan achteraf de definitieve vaststelling van de subsidie zal plaatsvinden.

  • 4.

    De beschikking tot subsidieverlening wordt meegedeeld uiterlijk op 31 december van het jaar voorafgaand aan het subsidiejaar.

  • 5.

    Een latere indiening van de subsidieaanvraag leidt tot een evenredige verschuiving van het moment waarop de beschikking wordt afgegeven.

Artikel 19 Tussentijdse rapportage

  • 1.

    Na afloop van perioden januari t/m april, mei t/m augustus en september t/m december brengt de organisatie binnen 1 maand verslag uit over de (cumulatieve) voortgang van de activiteiten en de geleverde prestaties in relatie tot de beleidsdoelen.

  • 2.

    De laatste rapportage is tevens het inhoudelijk jaarverslag van de organisatie.

  • 3.

    Het college kan nadere regels stellen met betrekking tot deze rapportages.

Artikel 20 Verantwoording en vaststelling

  • 1.

    Na afloop van het subsidiejaar dient de organisatie voor 1 april een financieel jaarverslag in waaruit de kosten per activiteit blijken, evenals een balans per 31 december van het subsidiejaar.

  • 2.

    De definitieve subsidievaststelling geschiedt op basis van hetgeen hierover in de beschikking is opgenomen, maar uiterlijk 4 maanden na indiening van de jaarstukken.

Hoofdstuk 3 Waarderingssubsidie

Artikel 21 Begripsbepaling

Een waarderingssubsidie heeft als doel de instandhouding van een organisatie vanwege het belang dat door het college wordt gehecht aan de inhoud en de doelgroep van de activiteiten. De hoogte van de subsidie wordt berekend aan de hand van kengetallen. Ook kan voor het geheel of voor bepaalde onderdelen een vast bedrag worden bepaald. Subsidieverlening- en vaststelling vallen samen en hebben in principe betrekking op een vierjarige periode.

Artikel 22 Subsidieaanvraag

  • 1.

    Een subsidieaanvraag moet worden ingediend voor 1 oktober van het jaar voorafgaand aan het subsidiejaar, tenzij voor dat jaar reeds een beschikking is afgegeven.

  • 2.

    Bij een aanvraag worden gevoegd:

    • a.

      een begroting en een activiteitenplan;

    • b.

      informatie over kengetallen die van belang zijn voor de bepaling van de subsidie.

  • 3.

    Het college kan voor de in te dienen stukken een model voorschrijven.

Artikel 23 Subsidievaststelling

  • 1.

    De beschikking tot subsidievaststelling wordt meegedeeld voor 1 januari van het subsidiejaar c.q. subsidieperiode.

  • 2.

    Als de subsidie mede is gebaseerd op het aantal leden worden tot maximaal 25% de niet-Veendammer leden meegeteld. Daarboven geldt een korting naar evenredigheid op het totale subsidiebedrag.

Artikel 24 Verantwoording

  • 1.

    Na afloop van elk subsidiejaar dient de organisatie voor 1 april een inhoudelijk jaarverslag en jaarrekening in bij het college.

  • 2.

    Tevens wordt informatie gegeven over de kengetallen voor zover op basis daarvan de subsidie is verleend.

Hoofdstuk 4 Exploitatiesubsidie

Artikel 25 Begripsbepaling

  • 1.

    Een exploitatiesubsidie is een subsidie in het exploitatietekort dat wordt berekend op basis van (percentages van) de subsidiabele lasten van een organisatie, eventueel uitgesplitst naar kostensoorten.

  • 2.

    De hoogte van subsidiabele lasten wordt bepaald aan de hand van de ingediende begroting, met als vergelijkingsgrond de laatste jaarrekening. Het college verbindt aan de subsidie een maximum.

  • 3.

    Subsidiabele lasten zijn geraamde kosten die rechtstreeks verband houden met de activiteiten die in het kader van de doelstelling van de organisatie worden gepland.

Artikel 26 Subsidieaanvraag

  • 1.

    Een subsidieaanvraag moet worden ingediend voor 1 oktober van het jaar voorafgaand aan het subsidiejaar, tenzij voor dat jaar reeds een beschikking is afgegeven.

  • 2.

    Bij een aanvraag worden gevoegd:

    • a.

      een begroting met activiteitenplan. De begroting bevat een onderverdeling van de kostensoorten die voor de bepaling van de subsidie van belang zijn;

    • b.

      een ledenlijst voor zover deze voor de bepaling van de subsidie nodig is.

  • 2.

    Het college kan voor de in te dienen stukken een model voorschrijven.

Artikel 27 Subsidieverlening

  • 1.

    De beschikking tot subsidieverlening wordt meegedeeld voor 1 januari van het subsidiejaar.

  • 2.

    Het college kan bij subsidies < € 5.000 per jaar in plaats van een besluit tot subsidieverlening ook overgaan tot een directe vaststelling. In dat geval wordt dit in de betreffende beschikking vermeld.

Artikel 28 Verantwoording en vaststelling

  • 1.

    Na afloop van het subsidiejaar dient de organisatie voor 1 mei een inhoudelijk en financieel jaarverslag in bij het college.

  • 2.

    De opzet van de jaarrekening is gelijk aan die van de ingediende begroting.

  • 3.

    Indien op de aanvraag een besluit tot subsidieverlening is genomen, stelt het college op basis van een beoordeling van jaarrekening de subsidie definitief vast.

  • 4.

    Binnen 3 maanden na indiening van de jaarstukken ontvangt de organisatie de definitieve subsidiebeschikking.

Hoofdstuk 5 Eenmalige subsidie

Artikel 29 Begripsbepaling

  • 1.

    Eenmalige subsidie kan worden verstrekt voor projecten, bijzondere activiteiten, experimenten of aanschaffingen die door het college van belang worden geacht en die naar het oordeel van het college niet binnen de reguliere exploitatie van een organisatie kunnen worden gedekt.

  • 2.

    Ook voor bijzondere prestaties kan een eenmalige subsidie worden verstrekt.

  • 3.

    Subsidiabele lasten zijn geraamde kosten die rechtstreeks verband houden met de hiervoor genoemde bestemmingen.

Artikel 30 Subsidieaanvraag

  • 1.

    De subsidieaanvraag moet worden ingediend tenminste 2 maanden voor de start van de activiteit c.q. het doen van de investering.

  • 2.

    Het college kan in een beleidsregel voor een specifiek beleidsveld een ander moment c.q. andere momenten van indiening bepalen.

  • 3.

    De aanvraag bevat een adequate motivering en beschrijving van de activiteit, experiment of aanschaf, evenals een hierop betrekking hebbende begroting.

  • 4.

    Bij een bijzondere prestatie is een melding hiervan bij het college toereikend.

Artikel 31 Subsidieverlening

  • 1.

    Binnen een maand na indiening van de aanvraag neemt het college hierover een beslissing welke terstond aan de aanvrager wordt meegedeeld.

  • 2.

    De subsidie kan worden verstrekt als een vast bedrag of als een garantiesubsidie.

  • 3.

    Na toekenning wordt de subsidie in zijn geheel (als voorschot) verstrekt.

  • 4.

    Het college kan bij subsidies < € 5.000 in plaats van een besluit tot subsidieverlening ook overgaan tot een directe vaststelling. In dat geval wordt dit in de betreffende beleidsregel c.q. in de beschikking vermeld.

  • 5.

    In afwijking van lid 1 t/m 4 geldt voor projecten een beslistermijn van 3 maanden. De subsidiegrondslag en wijze van bevoorschotting wordt in de beschikking bepaald.

Artikel 32 Verantwoording en vaststelling

  • 1.

    Binnen 3 maanden na afloop van de besteding dient de aanvrager bij het college een inhoudelijk en financieel verslag in bij het college.

  • 2.

    Binnen een maand na indiening van het verslag wordt de subsidie definitief door het college vastgesteld en vervolgens meegedeeld aan de subsidieaanvrager.

  • 3.

    Bij projecten geldt een beslistermijn van 3 maanden, waarbij de subsidie wordt vastgesteld op basis van hetgeen hierover in de beschikking is opgenomen.

Hoofdstuk 6 Investeringssubsidie

Artikel 33 Begripsbepaling

Een investeringssubsidie is bedoeld voor een investering in onroerende zaken die door het college van belang wordt geacht en waarvan de kapitaalslasten redelijkerwijs niet binnen de reguliere exploitatie van een organisatie kunnen worden gedekt.

Artikel 34 Subsidieaanvraag

Een subsidieaanvraag moet vergezeld gaan van een begroting en een inhoudelijke motivering van de voorgenomen investering.

Artikel 35 Subsidieverlening

  • 1.

    Binnen 6 maanden na indiening van de aanvraag neemt het college hierover een beslissing, welke terstond aan de aanvrager wordt meegedeeld.

  • 2.

    Bij een subsidieverlening boven € 10.000,00 dient de aanvrager aan de volgende voorwaarden te voldoen:

    • a.

      de accommodatie mag niet worden vervreemd, bezwaard of een functiewijziging ondergaan zonder voorafgaande toestemming van het college;

    • b.

      de aanvrager is verplicht zorg te dragen voor een afdoende opstalverzekering.

  • 2.

    Het college besluit over de wijze van bevoorschotting.

Artikel 36 Verantwoording en vaststelling

  • 1.

    Binnen 3 maanden na realisatie van de investering dient door de subsidieaanvrager financieel verantwoording te worden afgelegd.

  • 2.

    Op basis hiervan wordt door het college de subsidie binnen 3 maanden definitief vastgesteld en kenbaar gemaakt aan de subsidieaanvrager.

  • 3.

    Indien niet binnen een jaar na de subsidieverlening met de realisatie van de investering een aanvang is gemaakt wordt de subsidie op nihil vastgesteld en worden eventueel betaalde voorschotten teruggevorderd.

Hoofdstuk 7 Slotbepalingen

Artikel 37 Ontheffing, hardheidsclausule

  • 1.

    Het college kan in individuele gevallen ontheffing verlenen van één of meerdere verplichtingen van deze verordening.

  • 2.

    Indien naar het oordeel van het college in bijzondere individuele gevallen de toepassing van een artikel van deze verordening of van een beleidsregel leidt tot onbedoelde gevolgen of een onbillijke situatie, dan is het college bevoegd hiervan af te wijken.

  • 3.

    In de gevallen waarin deze verordening niet voorziet beslist het college.

Artikel 38 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met ingang van 1-8-2008.

Per deze datum vervallen de subsidieverordeningen algemeen en de deelverordeningen sport, cultuur, sociaal-culturele activiteiten en peuterspeelzalen van 25-1-2004, laatstelijk gewijzigd 19-12-2005.

Artikel 39 Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald onder de naam “Algemene subsidieverordening gemeente Veendam, 2008.

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van 23 juni 2008.

De voorzitter,

A. Meijerman

De griffier,

R. Brekveld

Artikelsgewijze toelichting

Algemeen

De Algemene Wet Bestuursrecht (de Awb) regelt reeds veel aspecten van de subsidiëring. Wat in de Awb is geregeld hoeft niet in de verordening te worden opgenomen, maar soms is dat toch gedaan om de leesbaarheid van de verordening te bevorderen.

In de Awb is ondermeer de mogelijkheid van bezwaar tegen een subsidiebeschikking geregeld. Bij een negatief besluit op een bezwaarschrift is vervolgens beroep mogelijk. In beschikkingen wordt steeds de mogelijkheid van bezwaar en beroep vermeld.

In de subsidieverordening wordt een onderscheid gemaakt tussen subsidieverlening (Awb 4.2.3) en subsidievaststelling (Awb 4.2.5). Als op basis van de aanvraag het subsidiebedrag definitief wordt vastgelegd, vallen verlening en vaststelling samen. We spreken dan van directe vaststelling.

Artikel 3 Bevoegdheden raad en college

De verordening stoelt op de verdeling van verantwoordelijkheden tussen de gemeenteraad en het college zoals deze voortvloeit uit de wet Dualisering. De raad stelt de gemeentebegroting vast en bepaalt de beleidskaders waarbinnen subsidiëring plaatsvindt. Binnen die grenzen neemt het college besluiten over subsidies. Een belangrijk instrument hierbij zijn de beleidsregels die worden gehanteerd voor groepen van gelijksoortige organisaties en bij eenmalige subsidies.

Artikel 4-1 Rechtspersoonlijkheid

Onder rechtspersonen zonder winstoogmerk vallen zowel verenigingen als stichtingen.

Artikel 7-3 Godsdienstige en politieke activiteiten

Deze activiteiten komen niet voor subsidie in aanmerking. Dit heeft echter geen betrekking op activiteiten met een brede en informatieve strekking. Denk bijvoorbeeld aan een informatie- en discussiebijeenkomst van een jongerenorganisatie over politieke thema’s, gericht op de bevordering van de maatschappelijke participatie van jongeren. Verder wordt evenmin uitgesloten het sociaal-maatschappelijk werk dat vanuit een bepaalde levensovertuiging wordt verricht of b.v. vakantie speelactiviteiten die voor alle kinderen toegankelijk zijn.

Artikel 7-4 Verteer en vertier niet subsidiabel

Kosten van consumpties, etenswaren en kosten van activiteiten die enkel betrekking hebben op vertier (uitstapjes, feesten e.d.) worden niet gerekend tot subsidiabele kosten. Deze algemene regel heeft niet betrekking op kosten die in redelijkheid gemaakt worden ten bate van vrijwilligers die zich belangloos inzetten voor de organisatie van activiteiten. Ook in redelijkheid gemaakte kosten voor representatie of personeel worden hier uitgezonderd.

Verder bedoelen we met ‘vertier’ niet de activiteiten waarbij de sociale doelstelling voorop staat, zoals het voorkomen van isolement van ouderen of het bieden van een zinvolle vrijetijdsbesteding aan jongeren. Wat dit betreft is het wel aan de subsidieaanvrager om aan te geven wat de relatie is van de voorgenomen activiteiten met de doelstelling van de organisatie dan wel met de beleidsdoelen van de gemeente.

Artikel 8-3: Het verlenen van uitstel

De bevoegdheid tot ontheffing van indieningtermijnen wordt gedelegeerd aan het college, waarna eventueel ondermandaat aan het betreffende (sector)afdelingshoofd kan volgen. Op deze manier kan binnen de grenzen van het algemene mandaatstatuut snel op bijzondere situaties worden gereageerd.

Artikel 9 Eigen vermogen

In verband met het streven naar administratieve vereenvoudiging wordt enkel een regeling over het eigen vermogen getroffen als het college daartoe aanleiding ziet.

NB: in art. 12 lid 1 onder e is nader geregeld dat subsidie mag worden geweigerd als een aanvrager over voldoende eigen middelen beschikt om de activiteit uit te voeren. In de budgetcontracten is nu nog geregeld dat de acceptabele algemene reserve van een instelling 5% van de omzet bedraagt, naast de specifieke doelreserveringen.

Dit “overgangsrecht” geldt nog tot aan 1-1-2010, waarmee voor de grotere instellingen duidelijkheid bestaat. Het college heeft geen behoefte aan een algemene regeling voor de kleinere verenigingen en zal na 1-1-2010 per instelling in de meerjarige budgetcontracten instellingspecifieke maatregelen treffen.

Artikel 11 Accountantsverklaring

Bij budgetsubsidiëring hechten we belang aan een objectieve toets van de geleverde producten c.q. prestaties. Een dergelijke toets stelt eisen aan zowel de wijze waarop de gewenste output wordt geformuleerd als aan de manier waarop door de instelling wordt geregistreerd en verantwoording wordt afgelegd. De outputsubsidiëring van de professionele instellingen bevindt zich in verschillende stadia van ontwikkeling. Afhankelijk daarvan wordt - na overleg met de subsidieaanvrager - de concretisering van de objectieve toets door het college bepaald en in de subsidiebeschikking vastgelegd.

Artikel 12 Weigering / verlaging / intrekking

De Algemene wet bestuursrecht bepaalt wanneer subsidie kan worden geweigerd. Hiermee kan ondermeer misbruik van subsidie worden voorkomen. Deels aanvullend op de Awb worden in artikel 12 situaties genoemd waarin tot weigering kan worden overgegaan.

Artikel 4:46 van de Algemene wet bestuursrecht bepaalt uitputtend wanneer een subsidie lager kan worden vastgesteld.

Artikel 13 Subsidiesoorten en meerjarige subsidies

Er wordt een beperkt aantal subsidiesoorten onderscheiden. Elke subsidiesoort kent zijn eigen toepassingsgebied en procedure. Daarom zijn hiervoor aparte hoofdstukken ingeruimd.

Lid 2 van dit artikel biedt de mogelijkheid om voor meerdere jaren een beschikking af te geven. Waar mogelijk zal hiervan gebruik worden gemaakt. Het leidt tot een beperking van administratieve handelingen en het biedt organisaties meer zekerheid voor de langere termijn. Bij een meerjarige subsidie moeten organisaties nog wel jaarlijks hun financieel en inhoudelijk verslag indienen. Op deze manier blijft de gemeente op de hoogte van ontwikkelingen en kan worden getoetst of organisaties nog steeds voldoen aan de voorwaarden die in de beschikking c.q. beleidsregel zijn opgenomen.

Artikel 14-20 Budgetsubsidie

Budgetsubsidies worden met name toegepast bij professionele organisaties. De gemeente wil hierbij sturen op ‘output’, op resultaat. Het gaat er om dat de gesubsidieerde activiteiten bijdragen aan de realisering van de gemeentelijke beleidsdoelen. Wat dit betreft is een ontwikkelproces gaande. In grote lijnen gaat het steeds om het volgende traject:

vraag gemeente > aanbod instelling > overleg > beschikking > uitvoering > verantwoording

Vooraf, achteraf en tussendoor gaat het telkens om de vraag of de inzet van de organisatie bijdraagt aan de realisering van de beleidsdoelen. Het antwoord hierop kan tussendoor leiden tot een bijstelling van de inzet van de organisatie of tot een aanpassing van de vraag van de gemeente.

Artikel 14 lid 3 (begripsbepaling)

”Producten zijn organisatiespecifieke teleenheden”. Afhankelijk van de organisatie kan het hierbij gaan om bv.: aantal hulpverleningsgesprekken, begeleidingsuren, bijeenkomsten, voorstellingen, lesuren e.d. Als besloten wordt om de subsidie te koppelen aan gerealiseerde aantallen producten, zal in de subsidiebeschikking worden vastgelegd welke afwijking van de in de subsidieaanvraag vermelde aantallen leidt tot een bijstelling van het budget. Vanwege nog lopende discussies kan deze systematiek niet in de verordening worden vastgelegd. Ondermeer op dit onderdeel is nog sprake van een ontwikkelproces, waarbij van gemeentezijde wordt gezocht naar een toetsbare relatie tussen het budget en de mate waarin beleidsdoelen worden gerealiseerd.

Artikel 16 lid 2 (subsidieaanvraag)

Bij de stichting Compaen gaat het meer specifiek om de volgende stukken:

  • ·

    het activiteitenplan waarin tot uitdrukking komt de aard, omvang en intensiteit van de geplande activiteiten, de doelgroepen waarop deze zijn gericht en het verwachte resultaat in relatie tot de gemeentelijke beleidsdoelen;

  • ·

    een productenboek (het geheel van deelactiviteiten) waarin worden vermeld: definities, specifieke kwaliteitseisen en registratieafspraken;

  • ·

    een integrale productiebegroting waarin per activiteit wordt aangegeven met welke producten en in welke hoeveelheden wordt gewerkt aan de gemeentelijke beleidsdoelen;

  • ·

    een integrale begroting per product waarin alle kosten en opbrengsten aan een product toegerekend.

Artikel 19 lid 1 (rapportages)

In rapportages worden in ieder geval vermeld:

  • ·

    de resultaten in relatie tot de gemeentelijke beleidsdoelen. Afwijkingen kunnen aanleiding zijn tot bijsturing;

  • ·

    de gerealiseerde producten;

  • ·

    trends en ontwikkelingen met betrekking tot de klantgroep, problematiek, omgevingsfactoren e.d.

Artikel 21-24 Waarderingssubsidie

De gemeente subsidieert een groot aantal verenigingen en stichtingen vanuit een waardering voor hun bijdrage aan het sociaal-maatschappelijk leven in de gemeente, sport en cultuur hierbij inbegrepen. Waar mogelijk is de hoogte van de financiële bijdrage gekoppeld aan het bereik van de doelgroep. Voor de gemeente is het aantal leden of deelnemers een belangrijke indicatie voor de maatschappelijke betekenis van de organisatie. Soms wordt een vast jaarlijks bedrag bepaald om de instandhouding van een organisatie te faciliteren. In andere gevallen wordt gekozen voor een combinatie van een vast bedrag plus een bedrag dat afhangt van het aantal leden of deelnemers. In beleidsregels of specifieke beschikkingen wordt een en ander verder uitgewerkt.

Artikel 23 Niet-Veendammer leden

De uitvoering van artikel 22 lid 3 geschiedt als volgt: als meer dan een kwart van het aantal leden bestaat uit niet in Veendam ingeschreven personen wordt een korting op het volgens de beleidsregel berekende subsidie toegepast gelijk aan het percentage niet-Veendammer leden dat de 25% overschrijdt. Met andere woorden: als bv. 30% bestaat uit niet-Veendammer leden wordt een korting van 5% toegepast.

Artikel 25-28 Exploitatiesubsidie

Met de toekenning van een exploitatiesubsidie wordt eveneens een waardering voor een organisatie en de activiteiten tot uiting gebracht. Het nadeel van exploitatiesubsidies betreft de administratieve rompslomp, zowel voor organisaties als voor de gemeente. Op termijn zal deze subsidiesoort naar verwachting verdwijnen.

Artikel 29-32 Eenmalige subsidie

Voor elk van de sectoren welzijn, sport en cultuur worden door het college afzonderlijke beleidsregels voor eenmalige subsidies vastgesteld. Hiermee worden bijzondere eenmalige activiteiten of aanschaffingen mogelijk gemaakt, evenals experimenten die een bron kunnen zijn voor vernieuwing. Ook voor projecten die bijdragen aan gemeentelijke beleidsdoelen is een eenmalige subsidie mogelijk. Om procedures te versnellen en te vereenvoudigen is, bij aanwezigheid van een beleidsregel, de besluitvorming gedelegeerd aan het betreffende afdelingshoofd die hierover werkafspraken maakt met de portefeuillehouder.

Artikel 33-36 Investeringssubsidie

Deze subsidievorm wordt met name toegepast bij sportorganisaties. Het is evident dat de mogelijkheden strekken voor zover budgetten hiervoor zijn gereserveerd dan wel door de raad specifiek beschikbaar worden gesteld.

Investeringen in onderwijsaccommodaties vallen buiten het kader van deze verordening. Op dat gebied bestaat een specifieke verordening onderwijshuisvesting.